Terrance hield Bella in. De lucht was stil, alsof het weer de adem inhield voor de volgende aanval. Een uur nadat hij het kamp had verlaten, was het gestopt met sneeuwen, maar Terrance wist dat er meer zou vallen. De nevelige zon stond hoog aan de hemel, en de lichte stralen op zijn gezicht tartten hem met de belofte van achterwege blijvende warmte. De lucht was zo koud dat het aan de grond begon te vriezen, en met elk moment dat verstreek, knerpten Bella's hoeven vaker over ijskristallen. De kou sneed door Terrance' jas, en Bella's adem vormde stoomwolken. En in het westen kwamen er alweer wolken aan.  

Sinds Gruders kamp was Terrance niets ongewoons tegengekomen, maar hij moest voortdurend alert blijven. De koorts die hem beving maakte het hem moeilijk zich te concentreren zoals hij graag had gewild, maar hij kon tenminste voor het grootste gedeelte de ellende negeren die nu in al zijn botten drong.  

Bella mocht een poosje uitrusten terwijl hij het landschap in ogenschouw nam. Hij reed verder over een pad langs een bos dat verder zuidwaarts liep. In het noorden daalde het land naar een uitgestrekte grasvlakte. Terrance nam de oriëntatiepunten in de verte in zich op, want hij had geen landkaarten, voor het geval hij in vijandelijke handen zou vallen. Als alle boodschappers had hij de kaarten van de omgeving in zijn hoofd geprent en kon aan de hand van elk willekeurig referentiepunt zien waar hij zich bevond.

Zijn oog viel op iets aan de andere kant van het weideland. Daar dook een groep mensen op, langzaam zijn kant op lopend. Eerst dacht hij dat het een Tsuranese patrouille was, maar meteen verwierp hij die gedachte. Het waren ongeveer vijfentwintig mensen, en ze liepen ongeregeld, zonder enige orde of een ander doel dan zo snel mogelijk zuidwaarts te gaan, en ook allemaal zonder de kleurrijke wapenrusting die kenmerkend was voor de Tsurani.  

Terrance wachtte. De tijd om deze groep te ondervragen zou welbesteed zijn als ze beschikten over bruikbare informatie omtrent Tsuranese bewegingen naar het noorden of westen. Toen ze dichterbij kwamen, bleken het dorpelingen te zijn, boeren of houthakkers aan hun kleren te zien. Mannen, vrouwen en een paar kinderen kwamen naderbij, allemaal met bundels.  

Een van de mannen zag Terrance en wees, en de anderen begonnen te zwaaien en te schreeuwen. Hij keerde zijn paard en stuurde haar in hun richting omlaag langs de helling. Tegen de tijd dat hij bij hen kwam, liepen ze in het midden van de grasvlakte, zichtbaar vermoeid. De kinderen hingen aan hun ouders, en iedereen was buiten adem.  

'Hallo!' schreeuwde een man toen Terrance binnen gehoorsafstand kwam. 'Bent u soldaat?' De man sprak Natalees, de taal van de Vrijsteden. Als geboren Yaboniet kon Terrance het bijna helemaal verstaan. Zijn Yabonese dialect was er sterk aan verwant, al werd er thuis voornamelijk Koninkrijks gesproken.  

'Ja,' antwoordde Terrance. 'Wie zijn jullie?'

'Wij komen uit Ralinda, een dorp zeven mijl naar het noorden.'

Terrance knikte. Hij wist waar het lag. 'Ik dacht dat dat in Tsuranese handen was.'

'Ze zijn gisteren weggegaan,' zei een vrouw die naast de man stond. 'Allemaal. Vorig jaar hebben ze nog een handvol soldaten achtergelaten om ons aan het werk te houden, maar dit jaar niet. Daarom zijn we gevlucht.'  

Terrance knikte weer. Hij keek om en wees langs de helling omhoog. 'Als jullie eenmaal op hoog terrein zijn, sla dan af naar het noordoosten en volg de heuvelkam. Die brengt jullie naar een pad door de bossen naar baron Gruders kamp. Daar zijn ze aan het opbreken om terug naar LaReu te gaan. Jullie kunnen met hen mee om te overwinteren.' Hij wendde zich tot de man. Waar zijn de Tsurani heen gegaan?'  

'Zuidwesten.'

Terrance maakte even een berekening in zijn 'hoofd en zei toen: 'Bedankt. Veel geluk.' Hij keerde Bella en reed vlug de helling op, plotseling haastig. Als het in dat dorp ingekwartierde garnizoen niet helemaal naar hun verzamelpunt noordwestelijk in de Grijze Torens ging, dan sloten ze zich aan bij andere eenheden voor een laatste aanval, en als ze die kant op gingen, kon dat alleen maar duiden op de positie van baron Moncrief. Heel even overwoog hij terug te gaan om de dorpelingen te zeggen verslag uit te brengen bij baron Gruder, maar ook al haalden ze Gruders kamp voor het vallen van de avond, dan nog was een veldslag bij Moncriefs kamp allang beslist voordat Gruder versterking kon sturen.  

Trouwens, dacht hij, het was maar een gok, en hij kon zich best vergissen.

Maar diep vanbinnen wist hij dat hij gelijk had.

Hij bracht Bella in een snelle handgalop en hoopte dat hij eerder bij Moncrief was dan de Tsurani. Bella zwoegde om in galop te blijven. Terrance had haar tempo zo hoog mogelijk proberen te houden zonder haar helemaal uit te putten. Hij had gestrekte galop afgewisseld met korte galop en draf maar haar niet laten rusten sinds hij had gehoord dat de Tsurani het dorpje Ralinda hadden verlaten. Hoe hij het paard ook koesterde, hij was verplicht haar op te offeren om baron Moncrief te waarschuwen.

Hij kon Bella's ademhaling horen, het schorre, diepe gehijg dat hem waarschuwde dat ze het einde nabij was. Ze had pit en zou doorlopen tot ze onder hem instortte, wist hij. Het was een verschrikkelijke beproeving, om de noodzaak van snelheid af te wegen tegen de behoefte om Bella in leven te houden. Zijn kans om Moncrief eerder dan de Tsurani te bereiken was bijna nihil als hij ook maar de laatste twee mijl te voet moest afleggen.  

Hij hield haar in en vertraagde haar tempo tot ze in stap ging, en na vijf minuten lopen begon haar zwoegende ademhaling zich langzaam te herstellen. Met de rug van zijn rechterhandschoen veegde hij het zweet van zijn voorhoofd, en hij voelde koude druppels langs zijn nek zijn tuniek in lopen. Vreemd afstandelijk besefte hij dat hij onder zijn mantel drijfnat was, ondanks de ijskoude vrieslucht. Zijn keel was droog, hoeveel water hij ook naar binnen werkte, en hij voelde druk op zijn longen, waardoor hij maar moeilijk diep adem kon halen. Drie keer moest hij door een hoestaanval de teugels inhouden en zich uit het zadel buigen om slijm uit te spugen. Zijn ribben deden zeer.  

Zonder acht op zijn eigen ongemakken te slaan keek hij rond, op zoek naar oriëntatiepunten. Hij betrad nu een smalle vallei, van drie of vier mijl lang, die in het zuidwesten samenliep tot een V. Dat was de laatste pas die hij moest nemen voordat hij bij Moncriefs stelling kwam.  

Tussen de bomen in het noorden zag hij iets bewegen, en hij bracht Bella even tot stilstand. Staande in de stijgbeugels keek hij naar het bos. Vlak achter de voorste bomenrij ontwaarde hij beweging, vage zwemen van kleuren tussen de schaduwen van de diepere bossen, blauw, groen, rood.  

Het moesten de Tsurani zijn, en te oordelen naar de verscheidenheid aan kleuren een gecombineerde eenheid. Gruder had gelijk, de Tsurani bereidden zich voor om achter de zich terugtrekkende Koninkrijkse troepen aan te gaan en hun territorium uit te breiden.  

Na het eerste jaar van de invasie waren de Tsurani gestopt met hun pogingen hun bolwerken uit te breiden, zodat zich in de afgelopen zes jaar een stabiel front had ontwikkeld, met de aanval op Schreiborg en de poging om door te stoten tot Natal Haven en de Bitterzee als de enige twee uitzonderingen.  

Maar dat zei nog niet dat ze het nu niet probeerden.

Terrance spoorde het vermoeide paard aan.

Als geen ander wist hij dat de Tsurani behoorden tot de beste infanterie die op Midkemia voorkwam. Die jongens konden vijftig mijl in een dag en een nacht marcheren en nog vechten als ze hun bestemming bereikten. En twintig mijl op een dag was voor hen een ommetje.

Hij schatte de afstand van de bomen naar de ingang van de pas en begreep dat hij moest voortmaken om er eerder te zijn dan de Tsuranese voorhoede. Hij trapte hard tegen de flanken van zijn vermoeide rijdier, en de dappere Bella luisterde.

Eerst rende ze net zo hard als wanneer ze was uitgerust, maar T errance voelde haar energie met de minuut afnemen. Toen hij de afstand naar de pas had gehalveerd, kon ze amper nog een zwakke handgalop volhouden, en toen hij bij de bomen kwam, verviel ze tot een wankele stap.  

Hij sprong van haar rug en trok vlug zijn overmantel uit. Die was te dik om in hard te lopen. De kou sneed door zijn dunne jasje, tweemaal zo hevig door het zweet dat over zijn lijf liep. Snel hing hij de buidel met baron Gruders rapport aan de graaf om zijn schouder en nam in stilte afscheid van Bella. Hij keerde haar met het hoofd terug in de richting die ze waren gekomen, deed een schietgebedje aan het adres van Ruthia, de godin van het geluk, en gaf haar een flinke mep op de flank. Ze schoot weg en bleef staan, met zwoegende flanken en snakkend naar adem. Ze keek naar hem om. 'Naar huis, Bella!' zei hij, en het was alsof ze knikte toen ze weer voor zich keek en langzaam terug begon te lopen langs de weg die ze hadden genomen.  

Zijn blik vestigend op de pas, nog geen twee mijl verderop, ging hij verder in looppas. De grond was inmiddels zo hard bevroren dat het gevaarlijk kon zijn om harder te lopen. Hij mocht het risico niet nemen dat hij de aan hem toevertrouwde missie niet kon volbrengen vanwege een wond. En als hij nu viel, zou hij vrijwel zeker worden gevangengenomen of gedood door de Tsurani.  

Een paar keer voelde hij zijn laarzen een stukje wegglijden, maar voor het grootste gedeelte ging hij snel en vast ter been in de richting van zijn doel. Toen hij aankwam op een kleinere open plek voor de bossen die naar de pas leidden, vertelde geschreeuw vanuit de verte hem dat de Tsurani hadden gezien dat hij onderweg was. Zonder nog op de bevroren ondergrond te letten zette Terrance het op een lopen.  

Hij wierp een blik naar rechts en zag een handvol Tsuranese soldaten, gekleed in het zwart en oranje van Huis Minwanabi, op weg om hem de pas af te snijden. Hij schatte de hoek in en besloot dat hij de bomen kon halen voordat ze bij hem waren. Hij hoopte dat zijn achtervolgers het gebied nog niet zo goed hadden leren kennen als hij, want er waren wat plaatsen waar hij tijd kon winnen als zij de weg niet wisten.

Wisten ze die wel, dan was het naar alle waarschijnlijkheid met hem gedaan.  

Hij boog zijn hoofd en rende.

Honderd el voor de voorste bomen hoorde Terrance de sandalen van de hem onderscheppende Tsurani al knerpen op de ijzige grond. Op vijftig el hoorde hij hen hijgend naderbij komen. Op vijfentwintig el scheerde er een enkele pijl langs zijn hoofd, op nog geen el afstand, en gebukt rende hij verder. Toen hij de bomen bereikte, sloeg er nog een in de stam die hij net achter zich had gelaten.  

Hij week uit naar links, over een smal pad tussen een handvol dikkere stammen. Zijn longen brandden, en hij voelde zijn benen bibberig worden, maar hij bleef zich concentreren om aan de Tsurani te ontsnappen. Zijn hart bonsde, en zijn angst was zo overweldigend dat hij tranen weg moest knipperen. Hij hield zijn blik gevestigd op het pad. Het was een wildspoor dat tweehonderd el verderop uitkwam op een meertje. Op vijftig el begon hij terug naar rechts te rennen, een flauwe helling op. Als de Tsurani hem waren kwijtgeraakt, dan liepen ze beslist door over het pad naar het meertje en won hij kostbare minuten.  

Maar ook als hij het handjevol achtervolgers wist af te schudden, dan nog was daar de rest van de Tsuranese troepenmacht die op weg was naar dezelfde bestemming als hij, en als hij er niet minstens vijf minuten eerder was dan zij, liep hij grote kans om door een van hun boogschutters te worden neergehaald, want voor de pas lag een open plek die een vluchtende man hoegenaamd geen dekking bood.  

Voor het eerst sinds hij dienst had genomen, vervloekte Terrance de hoge hakken onder zijn rijlaarzen. Zijn enkels wiebelden, en hij was er al bijna een keer doorheen gegaan terwijl hij door de bossen stormde. In zijn achterhoofd vroeg hij zich af of hij een laarzenmaker niet kon vragen de voorkanten bij de enkels los te maken en er oogjes en veters in aan te brengen, zodat hij ze strakker kon aantrekken. Toen drong het tot hem door dat het veel verstandiger was om te voorkomen dát je moest hardlopen.  

Met lange passen rende hij de open plek op, liever zo hard mogelijk lopend dan te zigzaggen, in de hoop tussen de rotsen een eindje verderop te zijn voordat er een Tsuranese schutter kon blijven stilstaan, spannen, mikken en loslaten.  

Iets, de zweem van een losgelaten boogpees, het geluid van de hem achtervolgende voetstappen minus één paar, of gewoon een ingeving, deed hem op het laatste moment naar links schieten. Er vloog een zwarte pijl langs hem heen, op nog geen zes duim van zijn rug. Hij stoof naar rechts, sprong toen in het gat tussen de rotsen en bleef dicht bij de linkerkant.

De pas was zo smal dat er maar twee man te paard naast elkaar konden rijden, een logische flessenhals voor de verdedigers in het zuidwesten. Aan de andere kant stond minstens één klein peloton Koninkrijkse soldaten, en hij was in veiligheid als hij de mijl over het rotspad kon afleggen voordat de Tsurani hem inhaalden.  

Hij bad dat ze behoedzaam zouden zijn en langzaam de pas zouden betreden, misschien uit vrees dat hij was omgedraaid om in een hinderlaag te liggen. Maar kort daarna galmden er al rennende voetstappen achter hem en besefte hij dat de Tsurani helemaal niet behoedzaam hoefden te zijn. Ze hadden maar één man gezien, gewapend met slechts een zwaard, rennend voor zijn leven.  

Terrance' benen brandden van vermoeidheid, en zijn longen leken niet genoeg lucht in te nemen. Hij dwong zichzelf zo diep mogelijk in te ademen, alle lucht uit te blazen en normaal te ademen. Er kwam weer een hoestaanval opzetten, en hij ademde krachtig uit om de neiging te onderdrukken. Het was alsof hij elk moment meer kracht verloor, en hij was als de dood dat hij zou instorten voordat hij in veiligheid was. Hij vocht tegen de paniek, die hem sneller fataal zou worden dan iets anders. Hij was moe en ziek, maar hij bleef geconcentreerd en rende zo hard hij kon, in de wetenschap dat de dood hem op slechts vijftig el afstand volgde.  

De pas beschreef een bocht, zodat de Tsurani geen schot meer op hem konden lossen. Terrance wist ook dat het pad honderdvijftig el lang recht liep en bij de zuidwestelijke monding van de pas breder werd. Hij bad dat de Koninkrijkse boogschutters alert genoeg waren om zijn uniform te herkennen en te zien door wie hij werd achtervolgd.  

Toen was hij er, door de bocht, kijkend naar een honderdvijftig el lang pad dat uitkwam op iets wat alleen een Koninkrijkse barricade kon zijn. Sinds de vorige keer dat hij hier had gereden, was er een borsthoge veldschans gebouwd. Geschreeuw van achter de verschansing zei Terrance dat hij was gezien, en al rennend zwaaide hij met zijn rechterhand ten teken.  

Hij wist dat hij er niet uitzag als een Tsuranu, maar hij hoopte maar dat de boogschutters dat in de gaten hadden. Doch toen hij vlak bij de veldschans was, zag hij hen hun pezen spannen en pijlen afschieten.

De projectielen schoten over Terrance' hoofd, en hij hoorde een kreet van pijn achter hem. De Tsurani waren nu dus ook in zicht. Terrance waagde geen blik achterom, voor het geval de T surani het dekkingsvuur !;legeerden en nog steeds achter hem aan kwamen.

Bij de veldschans nam hij een sprong, belandde boven op de vier voet hoge barricade en liet zich vallen toen hij door Koninkrijkse soldaten bij zijn jasje werd gegrepen en erachter werd getrokken.  

De man die hem overeind trok, was een grijze sergeant met een lelijk litteken over zijn gezicht, van nog geen week oud en zo te zien slecht gehecht. 'Op het nippertje, wat, jongen?' zei hij.

'Kon ik... niets aan doen,' zei Terrance, snakkend naar adem en plotseling hevig hoestend. 'Mijn paard... was op... en ik moest... berichten... baron Moncrief...'

'Ja,' zei een soldaat die vlakbij achter de verschansing hurkte, 'maar moest je die lui per se meenemen?' Hij wees naar de plek waar boogschutters van de Tsurani schoten wisselden met die van het Koninkrijk.

'Dat was niet mijn idee,' zei Terrance, overeind komend maar laag blijvend. Plotseling barstte hij los in een hoestbui die zijn lichaam teisterde tot zijn ribben er pijn van deden. Hij rochelde slijm op uit zijn longen, draaide zijn hoofd en spuwde.  

'Gaat het wel goed met je?' vroeg de sergeant.

'Ik overleef het wel,' antwoordde Terrance. 'Alleen een lelijke kou op de borst. Niets noemenswaardigs.' Hij kwam even tot rust, met zijn handen op zijn knieën, en rechtte zijn rug. 'Sergeant, ik heb een paard nodig.'

'Ga er maar een halen bij de cavalerie,' zei de sergeant. 'We zijn de afgelopen week wat jongens kwijtgeraakt. Wat kunnen we verwachten?'

'Een heleboel Tsurani, zo te zien,' antwoordde Terrance. 'Ik zal het de baron gaan zeggen. Het lijkt op een snelle laatste poging dit hele gebied in te nemen.'

'Schitterend,' zei de sergeant en trok zijn zwaard. 'Klaarstaan, jongens!' schreeuwde hij terwijl Terrance zich bij de verdedigingsstelling vandaan repte.  

Honderd el ten zuiden van de barricade waren twaalf tentjes opgezet, en de soldaten die daar hadden liggen slapen, renden nu naar het verdedigingspunt. De sergeant had vast al bericht gestuurd zodra hij Terrance uit de pas had zien komen rennen. Terrance maakte een snelle berekening en oordeelde dat er zo'n honderd man bij de barricade stonden. Met boogschutters moesten ze de Tsurani wel een uur kunnen tegenhouden, misschien twee. Dat kon voor Terrance lang genoeg zijn om het kamp van de baron te bereiken en voor de sergeant om versterking te krijgen.  

Vlug ging Terrance de rij paarden langs en koos een grijze ruin met een brede borstkas en alle vier de benen gezond. Hij zag eruit als een dier met uithoudingsvermogen en kracht, en die eigenschappen had hij harder nodig dan de snelheid waarover enkele van de andere paarden konden beschikken.  

Voor de zekerheid controleerde hij even de hoeven van het dier en zag dat die goed waren verzorgd, zonder een spoor van rotstraal of andere klachten. Hij bekeek de zadels op de rekken en nam er eentje dat bijna net zo licht was als het zadel dat hij voor Bella gebruikte. Tweemaal moest hij blijven staan voor een hoestaanval, maar nadat hij nog wat slijm had uitgespuwd, voelde hij zich beter en kon hij iets makkelijker ademhalen. Misschien was zijn verkoudheid vanzelf aan het overgaan. Hij controleerde het zadel dat hij had gekozen. Het was er waarschijnlijk een van een verkenner, want de andere zadels waren de zware exemplaren voor gevechten te paard. De hier gelegerde compagnie behoorde tot de bereden infanterie, maar die werd soms ook gebruikt als ondersteunende cavalerie, en dat was te zien aan de zadels.  

Terrance tuigde het paard op en klom in het zadel, zich concentrerend op zijn werk. Hij wilde er niet aan denken hoe bang hij op de vlucht was geweest en leidde zijn gedachten af van die angst, want als hij die angst toeliet, wist hij, raakte hij erdoor verlamd. Als hij die angst niet negeerde, kon hij zijn missie niet voortzetten, en hij moest niet denken aan de schande die dat zou brengen.  

Na een keer snuiven vertrok het dier over het pad, weg van de nog onbesliste strijd, en Terrance liet hem een poosje doorgaan in een snelle draf, om op te warmen, en zette toen zijn hielen in de flanken van het dier om hem aan te sporen tot galop.  

Het kamp van de baron lag nog geen vier mijl verderop, dus het kostte hem maar weinig tijd om die afstand te overbruggen. Zonder een woord steeg Terrance af en wierp de teugels in de handen van een wachter buiten de tent van de baron. 'Orders van de graaf1' zei hij tegen de wachter aan de andere kant van de tentingang.  

De wachter knikte en stak zijn hoofd naar binnen, zei iets en stapte een ogenblik later opzij, de ingang voor Terrance openhoudend. Terrance stapte naar binnen en zei: 'Berichten van de graaf en baron Gruder, mijn heer.'  

Moncrief was al op leeftijd, misschien tegen de zeventig jaar, en de oorlog had hem nog ouder gemaakt. Zijn grijze haar hing tot op zijn schouders, en zijn ogen waren diep verzonken en er lagen donkere kringen onder. 'Laat horen,' zei hij met zachte stem.  

'Van de graaf: u dient zich terug te trekken naar de winterkwartieren. Ordelijk terugtrekken. Uitsluitend defensieve strijd. Van baron Gruder: hij verwacht een grote Tsuranese aanval om deze gebieden te bezetten als u zich terugtrekt, zodat de Tsurani hun bolwerk in het voorjaar kunnen uitbreiden. En, heer, toen ik aankwam, werd uw barricade bij de noorderpas aangevallen door naar mijn idee een compagnie of meer, van tenminste twee grote Huizen, Anasati en Minwanabi.'

De baron knipperde met zijn ogen. 'Wat?'

'Uw barricade in het noorden bij de pas wordt nu aangevallen, en de bevelvoerend sergeant verzoekt om versterking.'  

'Waarom zegje dat niet meteen?' blafte de baron, en zonder op antwoord te wachten begon hij bevelen te schreeuwen om het kamp in paraatheid te brengen voor de Tsuranese aanval in het noorden.  

Terrance wachtte, aangezien hij niet was weggestuurd.

Toen de baron zijn bevelen had gegeven, draaide hij zich weer naar hem om. 'Nog iets?'

'Heer, ik ben onderweg hierheen mijn paard verloren en heb er een meegenomen van de paarden bij de barricade. Mag ik hem houden om mijn missie voort te zetten?'

'Ja,' zei de baron, de vraag wegwuivend.

'Hebt u nog berichten die ik voor u kan overbrengen, mijn heer?'

'Gewoonlijk zou ik een rapport aan de graaf schrijven, maar gezien de omstandigheden heb ik het nu te druk.' Zijn legerbode kwam binnen, gevolgd door twee andere knechten met de wapenrusting van de baron. De oude man was duidelijk van plan zelf de hulptroepen naar de barricade te leiden. 'Ik zal de graaf persoonlijk verslag uitbrengen als ik terugkom in LaReu. Zeg baron Summerville wat er hier aan de hand is, en vraag hem zich naar eigen goeddunken terug te trekken terwijl hij zijn flank verdedigd houdt.'  

'Heer,' zei Terrance.

'Je kunt gaan,' zei de baron.

Terrance verliet de tent en pakte de teugels van zijn paard. Hij was misselijk, hij had honger en hij was moe, en bovenal had hij dorst. Hij zocht zich een weg door een rumoerig kamp waar honderden soldaten in allerijl gelederen vormden om naar het noorden te marcheren. Zelfs de reserves die zouden blijven om het kamp te beschermen of om andere posities langs het front te kunnen gaan versterken, verzamelden zich.  

Bij de kantinetent bleken de koks en hun knechten verwoed bezig om de mannen aan het front van maaltijden te voorzien. Hij greep een knaap die voorbij rende om een mand met nog warm brood op een wagen te laden bij de schouder en vroeg: 'Waterzak?'  

De jongen schudde zijn hand van zich af. 'Heb ik niet. Vraag het kantinehoofd maar.'

Terrance griste een brood uit de mand, ondanks de protesten van de jongen. Hij drong zich langs twee andere knapen met een halfvolle ton met appels en pikte er eentje uit voordat ze het in de gaten hadden. Het fruit was aloud, maar zonder op de bruine plekken te letten zette hij zijn tanden erin.  

De kantinebaas bleek toezicht te houden op het inladen van de proviand. 'Ik ben de boodschapper van de graaf,' zei hij. 'Ik heb een waterzak nodig, en een mantel als er nog eentje is.'

De kantinebaas wierp een blik op Terrance' tuniek en galons. 'Ben je 'm kwijtgeraakt?'

'Met mijn paard.'

'Beetje zorgeloos, vind je niet?'

Terrance negeerde die opmerking. 'Heb je ze?'

De man gebaarde naar een stapel kleren waar twee jongens met een lege wagen naar toe liepen. 'Misschien vind je daar nog een mantel of een jas, als je het bloed niet erg vindt.' Hij draaide zich om en rommelde wat in een stapel tassen. 'En hier is een waterzak voor je.'  

Voordat Terrance het kon vragen, zei de kantinebaas: 'En de watertonnen vind je daar.' Hij wees naar het midden van het kamp, waar de manschappen hun waterzakken al vulden voor de mars. 'Ik zou maar opschieten als ik jou was.'

Terrance begreep wat hij bedoelde. Met de strijd bij de barricade zouden bagage en kantine worden verplaatst om de versterkingen te bevoorraden. De bagageknechten waren al druk bezig met het laden van wagens en het inspannen van paarden om zo snel mogelijk proviand naar het slagveld te brengen.  

Stukjes appel en brood verorberend nam Terrance het paard mee naar de stapel kleren die moest worden afgevoerd. Ergens voordat de chaos was uitgebroken hadden de jongens van de bagage zich al op de berg kleren van de gesneuvelde soldaten gestort, om na te gaan wat er nog bruikbaar was, dat schoon te maken en terug te brengen naar de kwartiermeester. De jassen, mantels en broeken die te beschadigd waren om te worden gerepareerd, zouden worden verbrand.  

Maar nu waren de twee jongens druk bezig alles achter op de wagen te laden. Wacht even!' riep Terrance.

Ze staakten hun arbeid. 'Wat is er?' zei de ene jongen.

'Ik heb een mantel nodig. De mijne is gepikt door de Tsurani.'

'Vlug dan een beetje,' zei de andere jongen, een kleine, breedgeschouderde knaap die volgend jaar waarschijnlijk in het leger zou zitten. 'We hebben te horen gekregen dat we het allemaal mee terug moeten nemen naar LaReu en daar uitzoeken.'

Terrance sloeg geen acht op de stank van opgedroogd bloed, zweet, urine en uitwerpselen die hoorde bij de kleding van op het slagveld gesneuvelde soldaten. Vlug smeet hij een handvol jassen en mantels opzij tot zijn oog viel op een bekend grijs dessin.

Hij trok een boodschappersmantel van onder een stapel bloeddoordrenkte broeken uit en controleerde hem. Behalve een gat dat erop wees dat de ruiter tussen de schouderbladen was getroffen door een pijl, was er niets mis mee. Hij hing hem over zijn arm. 'Ik neem deze.'  

Zonder een woord gingen de jongens weer aan hun arbeid.  

Terrance liep weg bij de haveloze restanten van de oorlogsslachtoffers en bracht zijn paard langzaam naar de zuidrand van het kamp. Daar vulde hij zijn waterzak uit een ton, en net toen hij wilde opstijgen kwamen er zes kruiers aangelopen die de ton oppakten en omkiepten. Er waren beekjes genoeg in de omgeving, dus het was niet nodig om water mee terug naar LaReu te nemen.  

Hij deed twee stappen en sloeg plotseling dubbel van een hoestbui. Hij ademde diep door, rochelde draderig slijm op en spuwde. Dat ging zo door tot zijn ribben er pijn van deden, maar uiteindelijk kon hij een beetje beter ademhalen. Hij rechtte zijn rug, en zijn hoofd tolde even, maar al gauw werd hij weer helder.  

Langzaam haalde hij diep adem en voelde iets kriebelen maar geen neiging om te hoesten. Hij ademde nogmaals diep in en slaakte een langgerekte zucht. Hij at zijn brood en appel op en trok de mantel aan. Het ding stonk, en al wist hij dat hij dat straks niet eens meer zou ruiken, toch vroeg hij zich af wie de vorige eigenaar zou zijn geweest. In de afgelopen zes maanden hadden ze drie boodschappers verloren, dus hij zou van hen alle drie hebben kunnen zijn. Even dacht hij erover na wie het meest in aanmerking kwam. Jack Macklin was deze kant op gereden toen hij werd gedood, dus hij zou het geweest kunnen zijn.  

Terrance vroeg zich af of hij het ooit zou weten. Hij klom in het zadel en bracht de ruin in beweging, in de richting van het kamp van baron Summerville. Een blik op de hemel zei hem dat hij een halve dag was kwijtgeraakt en dat hij nog een nacht op de grond moest slapen voordat hij terug was in het kamp van de graaf.  

Zonder erbij na te denken klopte hij op de buidel aan zijn heup om zich ervan te vergewissen dat hij baron Gruders boodschappen nog bij zich had. Hij haalde diep adem en maakte meer snelheid, want hij wilde vóór het donker binnen zijn.  

Het paard was geen Bella, maar hij was gehoorzaam, en hij wist de weg. Hij reageerde keurig, en Terrance kreeg het idee dat hij deze schijnbaar eindeloze dag toch nog zou overleven. Het was nog maar acht uur geleden dat hij Gruders kamp had verlaten, maar het leken wel dagen. Terrance was vermoeid tot op het bot van te weinig rust na de slopende rit en de vlucht voor de Tsurani.  

De middag verstreek langzaam, en tweemaal voelde hij een golf van hitte omhoogkomen waarvan het zweet hem uitbrak over zijn hele lichaam. Het liep langs zijn gezicht, dat in de koude wind veranderde in een bevroren masker. Hij vocht om zijn gedachten af te leiden van zijn ellende en zich te concentreren op zijn taak. Tegen zonsondergang kreeg hij het kamp van baron Summerville in zicht. De op wacht staande soldaten wuifden hem zonder commentaar door, en hij bereikte de bevelvoerderstent van de baron toen de duisternis viel.

Een van de wachters kondigde Terrance' komst aan en nam de teugels van zijn rijdier over toen de jonge boodschapper naar binnen ging om rapport uit te brengen.  

Baron Summerville was de enige bevelvoerder van de drie die Terrance goed kende. Het was de zoon van een andere verre neef, die in Krondor diende als hofbaron. 'Terry!' zei hij, verheugd om zijn verre verwant te zien. 'Nog nieuws?'

'Heer, de hertog stuurt het bevel dat we naar huis gaan voor de winter.'

'Prachtig,' zei Summerville en gaf te kennen dat Terrance kon gaan zitten. Voor het eerst keek de baron hem goed aan en zei: 'Je ziet er bescheten uit. Ben je ziek?'

'Kou op de borst, mijn heer. Niets noemenswaardigs.'

'Wijn?'

'Een beetje, mijn heer.' Terrance had een zere keel, en hij dacht dat de wijn wat verzachting kon brengen.

De baron gaf een teken, en zijn persoonlijke dienaar schonk een kroes voor hen beiden in. Terrance genoot even van de volle, verwarmende smaak en zei toen: 'Bevelen van de graaf. Ordelijk terugtrekken. Uitsluitend defensieve strijd. Van baron Gruder: hij denkt dat de Tsurani zullen oprukken achter de zich terugtrekkende troepen om de gebieden tot het voorjaar te blijven bezetten. Van baron Moncrief: de Tsurani vallen zijn stelling vanuit het noorden aan.'  

Baron Summerville stond op, liep naar een landkaart en bestudeerde die een ogenblik. 'Volgens mij heeft Gruder gelijk. Die schoften proberen Moncrief terug te dringen naar het zuidoosten. Dan worden wij afgesneden van Gruder, die dan alleen nog maar terug kan naar LaReu.' Hij wreef over zijn kin, gesierd door een blonde baard die hij nauwgezet bijhield, zelfs in het veld. 'We hebben hier geen last, en onze verkenners hebben geen spoor van Tsurani gevonden. Ik denk dat ik de instructies van de graaf wel kan opvolgen terwijl ik Moncrief ga steunen. Als we ons samen terugtrekken, op ordelijke wijze uiteraard, kunnen we de Tsurani terug achter hun eigen posities jagen, naar het oosten afbuigen terwijl Gruder standhoudt en vervolgens allemaal vertrekken.' Hij knikte. 'Ja, dat moet lukken. Over een paar weken is het voor hen veel te koud en te vies om nog een uitval te proberen, en die weken hebben ze er wel voor nodig om zich te hergroeperen om in volle sterkte terug te komen, wat ze zouden moeten, voor het geval wij een garnizoen zouden hebben achtergelaten. Ja, zo ga ik het doen.'  

Hij draaide zich om naar Terrance. 'Ik vrees dat ik je moet vragen met een omweg terug te gaan, Terry.'

'Heer?'

'Bij het eerste licht moet je terug naar Moncrief om hem te zeggen dat ik me in zijn richting terugtrek. Morgen tegen de middag ben ik met het overgrote deel van mijn troepen bij zijn stelling om die te versterken. De rest doet dienst als uitvallende achterhoede voor het geval er meer Tsurani een rondtrekkende beweging maken om achter ons aan te komen.'  

'Ja, heer.'

'Hoe is het thuis, Terry?' vervolgde baron Summerville met een glimlach.

'O, heel goed, mijn heer. Ik heb een maand geleden nog een brief van mijn moeder gehad. Alles is rustig thuis, de goden zij dank. Vader dient nog steeds bij hertog Brucals leger in het noorden van Yabon, maar vlak voordat ze schreef, heeft ze nog bericht van hem gehad dat alles goed was. Mijn broer Gerald voert onder vader het bevel over een compagnie van de cavalerie uit Tyr-Sog.'

'Laten we maar aannemen dat alles goed is tot je iets anders hoort,' zei baron Summerville. 'Anders heb je nog moeite om je eten binnen te houden, als je begrijpt wat ik bedoel.'  

'Ja, heer,' zei Terrance.

'Over eten gesproken, ik zou je best willen uitnodigen om te blijven eten, neef, maar aangezien we met de dageraad op mars moeten, heb ik nog veel te doen. Maar in de kantine vind je alles wat je nodig hebt. Je hoeft me niet te komen opzoeken voordat je vertrekt. Zorg dat je bij het ochtendkrieken onderweg bent, wil je?'  

'Ja, mijn heer,' antwoordde Terrance. Hij begreep dat hij kon gaan, maakte een buiging en vertrok.

.Toen hij bij de tentflap kwam, zei de baron: 'En, Terry...'

'Ja, mijn heer?'

'Doe me een lol en zorg dat je heelhuids overkomt.'  

'Heer,' zei Terrance met een glimlach en vertrok.  

Terrance nam zijn paard mee door het kamp, in de richting van de kantinetent. Voordat hij die bereikte, was de sfeer in het kamp al veranderd, en weer ervoer hij dat versnelde tempo van de bezigheden naarmate het bericht zich verspreidde dat ze de volgende ochtend vroeg zouden vertrekken, eerst om Moncrief te ondersteunen en dan naar huis!  

Hij vond de kooktent, kreeg zijn maaltijd en nam plaats achter de tent, zo dicht mogelijk bij het kookvuur aan de andere kant. De warmte van het vuur straalde door het zeildoek en was een welkome troost voor zijn rug, evenals het eten dat hij naar binnen schrokte. Er zat zelfs nog een redelijke slok wijn in een fles, het restje van de maaltijd die de baron gisteravond had genuttigd, en de kok was zo vriendelijk geweest die aan de zichtbaar uitgeputte jongeman te geven. Hij was halverwege zijn maaltijd toen hij werd overvallen door een nieuwe hoestaanval, en hij spuugde tot zijn hele lijf er zeer van deed. Zijn ribben voelden aan alsof hij had geworsteld met de kampioen van de hertog, die hem in een stevige houdgreep had genomen. Achteroverleunend haalde hij langzaam en oppervlakkig adem. Hij voelde zijn vermoeidheid in al zijn gewrichten en deed zijn ogen dicht om ze even rust te gunnen.

Plotse voelde Terrance de neus van een schoen zachtjes in zijn been porren. 'Hé daar, knul, je vriest dood als je zo blijft zitten.'

De boodschapper keek op en zag dat de kok naar achteren was gekomen om wat afval weg te gooien. Die had Terrance slapend aangetroffen, met zijn bord eten nog op schoot en een houten lepel nog in zijn rechterhand geklemd.  

'Heb je een plekje om te slapen?' vroeg de kok.

'Nog niet gevonden,' antwoordde Terrance.

'Zal ook niet meevallen. Niet veel meer gevochten, hier, sinds de laatste versterkingstroepen zijn gekomen, dus er zijn vrijwel geen lege tenten.' De oude kok wreef over zijn kin. 'De kantinebaas vindt het vast niet erg als je bij de vuren slaapt, zolang jij het maar niet erg vindt om voor het ochtendkrieken op te staan - dan koken we de laatste maaltijd voordat we vertrekken.'  

'Maakt me niet uit,' zei Terrance. 'Ik moet toch met het eerste licht al weg.'

'Mooi, kom maar mee, dan.'

Terrance volgde de kok naar de andere kant van de kantinetent, waar de keukenhulpen de vuren inrekenden voor de volgende ochtend. Twee jongens dekten met grote scheppen as het vlammende hout en de kolen af. Het was Terrance nooit eerder opgevallen dat ze zowel hout als kolen gebruikten. Daarop drong het tot hem door dat er in de kantine veel meer dingen waren waar hij nooit op had gelet.  

Er lagen aardewerken kruiken en potten in allerlei soorten en maten op een hoop naast een tent. Bij een andere stonden stapels borden en schalen, sommige zelfs manshoog.  

Vlakbij stonden twaalf bakstenen ovens, en een paar jongens waren met lange houten lepels bezig er dampende broden uit te halen. Ook al had hij nog maar net gegeten, Terrance vond de geur van vers brood bijna overweldigend, en het water liep hem in de mond. 'Nemen jullie de ovens mee terug naar LaReu?' vroeg hij.  

'Zou kunnen,' zei de kok. 'Maar dan hebben we voor elk een wagen en een span nodig om ze op te laden. Maar waarom zouden we, als we ze gewoon kunnen laten staan tot komend voorjaar? Sneeuw deert ze niet. We jagen gewoon het beest of de vogel weg die het wel leuk vond om erin te gaan wonen, en na een beetje schoonmaken zijn ze klaar voor gebruik. Als dit kamp ooit wordt verplaatst, kunnen we er een of twee per dag naar het nieuwe kamp overbrengen. Alsjeblieft,' zei hij, wijzend naar een stuk of twintig wagens die de bagage-karavaan van het leger vormden. 'Pak een deken en kruip daar maar tussen. De jongens liggen eronder zodra het brood klaar is voor de ochtend. Het is een luizig stelletje schorem, maar je hebt geen last van hen. En met dat zooitje om je heen hou je het ook een beetje warm. Een uur voor zonsopgang word je wakker gemaakt.'  

Terrance bedankte hem en kroop onder de voorste wagen. Hij moest door een waarlijke doolhof van aardewerk met persoonlijke spullen, bundels vuile kleren en een paar jongens die vast ziek waren en lagen te slapen. Hij vond een plekje op een vieze deken naast een bundel van een andere vieze deken en trok er een over zich heen.  

Terrance dacht na over het lot van de jongens van de bagage en de kantine. Het was al donker, en de meeste soldaten sliepen al, maar deze jongens hadden het nog druk met het inpakken van de wapens, kleren, verbandspullen en zo, of met het werken in de keuken om brood te bakken, vlees te koken en te bereiden wat er nog was om de mannen te eten te geven voor de vroege mars naar het noordoosten. De jongens kregen misschien vijf uur slaap voordat hun volgende werkdag begon. Terrance begreep dat ze in de loop van de ochtend en vroeg in de middag nog een dutje deden, maar dan nog bleef het een slopend ritme.  

Hij voelde het zweet over zijn lijf lopen, en ondanks de deken en de nabijheid van het vuur had hij het stervenskoud. Hij verzette zich tegen een hoestaanval, zwichtte voor de volgende en ontspande uiteindelijk genoeg om te gaan slapen.  

Terrance dacht aan een soldaat, die hem tijdens zijn eerste week in het kamp van de graaf had gezegd: 'Leer te slapen wanneer je maar de kans krijgt, jongen. Je weet nooit hoe lang het duurt voordat je weer in de gelegenheid komt.'  

Terrance begreep de wijsheid van die raad en viel snel in slaap.