Terrance was zo stijf als een plank toen hij wakker werd. Het vuur was uitgedoofd tot gloeiende kolen, en het beetje warmte dat daar vanaf kwam stond in schril contrast met de pijnlijke kou die hij voelde aan de kant van zijn lichaam die van de haard was afgewend. Met moeite rolde hij zich om en voelde zijn bevroren zij de warmte in zich opzuigen. .

Zijn hoofd tolde toen hij overeind kwam. Zijn benen trilden, en het bonkte in zijn hoofd. Zijn maag verkrampte, en hij begon te kokhalzen. Moeizaam slikkend vocht hij tegen het gevoel dat hij moest overgeven. Met een hand steun zoekend tegen de deurpost bleef hij staan, met hangend hoofd en zijn ogen dicht, tot zijn zere lijf een vorm van evenwicht had gevonden. Langzaam haalde hij diep adem en deed zijn ogen open.  

Naar buiten kijkend door de gedeeltelijk openstaande deur zag hij dat de ochtend al half voorbij was. Zijn ziekte begon nu gevaarlijke vormen aan te nemen, en zijn enige hoop was het kamp van de graaf bereiken voordat hij helemaal niet meer kon rijden.  

Hij strompelde naar buiten en vond zijn paard geduldig wachtend op de plek waar Terrance hem had vastgezet, in de luwte van de hut. Terrance moest zich zo ingespannen concentreren om het dier op te tuigen dat het zweet op zijn voorhoofd parelde.

Naar zijn idee zat er nog genoeg water in de .waterzak, dus daar hoefde hij niet naar op zoek. Bovendien zou hij halverwege hier en het kamp van de graaf een beekje oversteken, dus als het nodig was, vulde hij de zak daar wel bij.  

Terrance raakte bijna buiten bewustzijn toen hij opsteeg, en zijn hoofd bleef nog bijna een minuut tollen van de inspanning. Hij had geen heelpriester of chirurgijn nodig om hem te vertellen dat hij opbrandde van de koorts, en het borrelde in zijn borst als hij diep ademhaalde. Hij had longontsteking en zou het geen dag meer volhouden als er niet naar werd gekeken.  

Hij bracht het paard terug naar het pad en vertrok in de richting van het kamp van de graaf.

De ochtendrit was een nevel van beelden; hallucinaties, wist Terrance. Soms voelde hij zich goed, om dan met een schok wakker te schrikken als hij bijna uit het zadel tuimelde en te beseffen dat hij had gedroomd dat hij zich goed voelde. Hij vond het vreemd dat hij nu helemaal niet bang meer was. Hij wist domweg dat hij ofwel onderweg zou sterven ofwel de veiligheid zou bereiken. Het risico kon hem niet meer schelen.

Het paard liep zo langzaam als hij toestond, zodat hij het steeds moest aanzetten tot een hoger tempo, om er even later weer achter te komen dat hij vergat op te letten en het paard weer langzamer was gaan lopen.

Meer dan eens als hij bij zijn positieven kwam, bleek het paard van het pad te zijn afgedwaald om te knabbelen aan wat karig gebladerte dat hij kon vinden. Tegen de middag kon hij amper nog in het zadel blijven.

Als hij nu halt hield, was hij er geweest, wist hij. Als hij van zijn paard viel, verloor hij het bewustzijn en vroor hij dood. Hij maakte het koord van de berichten-buidel los, bond het om zijn middel en stak het vervolgens door twee metalen ringen aan het zadel om zich eraan vast te binden. Met elke stap van het paard klapperde de buidel op zijn rug.

Zijn hoofd bonsde, en zijn keel was gezwollen en heet. Zijn longen protesteerden telkens wanneer hij ademhaalde, en hij kon zijn handen en voeten niet meer voelen.  

Tweemaal tijdens de dag was hij helder genoeg om op te merken dat hij van zijn koers was afgedwaald. Het kostte hem de grootste moeite om terug te keren op het smalle pad.

Ergens in de schijnbaar eindeloze uren die hij in het zadel hing, merkte hij dat hij het kleine bergpad had verlaten en terug was op de hoofdweg naar het kamp van de graaf. Door die herkenning kikkerde hij een beetje op, en bijna het hele uur daarop was hij zich beduidend beter bewust van zijn omgeving.

Tijdens eindeloze minuten van wakker schrikken en indutten dwaalde hij door het landschap, tot er een schok door hem heen ging. Het paard versteende en snoof, en door het plotselinge gevoel van dreigend gevaar kwam hij bij vol bewustzijn.  

Hij was zo'n honderd el ten zuiden van de weg gedwaald, en ondanks de koorts en zijn zere lijf ging hij in de stijgbeugels staan. De leren buidel die hij om zijn middel had gebonden trok hem terug, maar hij speurde de horizon in alle richtingen af om te zien waar zijn paard van was geschrokken.  

Toen zag hij hen, een rij gedaanten op nog geen honderd el verder naar het zuiden, gebukt en snel oprukkend. Een groene glimp zei hem alles wat hij moest weten: Tsurani.  

Hij had geen idee of dit een afdeling was die ver naar links was gestuurd om de aanval op Moncriefs stelling vanuit de flank te ondersteunen of dat dit gewoon een eenheid was die ver achter de linies was geraakt en terug naar het eigen kamp trachtte te komen voordat de eerste sneeuwstorm toesloeg.  

Hij stond daar ook niet langer bij stil maar keerde het paard en schopte hard tegen de flank van het dier. Het paard behoefde maar weinig aansporing, want het voelde de dreiging van de naderende mannen. Hij sprong naar voren in de richting van het pad. In nog geen tien tellen had hij het bereikt en rende in galop.  

Terrance boog zich diep over de hals van het paard, zijn billen uit het zadel, in renhouding, met zijn tenen amper in het ijzer van de stijgbeugels. Vechtend tegen koorts en angst stuurde hij zijn paard over de weg en hoopte maar dat hij verderop niet werd opgewacht door nog een groep Tsurani.

De mannen die hem naderden schreeuwden, en er verschenen anderen langs zijn route, maar geen van hen was zo dichtbij dat die hem kon onderscheppen. Hij snelde langs de dichtstbij lopende vijandelijke soldaat, die een pijl afschoot, echter eerder uit frustratie dan in de hoop om de galopperende ruiter te raken.  

Met zijn laatste krachten denderde het paard in vliegende vaart drie mijl over de weg, tot de vermoeidheid paard en ruiter inhaalde en Terrance het dier inhield.  

Moeizaam verder rijdend in een schommelende handgalop zag Terrance ineens waar hij was: als hij nog geen halve mijl verderop over een kleine heuvelkam was, kon hij de eerste schildwachtpost langs de weg al zien liggen.  

Plots voelde Terrance zich zoals toen hij thuis een wedstrijd had gelopen, op het Midzomerfestival. Hij was een van de allerjongste knapen in de wedstrijd geweest, en het had hem grote moeite gekost hem uit te lopen, laat staan tot de winnaars te behoren. Aan het einde van het lange parcours van bijna vijf mijl had hij in de verte de eindstreep gezien. Een paar el verderop rende een andere jongen, en Terrance had gezworen niet als laatste over de streep te gaan. Met pure concentratie en wilskracht had hij net zo lang doorgezet tot hij één stap voor de oudere jongen over de streep was gekomen. Toen was hij ingestort en moest hij worden weggedragen naar zijn vaders huis.  

Hij zocht diep vanbinnen en haalde diezelfde vastbeslotenheid naar boven. Hij concentreerde zich, en met zijn wilskracht stuurde hij zijn paard in korte galop over de weg. In de verte zag hij de eerste wachtpost, en toen hij naderbij kwam, wuifden ze hem door.  

Hij reed nog een kwart mijl verder tot de eerste tenten verschenen, witte vormen tussen de stammen van de bomen die langs weerszijden van de weg stonden. En plotseling bevond hij zich op de open plek waar het kamp van de graaf was opgezet.  

Hij hield zijn paard in, en met minderende vaart bereikte hij een rij met wisselpaarden. Er kwam een stalknecht aangelopen, en na één blik op Terrance riep hij: 'Kom helpen!'  

Twee vlakbij staande soldaten kwamen aangeschoten om te zien wat er loos was, en op dat moment verloor Terrance zijn greep op het bewustzijn en begon uit het zadel te glijden. Het koord waarmee hij zich had vastgebonden, voorkwam dat hij viel, en hij werd beetgepakt en overeind gehouden terwijl andere handen het koord losknoopten.  

Toen werd hij weggedragen, en hij vroeg zich af waarom hij het niet meer koud had.  

Toen duisternis.