Even wist hij niet waar hij was. De protesterende stemmen van jongens die moesten opstaan na te weinig slaap en zijn eigen diepe vermoeidheid brachten hem in verwarring. Hij kwam overeind en stootte zijn hoofd tegen de onderkant van een wagen.
Het was nog steeds donker.
'Hé, joh,' zei een jongen naast hem. 'Doe kalm aan, of je slaat je eigen schedel in.'
'Bedankt,' zei Terrance, wrijvend over zijn zere knikker. 'Ik zal wat voorzichtiger zijn.'
De jongens kropen zijwaarts onder de wagens vandaan en repten zich naar hun verscheidene taken. Terrance bleef even wachten tot de uittocht van jongens was afgelopen en kroop toen onder de wagens uit. Hij was stijver dan gewoonlijk van het slapen op de grond, en hij voelde zich moe en ellendig, ondanks de nachtrust. Hij werd weer getroffen door een hoestaanval en spoog en spoog tot zijn ribben protesteerden en de tranen hem in de ogen liepen van de pijn.
Geruime tijd had hij de neiging om gewoon op de grond een potje te gaan zitten janken. Nog nooit in zijn leven had hij zich zo moe of zo hopeloos gevoeld. Zijn lichaam kwam hem al bijna net zo vijandig voor als de elementen, en de gedachte aan de rit die hem te wachten stond, was bijna meer dan hij aankon.
In het kamp van de graaf was een apotheker die van kruiden en wortels een drankje kon maken dat het herstel van hoest, druk op de borst en nog wel beroerdere dingen kon bespoedigen. Volgens zijn oorspronkelijke plan had hij vanmiddag terug kunnen zijn, zodat hij de apotheker had kunnen opzoeken om het te regelen, maar het lot besliste dat hij terug moest via de weg die hij was gekomen, en er bevond zich een leger Tsurani tussen de kampen van Moncrief en Gruder, dus dat betekende nog een dag en een nacht onderweg.
Tegen de tijd dat hij het kamp van de graaf zou bereiken, was hij met een beetje pech al aardig op weg naar een longontsteking. Bijna gaf hij toe aan wanhoop, maar hij besefte dat hij geen keus had. Hij richtte zich maar op één ding tegelijk, zonder stil te staan bij de moeite die hem daarna nog stond te wachten.
Hij dwaalde door de heen en weer vliegende jongens die bezig waren met het bereiden van de laatste maaltijd in dit kamp of met het inpakken van de laatste voorraden opdat de kantine en de bagage vlak achter het oprukkende leger aan konden komen. Terrance zag orde ontstaan uit de schijnbare verwarring en had bewondering voor het feit dat iedere jongen leek te weten wat er van hem werd verwacht. Het ging gepaard met nogal wat ge duw en gebots, maar het waren jongens, en die lieten zich daardoor niet afleiden van hun taken.
Kampjongens hadden een hard leven, besloot Terrance, maar nog altijd een beter leven dan de dakloze straatschoffies in de steden. Hier kregen ze tenminste nog een maaltijd of twee per dag en een slaapplaats waar ze veilig lagen. In een ander leger konden dronken soldaten zich nog wel eens aan jongens vergrijpen, maar al voor Terrance' geboorte waren mishandeling en verkrachting in het Koninkrijkse leger tot halsmisdrijf verklaard.
Sommige jongens werden later zelf soldaat, terwijl anderen een baantje vonden als koksmaatje, wagenmenner of bagageopzichter. Terrance zag twee van de laatsten, al bijna volwassen jongens die misschien twee of drie jaar jonger waren dan hijzelf, die snel door de menigte liepen om instructies te geven en wat jongens aan te moedigen met een mep tegen het achterhoofd of een draai om de oren.
Bij de kooktent zag hij dat de keuken al werd afgebroken. De bakstenen haarden bleven staan tot het leger in het voorjaar terugkwam, maar de metalen kookfornuizen werden uit elkaar gehaald en gereedgemaakt voor transport.
Verspreid over het terrein stond er eten op houten tafels, en Terrance liep erheen om iets te pakken voordat de soldaten door de trompetten bijeen werden geroepen. Hij zag enkele soldaten, die terugkwamen van de wacht, al in de rij staan voor het eten. Hij sloot aan achter een magere infanterist in het wapenkleed van Queesters Panorama en liep mee. Toen hij aan het einde van de eerste tafel kwam klonken de trompetten, en uit tenten vlakbij hoorde hij het gevloek komen van vermoeide soldaten die reageerden op de roep.
Terrance griste wat vers brood, een peer die er niet al te beurs uitzag en een plak harde kaas weg. De peer stak hij in zijn zak om onderweg op te eten. Tevergeefs zocht hij naar een waterzak en hoopte maar dat de zijne nog aan zijn zadelknop hing als hij zijn paard straks ging ophalen.
Hij nam de moeite niet om bij de soldaten aan te schuiven om te eten. Kauwend liep hij naar de paarden. Daar trof hij cavaleristen die vóór het ontbijt hun rijdieren inspecteerden, want hun leven hing af van de gezondheid van hun paard. De stalknechten hadden het te druk om hem te helpen, dus stak hij de rest van zijn eten in zijn losgeknoopte tuniek en zocht zijn paard. Het dier was slecht verzorgd. Hij nam even de tijd om de hoeven schoon te krabben en zijn zadel te zoeken. Zoals hij al vreesde, was de waterzak nergens te bekennen.
Hij ging naar de voorraden en vond een voederzak en een bijna lege zak haver, nog net genoeg voor zijn rijdier. Met een volle voederzak ging hij terug naar zijn paard en hing hem over de neus van het dier. Het paard mocht eten terwijl hij op zoek ging naar een waterzak.
Het kostte hem bijna een kwartier om er eentje te vinden en te vullen, en toen Terrance terugkwam bij de paarden, bleek een lijvige stalknecht bezig de voederzak van de neus van zijn paard te halen.
'Hé! Wat doe jij nou?' vroeg Terrance.
De knecht, een breedgeschouderde jonge vent met een al dikwijls platgeslagen neus, draaide zich om. 'Ik haal de voederzak weg. Niemand heeft mij gezegd dit paard te voeren, en dit deel van de rij is van mij, zie je?'
'Dit is mijn paard, en dat moet eten.'
'De jongens die gaan vechten ook, mooie meneer, dus je wacht maar tot ze klaar zijn, gesnopen?'
Terrance was niet gek en begreep dat deze idioot gewoon ruzie zocht. Hij aarzelde geen moment. Met één stap naar voren schopte hij de knecht zo hard hij kon in het kruis. Kreunend van de pijn viel de man op zijn knieën, met grote ogen naar zijn kruis grijpend en snakkend naar adem.
Terrance moest toegeven dat het een taaie rakker was, want hij herstelde van de klap in een fractie van de tijd waarin menig man nog steeds niet had kunnen lopen. Maar nauwelijks was de knecht bij zijn positieven gekomen of hij zag dat Terrance zijn sabel had getrokken en hem de punt op de keel hield.
'Luister, grapjurk. Jij laat die voederzak hangen tot mijn paard is uitgegeten. Je gaat daar dat verkennerszadel en tuig van het rek halen en dat paard optuigen. En als je daar problemen mee hebt, dan moet je eens zien wat voor problemen je krijgt als de baron erachter komt dat je zijn bevelen aan het dwarsbomen bent. Ik heb de opdracht om nu te vertrekken. Dus zeg maar wat je gaat doen.'
'Het paard optuigen... heer.'
Terrance stak zijn sabel weg. Nog steeds beurs krabbelde de knecht overeind en strompelde weg om het zadel te halen.
Er bleek een cavalerist naar hem te staan kijken. 'Wat zouje zonder die sabel eigenlijk hebben gedaan?' vroeg de lange soldaat.
'Een hoop tijd verspillen met het zoeken naar een officier die hem op zijn falie zou geven,' zei Terrance. 'Voor mij zouhij zeker niet bang zijn geweest.'
De man keek Terrance een ogenblik aan en glimlachte. 'Iemand die zijn beperkingen kent. Dat mag ik we1.'
Terrance begon te hoesten, en de cavalerist vroeg: 'Ben je ziek?'
'Niets noemenswaardigs,' zei Terrance, even snakkend naar adem maar vlot herstellend.
De soldaat schokschouderde. 'Goede rit,' wenste hij hem, wachtte niet op een reactie maar inspecteerde zijn eigen paard en vertrok voor zijn ontbijt.
Onder Terrance' waakzame oog tuigde de knecht het paard op. Er zoubij dit dier geen sprake zijn van losjes bevestigde zadelriem of een ongemakkelijk bit. Terrance at zijn eten op, hing de waterzak aan het zadel, steeg toen op en reed weg.
Hij kreeg steeds meer druk op zijn borst en zijn hele lijf deed zeer, maar hij moest in een flink tempo blijven rijden om het bericht van baron Summerville naar baron Moncrief te brengen. Zelfs na het beetje inspanning om de knecht een toontje lager te laten zingen baadde hij in het zweet.
Toen begon het te sneeuwen.
'Goden,' mompelde Terrance, 'dit zal een beroerde ochtend worden.' Even overwoog hij terug te gaan naar de tent van de baron. Dan zouhij zich melden bij de ziekenboeg, een dag of twee rust nemen en dan per wagen achter het leger aan trekken. Hij was duidelijk ziek, en Summerville was familie, zij het verre familie. Hij zoude familie laten weten dat Terrance zijn uiterste best had gedaan. Maar zoudat ook het geval zijn geweest, vroeg hij zich toen af.
Een lange minuut bleef hij roerloos zitten nadenken over zijn keuzes. Toen gaf hij toe dat hij er geen had en bracht zijn paard in beweging.