De stalknecht had Bella goed verzorgd, en ze snoof begroetend toen ze opkeek van een stapel hooi. Niettemin controleerde Terrance haar hoeven en keek of ze fatsoenlijk was afgedroogd, en het deed hem deugd dat ze een betrekkelijk warm plekje achter het windscherm had gekregen en niet aan het einde van de rij was gezet, buiten de beschutting.
Plots drong het tot Terrance door dat er minder paarden stonden dan er hoorden te staan. Hij wendde zich tot de stalknecht. 'Grote patrouille uit?'
'Nee,' antwoordde de oude soldaat. 'Maar we zijn dit jaar een hoop jongens kwijtgeraakt.' Hij gebaarde met zijn kin naar het andere einde van de rij. 'Hoop paarden ook.'
Terrance knikte en klopte Bella op de hals. 'Bedankt voor je goede zorgen.'
'Is mijn werk,' zei hij en liep weg.
Terrance glimlachte en draaide zich om. Hij haastte zich naar de kantinetent en ging in de rij staan achter een jonge paardenofficier. Van een keukenhulp kreeg hij een houten bord en een metalen beker, want aan Terrance' uniform was duidelijk te zien wie hij was. De meeste soldaten in de rij hadden hun eigen bord en beker, die ze bij hun spullen in hun tent bewaarden.
Het eten was warm en voedzaam, zij het wat smakeloos, en de thee was bitter maar ook warm. Hij at alleen, zittend op de grond in de luwte van de tent. Zoals gewoonlijk werd hij door de meeste soldaten genegeerd. Toen hij klaar was, bracht hij bord en beker terug naar de hulp in de tent en ging op weg om een slaapplaatsje te zoeken.
Als boodschapper werd er van hem verwacht kwartier te zoeken waar hij kon, en vaak betekende dat slapen op de grond met alleen een zadel als hoofdkussen en zijn overmantel als deken. Meestal was dat best te doen, maar de kou van vannacht maakte het onmogelijk.
Toen hij de tentenrij van de cavalerie naderde, moest Terrance hoesten, en plotseling kon hij een vreselijke aanval niet onderdrukken. Met één hand zocht hij steun tegen de stam van een boom, en halfvoorovergebogen dwong hij zichzelf diep adem te halen. Er kwam een grote hoeveelheid vies groen slijm omhoog. Hij spuwde en trok een grimas om de bittere zwavelsmaak achter in zijn keel en het kriebelende gevoel dat nu was gaan branden. 'Verdomme,' zei hij zachtjes. Hij was al veel zieker dan hij had gedacht, en hij had nog steeds een hele dag rijden voor de boeg, misschien wel langer als het nog slechter weer werd, voordat hij terug was in het kamp van de graaf en een middel kon halen bij de apotheker die in de ziekenboeg diende. Toch zat er niets anders op dan door te bijten.
Hij liep naar de voorste rij tenten en begon te vragen: 'Hebben jullie plaats?' De eerste half dozijn verweken leverden hem een negatief antwoord op, maar bij de zevende tent trof hij een enkele cavalerist die hem even aankeek en toen knikte.
Terrance ging de tent in en keek naar het lege beddengoed, door de tentpaal gescheiden van de op zijn rug liggende cavalerist. 'Ga je gang,' zei de man, zijn woorden begeleidend met een licht schouderophalen. 'Hij heeft het toch niet meer nodig.'
Terrance vroeg maar niet wie 'hij' was, want het was duidelijk een gesneuvelde kameraad. Hij ging zitten en wisselde een blik met de cavalerist. De man was minstens tien jaar ouder dan Terrance maar zag er nog tweemaal zou oud uit. Zijn ogen waren verzonken en roodomrand, alsof hij in geen dagen had geslapen, en donkere kringen benadrukten de kenmerken van een dodelijke vermoeidheid.
'Net binnen?' informeerde Terrance.
'Gisteren,' antwoordde de man. 'Liepen een volledige Tsuranese patrouille tegen het lijf...' Zijn stem stierf weg, en hij liet zich terugvallen op zijn slaap mat. 'Onze kapitein besefte pas dat we alleen nog maar de voorhoede hadden aangevallen toen de rest tussen de bomen vandaan kwam stormen. Het scheelde niet vee1.'
'Gecombineerde troepenmacht? Meer dan één Huis?'
De man knikte. 'Wij met dertig tegen minstens honderd. Zag er lelijk uit.' Hij zuchtte. 'Niet om onbeleefd te zijn, maar ik heb slaap nodig. We gaan morgen weer uit rijden.'
Terrance weerstond de neiging om de man te zeggen dat hij morgenvroeg nieuwe bevelen zou krijgen, want zoiets was niet aan hem. Welterusten,' zei hij slechts, maar de man ademde al diep en regelmatig.
Terrance maakte het koord los dat de tentflap openhield, wdat die dichtvie1. Hij trok de dikke deken om zich heen en maakte het zich gemakkelijk op de dunne slaapmat. De deken rook zuur van andermans zweet en vuil, en de ondergrond was koud en ongelijk, maar Terrance had wel onder beroerdere omstandigheden geslapen, en bovendien was hij jong en moe. Nog tweemaal kreeg hij een hoestaanval, en beide keren keek hij om te zien of hij zij tentmaatje had wakker gemaakt. Dat was niet zo. Als een goed soldaat had de cavalerist geleerd om door te slapen, hoeveel herrie er vlakbij ook werd gemaakt.
Terrance deed ook zijn ogen dicht en probeerde zich te ontspannen. Ondanks de kou voelde hij het zweet langs zijn hals en rug lopen, en hij trok de deken strakker om zich heen. Er schoten beelden door zijn hoofd van zijn familie thuis, maar het was niets samenhangends. Na enkele onrustige momenten viel hij al gauw in slaap.
De ochtend ging van start met een sneeuwbui. Terwijl Terrance op weg was naar de kantine, nam de bedrijvigheid in het kamp toe naarmate bekend werd dat het bevel was gegeven om het front te verruilen voor het winterkamp. Mannen, in de grimmige verwachting dat deze dag weer een nieuwe veldslag zou brengen, haalden diep adem, met moeite een glimlach of tranen van opluchting binnenhoudend in het besef dat ze vrijwel zeker zouden blijven leven tot het komende voorjaar.
Terrance' hele lijf deed zeer, en hij voelde zich helemaal niet uitgerust. Toch had hij een taak te volbrengen, dus hij gebruikte een snelle maaltijd van warm brood, vers uit de oven, honing, boter, wat gedroogd fruit en een lang stuk rundvlees dat de vorige avond was gebraden. De kok was vrijgevig, want hoe meer de mannen deze ochtend aten, des te minder hoefde hij in te pakken voor het vervoer terug naar LaReu.
Toen hij zijn ontbijt op had, werd Terrance benaderd door een sergeant, een oude veteraan met een lap voor zijn linkeroog. 'De baron vraagt naar je,' zei hij. Zonder een verder woord draaide hij zich om, in de verwachting dat Terrance achter hem aan liep, wat de boodschapper dan ook deed.
Terrance kondigde zichzelf aan bij de tentflap en werd in het paviljoen ontboden. Baron Gruder hield een bundeltje berichten omhoog. 'Doe dit bij je spullen, jongen,' zei hij. 'Het is voor de graaf. De baronnen Moncrief en Summerville zuilen ongetwijfeld ook rapporten aan je mee teruggeven.'
Terrance knikte. 'Ja, mijn heer.'
'Defensieve strijd, ja, ja,' mompelde Gruder in zichzelf. 'Waar zit Vandros met zijn gedachten?' Alsof hij iemand nodig had om zijn mening te ventileren, voegde hij eraan toe: 'Ik heb net bericht gekregen dat er een buitenpost is overrompeld, nog maar vier dagen geleden! De Tsurani sturen niet zomaar patrouilles; ze zijn hele troepen aan het verplaatsen. Ze voeren iets in hun schild. Als we deze oorlog ooit willen winnen, zuilen we de strijd naar hun terrein moeten verplaatsen.' Hij keek op een landkaart rechts van hem op een tafel, en zijn ogen schoten van het ene naar 'het andere markeringspunt, alsof hij er de toekomst in trachtte te lezen. Hij keek op. 'Eergisteren zijn er jongens op een grote Tsuranese patrouille gestuit, en dat was een andere dan die jij hebt gezien, dus hou je ogen open. Ik denk dat onze speelkameraadjes aan de andere kant van de linies erover denken om achter ons aan te komen als wij ons terugtrekken, om gauw versterkingen te bouwen, zodat ze hun territorium hebben uitgebreid als wij volgend voorjaar terugkomen. Geef dat maar door aan de andere baronnen, als je wilt, met het advies om gefaseerd terug te trekken, klaar om terug te gaan en te vechten als het nodig is. Defensieve strijd, laat me niet lachen.' Hij wuifde naar het bundeltje in Terrance' hand. 'En zorg dat graaf Vandros mijn berichten krijgt, jongen.'
Terrance knikte, alle opmerkingen van de baron in zijn geheugen prentend. Hij wachtte om te zien of er nog iets was, tot Gruder ten slotte besefte dat Terrance bleef staan tot hij werd heengezonden en hem wegwuifde.
Terrance salueerde, draaide zich om en verliet de tent. Hij ging meteen naar de paarden. In nog geen kwartier tijd was Bella opgetuigd, en hij steeg op en reed door het tumult van mannen die het kamp opbraken. Hij reed doelbewust maar langzaam, om het koude paard eerst de benen te laten strekken en zich op te laten warmen voordat hij snelheid ging maken.
De grond was niet bevroren, en de sneeuwval van die nacht werd al gauw tot modder gestampt door het opbrekende leger. Terrance zou verscheidene malen moeten stoppen om de hoeven van zijn merrie uit te krabben, maar in elk geval was het niet de dikke, zuigende blubber waar de hoefijzers van een paard of de laarzen van een ruiter in bleven steken, als het in het komende voorjaar ging dooien.
Dankbaar voor die kleine zegeningen keerde hij zijn paard zuidwestwaarts en bracht haar in een lichte draf. Hij voelde haar trillen toen hij weer losbarstte in een hoestbui, maar toen hij haar naderhand op de hals klopte, ontspande ze weer. Daarop zette hij haar aan tot een korte galop en zag de mijlen aan zich voorbijtrekken.