9

“Nou, bedankt! Heel erg bedankt, jongens. Echt, jullie hebben het weer geweldig geregeld. Robbie, zeg eens netjes bedankt en gedag.”

“Bedankt en gedag.”

“Dag Robbie.” Suzanne glimlachte. Niet omdat ze het kind zo leuk vond, maar omdat ze blij was dat hij eindelijk vertrok. Robbie was een gemene etter, die andere kinderen graag het leven zuur maakte en ze had zich de afgelopen week voortdurend aan hem geërgerd.

“Is hij lief geweest?” wilde zijn moeder weten. De vrouw keek zo stralend dat ze bijna licht gaf en Suzanne kon het niet over haar hart verkrijgen de trotse moeder haarfijn het karakter van haar zoontje uit de doeken te doen.

“Een engeltje,” beweerde ze. “U heeft het maar getroffen met zo’n kind.”

“Ja, hè?” De moeder keek gelukzalig, terwijl Robbie zijn tas bij haar voeten dumpte en wegrende. Even verderop pikte hij het petje van een ander kind, wat hij vervolgens niet meer wilde teruggeven. Pas toen de moeder van het kind tussenbeide kwam en Robbie hardhandig het petje uit handen trok, verdween de gemene grijns van zijn gezicht.

“Robbie! Schatje! Kom mee, dan gaan we naar huis!”

Natuurlijk luisterde Robbie niet, maar nadat zijn moeder hem een ijsje bij de eerste de beste benzinepomp had beloofd, stapte hij toch maar in de auto.

Het luide getoeter betekende Robbies definitieve vertrek en Suzanne haalde opgelucht adem.

Puck kwam naast haar staan en legde een arm om haar schouders. “Die is weg.”

“Gelukkig.”

“We hebben wel een drankje verdiend.”

“Rosé?” stelde Suzanne voor, hoewel het pas halftwaalf was.

Puck glimlachte. “Ik zou wel willen, maar helaas staat over drie uur alweer de volgende lading kinderen op de stoep. En we moeten de slaapzaal nog schoonmaken.”

Suzanne slaakte een zucht. “Het begint nu echt op werk te lijken.” Ze wilde nog iets zeggen, maar haar telefoon ging. “Hé Rianne!” riep ze enthousiast toen ze opnam. “Hou je het nog een beetje vol?”

“Suus,” klonk het vermoeid en heel erg zacht aan de andere kant van de lijn. Het leek wel of Rianne elk moment kon gaan huilen.

Meteen begonnen in Suzannes hoofd alarmbellen te rinkelen. Rianne klonk helemaal niet als, nou ja, als Rianne. “Wat is er? Is alles goed? Zeg alsjeblieft dat alles goed is! Er is toch niets met de baby?”

Puck begon aan haar arm te trekken. Ze wilde meeluisteren. Suzanne hield de telefoon een stukje van haar oor af, zodat Puck alles kon horen.

“Nee, nee, alles is goed,” zei Rianne op dezelfde toon. “Het is alleen…Ik bedoel…” Nu begon ze echt te huilen. Suzanne wisselde een dodelijk bezorgde blik met Puck. “Rianne!” riepen ze allebei tegelijk. “Wat is er? Zeg alsjeblieft wat er aan de hand is!”

“Jongens, ik wil jullie heel graag voorstellen aan Samuel Martijn Sluijs die nu precies tweeëntwintig minuten oud is.”

Suzannes mond zakte open. Ze produceerde een wat onsamenhangend geluid, waarin Rianne blijkbaar ‘gefeliciteerd’ hoorde.

“Dankjewel,” fluisterde ze. “Ik ben zo gelukkig.”

“Maar je huilt!”

“Van geluk. Of vermoeidheid. Weet ik veel. Ik lijk wel een kraan, ik huil om niets. Net kreeg ik een glaasje water van de zuster. Ik huilde alsof ze me kwam vertellen dat mijn huis is afgebrand. Het schijnt normaal te zijn.”

“We zijn zo blij voor je!” riep Puck nu door het dolle heen. “Samuel Martijn. Wat een mooie namen.”

“We noemen hem Sam.” Rianne zuchtte diep. “Hij is echt perfect. Hij is zo mooi. Jullie zouden hem moeten zien.”

“We komen nu naar je toe,” beloofde Suzanne. Het kamp kon haar gestolen worden. Ze wilde bij haar vriendin zijn op dit bijzondere moment.

Puck knikte instemmend. “We stappen zo in de auto. Maar vertel eerst eens of alles goed is gegaan met de bevalling.”

“Ja,” viel Suzanne haar bij. “Je zou ons bellen als het begonnen was.”

“Ik weet het.” Rianne lachte alweer. “Maar het ging ineens zo snel, dat ik al mijn energie nodig had om de weeën op te vangen. Ik kon niet eens met Rob praten, laat staan jullie bellen. Sorry daarvoor.”

“Het geeft niet, hoor,” haastte Puck zich te zeggen, terwijl ze Suzanne een por gaf. “Misschien is het maar beter dat we het niet wisten. Anders hadden we ons alleen maar druk zitten maken.”

“Dat weet ik. Maar zei je nou dat jullie hierheen komen?”

“Natuurlijk,” luidde het tweestemmige antwoord. “Tot straks.”

Suzanne verbrak de verbinding en viel Puck om de hals. Gek genoeg voelde het alsof ze zelf een beetje moeder waren geworden.

“Hebben we iets te vieren?” klonk Bianca’s afgemeten stem naast hen.

“Toevallig wel, ja.”

“Ben ik je verjaardag vergeten?” Bianca keek Suzanne aan. “Of vier je de aankoop van een nieuwe korte broek?”

Suzanne glimlachte minzaam. “Ik waardeer je interesse, maar dit is iets tussen Puck en mij. Het zou ontzettend leuk zijn als je zou verdwijnen.”

Bianca deed haar mond open om iets te zeggen, maar snoof uiteindelijk verontwaardigd en draaide zich om.

Puck grinnikte. “Jullie zijn aan elkaar gewaagd.”

Suzanne haalde haar schouders op. “Ik heb haar precies waar ik haar hebben wil. Het idee is dat zij achter Ed aan gaat en toevallig zag ik haar vandaag naar de slaapzaal van de kinderen sluipen, toen Ed daar was om een of ander knuffeltie te zoeken. Ze kwamen tien minuten later samen weer naar buiten.”

“Oh,” zei Puck weinig enthousiast.

“Het gaat dus de goede kant op. Hé, wat is er nou?”

“Niets.” Puck sloeg haar ogen neer.

Suzanne keek haar vriendin onderzoekend aan. “Je bent niet blij,” was de diagnose. “Waarom niet? Ben je bang dat ik geen aandacht meer over heb voor jou? Je weet toch dat ik jou helemaal niet vergeet? Jij bent mijn grote steun en toeverlaat hier. Mijn enige link met de echte wereld.”

Puck glimlachte flauw. “Daar gaat het niet om.”

“Waar gaat het dan wel om?”

Kans om te antwoorden kreeg Puck niet, want op dat moment werd Suzanne van achter vastgegrepen door twee sterke armen. Ze slaakte een gil van schrik. “Ed! Jemig, ik schrik me rot.”

Ed keek tevreden. “Wat staan jullie hier te smoezen?”

“Hoe lang stond je al achter die muur?” was Suzannes wedervraag. Alleen iemand die haar heel goed kende, las de beginnende paniek in haar ogen. Puck zag het feilloos.

“Ik kwam net aanlopen.” Ed trok zijn wenkbrauwen op en keek van de een naar de ander. “Wat is er? Jullie kijken alsof er iemand dood is.”

Suzanne en Puck reageerden niet.

“Oh nee,” zei Ed, “er is iemand dood, hè?”

“Welnee, natuurlijk niet.” Suzanne had haar stralende glimlach hervonden nu duidelijk was dat Ed niets van hun gesprek had opgevangen. “Grapje. We hadden het over onze vriendin Rianne. Ze is een half uur geleden moeder geworden. We gaan er zo naartoe.”

Ed keek zorgelijk. “Wanneer komen jullie terug? Er komt straks een nieuwe groep kinderen.”

Suzanne haakte haar arm door de zijne en begon met hem in de richting van de slaapzaal te lopen. “Maak je maar geen zorgen. Ik weet dat je mij niet zo lang kunt missen, dus zijn we vanavond nog terug. We gaan als een speer over de snelweg. In de tussentijd kunnen jullie mooi de slaapzaal even opruimen.” Ze liep dichter tegen Ed aan dan strikt noodzakelijk. Hij deed geen moeite de afstand tussen hen te vergroten.

Van een afstandje keek Puck toe. Niemand zag de blik vol verdriet in haar ogen.

 

Suzanne raakte heel voorzichtig één piepklein vingertje aan en slikte haar tranen weg. “Hij is zo…” begon ze, maar ze kon het juiste woord niet vinden. Het kleine, roze wezentje dat in Riannes armen lag was met stip het meest bijzondere dat ze ooit had gezien. Van haar stellige overtuiging dat alle baby’s lelijk waren en zodoende allemaal op elkaar leken, was niets meer over. De mééste baby’s waren lelijk, maar de kleine Sam Sluijs was ronduit volmaakt.

“Kijk, hij doet zijn oogjes open,” wees Puck al even ontroerd. “Oh! Hij heeft jouw blauwe ogen! En niet de bruine ogen van Rob.”

“Dat kan nog veranderen,” wist Suzanne. “Ik had als baby ook blauwe ogen. Maar later werden ze bruin. Nogal logisch, ook. Mijn ouders hebben allebei bruine ogen.”

“Alle baby’s hebben bij hun geboorte blauwe ogen,” legde Rianne uit. “Inderdaad kunnen ze dan later nog bruin worden. Bruin is wel overheersend, dus de kans dat Sam bruine ogen krijgt, is groot.”

Ze sprak de naam uit alsof ze al jaren niet anders deed, merkte Suzanne op. Ze bekeek haar vriendin, die klein leek in het grote ziekenhuisbed. Haar gezicht was een beetje grauw, maar verder zag ze er fantastisch uit. Ze straalde, ondanks de vermoeidheid.

“Is het echt waar dat je alle pijn alweer vergeten bent?” informeerde Puck. “Dat zeggen ze altijd.”

“Ik heb geen idee wie het heeft bedacht, maar het is klinkklare onzin,” verklaarde Rianne. “Ik ben helemaal de pijn niet vergeten. Sterker nog, ik verga nog altijd van de pijn. Het voelt alsof ik door vier vrachtauto’s ben overreden.”

“Echt?” Suzanne keek bezorgd. “Moeten we iets voor je doen? Kussens opschudden ofzo? Of de dokter vragen om meer pijnstillers?”

Rianne glimlachte. “Nee, lieve schat, dat hoeft niet. Ik heb al een injectie gehad tegen de pijn. En verder moet het vanzelf overgaan.”

“Niets voor mij,” rilde Suzanne, die van de geur van ziekenhuizen alleen al week werd. “Adoptie lijkt ineens een heel aantrekkelijk alternatief. Dan doet iemand anders het zware werk voor je.”

“Om maar eens een cliché te gebruiken: je krijgt er ontzettend veel voor terug.” Rianne keek naar het kleine hummeltje in haar armen. “Hij is de pijn meer dan waard. Net heeft hij me wel vijf minuten onderzoekend aan liggen kijken. Zo van: dus jij bent mijn mama. Het was zo lief dat ik er vreselijk om moest huilen.”

“Dat zegt niets,” klonk een mannenstem achter hen. Rob was de kamer binnengekomen. “Jij moet al huilen als ik vraag of je je beschuit met muisjes met of zonder boter wilt.”

Rianne begon meteen te snikken. “Beschuit met muisjes. Dat h-heb ik altijd al g-gewild. Nu is het zo e-echt.” De tranen rolden over haar wangen en zowel Puck als Suzanne haastte zich om haar te troosten.

Rianne wuifde hen weg. “Het gaat zo over, echt. De hormonen gieren gewoon nog door mijn lijf.”

Suzanne vertrouwde het allemaal voor geen meter, maar draaide zich uiteindelijk toch om om Rob met drie dikke zoenen te feliciteren met zijn vaderschap. Hij grijnsde van oor tot oor.

“Misschien moeten we maar weer gaan,” zei Puck, nadat ook zij Rob had gefeliciteerd en hij weer naar de gang was verdwenen om nog meer familieleden op de hoogte te stellen van de geboorte van Sam. “Het is vast veel te druk voor je.”

“Nee!” riep Rianne verschrikt uit. “Jullie zijn er net. Ik vind het juist zo leuk dat jullie gekomen zijn. De rest van de familie is er nog lang niet. Ze zijn pas een half uur geleden weggegaan, geloof ik.”

Riannes familie woonde in het zuidelijkste puntje van Limburg, terwijl die van Rob in een van de meest noordelijk gelegen plaatsen van het land woonde. Het kwam erop neer dat ze allebei ongeveer even ver moesten rijden om bij Rob en Rianne te komen.

“Een halfuur geleden?” Puck keek op haar horloge. “Ik kan niet begrijpen dat ze niet meteen in de auto zijn gestapt om hun kleinkind te bewonderen.”

Rianne grijnsde. “Dat zijn ze wel.”

“Oh!” Puck sloeg haar hand voor haar mond. “Jullie hebben ze pas heel laat gebeld! Waarom?”

“Omdat ik geen zin heb om meteen te moeten horen hoe ik het allemaal moet doen, en vooral, wat ik allemaal verkeerd doe,” zuchtte Rianne. “Mijn moeder en mijn schoonmoeder zijn het ongetwijfeld ontzettend met elkaar eens. Het zal er wel op neerkomen dat het in hun tijd allemaal anders en beter was en dat ik maar naar hen moet luisteren als ik wil dat mijn kind groot en sterk wordt.”

Puck en Suzanne knikten begrijpend. Riannes moeder en die van Rob waren, ondanks de afstand, dikke vriendinnen geworden. Het commentaar dat Rianne van een van hen kreeg op haar schoonmaakmethodes, strijktactieken en ramenlapstrategieën werd altijd versterkt door de ander. Ze was best heel gek op hen allebei, maar in ‘je zou eens…’ en ‘het hoeft natuurlijk niet hoor, maar…’ had ze nog even geen zin.

“Ik heb veel liever jullie om me heen,” zei ze oprecht. “Wat heerlijk dat jullie konden komen. Hoe is het op het kamp? Trek je het nog een beetje, Suus?”

Suzanne haalde haar schouders op. Het leek ongepast om hier te gaan zitten klagen over slapen op een matje, terwijl Rianne net een kind ter wereld had gebracht. Matje versus kind was ongeveer verhouding één versus drie triljoen. Daarom knikte ze.

“Het gaat best. Ik mag niet klagen.”

Rianne trok een gezicht. “Je bent een waardeloze leugenaar. Ik vind het lief van je dat je mij probeert te sparen, maar je mag best zeggen dat je ondraaglijke pijn in je rug krijgt van dat matje.”

“Ik krijg ondraaglijke pijn in mijn rug van dat matje,” gaf Suzanne grif toe. “En ik baal van die slaapzak. Elke ochtend word ik wakker met dat ding zo strak om mijn enkels gewikkeld, dat ze blauw zijn geworden. En ‘s-avonds moet ik wel een kwartier draaien voor ik een beetje lekker lig.”

“En hoe is het met de mannen?” veranderde Rianne van onderwerp. “Met Chris, bijvoorbeeld.”

“Ik heb een nieuwe aanpak,” vertrouwde Suzanne haar toe. “En die werkt perfect.” Ze legde uit wat ze van plan was en Rianne knikte goedkeurend.

“Slim plan. Pas je wel op dat Ed je niet een beetje té leuk gaat vinden?”

Suzanne keek sceptisch. “Ed vindt me een verwend, hersenloos en vooral stads schepsel. Ik denk dat het wel los zal lopen met dat ‘een beetje te leuk’.”

“Dat moet je niet zeggen,” vond Rianne. “Hij kan toch intussen van mening zijn veranderd. Bovendien vind ik dat…Hé, Puck, wat is er?”

Nu pas viel het Suzanne op dat Puck erbij zat met een gezicht als een oorwurm. “Oh nee, ben ik weer te veel aan het woord? Shit, Puck, het was niet mijn bedoeling.”

“Dat weet ik,” antwoordde Puck lusteloos. “Er is niets aan de hand. Vertel maar verder, Suus.”

“Niets daarvan,” kwam Rianne streng tussenbeide. “Ik zie aan je gezicht dat je niet blij bent. En probeer maar niet dat te verbergen door die leuke glimlach van je, want ik ken je langer dan vandaag. Kom op, voor de draad ermee!”

Puck schudde haar hoofd. “Het is niets. Ik denk dat ik gewoon een beetje sentimenteel ben vanwege…Nou ja, vanwege alles eigenlijk. Het is niet niets, zo’n baby.”

“Hè, je lijkt mij wel. Misschien zitten die hormonen hier in de airconditioning. Iedereen die binnenkomt, krijgt spontaan last van huilbuien. Gezellige boel wordt het dan.”

Puck lachte en Rianne knikte goedkeurend. “Je kunt dus nog wel lachen. En nu wil ik weten wat er is. Heeft het iets met een man te maken?”

Pucks schrikreactie was alleszeggend. Haar ontkenning die er meteen op volgde, haalde niets meer uit. Rianne en Suzanne hadden hun conclusies al getrokken.

“Een man?” vroeg Suzanne ongelovig. “Op het kamp?”

Puck peuterde aan een los draadje aan Riannes deken en deed alsof ze al haar aandacht daarvoor nodig had. Uiteindelijk knikte ze. “Ja, op het kamp.”

“Hè?” Suzannes ogen rolden bijna uit hun kassen. “En daar kom je nu ineens mee! Waarom heb je niets gezegd?”

“Dat eh…Het ligt nogal ingewikkeld.”

Suzanne schudde heftig van nee. “Hoe kan het nou ingewikkeld zijn? Er zijn maar een paar mannen op het kamp, jij vindt er eentje leuk en je hebt niets gezegd! Dat is niet ingewikkeld. Tenzij, oh!” Ze sloeg verschrikt een hand voor haar mond.

“Tenzij wat?” wilde Rianne weten.

“Tenzij het Chris is.”

Nu keek Puck wel op. “Nee, idioot. Het is Chris niet. Het is Ed.”

Suzanne was met stomheid geslagen. “Ed?” wist ze uiteindelijk uit te brengen. “Dat is onmogelijk. Bedoel je dezelfde Ed als ik? Groot, een beetje dik, licht kalend. Bedoel je hem?”

Puck knikte. “Ja, we hebben het over dezelfde. Toen ik hem na een jaar weer zag, realiseerde ik me dat ik hem heb gemist. Zijn warmte, zijn lach, zijn grapjes – alles.”

“Maar vorig jaar had je helemaal geen oog voor Ed! Toen was het Kars.”

“Achteraf besefte ik dat ik alleen op Kars’ uiterlijk was gevallen. Vanbinnen is hij eigenlijk best een verwend ventje. En dodelijk saai, ook. Ed is juist iemand die door zijn uiterlijk niet direct opvalt. Maar zijn karakter maakt alles goed.”

“Sodeju,” zei Suzanne, omdat ze eigenlijk niet zo goed wist wat ze anders moest zeggen. “Wist jij dit, Rianne?”

Maar antwoord kreeg ze niet. Rianne was met een gelukzalige glimlach om haar mond in slaap gevallen.

Tien minuten later, in de auto op weg naar het kamp, sneed Suzanne het onderwerp weer aan. “Hoe moet het nou verder met Ed? Hij is net een beetje gaan denken dat ik degene ben die hem leuk vindt. En Bianca scherpt haar nagels om die in hem te kunnen zetten.”

“Dat weet ik. En daar baal ik van.”

Suzanne concentreerde zich op de weg en een tijdlang zeiden ze niets. Suzanne voelde zich op een rare manier schuldig. Ze kon niet weten dat Puck Ed leuk vond, maar ze was wel degene die de kansen van haar vriendin een stuk kleiner had gemaakt. Uiteindelijk verbrak ze de stilte. “Ik heb nooit  – ”

“Ik weet het,” onderbrak Puck haar. “Je hebt het niet met opzet gedaan.”

“Waarom heb je niets gezegd? We hebben het er heel lang over gehad. Je had toch kunnen zeggen dat ik mijn aandacht op Sven had moeten richten. Of John, desnoods. Maar je zei niets.”

“Ik schaamde me,” bekende Puck. “Ed was in jouw ogen duidelijk een boerenpummel met een buikje. Niet je type.”

“Nou ja, boerenpummel…Dat wil ik ook weer niet zeggen. Ik heb hem gewoon nooit op die manier bekeken. Maar nu ik er eens over nadenk, begrijp ik best waarom je hem leuk vindt. Hij is grappig, aardig en ongelooflijk zorgzaam. Als je ziet hoe hij met de kinderen omgaat, zou je toch meteen willen dat hij de vader van je eigen kinderen werd?”

“Precies!” Pucks gezicht klaarde op en ze somde nog een rijtje van Eds meest geweldige eigenschappen op.

Suzanne knikte tevreden. Ze kon in de verste verte niet begrijpen hoe iemand verliefd kon worden op Ed de Boer, maar ze was blij voor Puck dat zij na het debacle met Stijn eindelijk weer eens echt tot over haar oren verliefd was. Ze wierp een steelse blik opzij. Puck was nog lang niet uitgepraat over Ed. Er lag een glans in de ogen van haar vriendin, die Suzanne nog niet veel vaker had gezien.

Een paar uur later parkeerde Suzanne de auto op zijn inmiddels vaste plek: onder de bomen, vlak bij de ingang van het kamp. Het laatste stukje moesten ze lopen, omdat in het bos geen auto’s mochten komen.

Suzanne had voor het eerst sinds dagen haar torenhoge Manolo Blahniks weer aan. Uiteindelijk droeg ze ze niet meer op de ongelijke en zanderige bosgrond, nadat ze minstens honderdvijftig keer door haar enkel was gegaan en iedereen zich al een keer had bescheurd om haar wankele, bijna dronken manier van lopen. Haar sneakers, al lang niet meer wit, en haar slippers waren tot haar vaste outfit gaan behoren. De anderen hadden haar al voorzichtig bergschoenen aangeraden, maar er waren nou eenmaal grenzen.

“Gaat het?” informeerde Puck toen Suzanne zich zwikkend een weg baande over het bospad.

“Natuurlijk.” Vanaf het moment dat ze zelf haar schoenen mocht kiezen, had Suzanne op hakken gelopen. Hoe hoger, hoe beter. De gedachte die zich opdrong, dat hakken eigenlijk vreselijk oncomfortabele dingen waren, die geen andere functie hadden dan het martelen van je voeten, probeerde ze uit alle macht te negeren.

Plotseling voelde ze haar voet onder zich wegglijden. Het volgende moment lag ze op de grond. “Auw! Shit!”

“Jemig, Suus! Gaat het?” Puck knielde naast haar neer. “Waar heb je pijn?”

Suzanne greep naar haar enkel. Een stekende pijn benam haar de adem. Ze voelde haar enkel opzwellen. De bandjes van haar schoenen knelden.

“Eerst die schoen maar eens uit,” zei Puck, waarna ze nog slechts met moeite de gespjes open kreeg. Het hielp weinig, de pijn bleef. Suzanne kreunde zacht.

Puck stond op. “Kun je lopen? Nee? Oké, dan moet je hier even blijven zitten. Ik ga ijs halen, ik ben zo terug.”

Suzanne verbeet de pijn terwijl ze iets meer rechtop ging zitten. “Oké,” zei ze zacht. “Dankjewel.”

“Niet bang zijn!” Puck rende weg. “Ik ben zo terug.”

Na wat een eeuwigheid leek, hoorde Suzanne in de verte voetstappen. Niet lang daarna stond Puck weer naast haar. “Ik heb hulp meegenomen,” kondigde ze aan.

Suzanne keek op en kromp een beetje ineen. “Hoi, Chris.”

“Wat heb je nou weer gedaan?” vroeg hij, niet onaardig.

“Ik verstapte me.”

“Geen wonder.” Chris liet haar schoen aan zijn vinger bungelen. “Maar goed, ik zal eens kijken. Puck, schijn me eens bij.”

Puck hield een grote maglight omhoog. De felle lichtbundel verblindde Suzanne. Instinctief trok ze haar jurkje iets naar beneden om haar benen te bedekken. Ze had zich nog nooit voor haar lichaam geschaamd, maar nu Chris zo dichtbij was, vielen haar ineens de schrammen en blauwe plekken op, die het gevolg waren van een week in het bos.

“Heb je het koud?” vatte Chris dat gebaar verkeerd op.

Suzanne knikte dankbaar. “Ja. Nogal.”

“Ik heb een deken meegenomen.” Hij spreidde een fleecedeken uit en legde die zorgzaam over haar heen. Suzanne voelde haar hart sneller slaan.

Chris’ gebaren klopten niet bij de uitdrukking op zijn gezicht. De manier waarop hij haar voet voorzichtig vastpakte en bevoelde, was zacht, bijna teder. Maar hij keek afstandelijk en zelfs stuurs.

“Doet dit pijn?” vroeg hij, terwijl hij op haar enkel drukte.

“Auw! Ja.”

“En dit?” Hij drukte op een andere plek.

“Minder.”

“Oké,” knikte Chris. Hij legde haar voet in zijn warme hand en omsloot hem met zijn vingers. “Je tenen zijn ijskoud.”

Suzanne rilde, maar niet van de kou. Al had ze een antwoord willen geven, ze kon niets uitbrengen.

“Ik denk dat je enkel gekneusd is,” zei Chris. “We gaan even naar het ziekenhuis om er een foto van te laten maken.”

“Het ziekenhuis?” vroeg Suzanne kleintjes. “Moet dat?”

“Ik wil zeker weten dat je niets gebroken hebt,” zei Chris, terwijl hij de deken wat verschikte. Hij opende een grote oranje EHBO-koffer en haalde er een zwachtel uit. “Dit is voor wat extra stevigheid.”

Suzanne knikte, al kon hij dat niet zien, omdat Puck alleen haar voet verlichtte. “Oké,” bracht ze fluisterend uit.

Chris’ zachte handen verbonden haar voet. Suzanne hoorde het hameren van haar hart. Ze hoopte maar dat hij het niet merkte.

“Klaar,” zei Chris na een paar minuten. “Je kunt er nu absoluut niet op staan. Dan maak je het alleen maar erger.”

“Hoe gaan we haar dan…” begon Puck, maar haar stem stierf weg weg toen Chris Suzanne optilde alsof ze niets woog. “Aha.”

“Ik ga wel met haar mee,” zei Chris. “Dan kun jij gaan slapen. Het is al laat.”

“Moet ik echt niet mee?” vroeg Puck voor de zekerheid.

“Morgen staan om halfzeven de eerste kinderen alweer naast hun bed.” Chris lachte. “Zo gaat het altijd na de eerste nacht. We hoeven niet allemaal zo kort te slapen. Ga maar, ik regel dit wel.”

Puck knikte, wreef even over Suzannes hand en verdween daarna met de zaklamp, de EHBO-koffer en Suzannes ene schoen in de richting van het kampterrein.

“Oké, we gaan,” zei Chris meer tegen zichzelf dan tegen Suzanne. Het was aardedonker en Suzanne kon, hoewel ze er heel dichtbij was, nauwelijks zijn gezicht onderscheiden. “We hadden beter de zaklamp mee kunnen nemen.”

“Ik ken dit pad op mijn duimpje,” stelde Chris haar gerust.

Het volgende moment benam een felle pijnscheut Suzanne de adem. Er verschenen sterretjes voor haar ogen en een golf van misselijkheid overspoelde haar.

“Shit, sorry,” hoorde ze Chris zeggen. “Gaat het? Die tak had ik even niet gezien.”

Suzanne kon geen antwoord geven, ze beet haar kiezen stevig op elkaar om het niet uit te schreeuwen.

Chris bracht zijn gezicht dichter bij het hare. De afstandelijkheid was verdwenen. Zijn bruine ogen stonden bezorgd. “Gaat het wel, Suus?”

Ondanks alles registreerden Suzannes hersenen de afkorting van haar naam feilloos. Meteen werd de pijn in haar voet minder. Chris noemde haar naam al nauwelijks, laat staan de afkorting ervan die haar vrienden gebruikten.

“Het gaat wel,” zei ze zacht.

“Sorry van die tak. Ik had niet  – ”

“Het geeft niet. Echt. Ik ben allang blij dat je dit voor me doet. Ik bedoel, het is mijn eigen schuld. Met die schoenen enzo.” Ze voelde zich ineens verlegen. Chris’ blik veroorzaakte rillingen overal in haar lichaam. Haar bloed racete door haar aderen alsof haar vatenstelsel een Duitse snelweg was, en de pijn in haar voet was tot een vervelend kloppen op de achtergrond gereduceerd.

Chris’ gezicht was nu zo dichtbij dat ze zijn lippen bijna met haar eigen mond kon aanraken. Ze bracht haar hoofd iets naar voren. Zijn adem streek over haar wang en ze kneep haar ogen half dicht, verwachtend zijn lippen op de hare te voelen.

Net zo snel was het moment ook weer voorbij. “Hier is mijn auto,” zei Chris. “Ik moet je even neerzetten om de deur open te maken. Niet op je voet staan, hè?”

“Nee. Het gaat wel.” Teleurstelling maakte zich van haar meester. Ze zocht steun bij de auto, terwijl ze op één voet balanceerde. Nu het bloed weer naar haar gewonde enkel stroomde, zwol die nog meer op en begon pijnlijk te steken.

Chris maakte de deur voor haar open en hielp haar met instappen. Hij greep haar arm stevig vast, maar Suzanne stond zichzelf niet toe ervan te genieten. Chris maakte meer los dan goed voor haar was. Meer dan iemand ooit had gedaan. En ze was zo dom geweest te denken dat dat andersom net zo was.

Gedurende de hele rit naar het ziekenhuis, staarde ze naar haar handen. Ze zou doodgaan van schaamte als Chris wist hoe ze over hem dacht. Hoe had ze ook maar één seconde kunnen denken dat hij haar zou zoenen? Hij vond haar een dom, verwend nest dat weigerde zich aan te passen en gezien de omstandigheden kon ze hem geen ongelijk geven. Wie ging er ook in het donker op hakken van tien centimeter door het bos struinen?

“We zijn er,” kondigde Chris een half uur later aan. “Ik rij meteen door naar de Eerste Hulp.”

Suzanne maakte een instemmend geluid. Ze voelde zich leeg. Chris stapte uit, liep weg en kwam even later terug met een rolstoel. Hij hielp Suzanne uit de auto en duwde haar naar binnen.

Hij parkeerde de rolstoel in een wachtruimte. “Wacht hier even,” zei hij volkomen overbodig, waarna hij naar de balie liep om hun komst aan te kondigen. Suzanne trok de fleecedeken iets strakker om haar benen. Ze bibberde in haar dunne zomerjurkje.

Even later was Chris terug met twee dampende plastic bekertjes. “Ze hebben over twintig minuten tijd voor je. Heb je zin in koffie?”

Suzanne pakte dankbaar een van de bekers aan. De koffie rook naar slootwater en smaakte niet veel beter, maar het bekertje was warm en het gaf haar iets te doen. Chris ging op een plastic kuipstoeltje zitten en pakte de krant.

Suzanne monsterde hem vanonder haar wimpers. Hij keek niet afstandelijk, maar er school ook weinig genegenheid meer in zijn blik. Hij ging volledig op in de krant en dat die drie dagen oud was, leek hem niet te deren.

“Mevrouw Van Willigem eh…”

“Van Kleiloo,” vulde Suzanne aan. “Ja, dat ben ik.”

“Komt u maar mee.”

Chris stond op en duwde de rolstoel de kamer uit. Hij volgde de verpleegster naar een kamertje en trok zich daarna op de gang terug. Suzanne had hem willen vragen te blijven, aangezien ze doodsbenauwd was voor ziekenhuizen en dringend behoefte had aan iemand om haar te steunen, maar ze durfde het niet.

Een halfuurtje later was het gepiept. Drie tinten bleker kwam Suzanne op krukken het kamertje uit. Chris zat op de gang te wachten. “En?”

“Gekneusd. Het valt wel mee. Even rustig aan doen en dan is het zo weer over.” Ze draaide zich om, bedankte de verpleegster en volgde Chris naar de uitgang.

“Ik rij de auto wel even voor,” zei hij, waarna hij verdween. Suzanne zoog haar longen vol frisse buitenlucht, maar het hielp niet om de ziekenhuisgeur te verdrijven.

Ze liet zich voor de tweede keer die avond door Chris in de auto helpen. Hij keek haar onderzoekend aan. “Je ziet een beetje bleek.” Het was een constatering. Suzanne knikte.

De hele weg terug naar het kamp zeiden ze niets. Chris had zijn aandacht op de weg gericht. Het was inmiddels gaan regenen en het enige geluid kwam van het gekletter van druppels op het dak en het gestage gezwiep van de ruitenwissers. Suzanne had zich zelden zo triest gevoeld. Even leek het alsof zij Chris helemaal niet zo koud had gelaten als ze had gedacht, maar die illusie was genadeloos uiteengespat.