De wind sneed door zijn overmantel, en zijn gezicht was stijf. Zijn neus liep voortdurend, en hij veegde hem al niet eens meer af aan zijn mouw. Hij zat nu helemaal verstopt, zodat hij door zijn mond moest ademen, en dat begonnen zijn longen vervelend te vinden. Hij had nu meer druk op zijn borst dan eerder op de dag. Met een ziekte onder de leden had hij best om vrijstelling kunnen vragen, maar om te passen voor zoiets simpels als een koudje was ondenkbaar. Niettemin bleef het aan hem knagen of hij dat niet toch had moeten doen, gewoon tegen de kapitein van het korps zeggen dat hij te ziek was om te rijden en in zijn tent bleef.  

Sinds noen had Terrance tweemaal halt gehouden om Bella te laten rusten. Hij had staan bibberen achter een groepje berken, dat de wind een beetje tegenhield. In die omstandigheden was het onverstandig om lang stil te blijven staan, want als Bella stijf werd, liep ze meer kans om kreupel te worden.  

Toch was het een goed paard, betrouwbaar en met een helder hoofd, het ideale rijdier voor een boodschapper. Ze gehoorzaamde zijn bevelen en reageerde snel. En ze bleef altijd kalm. Eerder in de zomer had hij onderweg eens halt gehouden en een slang over het pad naar het paard zien kronkelen. Veel dieren zouden in paniek zijn geraakt, maar Bella had kalm een hoef opgetild en de slang verpletterd voordat die iets kon doen.

Hij steeg op toen ze was uitgerust en ging op weg naar zijn eerste bestemming. Na een blik op de hemel besefte hij dat hij achter op schema was geraakt. Hij weerstond de neiging om in volle galop te gaan. Dan kwam hij maar een paar uur later aan dan verwacht; de boodschap was dan toch nog op tijd, en hij zou dan nog steeds een warme maaltijd en een betrekkelijk warm kwartier kunnen krijgen. Als het niet minder ging waaien, zou het morgen een straffere rit worden, want dan moest hij langs twee kampen, hoger in de bergen en dichter bij de vijandelijke linies.

Hij concentreerde zich op zijn taak: het bos door trekken, uit de buurt blijven van de weinige Tsuranese patrouilles die vlak voor de eerste sneeuw nog langs het front trokken, en ervoor zorgen dat zijn paard niets overkwam. Te voet liep hij het gevaar 's nachts dood te vriezen, want het zou hem tot morgenmiddag kosten om het eerste kamp te bereiken.  

Na twee uur stevig doorrijden liet hij Bella weer uitrusten, al snoof ze protesterend toen hij haar aan de teugel meevoerde terwijl ze wist dat er aan het einde van de rit haver, hooi en de betrekkelijke warmte achter een windscherm met andere paarden wachtten.  

Na een wandeling van een halfuur steeg hij weer op, bracht Bella in een korte handgalop en liet zijn ogen telkens over het landschap gaan. Het was makkelijk om weg te zakken in dagdromen of te blijven kijken naar een vast punt in het landschap. Een boodschapper was bijna het kwetsbaarste lid van het leger, op de jongens van de bagage-karavaan en van de kantine na. Twee of drie gewapende mannen in een hinderlaag, en de bevelen van de graaf zouden zijn baronnen nooit bereiken.  

Drie uur voor zonsondergang zag hij beweging in het noorden. Een zweem van kleur tussen de bomen, meer niet, maar het was genoeg. Een Tsuranese patrouille, ongetwijfeld, want de feloranje strepen op de zwarte wapenrusting van de invasietroepen die zich de Minwanabi noemden, kwamen in deze wouden nergens voor, en het scharlakenrood en heldergeel van de zogenoemde Anasati evenmin. Hij zette Bella aan tot een sneller tempo en zocht naar meer tekenen van de indringers, maar de bossen gaven niets prijs.  

De rest van de dag bleef hij op zijn hoede en ontspande pas toen hij binnen enkele minuten afstand van zijn eerste reisdoel was.

Toen hij het eerste kamp naderde, rook hij de kampvuren al, want de wind blies de rook recht in zijn gezicht. Hij was blij met de scherpe prikkeling in zijn ogen, want het betekende dat het er voor vandaag bijna op zat.  

'Ruiter in aantocht!' hoorde hij een schildwacht roepen.  

Was hij te voet geweest, dan zou Terrance vermoedelijk al een aantal keren zijn aangehouden sinds hij de betwiste bosgebieden had verlaten en op Koninkrijks terrein was gekomen, maar de Tsurani hadden geen paarden, dus een ruiter werd nooit staande gehouden. Terrance vroeg zich af waarom de Tsurani door de jaren heen nooit hadden leren rijden op buitgemaakte paarden, maar aangezien hij niemand kende die een levende Tsuranu had gesproken, moest hij het bij die vraag laten.  

Terrance wist waar de bevelvoerderstent stond en reed erheen. Het front werd verdedigd door soldaten uit de provincie Yabon, ondersteund door rekruten die soms zelfs helemaal uit de Zuidelijke Marken kwamen. De commandant hier was baron Gruder, een van de mannen van hertog Sutherland die onder bevel van de graaf was geplaatst. In zijn tijd als boodschapper had Terrance hem drie keer gesproken en hem leren kennen als iemand zonder fratsen, zeer recht door zee en volstrekt gespeend van enige omgangsvormen.  

Een van de wachters bracht hem de bevelvoerderstent binnen terwijl een andere Bella meenam naar het windscherm waar de verse paarden werde,n gehouden. Er waren hier LaReuse lansiers ingekwartierd, en ook een compagnie lichte cavalerie uit Zuen. Twee compagnieën zware infanterie uit Ylith en Tyr-Sog voltooiden dit leger, en dat had een lang jaar hard gevochten tegen de Tsurani en hun bondgenoten, de cho-ja's, of torren, zoals de mannen uit het zuiden hen waren gaan noemen.  

Terrance ging voor de baron staan en zei: 'Bevelen van de graaf, mijn heer.'

'En, gaan we ons terugtrekken?' vroeg de lijvige Gruder. Op zijn gezicht was te zien dat hij het bevel al had verwacht.  

'Ja, mijn heer. U dient zich gefaseerd en ordelijk terug te trekken naar de winterkwartieren die u door de hertog zijn aangewezen.' Door de politiek van het Westelijke Rijk van het Koninkrijk was de kleine adel nogal gesteld op hun voorrechten, en deze Gruder had zich regelmatig breedsprakig beklaagd over het feit dat hij was gedetacheerd bij een 'buitenlandse' graaf, zodat de boodschappers hadden geleerd zo vaak mogelijk te verwijzen naar bevelen die afkomstig waren van de heren Brucal en Borric, om te voorkomen dat de baron weer een tirade afstak. Terrance was bijna bevroren, en hij rammelde van de honger, dus hij vermeed maar wat graag een hele schimprede over Vandros die Gruder hier liet zitten met te weinig manschappen, proviand, wapens, goud en al het andere dat hij nodig achtte om zijn aandeel in de oorlog te voeren. 'Uitsluitend defensieve strijd.'  

'Verder nog iets?'

'Zo'n drie uur geleden heb ik iets zien bewegen tussen de bomen ten noorden van het pad uit het oosten. Het waren Tsuranese kleuren.'  

'Weet je ook van wie?'

'Minwanabi en Anasati, mijn heer.'

Daar dacht Gruder even zwijgend over na. 'Volgens onze informatiebronnen hebben die twee Huizen het niet zo op elkaar. Ze zullen wel iets van plan zijn, als ze onder verenigd bevel op mars zijn. Ik zal een oogje in het zeil moeten houden.'  

'Hee,' zei Terrance zo neutraal mogelijk. Hij vroeg zich af hoe het Koninkrijk iets over de Tsurani te weten had kunnen komen, aangezien die zich liever doodvochten dan gevangen lieten nemen, maar hij beteugelde zijn nieuwsgierigheid. Hij was er om de boodschappen over te brengen, niet om ze te verklaren of te begrijpen.  

De baron keek de boodschapper aan alsof hij nu pas merkte dat die er nog stond. 'Goed. Eet wat en rust uit, ga dan verder. We beginnen ons terug te trekken bij het eerste licht.'  

Toen Terrance de bevelvoerderstent verliet, hoorde hij de baron een legerbode roepen. De knaap zou het bericht in korte tijd overbrengen naar de officiers langs de linie. Terrance wierp een blik op de donker wordende hemel. Er dreven wolken binnen uit het westen, en al begon de zon nog maar net onder te gaan, het werd al snel donker.

Dat hield in dat er veel vocht in de lucht zat, en nu het zo koud was, zou het vannacht vast niet gaan regenen maar sneeuwen. Terrance had behoefte aan een warme maaltijd en rust, maar eerst ging hij bij de paarden kijken of Bella goed werd verzorgd, en daarna was hij zelf aan de beurt.

Onderweg naar de paarden voelde hij iets nats op zijn wang, en weer keek hij omhoog. Er begonnen al vlokjes te dwarrelen. Hij bleef even staan, terwijl er soldaten langs hem heen renden en de bezigheden in het kamp toenamen met het verspreiden van het bericht om terug te trekken voor de winter.

De stemming van de mannen om hem heen klaarde op, want velen zouden over enkele dagen thuis zijn voor de winter, maar Terrance begon zich grote zorgen te maken. Als het vannacht hard ging sneeuwen, zou het morgen zwaarder worden en moest hij misschien in het derde kamp blijven voordat hij terugkon naar de bevelvoerderspositie van de graaf. In stilte smeekte hij Kilian, de godin van de natuur, om het nog minstens één dag niet te laten sneeuwen. Na een blik op de gezichten van de mannen die maar wat graag naar huis wilden, paste hij die gedachte aan: een week zou beter zijn.  

Hij schudde zich wakker uit zijn overpeinzingen en ging zijn paard zoeken.