‘Eh… nou, nee.’ Ze trok een vies gezicht. ‘Dus
ze maakten geen
geintje toen ze zeiden dat hij een weerwolf was? Dat verklaart
wel
een heleboel, vind je niet?’
Ik haalde mijn schouders op en keek op mijn
horloge. ‘We moe-
ten nog iets meer dan een uur wachten, dus…’ Ik vloekte
binnens-
monds, waarop Tori quasiverrast haar wenkbrauwen optrok.
‘We kunnen de jongens niet laten terugkomen,’
zei ik, ‘niet met
die bewaker van de Edison-groep op het terrein.’
Er was geen bewaker van de Edison-groep op het
terrein. Het wa-
ren er twee. Ik stuurde Liz erop uit om alle mogelijke ingangen
te
zoeken. Toen ze terugkwam, noemde ze er vier: de hoofdingang,
de
leverancierspoort aan de voorkant, de leverancierspoort aan de
ach-
terkant en het hele hek om het terrein heen.
Ik betwijfelde of Derek nog een keer over het
hek heen zou klim-
men. Daar zou hij gemakkelijk te zien zijn voor iedereen die
toeval-
lig die kant op keek. Als ik hem was zou ik voor dezelfde ingang
kie-
zen als de Edison-groep gisteren: de poort aan de achterkant.
Maar ik kende Derek ook goed genoeg om te
moeten toegeven
dat ik hem ook weer niet zo goed kende dat ik met enige
zekerheid
naar zijn strategie kon gissen. Dus moesten we ieder een ingang
be-
waken. Ik moest bij Liz in de buurt blijven, zodat ze met me
kon
communiceren. Dat betekende dat Tori naar achteren moest. Ik
kon
alleen maar hopen dat ze eraan zou denken om ook
daadwerkelijk
de wacht te houden.
Om halftien stonden we op onze post. Het
fabrieksterrein lag aan de
rand van een woonwijk vol oudere huizen, waaronder Lyle
House,
één straat verderop. Zaterdagavond waren Derek en ik door
het
buurtje heen gekomen nadat we waren weggelopen, en ik kon
me
nog redelijk voor de geest halen hoe het was ingedeeld. De
wegen
liepen van noord naar zuid en het fabrieksterrein lag aan de
zuid-
kant.
Ik had aan de andere kant van de straat
tegenover de fabriek post-
gevat, achter een hoekhuis. Er was niemand thuis; de oprit was
leeg
en er brandde geen licht achter de ramen.
Op mijn hurken zat ik achter het schuurtje te
kijken naar de leve-
rancierspoort aan de voorkant van het terrein, klaar om te fluiten
bij
het eerste teken dat de jongens eraan kwamen. Om kwart voor
tien
reed er een suv met een slakkengangetje voor de fabriek langs;
het
was de auto van de Edison-groep waarvoor Derek en ik
afgelopen
zaterdag waren gevlucht.
Toen de auto me passeerde zag ik dat Mike
achter het stuur zat.
Naast hem zat Tori’s moeder, die door het zijraampje naar
buiten
keek. De suv reed door tot aan de hoek en sloeg rechts af, naar
het
achterste deel van het fabrieksterrein.
Ik wachtte tot de wagen uit het zicht was
verdwenen en sprong
overeind. Zodra ik in beweging kwam, viel er een lange
schaduw
over me heen. Mijn vuisten vlogen omhoog, maar voordat ik me
kon
omkeren werd ik vastgegrepen, met één hand op mijn mond en
een
arm om mijn middel, waarna ik achter het schuurtje werd
getrok-
ken.
‘Ik ben het,’ bromde iemand met zware stem.
Ik werd losgelaten en draaide me om. Daar
stond Derek, groot
en breed als altijd. Misschien kwam het gewoon door de
opwinding
omdat ik hem weer terugzag, maar hij zag er beter uit dan ik me
her-
innerde. Zijn zwarte haar was nog steeds slap en vettig, en zijn
ge-
zicht zat nog altijd onder de puistjes, maar toch zag hij er… beter
uit.
‘Wat ben ik blij om je te zien,’ zei ik
terwijl ik grijnzend naar hem
opkeek.
Zijn gesnuif gaf aan dat dat niet per se
wederzijds was. Misschien
had ik daar een beetje teleurgesteld over moeten zijn, maar ik was
zo
opgelucht dat het me niets kon schelen. Op dat moment was
Dereks
karakteristieke, boze gezicht me welkomer dan welke glimlach
ook.
‘Wat ben ik blij…’
‘Dat had ik al begrepen,’ zei hij. ‘Hou op met
op en neer wippen,
Chloe, voordat ze je zien.’
‘Ze zijn weg. Daarom…’ Ik keek achter hem, en
mijn grijns stierf
weg. ‘Waar is Simon? H-het gaat toch wel goed met hem?’
Haastig
pakte ik het tasje met insuline. ‘Ik weet dat hij dit nodig heeft.
Het
zat…’
‘Dat is zijn reservepakket. Hij had nog genoeg in zijn zak.’
‘O. Aha. Eh… mooi. Maar waar…’
‘Aan de achterkant. Ik rook Tori, dus ik dacht
dat het een valstrik
was, en…’
‘Tori! Haar moeder… De auto… We moeten haar waarschuwen!’
‘Hè?’
Ik draaide me met een ruk om en gebaarde dat
hij mee moest ko-
men. Van de ene schuilplaats naar de andere stak ik de
achtertuin
over, in de richting van de weg die de s u v had genomen. Derek
deed
zijn best om me bij te houden, en zijn felle gefluister - ‘Chloe,
kom
terug!’ - was doorspekt met gevloek wanneer ik schuilplaatsen
in
glipte waar hij te groot voor was.
Uiteindelijk, terwijl ik langs een heg schoot,
greep hij me in de
kraag van mijn jack en tilde me op, zodat ik als een jong hondje in
de
bek van zijn moeder een eindje boven de grond bungelde.
‘Ik weet een betere route. Ik ben hier al twee dagen en ik heb de
omgeving goed verkend terwijl ik op je
wachtte.’ Hij zette me weer
op de grond, maar hield me bij mijn kraag vast, zodat ik er niet
van-
door kon gaan. ‘Wat zei je nou allemaal over Tori en haar
moeder?’
‘Geen tijd. Alleen… Liz. We hebben Liz nodig.’
‘Leeft Liz dan nog?’
Ik aarzelde toen ik besefte hoeveel hij had
gemist. ‘Nee. Ik be-
doel… haar geest. Ik had gelijk toen ik dacht dat ze dood was. Maar
ze
helpt me al een tijdje, en we hebben haar nodig om de weg te
verken-
nen.’
Ik rukte me los en rende naar een gat in de
heg. Zijdelings kroop
ik erin, en ik gluurde naar buiten. Liz stond twee straten
verderop
midden op de weg. Ik floot - best redelijk, vond ik zelf, maar
Derek
slaakte een zucht, stak zijn vingers in zijn mond en floot zo hard
dat
mijn oren ervan tuitten. Ik kon niet zien of het Liz’ aandacht had
ge-
trokken, want hij dwong me te bukken terwijl hij luisterde, voor
het
geval iemand anders het ook had gehoord. Na een poosje liet hij
me
om de heg heen gluren.
‘Ze komt eraan,’ zei ik.
Derek knikte. Hij speurde de ons omringende
tuinen af om zich
ervan te verzekeren dat de kust veilig was.
‘Jij wilde voorop,’ zei ik. ‘Ga je gang. Ze haalt ons wel in.’
‘Ik moet eerst weten wat me te wachten staat.’
‘Twee bewakers van de Edison-groep die
discreet de wacht hou-
den op het terrein…’
‘Edison-groep?’
‘En Tori’s moeder, plus de man die je
zaterdagavond heeft be-
schoten. Maar we moeten vooral Tori’s moeder in de gaten
houden.’
‘Tori’s moeder? Edison-groep? Wat…’
‘Derek?’
‘Ja?’
Ik keek hem recht in de ogen. ‘Vertrouw je me?’
Ik had werkelijk geen idee wat hij daarop zou
antwoorden, maar
hij aarzelde geen moment en bromde: ‘Natuurlijk.’
‘In dat geval: ik snap dat je om details staat
te springen. Maar daar
hebben we geen tijd voor. Niet als Simon achter op het terrein is
en
Tori’s moeder ernaar onderweg is. Ze is een heks en ze is niet
bang
om met bezweringen te smijten. Goed genoeg?’
Hij wendde zijn blik af en keek naar de tuin.
Misschien vertrouw-
de hij me inderdaad, maar als Derek niet alle feiten kende stond
dat
voor hem gelijk aan geblinddoekt achter iemand aan moeten
lopen.
‘Blijf achter me,’ zei hij, en we gingen op pad.
Liz verkende de weg; ze rende voor ons uit en
floot wanneer de kust
veilig was. Om Dereks mond lag nog steeds dat trekje dat me
vertel-
de dat hij hier niet blij mee was… maar zo keek hij meestal, dus ik
be-
steedde er geen aandacht aan.
De suv was een ventweg naast de fabriek op
gereden. Daar ston-
den kleinere industriële gebouwtjes, net als aan de achterkant
van
het terrein, waar we gisteren met de Edison-groep waren
aange-
komen en waar Tori nu stond te wachten. Dat was ook de
richting
waarin de suv was gereden.
We bevonden ons nog steeds tussen de woningen
ten noorden
van het fabrieksterrein en stonden inmiddels achter een
minibus-
je aan de rand van de wijk. Toen we eromheen gluurden zagen
we
dat de suv achter een andere auto geparkeerd stond. Tori’s
moeder,
Mike en de kalende chauffeur stonden ernaast te praten.
‘Waar is Simon?’ fluisterde ik.
‘Aan de andere kant ten opzichte van hen. En Tori?’
‘Ik heb haar daar achtergelaten.’ Ik wees. ‘Ze
is achterom gelopen
om de poort achter op het terrein in de gaten te houden.
Hopelijk
houdt ze zich gedeisd en blijft ze waar ze is.’
‘Als jij het was, zou ik daar wel op durven
vertrouwen. Maar in
Tori’s geval?’ Een minachtend gesnuif. Ik zou meer van het
compli-
ment hebben genoten als ik niet had geweten dat Derek Tori qua
in-
telligentie maar een klein beetje hoger inschatte dan plankton.
‘We kunnen deze weg oversteken en afsnijden
door die achter-
tuin,’ zei ik. ‘Dan kunnen we met een omtrekkende beweging…’
Derek pakte mijn arm vast toen ik in beweging
kwam; nog even
en die zou net zoveel pijn gaan doen als mijn gewonde arm.
‘Een hond,’ zei hij, terwijl hij met zijn kin
de omheinde achtertuin
aanduidde. ‘Straks was hij nog binnen.’
In de verwachting een kwijlende dobermann bij
het hek te zien
staan volgde ik zijn blik naar een klein, wit pluizenbolletje, het
soort
hondje dat vrouwen in hun handtas met zich meedragen. Hij
blafte
niet eens, maar staarde ons alleen maar aan, dansend op zijn
plek.
‘O, jemig! Het is een levensgevaarlijke
dwergkees.’ Ik keek vluch-
tig op naar Derek. ‘Het zal erom hangen, maar ik denk dat je hem
wel
aankunt.’
Een boze blik. ‘Daar gaat het…’
De wind veranderde van richting, en het hondje
verstijfde. Derek
vloekte binnensmonds en trok me snel naar achteren. De hond
jank-
te één keer, zachtjes maar doordringend. Toen werd hij helemaal
gek
en begon te springen, te draaien en te blaffen, als een
wervelwind
van wit haar die dwars door het hek heen probeerde te komen.
Derek trok me achter het minibusje. Het hondje
kon ons nu niet
meer zien, maar het bleef keffen en grauwen, en het hekwerk
ram-
melde elke keer als het ertegenop sprong.
‘Hij rook me,’ zei Derek. ‘Weerwolf.’
‘Doen ze altijd zo?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Vroeger maakte ik ze
hooguit een beet-
je zenuwachtig. Dan liepen ze met een grote boog om me heen,
en
soms blaften ze even. Maar nu?’ Hij gebaarde in de richting van
het
kabaal. ‘Nu gebeurt er dit. We moeten dat beest stil zien te
krijgen.’
‘Ik… Wacht eens even. Liz!’
Ze rende al op ons af.
‘Kun jij dat hondje afleiden?’ vroeg ik.
‘Volgens mij wil hij graag
iets apporteren.’
Ze fronste haar voorhoofd. Toen glimlachte ze.
‘O, op die manier.
Dat lukt wel.’
‘Apporteren?’ fluisterde Derek toen ze ervandoor ging. ‘Wat…’
Ik gebaarde dat hij om het busje heen moest
kijken en wees. Daar,
aan de andere kant van het hek, kwam er een stok van de grond
om-
hoog en bewoog heen en weer. Liz had hem natuurlijk vast, maar
dat
kon Derek niet zien. Het hondje keek de stok na toen die over
hem
heen vloog, maar draaide zich toen blaffend en springend weer
om
naar het hek. Liz ging de stok halen en tikte ermee op de rug van
de
hond. Zodra ze zijn aandacht had gooide ze de stok weg. Deze
keer
ging hij erachteraan.
Ik keek op naar Derek, die naar de hond zat te staren.
‘Weet je nog dat Liz dacht dat ze een
klopgeest bij zich had? Nou,
dat was ze dus zelf. Ze is een halfdemon met een telekinetische
gave.’
‘Goh.’ Hij draaide zich nog een keer om en
staarde naar het hond-
je, langzaam schuddend met zijn hoofd alsof hij zich afvroeg
waar-
om hij dat niet zelf had bedacht. Waarschijnlijk omdat hij niet
wist
dat halfdemonen telekinetische krachten konden hebben, maar
wat
Derek betrof was dat vast geen excuus.
‘De kust is veilig!’ riep Liz. ‘En dat mormel
begint verveeld te ra-
ken!’
Derek en ik staken de straat over. We liepen
naar de ventweg aan
de overkant, die tussen de industriële gebouwtjes aan de rand
van
het fabrieksterrein door liep. Toen bleef Derek staan.
‘Tori,’ zei hij.
Ik tuurde langs hem heen. ‘Waar? Ik zie…’ Hij
had zijn gezicht op-
geheven om het briesje op te snuiven, zag ik. ‘O, je ziet haar
niet. Je
ruikt haar, toch?’
Hij knikte en leidde me naar de plek waar ze
ineengedoken achter
een muur om het hoekje zat te kijken.
‘Wij zijn het,’ fluisterde ik.
Ze zag Derek, en zonder hem zelfs maar gedag
te zeggen boog ze
opzij om achter hem te kunnen kijken. ‘Waar is Simon?’
‘Hij is…’
‘Gaat het wel goed met hem? Waarom is hij er
niet?’ Ze keek boos
naar Derek. ‘Waar heb je hem gelaten?’
‘In een steegje, bewusteloos.’ Derek fronste
nadenkend. ‘Ik weet
alleen niet meer precies waar…’
‘Hij maakt een grapje,’ zei ik terwijl Tori begon te sputteren.
‘We moeten hier weg.’ Derek wees met zijn duim
naar Tori en
keek mij aan. ‘Zij is jouw verantwoordelijkheid.’
‘Pardon?’ zei Tori.
Derek keurde haar geen blik waardig. ‘Zorg
ervoor dat ze niet
achteropraakt. En dat ze haar waffel houdt.’
Toen we op weg gingen, kwam Liz terug om te
zeggen dat de Edi-
son-groep weer via de achterkant was binnengeglipt en op het
fa-
brieksterrein was. We bereikten de plek waar Derek Simon had
ach-
tergelaten, achter een gebouw met verbleekte bordjes met
TE
KOOP
voor de dichtgetimmerde ramen.
‘Nou, waar is hij?’ vroeg Tori op hoge toon.
‘Goh. Kennelijk heeft hij zijn ketting kapotgetrokken.’
‘Hij bedoelt dat Simon een grote jongen is en
zelf mag weten waar
hij naartoe gaat.’ Ik wendde me tot Derek. ‘Kun je hem
opsporen?’
‘Ja.’
Hij ging op zijn hurken zitten. Het was echt
niet zo dat hij zich
bukte en aan de grond snuffelde, maar Tori keek alsof ze water
zag
branden.
‘Zeg me alsjeblieft dat hij niet doet wat ik denk dat hij doet,’ zei ze.
Derek keek boos op, niet naar Tori, maar naar
mij. ‘Ik hoop dat je
hier een goede verklaring voor hebt,’ zei hij met een
nadrukkelijke
blik in haar richting.
‘Niet echt,’ prevelde ik.
Hij haalde diep adem en ging rechtop staan. ‘Hier blijven.’
Tori wachtte tot hij weg was en huiverde toen.
‘Oké, ik heb Derek
altijd al een beetje raar gevonden, maar dat wolvengedoe is
gewoon
griezelig. Aan de andere kant: eigenlijk past het wel bij hem. Een
eng
talent voor een enge jongen.’
‘Ik vond dat hij er beter uitzag.’
Ze staarde me aan.
‘Wat nou? Het is echt zo. Waarschijnlijk omdat
hij binnenkort in
een wolf zal kunnen veranderen en hij minder gestrest is nu hij
niet
meer in Lyle House zit. Dat helpt vast.’
‘Weet je wat pas echt zou helpen? Shampoo. Deodorant…’
Ik hief mijn hand om haar het zwijgen op te
leggen. ‘Hij rook pri-
ma, dus hou op. Ik weet zeker dat hij deodorant gebruikt, en
deze
keer werkt het nog ook. Wat douchen betreft: dat is een beetje
lastig
als je op straat moet leven. Nog even en wij zien er niet veel
beter uit.’
‘Ik zeg het alleen maar…’
‘Denk je soms dat hij niet weet wat er over
hem wordt gezegd?
Het zal je misschien verbazen, maar hij is niet dom.’
Derek was zich er maar al te zeer van bewust
wat voor indruk hij
maakte. In Lyle House had hij zich twee keer per dag gedoucht,
maar
zelfs dat had niets geholpen tegen de bezoekingen van de
puberteit.
Ze besloot maar weer naar Simon te gaan
uitkijken. Ik bleef waar
ik was, drie meter achter haar en beter verborgen, terwijl ik haar
én
die hoek in de gaten hield, wachtend op…
Een zachte por tussen mijn schouderbladen
maakte me aan het
schrikken.
‘Nog even schrikachtig als altijd, zie ik.’
Ik draaide me met een ruk om en zag Simon
staan, met Derek een
eindje achter zich.
Simon grijnsde, een beeld dat even vertrouwd
was als Dereks
frons. ‘Je hebt mijn briefje gekregen, heb ik gehoord,’ zei
hij.
Ik haalde het tevoorschijn en zwaaide ermee.
Hij pakte het van me af en stopte het in de
zak van mijn jack. Ver-
volgens nam hij mijn hand in de zijne en wreef met zijn duim
over
mijn knokkels, en ik kreeg een schrijnend gevoel achter in mijn
keel,
zo opgelucht was ik hem weer te zien, hen eindelijk allebei weer
te
zien na al die zorgen en nachtmerries…
Als ik de moed had gehad zou ik hem hebben
omhelsd. In plaats
daarvan zei ik met overslaande stem: ‘Wat ben ik blij dat jullie
ons
hebben gevonden.’
Simon kneep in mijn hand. Hij boog zich naar
me toe en fluister-
de met zijn mond vlakbij mijn oor: ‘Ik…’
Hij verstijfde en tilde zijn hoofd op.
‘Hoi, Simon,’ zei Tori achter me.
‘Wat doet zij hier?’
Derek wees met zijn duim naar mij. ‘Daarvoor
moet je bij haar
zijn. Ik krijg maar geen antwoord op mijn vragen.’
‘Het is een lang verhaal,’ zei ik.
‘Dan moet het nog maar even wachten,’ zei
Derek. ‘We moeten
hier weg.’
Simon fluisterde me toe: ‘Maar is alles wel goed?’
‘Nee,’ zei Tori. ‘Ik heb haar ontvoerd en
gedwongen samen met
mij te ontsnappen. Sindsdien heb ik haar als levend schild
gebruikt
tegen mannen met geweren, en ik stond net op het punt haar te
wur-
gen en haar lichaam hier achter te laten om hen af te leiden.
Maar
toen kwamen jullie opdagen en viel mijn snode plannetje in het
wa-
ter. Jullie boffen maar weer. Kunnen jullie die arme kleine Chloe
al-
weer redden en haar eeuwige dankbaarheid verdienen.’
‘Eeuwige dankbaarheid?’ Simon keek me aan.
‘Vet. Hoort daar le-
venslange slavernij bij? Want zo ja: ik hou van spiegeleieren.’
Ik glimlachte. ‘Ik zal het onthouden.’
‘Genoeg gekletst,’ zei Derek. ‘We gaan.’
i8
In de filmversie van onze vlucht zouden we
recht in de val zijn ge-
lopen. Iedereen zou gevangen zijn genomen… behalve ik, de
heldin
van het verhaal. Omdat ik nu eenmaal zo slim was zou ik weten
te
voorkomen dat ik werd gepakt en vervolgens een gedurfd plan
be-
denken om mijn vrienden te redden. Maar het zou niet
gemakkelijk
zijn. En met een hoop kabaal gepaard gaan. Tori en Simon
zouden
een heel huizenblok opblazen met hun magie. Derek zou een
paar
vrachtwagens naar onze achtervolgers toe smijten. Ik zou een
heel
peloton zombies rekruteren op een begraafplaats die heel
toevallig
in de buurt lag.
Maar hoe vet dat er ook zou hebben uitgezien
op het witte doek,
ik was meer in de stemming om er stilletjes tussenuit te knijpen.
En
dat lukte ons ook. De Edison-groep kwam het fabrieksterrein
niet
eens af.
We liepen minstens vijf kilometer. Zodra we
ver genoeg bij de
fabriek vandaan waren om niet meer heel stiekem te hoeven
doen,
bracht Derek ons naar het winkelcentrum aan de andere kant van
de
woonwijk, waar vier tieners niet zo zouden opvallen op een
gewone
schooldag.
‘Ik weet dat jullie gek zijn op al dit
geheimzinnige gedoe,’ zei Tori
uiteindelijk, ‘maar kunnen we niet gewoon een taxi nemen?’
Derek schudde zijn hoofd.
Ik kuchte. ‘Een taxi zou te riskant zijn, maar
als er een kortere rou-
te is naar onze plaats van bestemming, zouden mijn voeten dat
erg
op prijs stellen.’
Derek bleef opeens staan. Ik botste tegen zijn
rug op - niet voor
de eerste keer, aangezien hij erop stond vlak voor me te blijven
lo-
pen. Al de hele tijd trapte ik om de haverklap op zijn hakken en
bood
ik mompelend mijn excuses aan. Wanneer ik mijn pas inhield
om
hem een eindje vooruit te laten gaan, beet hij me toe dat ik in
de
buurt moest blijven.
‘We zijn er bijna,’ zei Simon.
Hij liep naast me langs de stoeprand, net zo
dicht bij me als De-
rek. Normaal gesproken zou ik daar geen bezwaar tegen
hebben,
maar nu voelde ik me merkwaardig opgesloten.
Toen we weer verder gingen probeerde ik naast
Tori te gaan lo-
pen, die ons op een klein afstandje volgde, maar Simon legde
zijn
vingers onder mijn elleboog en stuurde me terug naar mijn
plaats.
‘Oké,’ zei ik. ‘Er is iets aan de hand.
Vanwaar die wandelende blok-
kade?’
‘Ze willen je beschermen,’ zei Tori. ‘Je
afschermen voor de grote
boze wereld.’
De jongens zeiden geen van beiden iets. Wat
het ook was, ze wil-
den het me niet vertellen. Nog niet.
Onze bestemming was een soort ongebruikt
industrieel pand in een
buurt die zo vervallen was dat zelfs de bendes en de daklozen er
ken-
nelijk met een grote boog omheen liepen.
Precies op het moment dat we naar binnen
wilden gaan riep Liz
me. Ze bleef bij de ontbrekende voordeur staan alsof ze niet over
de
drempel kon komen. Ik vroeg of er soms een bezwering was die
haar
buiten de deur hield, maar ze zei van niet en dat ze alleen even
met
me wilde praten. Ik gebaarde dat Derek en Simon moesten
doorlo-
pen en zei dat ik met Liz moest praten.
Ze was heel stil geweest sinds we de anderen
hadden gevonden
en was uit het zicht gebleven. Nu zat ze op haar knieën op het
stukje
grond naast het gebouw haar paars-met-oranje sokken op te
trek-
ken.
‘Ik zal je vertellen, ik ben echt dol op deze
sokken, maar als ik er
nog één dag naar moet kijken ga ik de rest van de eeuwigheid
ge-
woon op blote voeten lopen.’ Ze probeerde te glimlachen, maar
na
een poosje gaf ze het op en kwam overeind. ‘Ik ga nu. Je hebt me
niet
meer nodig.’
‘Nee, ik… Ik bedoel, als je weg wilt, mag dat natuurlijk, maar…’
‘Dat kwam er niet uit zoals ik bedoelde. Ik
wil alleen…’ Ze tilde
haar voet op en trok opnieuw haar sok recht. ‘Ik moet weg. Maar
ik
kom terug.’
‘Ik heb je sweater niet meer. We zullen een
trefpunt moeten af-
spreken of zo.’
Ze lachte, bijna oprecht nu. ‘Geen trefpunten
meer. Ik vind je wel.
Dat is me tot nu toe altijd nog gelukt. Alleen… duurt het
misschien
even. Ik heb van alles te doen. En jij…’ Ze keek naar het gebouw,
en
de weemoed in haar ogen bezorgde me een steek in mijn hart.
‘Jij
hebt ook van alles te doen. Jij en de anderen.’
‘Liz, ik…’
‘Het is al goed. Doe gewoon je ding, dan kom
ik je wel opzoe-
ken.’
‘Ik zal je missen.’
Ze stak haar hand uit, en ik durfde te zweren
dat ik haar vingers
over de mijne voelde strijken. ‘Dat is lief van je, Chloe. Maak je
over
mij maar geen zorgen. Ik kom terug.’ Ze verdween.
De anderen stonden vlak achter de deuropening
op me te wachten.
Voorzichtig liepen we in het schemerdonker tussen het puin door,
in
ganzenpas achter Derek aan.
Al snel gingen de haartjes in mijn nek recht
overeind staan en
voelde ik een dof gebons in mijn achterhoofd. Ik vertraagde
mijn
pas. Nu was het Tori’s beurt op tegen mij op te lopen.
‘Loop nou door,’ zei ze. ‘O ja, dat is waar
ook. Chloe is bang in het
donker. Simon, je kunt maar beter haar handje vasthouden, of…’
‘Hou op.’ Simon liep langs Tori heen en kwam
naast me staan.
‘Gaat het wel?’
‘Er is hier… iets. Ik kan het voelen.’
‘Geesten?’
‘Dat denk ik niet. Het lijkt op wat ik in de kruipruimte van
Lyle
House voelde.’
Derek uitte een verwensing.
Ik draaide me om en tuurde hem in het donker aan. ‘Wat is er?’
‘Er ligt hier een lijk.’
‘Hè?’ zei Simon, en Tori zei precies hetzelfde, maar dan schriller.
‘Er ligt hier ergens een lijk. Ik rook het
gisteren al, toen we ons net
hadden geïnstalleerd.’
‘En je hebt niet eens de moeite genomen om het me te vertellen?’
‘Het is een lijk. Al lang dood. Een of andere
dakloze. Verder is het
een prima plek.’
‘Verder? Een stikdonkere schuilplaats vol
rotzooi, lijken en ratten.
Je weet ze wel uit te kiezen, broer.’
‘R-ratten?’ zei ik, denkend aan de vleermuizen.
‘Fijn,’ mopperde Tori. ‘Voor ratten is ze ook al bang.’
‘Zolang ik hier ben blijven ze wel uit de buurt,’ zei Derek.
Ja, maar om de levende ratten maakte ik me geen zorgen.
Hij ging verder. ‘Maar aan dat lijk heb ik
niet gedacht. Chloe? Is
het een probleem?’
Jazeker. Eigenlijk moest ik hun vertellen over
de vleermuizen, dat
ik ze per ongeluk tot leven had gewekt toen ik met die geest
wilde
afrekenen. Maar ik keek naar de anderen, zag hoe moe ze waren
en
hoezeer ze allemaal hunkerden naar een plek om uit te rusten en
te
praten, te horen wat ik had ontdekt. Ik kon het wel aan. Zolang ik
Liz
niet probeerde op te roepen, zou ik dat lijk ook niet opwekken.
Dat zei ik dan ook.
‘Maar je vindt het vervelend om erbij in de
buurt te zijn,’ zei Si-
mon. ‘We kunnen beter…’
‘Het valt vast niet mee om een veilige plek te
vinden.’ Ik glimlach-
te geforceerd. ‘Ik zie het maar als een goede ervaring. Ik moet
toch
leren het gevoel te herkennen.’
‘O, natuurlijk,’ zei Tori. ‘Chloe wil hiervan
leren. Hou je dan nooit
op? Je lijkt wel zo’n kranig Duracell-konijntje…’
Simon draaide zich om en wilde haar iets
toesnauwen, maar De-
rek gebaarde dat we moesten doorlopen. We bereikten een
vertrek
midden in het gebouw, zonder ramen. Derek deed een lantaarn
aan.
Die verspreidde genoeg flakkerend licht om fatsoenlijk bij te
kunnen
zien. Eerder hadden de jongens al kratten klaargezet om op te
zitten
en kranten uitgespreid op de smerige vloer. Achter de kratten
lagen
twee nieuwe rugzakken verstopt, naast een keurige stapel
goedkope
dekens. Niet bepaald het Hilton - of zelfs Lyle House - maar
een
stuk beter dan waar we de afgelopen nacht hadden geslapen.
We gingen zitten, en Derek haalde een handvol
energierepen uit
zijn zak en gaf er een aan mij.
‘O, dat is waar ook. Jullie vallen vast om van
de honger.’ Simon
groef in zijn zakken. ‘Ik kan jullie één gekneusde appel en één
bruine
banaan aanbieden. In buurtwinkeltjes kun je geen fatsoenlijk
fruit
kopen, zoals ik al diverse keren tegen een zeker iemand heb
gezegd.’
‘Het is beter dan dit. Voor jou in elk geval
wel, Simon.’ Derek gaf
Tori ook een reep.
‘Je zult ze wel niet mogen hebben, hè?’ zei
ik. ‘O, dat doet me er-
gens aan denken…’ Ik pakte de insuline. ‘Derek zei dat dit je
reserve-
set was.’
‘Dus mijn duistere geheim is uitgekomen.’
‘Ik wist niet dat het een geheim was.’
‘Is het ook niet echt. Ik loop er alleen niet mee te koop.’
Met andere woorden, als leeftijdgenoten wisten
dat hij een chro-
nische ziekte had, zouden ze misschien anders met hem
omgaan.
Hij had het onder controle, dus hoefde niemand het te weten.
‘Reserveset?’ vroeg Tori. ‘Dus hij had die
insuline helemaal niet
nodig?’
‘Kennelijk niet,’ mompelde ik.
Simon keek niet-begrijpend van haar naar mij
en terug, maar toen
viel het muntje. ‘O, jullie dachten…’
‘Dat je dood zou gaan als je niet binnen
vierentwintig uur je me-
dicijnen kreeg?’ vroeg ik. ‘Dat nou ook weer niet, maar het komt
in
de buurt. Je weet wel, de oude, vertrouwde plotwending waarbij
de
inzet wordt verhoogd met een fatale ziekte waarvoor medicijnen
on-
ontbeerlijk zijn. Die doet het nog steeds goed, dat blijkt wel
weer.’
‘Dan is dit een beetje een anticlimax, hè?’
‘Zeg dat wel. En wij maar denken dat we je op
het randje van de
dood zouden aantreffen. Moet je jou nou zien, je hijgt niet
eens.’
‘Goed dan. Medische noodsituatie, take twee.’
Simon sprong overeind, wankelde, liet zich op
de grond vallen en
hief zwakjes zijn hoofd op.
‘Chloe, ben jij dat?’ Hij hoestte. ‘Heb je mijn insuline bij je?’
Ik legde het tasje in zijn uitgestoken hand.
‘Je hebt mijn leven gered,’ zei hij. ‘Hoe kan ik je ooit bedanken?’
‘Levenslange slavernij lijkt me wel wat. Ik hou van roereieren.’
Hij hield de appel omhoog. ‘Is een gekneusde appel ook goed?’
Ik lachte.
‘Jullie zijn niet goed wijs,’ zei Tori.
Simon ging op het krat naast het mijne zitten.
‘Inderdaad. We zijn
niet wijs en totaal niet cool. Je populariteit keldert met elke
seconde
dat je bij ons in de buurt bent. Dus als je nou eens…’
‘Chloe?’ viel Derek hem in de rede. ‘Hoe gaat het met je arm?’
‘Haar…’ Simon vloekte binnensmonds. ‘Steekje
me alweer de loef
af. Eerst met het eten, nu door te vragen naar haar arm.’ Hij
wendde
zich tot mij. ‘Ja, hoe gaat het daar eigenlijk mee?’
‘Prima. Keurig gehecht en verbonden.’
‘We kunnen er maar beter even naar kijken,’ zei Derek.
Simon hielp me mijn jack uittrekken.
‘Is dat het enige wat je aanhebt?’ vroeg Derek. ‘Waar is je trui?’
‘Ze hebben ons niet de kans gegeven extra
kleren te pakken om
mee te nemen. Ik heb geld bij me. Ik koop er wel een.’
‘Twee,’ zei Simon. ‘Het wordt ijskoud als de
zon eenmaal onder is.
Dat je vannacht niet bevroren bent, joh.’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik had wel wat
anders om over na te
denken.’
‘Haar tante en Rae,’ zei Tori.
‘D-daar komen we nog wel op,’ zei ik toen
Simon me vragend aan-
keek. ‘We hebben heel wat bij te praten. Beginnen jullie maar.’
‘Terug naar het begin dan maar,’ zei Derek
terwijl hij het zich op zijn
krat gemakkelijk maakte. ‘De laatste keer dat we jou zagen, rende
je
samen met Rae in de richting van de loods. Onze
afleidingsmanoeu-
vre werkte en we wisten te ontkomen, maar we durfden niet
meteen
terug te gaan, voor het geval het terrein in de gaten werd
gehouden.
Toen we uiteindelijk gingen kijken waren jullie al weg.’
‘Rae heeft me overgehaald om te vertrekken.’
Ze beweerde dat Si-
mon, toen ze even alleen met hem was, helemaal niets over mij
had
gezegd, dat hij zich alleen maar zorgen had gemaakt over zijn
broer.
Inmiddels wist ik dat dat niet waar was; ze wilde gewoon op mijn
ge-
voel inspelen, zodat ik me zou laten overhalen om samen met
haar
weg te gaan, en tot mijn schande had het nog gewerkt ook. ‘Ze…
zei
bepaalde dingen. Ze kreeg me zo ver dat we weggingen om mijn
arm
te laten onderzoeken door tante Lauren, en toen…’
Stap voor stap, onthulling voor onthulling,
nam ik de voorafgaan-
de twee dagen met hen door. Toen ik eindelijk uitgepraat was
zwe-
gen ze allemaal, zelfs Tori.
‘Dus Brady en Liz zijn dood,’ zei Simon
langzaam. ‘En dat andere
meisje waarschijnlijk ook, dat daarvoor nog is afgevoerd.’
‘Amber,’ zei Tori. ‘Ze heette Amber.’
Ik knikte. ‘Die stond ook op de lijst. En de andere twee ook.’
Weer een stilte.
‘Rae en tante Lauren zijn er nog steeds,’ zei
ik uiteindelijk. ‘Ik
weet dat Rae ons heeft verraden en dat mijn tante deel
uitmaakte
van de groep, maar ik… ik moet hen bevrijden. Ik verwacht
geen
hulp, hoor…’
‘Je hebt gelijk,’ zei Simon. ‘Rae heeft iets
stoms gedaan, maar ze
verdient het niet om ervoor te sterven.’
‘Ik weet dat we hen niet alleen kunnen
redden.’ Ik wierp een stie-
keme blik op Derek. Toen hij knikte voelde ik een steek van
teleur-
stelling. Ik had gehoopt dat hij zou zeggen dat we het wel
aankon-
den. Maar hij had natuurlijk gelijk. We konden het niet aan.
‘Zodra we jullie vader hebben gevonden wil ik
terug,’ zei ik. ‘Nu
weten we in elk geval waarom hij er met jullie vandoor is
gegaan.’
‘Omdat hij bij nader inzien besloot dat het
toch niet zo’n snugger
idee was geweest om zijn zoon genetisch te laten manipuleren?’
Er
sprak een verbittering uit Simons stem die me verraste. Ik had er
tot
op dat moment helemaal niet bij stilgestaan, want daarvoor was
Si-
mons vader in mijn beleving te zeer ‘de goeie’ in het verhaal, maar
hij
had zijn zoon natuurlijk ook laten opnemen in het experiment,
net
als alle andere ouders.
‘Ze deden het met de beste bedoelingen,’ zei
ik met de brief van
mijn tante in mijn achterhoofd. ‘Ze dachten dat ze ons het
leven
gemakkelijker zouden maken. De Edison-groep verkocht hun
een
droom, en toen het de verkeerde kant op ging is je vader eruit
ge-
stapt. Tante Lauren heeft dat ook geprobeerd.’ Ik raakte de brief
in
mijn zak aan. ‘Alleen was ze net te laat.’
‘En dan zijn er nog degenen onder ons met
ouders die er nooit
spijt van hebben gekregen,’ zei Tori. ‘Met een moeder die een
af-
schuwelijk, boosaardig kreng bleek te zijn. Maar ach, nu kan
nie-
mand meer beweren dat ik het van een vreemde heb.’ Ze
scheurde
het laatste stukje van de wikkel van haar energiereep open. ‘Maar
je
maakt mij niet wijs dat wij de mislukkingen zijn. Ze wilden
sterkere
bovennatuurlijken. En dat zijn wij. Ze moeten ons alleen leren
hoe
we onze krachten kunnen beheersen.’
‘Ga jij dan maar fijn terug om dat tegen hen te zeggen,’ zei Simon.
‘En jij dan?’ Tori gebaarde naar Simon. ‘Jouw
krachten werken
prima. In Lyle House hoefde je niet eens naar therapie.’
‘Simon staat niet op de lijst. Hem beschouwen ze als een succes.’
‘Voorlopig tenminste.’ Simon schoof heen en weer op zijn krat.
‘De zogenaamd succesvolle proefpersonen in het
experiment lijken
zwakkere krachten te hebben, maar misschien zijn ze gewoon
nog
niet op volle sterkte. En als dat alsnog gebeurt, krijgen we
misschien
wel precies dezelfde problemen.’
Tori knikte. ‘Tikkende tijdbommen.’
Precies wat de demidemon had gezegd-
Ik had niets gezegd over de demidemon. Een
onnodige compli-
catie en een kans voor Derek om me te vertellen dat het stom
van
me was dat ik zelfs maar naar haar had geluisterd. En wat betreft
haar
bewering dat ik wel terug zou komen om haar te bevrijden? Dat
was
iets waar ik nu liever nog niet over wilde nadenken. Als we
teruggin-
gen zouden we Simons vader bij ons hebben, en die zou wel een
ma-
nier bedenken om de Edison-groep een halt toe te roepen
zonder
dat we demonen hoefden te bevrijden.
‘Mijn vader kan de hiaten wel opvullen,’ zei Simon.
‘Fijn,’ zei Tori. ‘Dus we kunnen Rae en
Chloe’s tante redden en
antwoord krijgen op al onze vragen… zodra jullie je vermiste
vader
hebben gevonden. Hoe staat het daarmee?’ Ze keek om zich
heen.
‘Niet zo best, zo te zien.’
Er laaide woede op in Simons ogen, maar hij
knipperde hem weg.
‘We zijn ermee bezig.’
‘Hoe precies?’
‘Daar hebben we het straks wel over,’ zei
Derek. ‘Eerst moeten we
ervoor zorgen dat Chloe warmere kleren krijgt…’
‘Chloe, Chloe, Chloe. Hou nou eens op met je
zorgen maken over
die arme kleine Chloe. Ze is tot nu toe nog niet bevroren. Hoe zit
het
nou met jullie vader? Hebben jullie al aanwijzingen, hoe vaag
ook?’
‘Nog niet,’ zei Simon.
‘Wat hebben jullie de afgelopen twee dagen dan
in vredesnaam
uitgevoerd?’
Weer laaide zijn woede op, en deze keer liet
hij hem toe; hij keer-
de zich zo fel tegen Tori dat ze achteruitdeinsde. ‘We zijn elke
se-
conde dat we niet sliepen bezig geweest met drie dingen:
overleven,
Chloe vinden en mijn vader zoeken. Wat heb jij uitgevoerd?’
‘Ik zat opgesloten.’
‘Nou en? Daar heeft Chloe zich ook niet door
laten weerhouden.
Wat kun jij bijdragen, Tori? Heb je ook maar iets ontdekt? Of heb
je
alleen maar met haar meegelift toen ze ontsnapte?’
‘Tori heeft me geholpen,’ zei ik. ‘Zonder haar…’
Met een ruk draaide ze zich naar me om. ‘Jij
hoeft me heus niet te
verdedigen, Chloe Saunders.’
Stilte. Toen vroeg Derek: ‘Waar kunnen we je
naartoe brengen,
Tori? Naar een opa of oma? Een vriendin? Nu je vrij bent, en
veilig,
is er vast een plek waar je liever wilt zijn dan hier.’
‘Nee.’
Ik wilde hun vertellen wat er met haar vader
was gebeurd, maar ze
legde me met een boze blik het zwijgen op.
‘Ze kan nergens naartoe,’ zei ik. ‘Net als ik.’
‘Er moet toch iemand zijn,’ zei Derek,
‘misschien niet in Buffalo,
maar we kunnen een buskaartje voor je kopen.’
‘Bij voorkeur voor een bus die binnen het uur
vertrekt, zeker?’ zei
ze. ‘Ik ga helemaal nergens naartoe. Ik sluit me aan bij jullie
groepje
kleuterhelden in de zoektocht naar Superpa.’
Simon en Derek wisselden een blik.
‘Nee,’ zei Derek.
‘Néé? Sorry hoor, maar Rae is degene die
jullie heeft verraden. Ik
niet. Ik heb Chloe juist geholpen.’
‘En was Rae ook degene die haar in Lyle House
heeft geterrori-
seerd?’
‘Geterroriseerd?’ Een honend gesnuif. ‘Ik heb
haar helemaal
niet…’
‘Je hebt alles gedaan wat in je macht lag om
Chloe te laten wegstu-
ren,’ zei Simon. ‘En toen dat niet hielp, heb je geprobeerd haar te
ver-
moorden.’
‘Te vermoorden?’ Tori’s mond verstrakte. ‘Ik
ben mijn moeder
niet. Hoe waag je het mij ervan te beschuldigen…’
‘Je hebt haar meegelokt naar de kruipruimte,’
zei Derek. ‘Je hebt
haar met een baksteen buiten westen geslagen, haar
vastgebonden,
een prop in haar mond gestopt en het deurtje
op slot gedaan. Heb je
eigenlijk wel gecontroleerd of ze nog leefde? Of je haar geen
sche-
delbreuk had bezorgd ?’
Tori sputterde tegen, maar aan de blik van
ontzetting in haar ogen
kon ik zien dat die mogelijkheid niet eens bij haar was
opgekomen.
‘Derek,’ zei ik, ‘ik denk niet…’
‘Nee, zij dacht niet. Ze had je met die steen
kunnen doodslaan, je
had kunnen stikken in die prop, je had een hartaanval kunnen
krij-
gen van de schrik, en dan heb ik het nog niet eens over wat er
had
kunnen gebeuren als je jezelf niet uit je boeien had weten te
bevrij-
den. Je kunt binnen twee dagen sterven aan uitdroging.’
‘Ik zou Chloe nooit hebben laten doodgaan.
Daar kun je me niet
van beschuldigen.’
‘Nee,’ zei Derek. ‘Maar wel van het feit dat
je haar wilde laten op-
sluiten in een psychiatrisch ziekenhuis. En waarom? Omdat je
haar
niet mocht. Omdat ze het waagde te praten met een jongen die
je
leuk vond. Misschien ben je inderdaad je moeder niet, Tori,
maar
wat je dan wel bent…’ Hij keek haar ijzig aan. ‘Ik wil je er in elk
geval
niet bij hebben.’
Dat gezicht van haar… Ik had met haar te doen,
of ze mijn medele-
ven nu op prijs stelde of niet.
‘We vertrouwen je niet,’ zei Simon, maar op
een vriendelijkere
toon dan zijn broer. ‘En iemand die we niet vertrouwen kunnen
we
er niet bij gebruiken.’
‘En als ik het nou wel goed vind?’ mengde ik
me in het gesprek.
‘Als ik me veilig voel bij haar…’
‘Dat is niet zo,’ zei Derek. ‘Maar je wilt
haar ook niet zomaar op
straat zetten, want zo zit je niet in elkaar.’ Hij beantwoordde
Tori’s
blik. ‘Ik, daarentegen, zit wél zo in elkaar. Chloe zou je nooit
dwin-
gen weg te gaan, want ze zou het afschuwelijk vinden als jou
iets
overkwam. Maar ik? Ik kan er niet mee zitten. Je hebt het aan
jezelf te
danken.’
Dat was echt te bot. Simon schoof
ongemakkelijk heen en weer
en wilde iets zeggen.
Ik was hem voor. ‘Waar moet ze dan naartoe? Ze
heeft geen geld.
En iedereen bij wie ze aanklopt neemt vrijwel zeker contact op
met
haar ouders.’
‘Kan ik niet mee zitten.’
‘Dat kunnen we niet maken,’ zei Simon. ‘Dat is niet netjes.’
Ik wist dat Derek heus wel tot medeleven in
staat was; hij kon im-
mers niet van zich afzetten wat hij de jongen had aangedaan die
Si-
mon had aangevallen. Maar het was alsof hij een of andere rare
lijst
met voors en tegens bijhield, en als de weegschaal naar de
verkeerde
kant doorsloeg, zoals bij Tori, dan had hij er geen enkel
probleem
mee om je ‘op straat te zetten’ en je het verder zelf te laten
uitzoeken.
‘Nee,’ zei ik.
‘Hier valt niet over te onderhandelen. Ze gaat niet mee.’
‘Goed dan.’ Ik stond op en klopte het stof van
mijn spijkerbroek.
‘Tori, we gaan.’
Toen Simon ook opstond dacht ik dat hij me
wilde tegenhouden.
In plaats daarvan liep hij met me mee naar de deur. Tori kwam
ach-
ter ons aan, en we liepen al in het aangrenzende vertrek toen
De-
rek achter ons aan kwam draven en mijn arm zo stevig beetpakte
dat
mijn voeten onder me vandaan schoten.
Ik kromp ineen en plukte aan zijn vingers. ‘Verkeerde arm.’
Hij liet me meteen los toen hij besefte dat
hij me bij mijn gewon-
de arm had. Een hele tijd bleef het stil, waarna hij zei: ‘Oké
dan.’ Hij
draaide zich om naar Tori. ‘Op drie voorwaarden. Ten eerste: wat
je
ook tegen Chloe hebt, je zet je er maar overheen. Als je nog één
keer
iets uitvreet, vlieg je eruit.’
‘Begrepen,’ zei Tori.
‘Ten tweede: laat Simon met rust. Hij heeft geen belangstelling.’
Ze werd rood en snauwde: ‘Dat had ik heus al
wel door, hoor. En
ten derde?’
‘Doe niet zo arrogant.’
Zodra de ruzie was bijgelegd had ik - voor het
eerst in mijn leven -
echt zin om te gaan winkelen. Ik stond te popelen om weg te gaan
uit
dat vochtige, donkere, koude gebouw, dat me veel te veel deed
den-
ken aan de kelders waar ik zo’n hekel aan had. Weg bij dat lijk
waar-
van ik de aanwezigheid continu voelde en dat me op de
zenuwen
werkte. Ik keek halsreikend uit naar warme kleren, een
fatsoenlijke
maaltijd en een echte badkamer, met zeep, warm stromend water
en
een wc. Vraag me niet wat ik tot op dat moment had gedaan om
mijn
‘lichamelijke behoeften’ te vervullen; daarop kan ik het
antwoord
beter schuldig blijven.
‘Als we naar een plek gaan die hier ver genoeg
vandaan is, wil ik
mijn bankpas graag proberen,’ zei ik. ‘Waarschijnlijk is mijn
reke-
ning geblokkeerd, maar het is een poging waard. Extra geld
kunnen
we altijd goed gebruiken.’
‘We hebben nog wel wat,’ zei Derek.
‘Oké. Als jij denkt dat het niet veilig is om het te proberen.’
‘Jij gaat niet weg, Chloe. Alleen wij. Jij blijft hier.’
‘Waar je veilig bent,’ zei Tori. ‘We zouden
immers niet willen dat
je een nagel scheurt terwijl je staat te pinnen.’
Derek draaide zich om. ‘Tori…’ zei hij. ‘We
hebben je gewaar-
schuwd. Laat haar met rust.’
‘Die steek onder water was aan jou gericht, Wolfje.’
Zijn stem daalde nog een octaaf, en het klonk
bijna als een grom
toen hij zei: ‘Noem me niet zo.’
‘Toe. Kunnen we ophouden met bekvechten?’ Ik
ging tussen
hen in staan. ‘Als ik inmiddels nog niet heb bewezen dat ik
voor-
zichtig ben en voor mezelf kan zorgen…’
‘Dat heb je wel bewezen,’ zei Simon. ‘Maar dit
is het probleem.’
Hij gaf me een krantenknipsel. Ik las de kop en liet me langzaam
op
een krat zakken, starend naar het artikel.
Mijn vader stelde een beloning van een half
miljoen dollar be-
schikbaar voor de gouden tip die tot mijn veilige terugkeer zou
lei-
den. Er stond een foto van mij bij, mijn schoolfoto van het jaar
er-
voor. En een van hem, die zo te zien tijdens een persconferentie
was
gemaakt.
De avond nadat ik op school was ingestort was
mijn vader me in
het ziekenhuis komen opzoeken. Hij was teruggevlogen vanuit
Ber-
lijn en hij zag er verschrikkelijk uit: uitgeput, ongeschoren en
be-
zorgd. Op de krantenfoto zag hij er nog belabberder uit, met
kringen
onder zijn ogen en diepe rimpels in zijn gezicht.
Ik had geen idee wat de Edison-groep mijn
vader had willen ver-
tellen over mijn verdwijning. Waarschijnlijk wilden ze hem een
ver-
haal op de mouw spelden, bijvoorbeeld dat ik was overgeplaatst
en
dat hij nog niet bij me op bezoek mocht. Ze hadden echter te
lang
gewacht.
Nu probeerden ze zich in te dekken. Volgens de
verpleegkundi-
gen en mijn kamergenote Rachelle Rogers - die voor het artikel
was
geïnterviewd - was ik weggelopen.
Geloofde mijn vader dat? Kennelijk wel. In het
artikel stond een
citaat waarin hij zei dat hij de situatie met mij verkeerd had
aange-
pakt - zoals hij wel meer dingen met mij verkeerd had aangepakt
-
en dat hij niets liever wilde dan een kans om met een schone lei
te
beginnen. Toen ik dat las, drupten er tranen op het papier. Ik
schud-
de ze eraf.
‘Een half miljoen?’ Tori las over mijn
schouder mee. ‘Dan zal de
Edison-groep de rekening wel betalen, om ons terug te krijgen.’
Simon wees naar de datum. De vorige ochtend,
toen we nog bij
hen gevangenzaten.
‘Oké,’ zei Tori. ‘Dan hebben ze tegen haar
vader gezegd dat hij van
de daken moet schreeuwen dat ze is verdwenen, zodat niemand
vra-
gen gaat stellen. Hij kan het geld gemakkelijk aanbieden, want
hij
weet waar ze is, dus hij hoeft het toch nooit te betalen.’
Ik schudde mijn hoofd. “Volgens mijn tante
weet hij niets over de
Edison-groep.’ Ik staarde naar het artikel en vouwde het toen
snel
op. ‘Ik moet hem waarschuwen.’
Derek versperde me de weg. ‘Dat kan niet, Chloe.’
‘Met deze stunt’ - ik zwaaide met het artikel
- ‘brengt hij zichzelf
in gevaar, en hij beseft het niet eens. Ik moet hem
waarschuwen…’
‘Hij is niet in gevaar. Als ze hadden kunnen
voorkomen dat hij
naar de pers stapte zou het misschien een ander verhaal zijn
geweest,
maar als hem nu iets overkomt trekt dat veel te veel aandacht.
Hij
twijfelt duidelijk niet aan hun bewering dat jij bent
weggelopen,
dus laten ze hem wel met rust… zolang hij de waarheid niet te
weten
komt.’
‘Maar ik moet hem laten weten dat het goed met
me gaat. Hij
maakt zich zorgen.’
‘En dat zal nog even zo moeten blijven.’
‘Weten we zeker dat hij niet met hen onder één
hoedje speelt?’
vroeg Tori. ‘Wat zei je tante? Heeft hij je moeder met een list
zover
gekregen dat ze meewerkte aan de genetische manipulatie? Of
wist
zij ervan?’
Ik haalde de brief tevoorschijn en liet mijn
vinger eroverheen
gaan. Vervolgens vertelde ik hun wat erin stond - tenminste, de
de-
len die hun iets aangingen.
‘Staat er ook iets in over je vader?’ vroeg Derek.
Ik aarzelde, maar knikte toen.
‘Wat dan?’
‘Dat hij er niets van wist, dat zei ik daarstraks al.’
‘Dus kan Chloe best even contact met hem
opnemen, toch?’
vroeg Simon.
Derek bestudeerde mijn gezicht. Heel zachtjes zei hij: ‘Chloe…’
‘Ze schrijft… Mijn tante schrijft dat ik bij
hem uit de buurt moet
blijven.’
Kennelijk vertrouwde Derek erop dat ik niet
naar de dichtstbijzijn-
de telefooncel zou rennen om mijn vader te bellen, want daarna
gin-
gen ze met z’n drieën boodschappen doen.
Zowel mijn tante als Derek vond dat ik bij
mijn vader uit de buurt
moest blijven. Derek zei dat ik hem anders in gevaar zou
brengen;
tante Lauren dacht waarschijnlijk dat het gevaarlijk zou zijn
voor
mij.
Ik hield van mijn vader. Misschien werkte hij
te veel, was hij te
weinig thuis en wist hij niet wat hij met me aan moest, maar hij
deed
zijn best. Hij zei dat hij in de buurt zou blijven zolang ik in
Lyle
House zat, maar toen hij weg moest vanwege dringende zaken was
ik
niet boos geworden. Hij had geregeld dat hij een maand vrij kon
ne-
men zodra ik naar huis mocht, en dat vond ik veel belangrijker.
Hij
dacht dat ik in Lyle House veilig was, onder toezicht van mijn
tante.
Waarschijnlijk dacht hij nu dat ik zo boos en
gekwetst was dat ik
was weggelopen. En dat zijn schizofrene dochter nu door de
straten
van Buffalo zwierf. Ik wilde hem dolgraag bellen, al was het maar
om
te zeggen: ‘Het gaat goed met me.’ Maar Derek en tante Lauren
had-
den gelijk. Als ik dat deed zou het misschien verkeerd aflopen…
voor
hem en voor mij.
Om niet steeds aan mijn vader te hoeven denken
besloot ik het lijk
te gaan bekijken. Na wat er met de vleermuizen was gebeurd vond
ik
dat, als er een manier was om mijn lijkenzintuig aan te scherpen,
ik
maar beter vast kon oefenen, zodat ik op de hoogte zou zijn van
de
aanwezigheid van eventuele lichamen voordat ik ze per ongeluk
tot
leven wekte.
Het leek ongeveer te werken als een radar. Hoe
dichterbij ik
kwam, des te sterker werd het gevoel. Zo klinkt het alsof het
een
makkie was om het lijk te vinden, maar dat was het niet. Het
‘gevoel’
was hooguit een vaag onbehagen, een prikkeling in mijn nek en
een
doffe hoofdpijn; en wanneer die sterker werden had ik geen
flauw
idee of ik reageerde op het lichaam, op mijn zenuwen of gewoon
op
de tocht.
Ik wist niet wat voor bedrijf er ooit in het
gebouw gevestigd was
geweest. In Buffalo wemelde het van de verlaten bedrijfspanden
en
woningen. Als je over de I-90 reed zag je ze aan alle kanten: half
afge-
brokkelde gebouwen, dichtgetimmerde ramen, kale voortuinen.
Dit
pand was niet veel groter dan een huis en de indeling deed ook
aan
een woning denken, ook al zag het er van de buitenkant niet zo
uit.
Binnen lag het vol rommel: beschimmelde kartonnen dozen,
stuk-
ken hout, kapotte meubels, bergen afval.
Ongetwijfeld had ik het lichaam ook kunnen
vinden zonder mijn
krachten te gebruiken, want er waren maar acht vertrekken. Ik
ge-
bruikte ze toch maar, bij wijze van oefening. Uiteindelijk vond ik
het
lijk in een van de achterste hoekjes. Vanuit de deuropening leek
het
gewoon een hoopje vodden. Toen ik erop afliep zag ik iets wits
on-
der de vodden uitsteken: een hand waarvan het vlees bijna
helemaal
was weggeteerd, zodat er alleen nog bot over was. Naarmate ik
dich-
terbij kwam kon ik steeds meer details onderscheiden: een been
en
toen een schedel; er was weinig meer van het lichaam over dan
een
geraamte. Als er nog een geur omheen hing, was mijn
menselijke
reukzin niet sterk genoeg om die op te vangen.
De vodden, besefte ik, waren in werkelijkheid
kleren, en zo ver-
sleten waren ze helemaal niet, alleen hingen ze veel te ruim om
de
overblijfselen van het lichaam. De dode droeg stevige schoenen,
één
handschoen, een spijkerbroek en een sweater met een verbleekt
lo-
go. Onder zijn muts staken een paar strengen grijs haar uit, en
uit
de kleren en het lichaam viel niet af te leiden of het een man of
een
vrouw was, maar voor mijn gevoel was het een hij.
De vorige winter was deze persoon hier naar
binnen gegaan om
aan de kou te ontsnappen, in dat hoekje weggekropen en
nooit
meer opgestaan. Wij waren vast niet de eersten die hem hadden
ge-
vonden. Had niemand zich dan iets aan hem gelegen laten
liggen,
net als wij? Was het bij niemand opgekomen de politie te
bellen,
hem te laten weghalen zodat hij kon worden geïdentificeerd en
be-
graven?
Stond hij op een lijst met vermiste personen?
Wachtte er thuis ie-
mand op hem? Had iemand een beloning uitgeloofd, net als mijn
va-
der?
Vast niet zon hoge. Een half miljoen dollar!
Daar zou iedere gek
in Buffalo op afkomen. Was pa soms niet goed bij zijn hoofd?
Jawel. Hij wilde gewoon dat ik veilig thuiskwam.
Ik knipperde mijn tranen weg. Mooi was dat.
Zelfs als ik een lijk
stond te bestuderen maakte ik me nog zorgen om mijn vader.
En hoe zat het met deze man? Er was vast
iemand die zich zorgen
maakte over hem. Als ik contact kon opnemen met zijn geest kon
ik
misschien een boodschap doorgeven. Maar ik kon het risico niet
lo-
pen dat ik hem per ongeluk zou terugsturen naar zijn lichaam,
zoals
ik met de vleermuizen had gedaan.
Toen ik een tik op mijn schouder voelde
draaide ik me geschrok-
ken om.
‘Sorry/ zei Simon. ‘Ik dacht dat je me hoorde
aankomen. Dus je
hebt onze huisgenoot gevonden. Probeer je met hem te
communi-
ceren?’
‘Ik probeer juist niét met hem te communiceren.’
‘Zo te zien ligt hij hier al een poosje.’ Hij
ging op zijn hurken naast
het lijk zitten. ‘We kunnen voor technische recherche spelen en
be-
rekenen hoe lang hij al dood is. Ik zie geen insecten.’
‘Verkeerde tijd van het jaar.’
Hij kromp ineen. ‘Duh. Je hebt gelijk. Het is
hier binnen nog veel
te koud. En bovendien is hij maanden geleden al gestorven, dus
hoef
je ook geen insecten te verwachten. Dat had ik moeten weten.
Een
jaar of twee geleden heeft Derek een keer voor de Dag van de
We-
tenschap op school een experiment opgezet rond insecten en
ont-
binding, voor een wedstrijd.’ Hij zag me kijken. ‘Ja, smerig, hè?
Best
interessant ook, maar ik zou Derek er niet naar vragen als ik jou
was.
Hij is nog steeds pissig dat hij slechts tweede is geworden.’
‘Schandalig, ver beneden de maat.’ Ik liep
achteruit weg terwijl Si-
mon opstond. ‘Ik ben hier wel klaar, dus ik kan maar beter
weggaan.
Lijken en ik, dat gaat niet samen.’ Ik overwoog hem over de
vleer-
muizen te vertellen. Eigenlijk wilde ik het heel graag aan iemand
ver-
tellen, het bespreken, om advies vragen, maar… ‘Ik wilde alleen
pro-
beren of ik hem met behulp van mijn krachten kon vinden.’
‘Ja dus, zo te zien.’
Ik knikte, en we verlieten de kamer.
‘We kunnen wel een andere plek zoeken om te
slapen,’ zei hij. ‘Dat
vindt Derek heus niet erg. Echt niet.’
‘Ik red me wel. Over Derek gesproken: waar is hij?’
‘Nog steeds boodschappen doen. Hij heeft mij
teruggestuurd om
jou gezelschap te houden.’ Hij boog zich naar me toe en fluisterde
in
mijn oor: ‘Ik denk dat hij Tori gewoon voor zichzelf wilde.’
Ik moest lachen. ‘Zullen we erom wedden wie
van de twee levend
terugkomt?’
‘Derek. Zonder enige twijfel. De laatste keer
dat ik hen zag moest
ze van hem nog meer dekens gaan zoeken. Waarschijnlijk is hij
in-
middels weer op weg hiernaartoe zodat ze op eigen houtje
terug
moet zien te komen, en dan hoopt hij natuurlijk dat het niet
lukt.’
‘Hoe boos is hij? Omdat ze bij ons is gebleven?’
‘Op een schaal van één tot en met tien? Een
vijf, zou ik zeggen. Qua
ergernis: een elf. Hij leert er wel mee leven. Dat zullen we
allemaal
moeten doen. Tenminste, tot ze zich gaat vervelen en zich
herinnert
dat ze in Peoria nog een tante heeft aan wie ze niet had
gedacht.’
Terug op ons plekje maakte Simon een
uitstalling van het bes-
te wat het gemiddelde buurtwinkeltje te bieden had:
vruchtensap,
melk, yoghurt, appels, volkorencrackers en plakjes kaas.
‘Alle voedselgroepen zijn vertegenwoordigd… op
één na.’ Hij gaf
me een snoepreep. ‘Het dessert.’
‘Dank je.’
‘En als je me nu even wilt excuseren, dan zal
ik je de aanblik van
bloed en naalden vlak voor het eten besparen.’
‘Geeft niet, hoor. Dat doet me niks.’
Toch draaide hij zich om om zijn bloedsuiker
te testen en zichzelf
een injectie te geven.
‘En ik vind de jaarlijkse griepprik al erg,’
zei ik. ‘Moet dat elke
dag?’
‘De injecties drie keer per dag. De test nog vaker.’
‘Drié injecties?’
Hij stopte het tasje weg. ‘Ik ben het gewend.
De diagnose is op
mijn derde al gesteld, dus ik weet niet beter.’
‘En moet je dat de rest van je leven blijven doen?’
‘Er is ook een pompje dat ik kan gebruiken.
Dat kunnen ze aan
mijn been bevestigen, zodat het mijn bloedsuiker kan
controleren
en me automatisch insuline kan toedienen. Ik heb er een
gekregen
toen ik dertien werd. Maar…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik
had
met mijn vader afgesproken dat ik er alleen een mocht als ik het
niet
als excuus zou gebruiken om alles te eten wat ik maar wilde. Te
veel
insuline is ook niet goed. En ik heb het verbruid.’
‘Hier te veel van gegeten?’ Ik zwaaide met de snoepreep.
‘Nee, gewoon te veel koolhydraten in het
algemeen. Dan ging ik
bijvoorbeeld met het team pizza eten en wilde ik me niet
beperken
tot twee punten, terwijl de anderen er per persoon zes
verslonden.
Dan krijg je vervelende opmerkingen, zo van: “Ben je soms op
di-
eet?” Of: “Je lijkt wel een meid…”’
‘Sjonge, wat een belediging.’
‘Hallo, ik was pas dertien. Het was stom, dat
weet ik ook wel, maar
als je altijd maar de nieuwe jongen in de klas bent wil je er graag
bij
horen. Dat zou jij toch moeten begrijpen. Waarschijnlijk heb jij
net
zoveel scholen versleten als wij.’
‘Tien… Nee, elf.’
‘Dan staat we quitte. Vet.’ Hij nam een hap
van zijn appel. ‘Maar
nu ik de rijpe leeftijd van zestien jaar nader, maak ik me niet
meer
zo druk om zulke dingen. Pa en ik waren net aan het
onderhandelen
over een nieuw insulinepompje, toen hij verdween.’
‘Simon?’ galmde Tori’s stem door het gebouw.
‘Jammer, het is gedaan met de rust,’ mompelde
hij, waarna hij
riep: ‘We zijn hier.’
Derek kwam terug met een paar
boodschappentassen en extra geld.
Ik had hem mijn bankpas en pincode gegeven, en hij had een
pinau-
tomaat gevonden waar geen camera bij hing. Mijn pas werkte
nog.
Hij had het maximale bedrag opgenomen: vierhonderd dollar.
Dat
konden we niet nog een keer doen, want telkens wanneer ik de
pas
gebruikte zou de bank weten dat ik nog in Buffalo was, en Derek
was
bang dat de Edison-groep die informatie misschien zou kunnen
ach-
terhalen.
Hij gaf me het geld en de bon, discreet
opgevouwen. Tori griste
de bon uit mijn hand en vouwde hem open.
‘Jemig, is dat je bankrekening of je studiefonds?’
Ik pakte het papiertje terug. ‘Mijn vader
heeft mijn zakgeld altijd
rechtstreeks op mijn rekening gestort. Na vijftien jaar tikt dat
be-
hoorlijk aan.’
‘En je mag er gewoon aankomen van hem?’
‘Waarom niet?’
‘Eh… omdat je het dan allemaal kunt uitgeven?
O nee, wacht even.
Laat me raden. Daar ben jij te verstandig voor.’
‘Ze is gewoon slim,’ zei Simon.
‘O, noem je dat zo? Ik dacht eerder…’ Ze gaapte.
Mijn wangen werden rood.
‘Zo kan-ie wel weer,’ bromde Derek.
‘Ja, vergeet niet wie hiervoor heeft betaald.’
Simon tikte tegen To-
ri’s boodschappentas.
Tori’s kaak verstrakte. ‘Het was twintig
dollar voor eten en een de-
ken, en ik hou het bij. Ik betaal haar heus wel terug. Ik ben ook
ver-
standig.’ Ze gebaarde naar mijn bonnetje. ‘Alleen niet zo
extreem.’
Ik pakte mijn tas aan van Derek. ‘En, wat heb
je voor me gehaald?’
Ik stak mijn hand erin. ‘Een rugzak. Twee truien. Dank…’
De truien ontrolden zich, en Tori verslikte
zich in een slok fris-
drank van het lachen.
Langzaam en kalm draaide ik me naar haar om. ‘Jouw keus?’
Ze hief haar handen. ‘Echt niet. Ik heb nog
aangeboden iets voor
je uit te zoeken, maar Derek wilde het per se zelf doen.’ Ze
wendde
zich tot hem. ‘Geen wonder dat je zo lang wegbleef. Het viel vast
niet
mee om zulke lelijke te vinden.’
Hij had twee identieke grijze sweaters met
capuchon voor me uit-
gezocht, gemaakt van het soort polyester dat je alleen in de
goed-
koopste discountwinkels tegenkomt, van dat spul dat glanst als
plas-
tic en knettert op je huid.
‘Wat nou?’ vroeg Derek.
‘Nee, ze zijn prima. Bedankt.’
Tori boog zich naar voren om het labeltje vast
te pakken en grin-
nikte. ‘Dat dacht ik al. Het zijn jongenstruien. Maat 152.’
‘Nou en? Vrouwenkleding is veel duurder. Voor
Chloe maakt het
toch niet uit, dacht ik.’
Tori keek me aan. Toen liet ze haar blik
afdalen naar mijn borstkas
en begon te lachen.
‘Wat nou?’ vroeg Derek.
‘Niks,’ proestte Tori. ‘Je bent gewoon eerlijk, toch?’
‘Tori?’ zei Simon. ‘Hou je kop. Chloe, we
halen morgen wel iets
anders voor je.’
‘Nee, Derek heeft gelijk. Deze passen wel.
Bedankt.’ Met rode
wangen mompelde ik iets over dat ik ze wilde passen en maakte
me
uit de voeten.
Toen het donker werd wilden we gaan slapen.
Het was pas acht uur,
en Tori klaagde steen en been. Derek zei dat ze best mocht
opblij-
ven, zolang ze de batterijen in de lantaarn maar niet uitputte en
zon-
der mopperen zou opstaan wanneer de zon opkwam. We leefden
niet meer in een wereld vol lichtschakelaars.
We moesten zo veel
mogelijk gebruikmaken van het zonlicht en slapen zolang het
don-
ker was.
Zelf had ik daar geen problemen mee. Ik was
toch niet in de
stemming voor een pyjamafeestje. Simon had geprobeerd me op
te
vrolijken, maar daar was ik alleen maar chagrijniger van
geworden.
Ik wilde helemaal niet dat iemand me moest opvrolijken. Ik
wil-
de tegenslagen kunnen incasseren en glimlachend weer kunnen
op-
staan.
Ik moest steeds aan tante Lauren denken. Ik
dacht ook wel aan
Rae en aan mijn vader, maar voornamelijk aan tante Lauren.
Wat
pa en Rae betrof kon ik mezelf wijsmaken dat ze voorlopig
veilig
waren. De Edison-groep zou mijn vader niet lastigvallen zolang
hij
niets over hen wist, en Rae was volgens het dossier dat ik had
gezien
hard op weg om te worden ‘gerehabiliteerd’. Maar in het geval
van
tante Lauren kon ik geen reden bedenken waarom de
Edison-groep
haar in leven zou houden. Telkens wanneer ik mijn ogen
opende
verwachtte ik haar geest voor me te zien staan.
Zelfs wanneer ik erin slaagde me geen zorgen
te maken, had ik
maar één alternatief: alledaagsere zorgen en een algeheel gevoel
van
teleurstelling.
Ik had de jongens gevonden. Ik had Simon zijn
insuline gegeven.
Ik had eigenhandig de geheimen van de Edison-groep aan het
licht
gebracht. Mijn beloning? Tori die elke kans aangreep om me op
de
korrel te nemen en me voor gek te zetten waar Simon bij was.
Als er een moment in mijn leven was waarop ik
allesbehalve saai
en oninteressant hoorde te zijn, was het nu. Ik kon praten met de
do-
den. Ik kon de doden zelfs tot leven wekken. De afgelopen week
had
ik zoveel achterbakse plannetjes gesmeed en uitgevoerd dat de
intri-
ges uit de realityshows op tv erbij in het niet vielen.
Maar het enige waar ik aan kon denken was Tori’s gegaap.
Het was fijn dat Simon voor me opkwam, maar
dat zou hij voor
een jonger zusje ook doen. Daar moest ik telkens aan denken:
zo-
als hij voor me in de bres sprong, zoals hij me vaak bemoedigend
in
mijn hand kneep, zoals hij zich soms naar me toe boog om me
iets
in te fluisteren… Ik wilde er graag meer achter zoeken, maar dat
lukte
niet.
Aan de andere kant, had ik met alles wat er
gaande was nu echt
medelijden met mezelf omdat een leuke jongen niet ‘op die
manier’
in me geïnteresseerd was? Dan was ik niet alleen saai, maar
boven-
dien precies het domme gansje waar Derek me voor aanzag.
Over Derek gesproken - iets wat ik eigenlijk
liever niet wilde: was
ik vergeten hoe hij kon zijn? Nee, ik was alleen vergeten hoe het
was
als ik het doelwit was. Dankzij hem en Tori zou ik in elk geval
een
olifantenhuid overhouden aan deze hele geschiedenis. Of elk
grein-
tje zelfvertrouwen kwijtraken dat ik nog had.
De hele nacht lag ik te woelen en te draaien,
geplaagd door nacht-
merries over tante Lauren, mijn vader en Rae. Telkens werd ik
hap-
pend naar adem en badend in het zweet wakker, terwijl iedereen
om
me heen in een diepe slaap gedompeld was. Dan ademde ik gretig
de
koele lucht in, tot ik kalm genoeg was om hun voorbeeld te
volgen,
maar dan kwamen de nachtmerries gewoon terug.
Uiteindelijk vond mijn slapende brein
afleiding op dezelfde plaats
waar ik die had gevonden toen ik nog wakker was: bij het lijk in
de
andere kamer. Maar deze keer was het geen objectieve,
gevoelvol-
le beschouwing van zijn situatie. Ik droomde dat ik die arme
geest
schreeuwend en vloekend terugsleurde naar zijn lichaam.
Toen veranderde de droom en was ik weer in de
kruipruimte. De
muffe, vreselijke stank van de dood omringde me. Derek was
achter
me, en ik voelde de warmte die zijn lichaam uitstraalde terwijl
hij
fluisterde: ‘Chloe, kom op nou.’
Hoezo, kom op nou? Ik zat opgesloten in de
kruipruimte en
die gruwelen kwamen op me af gekropen en raakten me aan
met
hun koude, skeletachtige vingers, terwijl ik misselijk werd van
hun
stank.
Derek schudde me heen en weer, en ik probeerde
hem weg te du-
wen en hem te vertellen dat hij het alleen maar erger maakte…
‘Chloe!’
Ik schrok wakker en de droom vervaagde. Boven
me glinsterden
groene ogen in de duisternis.
‘Derek? Wat…’
Hij legde zijn hand op mijn mond. Met zijn
lippen vlak bij mijn
oor vroeg hij: ‘Ben je nu wakker? Ik wil datje iets voor me
doet.’
De dringende klank van zijn stem verdreef de
laatste restjes sla-
perigheid uit mijn hoofd. Met samengeknepen ogen tuurde ik
naar
hem. Lag er een koortsachtige glans in zijn ogen? Of hadden ze
in
het donker altijd die vreemde gloed, net als kattenogen?
Ik trok zijn hand van mijn mond. ‘Moet je weer veranderen?’
‘Hè? Nee, met mij is niets aan de hand.
Luister goed naar me, oké?
Weet je nog, dat lijk in de andere kamer?’ Hij sprak langzaam,
duide-
lijk.
Ik knikte.
‘Nu ga je voor mij aan dat lijk denken, goed?
Aan de geest die erin
zat. Je moet hem bevrijden…’
‘Bevrijden? Maar… maar ik heb hem helemaal niet…’
‘Stil nou. Concentreer je er gewoon op om hem
te bevrijden, zon-
der de anderen wakker te maken. Zou dat lukken, denk je?’
Ik knikte. Ik wilde rechtop gaan zitten, maar
iets zwaars drukte
mijn benen tegen de grond. Ik duwde me op mijn ellebogen
om-
hoog. Derek kwam zo snel in actie dat ik alleen zijn donkere
gestal-
te zag die op me afkwam; hij drukte me met zijn handen op
mijn
schouders omlaag en hield me stevig vast.
Ik raakte in paniek. Geen moment stond ik
erbij stil dat hij mis-
schien een goede reden had voor wat hij deed. Het enige wat ik
wist
was dat er midden in de nacht een jongen boven op me lag, en
mijn
instinct nam het over. Wild zwaaiend met mijn armen haalde ik
naar
hem uit. Mijn nagels raakten zijn wang, en met een grom van
pijn
trok hij zich terug.
Ik krabbelde overeind, maar mijn benen zaten
nog steeds kiem-
en nu kon ik zien waarom: er lag een lijk half over me heen.
Het was het lichaam uit de andere kamer, niet veel meer dan een
geraamte, bedekt met kleren en een paar repen
leerachtig vlees. Vet-
tige plukken haar overdekten hier en daar zijn schedel. Zijn lege
oog-
kassen waren donkere gaten. Zijn lippen waren weggeteerd,
waar-
door niets nog de permanente doodsgrijns van zijn rottende
tanden
verhulde.
Toen ik zachtjes jammerde hield hij op met
kruipen en probeerde
zijn hoofd op te tillen; de schedel wiebelde en de nietsziende
oog-
kassen bewogen zoekend heen en weer, terwijl de kaken met
een
keelachtiggah, gah, gah
vaneenweken.
Ik slaakte een hoge gil waar een actrice in
een horrorfilm trots op
zou zijn geweest, en die luid door de kamer galmde.
Schoppend en vechtend probeerde ik me onder
het lijk vandaan
te worstelen. Derek greep me onder mijn oksels vast en trok me
los.
Hij legde zijn hand weer op mijn mond, maar ik kon de echo
van
mijn eigen gegil nog steeds horen. Hij grauwde me toe dat ik
mijn
mond moest houden, en toen ik probeerde te gehoorzamen,
besefte
ik dat er nu iemand anders gilde.
‘Wat is dat voor iets?’ krijste Tori. ‘Wat is dat voor iets?’
De klik van een zaklantaarn. Een lichtstraal
die in onze ogen
scheen. Toen begon ze pas echt te gillen, zo hard dat mijn oren
ervan
tuitten. Het lijk verhief zich, opende zijn mond en gilde terug -
een
hoog gejammer.
Simon werd ook wakker. Toen hij het lijk zag,
slaakte hij een reeks
verwensingen.
‘Zorg dat ze haar mond houdt!’ snauwde Derek
tegen Simon, ter-
wijl hij naar Tori wees. ‘Chloe, rustig nou! Je moet rustig
blijven.’
Ik knikte, maar mijn blik was nog steeds op
dat… ding gericht. Ik
probeerde mezelf voor te houden dat het een persoon was en
geen
ding, maar het enige wat ik zag was een geraamte, dat door
restjes
vlees bijeen werd gehouden, een wiebelend doodshoofd
zonder
ogen, klapperende tanden…
Ik ademde snel in en uit.
‘Rustig maar, Chloe. Rustig maar.’
Zijn stem had niets kalmerends; het was een ongeduldige snauw
waarmee hij me duidelijk wilde maken dat ik me
niet zo moest aan-
stellen en aan de slag moest.
‘Je moet…’ begon hij.
‘Ik weet heus wel wat ik moet doen,’ snauwde ik terug.
‘Wat is dat voor iets?’ brabbelde Tori. ‘Waarom beweegt het?’
‘Haal haar hier weg,’ zei Derek.
Terwijl Simon Tori met zich meesleurde
probeerde ik me te ont-
spannen, maar mijn hart hamerde zo hevig dat ik me niet kon
con-
centreren. Ik sloot mijn ogen en voelde iets op mijn voet. Snel
keek
ik op, en ik zag vingers die zich uitstrekten naar mijn been.
Ik krabbelde achteruit. Er werd een arm bedekt
met smerige lom-
pen naar me uitgestoken, en de benige vingers schraapten over
de
kranten op de grond, terwijl het lijk probeerde zichzelf voort te
sle-
pen, te zwak om zichzelf overeind te hijsen. Hoe was het
mogelijk
dat hij nog bewoog? Maar hij bewoog wel degelijk. Net als de
vleer-
muizen kwam hij centimeter voor centimeter dichterbij…
‘Jij hebt hem opgeroepen,’ zei Derek. ‘Hij probeert…’
‘Ik heb helemaal niets opgeroepen.’
‘Op de een of andere manier heb je hem
opgeroepen, en nu pro-
beert hij je te vinden.’
Ik concentreerde me, maar bij de eerste de
beste aanraking op
mijn been schoof ik weer opzij. Met wiebelend hoofd wachtte
het
ding even, waarna die lege oogkassen zich op mij richtten en hij
zich
naar me omdraaide.
‘Je moet hem vrijlaten,’ zei Derek.
‘Ik doe mijn best.’
‘Nog meer je best doen dan.’
Ik kneep mijn ogen dicht en riep het beeld van
het lijk op voor
mijn geestesoog. Ik stelde me de geest voor die erin
gevangenzat,
stelde me voor dat ik hem eruit trok…
‘Concentreer je nou,’ fluisterde Derek.
‘Doe ik ook. Als jij nu eens je mond hield…’
Het lijk verstijfde, alsof het me kon horen.
Toen stak hij blinde-
lings, zoekend zijn hand naar me uit. Hij wist mijn been te
vinden,
en op de tast bewogen zijn vingers in de richting van mijn knie.
Ik
onderdrukte de neiging om me terug te trekken. Hij moest me
vin-
den, dus liet ik hem zijn gang gaan. Ik moest het gewoon negeren
en
me erop concentreren om…
‘Hoe heb je het de vorige keer gedaan?’ vroeg Derek.
Ik keek hem boos aan.
‘Ik wil alleen maar helpen,’ zei hij.
‘Je helpt me pas echt als je je mond…’
Al even boos beantwoordde hij mijn blik. ‘Je
moet hem vrijlaten,
Chloe. Ongetwijfeld heeft iemand dat gegil gehoord, en je hebt
nog
ongeveer vijf minuten voordat ze door de deur naar binnen
stormen
en een lijk zien dat over de grond…’
‘Denk je nu echt dat ik daar iets aan heb?’
‘Het was niet mijn bedoeling om…’
‘Eruit.’
‘Ik wil alleen maar…’
‘Eruit!’
Hij trok zich terug. Ik sloot mijn ogen en
stelde me het geraamte
voor, de gevangen geest-
Een benige vinger raakte mijn blote huid aan,
op de plek waar
mijn shirt omhoog was gekropen; geschrokken sperde ik mijn
ogen
open, en ik zag dat het lijk vlakbij was, het doodshoofd een paar
cen-
timeter bij mijn gezicht vandaan, wiebelend en wel.
Het ruwe, onverzorgde haar streek langs mijn
hals, en ik jammer-
de. Even bewoog het lijk zich niet. Toen kwam de schedel nog
dich-
terbij. Nu kon ik hem ruiken; de vage doodslucht die me eerder
niet
was opgevallen maakte me misselijk, en de gedachte dat er
iemand
in zat, gevangen in dat rottende-
Hij kwam nog dichterbij.
‘Stop. S-stop, alsjeblieft.’
Hij hield op met bewegen. Daar zaten we dan,
oog in oogkas, ter-
wijl ik snel en oppervlakkig in- en uitademde in een poging mezelf
tot
bedaren te brengen zonder zijn stank al te diep te hoeven
inademen.
Ik wachtte af wat hij zou gaan doen, maar hij deed niets.
Ik had hem gevraagd te stoppen, en dat had hij gedaan.
Meteen moest ik denken aan de gruwelijke oude
schilderijen die
ik op internet had gezien, van necromancers aan het hoofd van
een
leger der doden. Ik moest denken aan het boek over
necromancers
dat dokter Davidoff me had gegeven.
Het vermogen om met de doden te communiceren.
Het vermo-
gen om de doden tot leven te wekken. Het vermogen om de
doden
te beheersen.
‘Een s-stukje achteruit,’ zei ik. ‘A-alsjeblieft.’
Dat deed hij, langzaam en met klapperende
tanden. Er steeg een
keelachtig geluid op uit zijn borstkas. Een grom.
Ik ging op mijn knieën zitten. ‘Ga liggen, alsjeblieft.’
Terwijl hij dat deed, hief hij zijn gezicht
naar me op. Zijn hoofd
ging in een slangachtige beweging van links naar rechts, en zijn
ge-
grom klonk als een ratelend gesis. Toen ik in die lege oogkassen
keek
zag ik haat. De walging straalde van het lijk af. Hij gehoorzaamde
me
niet omdat hij dat graag wilde, maar omdat hij geen keus had.
Hij
was een geketende ziel, opgeroepen door een necromancer,
terug-
geduwd in een lichaam dat niet veel meer was dan een geraamte,
ge-
dwongen te doen wat zijn meester hem opdroeg.
Ik slikte moeizaam. ‘H-het spijt me. Het was
niet mijn bedoeling
om je terug te halen. Ik deed het niet expres.’
Hij siste en zijn hoofd bewoog nog steeds,
alsof hij niets liever
wilde dan mij laten ervaren hoe het voelde om dood te zijn.
‘Het spijt me echt vr…’
Ik slikte mijn woorden in. De geest die in dat
lichaam gevangen-
zat wilde geen verontschuldigingen. Hij wilde worden bevrijd.
Dus
sloot ik mijn ogen en concentreerde ik me daarop, wat een stuk
ge-
makkelijker was nu ik niet meer bang hoefde te zijn dat hij over
mijn
benen heen zou kruipen.
Toen ik me voorstelde hoe ik de geest uit het
lichaam trok, hield
het klappertanden zo snel op dat ik even gluurde, bang dat ik
hem
onbedoeld had opgedragen stil te zijn. Maar het geraamte lag
aan
mijn voeten roerloos op de grond. De geest was verdwenen.
Ik ademde diep en beverig in, wreef over mijn
gezicht en keek op
naar Derek, wiens gestalte de deuropening vulde.
‘Als je denkt dat iemand ons kan hebben
gehoord, kunnen we
maar beter onze spullen pakken en weggaan,’ zei ik met
opmerkelijk
vaste stem. ‘Hem laten we gewoon hier liggen, zodat hij wordt
ge-
vonden en kan worden begraven.’
Terwijl ik dat zei dacht ik stom genoeg heel
even dat Derek mis-
schien wel onder de indruk zou zijn van de manier waarop ik het
uit-
eindelijk had opgelost. Maar hij stond daar maar en voelde aan
de
schram op zijn wang.
‘Sorry daarvoor,’ zei ik. ‘Ik raakte in paniek toen je…’
‘Ik vroeg je nog zo of je liever weg wilde. Ik
zei dat we best iets an-
ders konden vinden als dat’ - hij gebaarde naar het lijk - ‘een
pro-
bleem was.’
‘En ik dacht dat het geen probleem zou zijn
zolang ik niet pro-
beerde een geest op te roepen.’
‘Maar dat heb je dus wel gedaan.’
‘Ik lag te slapen, Derek!’
‘Waar droomde je over?’
Ik wist het meteen weer, en ik zei niets.
‘Je droomde dat je hem opriep, hè?’
‘Ik… Het was niet mijn bedoeling om…’ Ik wreef
weer over mijn
gezicht. ‘Gewone mensen kunnen hun dromen niet sturen,
Derek.
Als jij dat wel kunt, dan ben je kennelijk inderdaad een stuk
slimmer
dan de rest.’
‘Natuurlijk kan ik dat niet. Maar het was een gevaarlijke situatie,
dat jij zo dicht bij een dode was. Dat had je
kunnen weten na wat er
in de kruipruimte is gebeurd.’
En dat wist ik ook, zeker na het incident met
de vleermuizen.
Mijn intuïtie had me nog wel ingefluisterd dat ik moest
weggaan,
maar ik durfde niet toe te geven dat ik bang was. Ik wilde niet
zwak
lijken. Ik wilde niet dat Tori me zou bespotten, dat Derek boos
op
me zou worden, dat Simon teleurgesteld in me zou zijn. In mijn
ver-
langen om sterk te lijken had ik iets stoms gedaan.
Ik wilde mijn fout toegeven en Derek vertellen
over de vleermui-
zen, maar toen ik zijn gezicht zag - de onverdraagzame
arrogantie
waarmee hij had besloten dat hij gelijk had en dat ik een dom
gansje
was - veranderde ik prompt van gedachten.
‘Alles in orde?’ Simon stond achter Derek en
probeerde langs hem
heen te kijken.
‘Het… Hij is weg,’ zei ik. ‘De geest.’
‘Mooi, want volgens mij hoorde ik iemand aankomen.’
‘En wanneer wilde je ons komen waarschuwen?’
snauwde De-
rek.
‘Ik was niet van plan naar binnen te stormen
en Chloe te storen.’
Hij wendde zich tot mij. ‘Gaat het wel?’
‘Natuurlijk gaat het wel.’ Tori kwam achter
Simon staan. ‘Zij heeft
dat ding opgeroepen. Zij zou ons juist moeten vragen of het wel
gaat,
want wij zijn immers midden in de nacht wakker geschrokken
en
hartstikke getraumatiseerd geraakt.’
‘Zo getraumatiseerd kun je niet geweest zijn,
want je pakte met-
een je haarborstel,’ zei Simon.
‘Om als wapen te kunnen gebruiken, ja! Ik…’
Ik ging tussen hen in staan. ‘Hoorde ik net
iemand zeggen dat we
elk moment konden worden betrapt? Ik stel voor dat we onze
spul-
len pakken en maken dat we wegkomen.’
‘Deel jij nu de bevelen uit, Chloe?’ vroeg Tori.
‘Nee, ik doe een voorstel. Als jij er liever
niet op ingaat, ook goed.
Dan blijf je toch lekker hier? Kun je meteen aan de eerste de
beste
die binnenkomt uitleggen hoe het zit met dat lijk.’
‘Ja/ zei iemand achter me. ‘Misschien moet je
dat maar eens uit-
leggen, meisje.’
Aan de andere kant van de kamer stond een
gedaante waarvan in
het donker alleen de contouren zichtbaar waren. Ik draaide me
om
naar de anderen, maar die hadden zich niet verroerd. Ze stonden
al-
lemaal naar mij te kijken.
‘Chloe?’ vroeg Simon.
Er stapte een man uit de schaduw. Hij had maar
een paar grijze
lokken in zijn lange haar, maar zijn gezicht was zo gerimpeld dat
hij
wel tachtig leek. Mijn blik daalde af naar zijn sweater, waar het
logo
van de Buffalo Sabres op stond. Toen keek ik naar het geraamte
op
de grond; het was net zo ver gedraaid dat ik kon zien dat op de
ge-
rafelde sweater hetzelfde logo stond, al was het zo versleten dat
het
bijna niet meer herkenbaar was.
‘Chloe?’ vroeg hij. ‘Heet je zo, ettertje?’
‘H-het spijt me/ zei ik. ‘Het was niet mijn
bedoeling om je op te
roepen.’
Simon kwam met een sprong voor me staan. ‘Zeg,
geest, ik weet
dat je me kunt horen. Het was een ongelukje.’
De man dook dwars door Simon heen. Met een
kreet deinsde ik
terug. Simon draaide zich razendsnel om, maar Derek trok hem
op-
zij.
‘Tegen wie heeft Chloe het?’
‘Tegen de geest die ze heeft opgeroepen/ zei Simon.
‘Pakje rugzak/ zei Derek. ‘We moeten weg.’
Terwijl Simon en Tori wegrenden, volgde Derek
mijn blik om te
bepalen waar de geest stond. ‘Het was niet haar bedoeling je op
te
roepen. Ze heeft haar verontschuldigingen aangeboden, en nu
gaan
we weg, dus het zal niet meer gebeuren. Ga terug naar het
hierna-
maals.’
De geest liep met grote passen op Derek af en
keek hem boos aan.
‘Wou je me soms dwingen?’
‘Dat kan hij niet,’ zei ik. ‘En hij kan je ook
niet horen. Het spijt me
echt. Heel…’
Met een ruk wendde hij zich tot mij. Ik kromp
weer ineen, maar
Derek legde zijn hand op mijn rug om te voorkomen dat ik
achteruit
zou deinzen.
‘Hij kan je geen pijn doen,’ fluisterde Derek.
‘Blijf rustig staan en
zeg dat hij moet weggaan.’
‘Het spijt me vreselijk.’ Ik rechtte mijn rug
en liep naar voren. ‘Het
was niet mijn bedoeling je op te roepen. Het was een
ongelukje…’
‘Ongelukje! Dat was geen ongelukje. Het leek
jou en je nietsnut-
ten van vriendjes gewoon wel leuk om me terug te duwen in
dat-
dat ding.’ Hij wees naar het lijk. ‘Denk je soms dat ik nooit met
tie-
ners zoals jullie te maken heb gehad? Die me voor de lol uit
mijn
slaapplaats joegen? Mijn schoenen pikten? En nu komen jullie
hier
jullie satanische ritueeltjes uitvoeren…’
‘Satanisch? Nee. W-we…’
‘Hoorde je dat?’ zei iemand in de verte. ‘Er is iemand binnen.’
Derek slaakte een verwensing en duwde me in de
richting van de
achterkant van het gebouw. Simon en Tori renden naar binnen.
‘Twee mannen,’ zei Simon. ‘Politie, denk ik.
Ze komen via de
voorkant…’
‘De achterdeur,’ zei Derek. ‘Opschieten.’
De voordeur knalde open. Simon draaide zich om
en rende naar
de achterkant. Wij volgden hem.
‘Hé!’ riep de geest. ‘Waar dacht jij heen te gaan?’
Een duw van Derek hield me in beweging.
‘O nee, mooi niet, meisje,’ zei de geest. ‘Ik
ben nog niet klaar met
jou. Je zult boeten voor die stunt van je…’ Bedreigingen
snauwend
volgde hij me op de hielen, terwijl we door de achterdeur naar
bui-
ten glipten.
‘Is hij weg?’ vroeg Tori toen ik haar bijna had ingehaald.
Ik knikte en ademde diep in. De ijskoude
nachtlucht brandde in
mijn longen, maar ik had geen last van de kou; ik had mijn trui
aan-
getrokken - een van de nieuwe sweaters - en de capuchon
opgezet,
met het te grote jack eroverheen. Het zweet sijpelde over mijn
ge-
zicht terwijl ik op adem probeerde te komen. Een paar straten
terug
had ik de anderen vooruit laten gaan, omdat ik dacht dat ik de
geest
gemakkelijker zou kunnen afschudden als ik niet in een groep
liep.
Dat was inderdaad zo.
We wisten niet wie er was komen kijken waar
het kabaal vandaan
kwam. Misschien was het politie, zoals Simon dacht, misschien
wa-
ren het zwervers; we waren niet lang genoeg gebleven om
daarach-
ter te komen.
Nu stonden we op een parkeerplaats tussen een
minibusje en een
pick-uptruck. Uit een nachtclub vlakbij schalde muziek. Dat
verras-
te me: een overvolle parkeerplaats en een druk café, zo diep in
de
nacht van een doordeweekse dag. Toen keek ik op mijn horloge
en
besefte dat het nog niet eens middernacht was.
‘Je had er niet zomaar vandoor moeten gaan,’ zei Derek.
‘Ik heb je toch verteld wat ik van plan was? En het werkte.’
‘Je kunt niet zomaar…’
‘Laat nou maar,’ zei Simon zachtjes. ‘We
moeten op zoek naar een
nieuwe slaapplaats.’
‘Dankzij iemand wier naam ik niet zal noemen,’ zei Tori.
‘Het is Chloe’s schuld niet.’
‘Jawel. Zelfs Derek zei het.’
‘Hij bedoelde niet…’
Ik stak mijn handen op. ‘Ik neem alle
verantwoordelijkheid op
me. Kunnen we nu alsjeblieft ophouden met bekvechten? Ik
weet
dat iedereen opgefokt is, maar als we dit willen overleven…’
‘Als je nu een toespraak gaat geven over dat
we onze meningsver-
schillen opzij moeten schuiven en moeten samenwerken, ga ik
kot-
sen,’ zei Tori.
‘Tja, dat zou ik best willen, maar ik ben veel
te bang dat deze gene-
tisch gemanipuleerde bovennatuurlijke dan zou worden
verslonden
door een genetisch gemanipuleerde haai.’
Simon barstte in lachen uit.’Deep Blue Sea.’ Hij keek Derek aan.
‘Die film heb jij nooit gezien. Samuel L. Jackson staat op een
gegeven
moment een speech af te steken over dat ze moeten ophouden
met
ruziemaken en de handen ineen moeten slaan. Halverwege
duikt
achter hem een haai op die hem opvreet. Beste sterfscène aller
tijden.’
‘En volkomen terecht voor iemand die zo’n
speech afsteekt; daar-
om doe ik dat maar niet.’
‘Maar je hebt gelijk,’ zei Simon. ‘Tijd om een
moratorium op ge-
bekvecht af te kondigen.’
‘Moratorium?’ vroeg Tori. ‘Jeetje, wat een
moeilijk woord. Moet
je weer opscheppen, Simon?’
We draaiden ons allemaal naar haar om.
‘Wat nou?’ vroeg ze.
‘Niet bekvechten betekent: geen steken onder
water, geen bele-
digingen, geen gekat en geen getreiter,’ zei Derek. ‘En dat
betekent
waarschijnlijk dat we jou de komende paar dagen helemaal niet
zul-
len horen.’
‘Wat deze situatie betreft,’ zei ik, ‘ik neem
de verantwoordelijk-
heid op me, dus zal ik het ook oplossen. Blijven jullie maar hier,
dan
zoek ik een plaats…’
Derek greep me bij de achterkant van mijn
jack. ‘Er is nog steeds
een pissige geest naar je op zoek, en er is een astronomisch hoge
be-
loning voor je uitgeloofd. Jij blijft hier bij Tori. Simon en ik
gaan wel
op zoek naar iets anders.’
Voordat ze weggingen draaide Derek zich nog
een keer naar me
om. ‘Ik meen het. Hier blijven!’
‘Zelfs als de eigenaren van deze jongens’ -
Tori tikte tegen de au-
to’s aan weerszijden van ons - ‘naar buiten komen?’
Derek deed alsof hij haar niet had gehoord.
‘Ze is jouw verant-
woordelijkheid, Chloe.’
Zodra ze weg waren wendde Tori zich tot mij.
‘Waarom pik je
dat? Hij behandelt je alsof je een klein kind bent.’
Ik zei niets, maar verliet de plek waar ik van Derek moest blijven.
Ze glimlachte. ‘Dat lijkt er al meer op.’
Ik ging haar voor naar een grindstrook tussen
twee gebouwen.
Daar liet ik me op de grond zakken. ‘Hier zijn we veiliger, en
nog
steeds in de buurt.’
Ze staarde me aan. ‘Dit meen je niet.’
Ik trok de mouwen van mijn jack over mijn
handen om ze warm
te houden.
‘Doe je altijd wat hij zegt?’
‘Alleen als hij gelijk heeft.’
Ze torende boven me uit. ‘Laat jij je zomaar
door een jongen de
wet voorschrijven? Ook al houdt dat in dat de meisjes moeten
gaan
zitten duimendraaien terwijl de jongens op zoek gaan naar een
grot
om in te slapen en, als we geluk hebben, iets te eten voor ons
meesle-
pen?’
‘Ja.’
‘Nou, ik mooi niet. Ik ga die jongens laten
zien dat een meisje dit
net zo goed kan als zij.’
Ik ging met mijn rug tegen de muur zitten en
sloot mijn ogen.
Stampvoetend liep ze weg. Ik opende mijn ogen en keek haar na
ter-
wijl ze zich van me verwijderde.
Derek had gezegd dat ik daar moest blijven. En
dat ik op haar
moest letten. Op dat moment botsten die twee verzoeken nogal.
Ik
wist dat hij, als hij hier was, zou zeggen dat ik Tori moest
vergeten en
om mezelf moest denken. Maar dat kon ik niet.
‘Wacht even,’ zei ik. Ik draafde achter haar aan.
‘Als je tegen me gaat lopen mekkeren dat ik
Frankenstein niet
boos moet maken, wil ik het niet weten.’
‘Ik zeg niks. Ik wil je helpen een goede plek
te vinden. Zolang we
een beetje in de buurt blijven kan Derek ons wel opsporen.’ Ze
stap-
te de stoep op; ik controleerde of mijn capuchon nog goed zat
en
pakte toen snel haar mouw beet. ‘We kunnen stille straatjes
nemen,
maar ik moet zo veel mogelijk bij andere mensen uit de buurt
blij-
ven.’
‘Ik niet. Ik heb geen last van stalkende
geesten en een prijs van een
half miljoen op mijn hoofd.’
‘Ja, maar als de Edison-groep ons echt terug
wil, hebben ze mis-
schien de publiciteit opgezocht om ons uit onze schuilplaats te
ver-
jagen. We moeten allebei voorzichtig zijn.’
We bereikten het eind van de straat. Tori
wilde linksaf gaan, maar
ik hield haar opnieuw tegen.
‘Deze kant op.’ Ik gebaarde naar de donkere
kant van de straat.
‘Kijk uit naar een goed plaatsje in een steegje. De wind komt uit
het
noorden, dus we moeten iets hebben met beschutting aan de
noord-
kant. Een hoekje of het eind van een doodlopend steegje of een
goe-
dereningang in een diepe nis zou het beste zijn, want dan kunnen
we
mensen zien aankomen. En hoe slechter het verlicht is, hoe
beter.
We willen iets donkers en beschuts.’
‘Jij bent al net zo bazig als Derek, weet je
dat? Het enige verschil is
dat jij op vriendelijke toon bevelen uitdeelt.’
Maar kennelijk was op vriendelijke toon
bevelen uitdelen een
goede strategie, want ze deed geen enkele poging om ervandoor
te
gaan of de leiding over te nemen. Ze liep gewoon rustig met me
mee,
terwijl we verschillende plekjes inspecteerden.
Achter een rij winkels vonden we een lange,
smalle steeg met een
muur aan de ene kant en een ononderbroken hek van twee
meter
hoog aan de andere.
‘Dit ziet er veelbelovend uit,’ zei ik.
‘Eh… ja, als je Oscar het Moppermonster bent.’
Ze gebaarde naar
een rij vuilnisemmers.
Ik tilde een deksel op en wees naar het
versnipperde papier dat
erin lag. ‘Recycling. Er zijn hier geen restaurants, dus het afval
stinkt
niet.’
Ik liep verder het steegje in. Bij een muur liep het dood.
‘Dit is ideaal/ zei ik. ‘Het is aan drie
kanten beschut en de vuil-
nisemmers blokkeren deels de toegang. We kunnen wat met
dozen
schuiven en papier op de grond leggen om op te zitten.’
‘En als we geluk hebben vinden we misschien
wel een kartonnen
doos die groot genoeg is om in te kruipen, zodat we kunnen
doen
alsof we dakloos zijn.’
‘Op dit moment, Tori, zijn we ook dakloos.’
Daar had ze niet van terug. Aan het eind van
het steegje bleef ik
staan, en ik lachte kort.
‘Kom eens hier.’
Ze zuchtte. ‘Wat nou weer?’
Ik gebaarde dat ze moest komen.
‘O.’ Ze stak haar verkleumde handen uit naar
de warme lucht-
stroom die uit een rooster kwam.
Ik grijnsde. ‘We hebben zelfs verwarming. Is dat ideaal of niet?’
‘Inderdaad, ideaal/ zei een meisje. ‘Daarom is deze plek ookbezet.’
Door het steegje kwamen drie meisjes op ons
afgelopen. Ze wa-
ren allemaal van onze leeftijd. Het eerste meisje was blond en
droeg
een veel te groot soldatenuniform. Het tweede had dreadlocks.
Het
derde meisje had een versleten jack van bruin leer aan, en toen
het
maanlicht haar even bescheen zag ik dat er een dik litteken van
haar
oog tot aan haar kin liep.
‘Zie je dat?’ Het meisje met de dreadlocks
wees naar een tag op
het houten hek. ‘Dat is ons teken. Dat betekent dat deze plek van
ons
is.
‘D-dat hadden we niet gezien. Sorry. We gaan al.’
Ik wilde weglopen, maar Tori hield me tegen.
‘Nee, wij gaan ner-
gens heen. Je kunt een steegje helemaal niet reserveren, teken
of
geen teken. Wie het eerst komt, die het eerst maalt. Wil je hier
sla-
pen? Dan moet je morgen eerder komen.’
‘Pardon?’
Het meisje met het litteken haalde een
stiletto uit haar zak. Met
een ploink schoot het lemmet eruit.
Tori wierp een vluchtige blik op
het mes, maar zette geen stap en keek het meisje recht aan.
‘Wat zullen we nou krijgen?’ zei het meisje
met het litteken te-
gen haar vriendinnen. ‘Die griet wil ons van onze plek
verjagen.
Hoe lang leef jij al op straat, meid?’ Ze bekeek Tori van top tot
teen.
‘Sinds negen uur vanochtend, zo te zien. Wat is er gebeurd? Mocht
je
van pappie en mammie niet naar je vriendje, omdat je morgen
weer
naar school moet?’
De meisjes grinnikten. Tori boog haar vingers,
klaar om met
een bezwering te smijten. Ik pakte haar pols. Ze probeerde me af
te
schudden. Het lukte me haar aandacht te vestigen op de andere
twee
meisjes, die inmiddels identieke stiletto’s hadden getrokken,
maar
haar blik ging weer naar het meisje met het litteken, en alle
woede
die ze de afgelopen vierentwintig uur had onderdrukt borrelde
op.
De dozen vlak bij de meisjes trilden en ritselden. Achter hen
dwar-
relden papiersnippers door de lucht. Ze draaiden zich niet eens
om;
ze schreven het toe aan de wind.
Ik omklemde Tori’s pols nog steviger en fluisterde: ‘Te veel.’
Tot mijn verbazing ontspande ze haar hand. Ik
verwachtte een list
en hield haar vast, maar ze schudde me van zich af en zei: ‘Goed
dan.
We gaan al.’
‘Goed idee,’ zei het meisje met het litteken.
‘Als je dat nog een keer
ziet, meiden’ - ze wees naar de tag - ‘maak dan dat je wegkomt.
In
elk geval zolang je niet de wapens hebt om het spelletje mee te
spe-
len.’
We wilden langs hen heen lopen, maar het
meisje met het litte-
ken stak plotseling haar hand uit en legde hem met een klap op
Tori’s
borst om haar tegen te houden.
‘Het leven is hier heel anders dan jullie
schijnen te denken. Jullie
hebben nog veel te leren.’
‘Bedankt,’ bromde Tori, en ze wilde doorlopen,
maar het meisje
met het litteken hield haar weer tegen.
‘Weet je wat het is met lessen? Ze blijven pas
hangen als er conse-
quenties aan vastzitten. Dus ik ga ervoor zorgen dat je deze niet
ver-
geet. Geef me je jas eens.’
Ze stak haar hand uit. Tori staarde ernaar.
‘Die van mij wordt een beetje oud,’ zei het
meisje. ‘Ik vind de jou-
we mooier.’
Tori snoof spottend en wilde weer doorlopen.
Het meisje ging met haar stiletto geheven voor
haar staan. ‘Ik zei
dat ik je jas wilde hebben.’
‘En haar schoenen.’ Het meisje met de dreadlocks wees naar mij.
‘Goed dan, de jas en de schoenen,’ zei het
meisje met het litteken.
‘Trek maar uit, meiden.’
Het meisje in het legeruniform deed een stap
naar voren. ‘Ik wil
de spijkerbroek van dat kleintje ook hebben. Ik heb nog nooit
een
broek van Sevens gehad.’ Ze lachte het edelsteentje in een van
haar
tanden bloot. ‘Straks voel ik me net een filmster.’
‘Ja, als je hem tenminste aankrijgt,’ zei het
meisje met de dread-
locks.
‘Laat die spijkerbroek nou maar,’ zei degene
met het litteken.
‘Jouw jas en jouw schoenen. Nu.’
Tori kon niet zonder haar jas, en ik kon al
helemaal niet zonder
schoenen. Ik bukte om de veters van een van mijn sportschoenen
los
te maken, deed of ik mijn evenwicht verloor, maakte een
sprongetje
en gebaarde naar Tori dat ze me moest komen helpen. Tot mijn
gro-
te opluchting deed ze wat ik vroeg. Ik leunde op haar terwijl ik
aan
mijn schoen trok en fluisterde: ‘Wegduwen.’
Tori fronste haar voorhoofd.
Ik wapperde met mijn vingers. ‘Wegduwen. Eén,
twee, drie.’ Ik
knikte naar ieder meisje afzonderlijk.
Tori schudde haar hoofd. ‘Binden.’
‘Te veel. Wegduwen.’
“Vlug een beetje, meiden,’ zei het meisje met het litteken.
Tori slaakte een geërgerde zucht en bukte
alsof ze me wilde hel-
pen mijn schoen los te maken. Toen schoot ze overeind en stak
haar handen uit naar het meisje met het litteken.
Het meisje verstijfde. Daar stond ik dan met mijn goede raad.
Aanvankelijk merkten de andere twee het niet
eens. Ze keken on-
geduldig naar hun leider en wachtten tot zij ons weer zou
aanspo-
ren.
‘Ik tel af,’ fluisterde Tori. ‘Eén, twee…’
‘Hé, wat…’ begon het meisje in het legeruniform.
Tori’s handen vlogen omhoog, maar het meisje
liep gewoon door.
En degene met het litteken struikelde bijna toen de betovering
werd
verbroken. Met haar mes geheven kwam ze op ons af. Haar
vriendin-
nen kozen positie aan weerszijden van haar. Tori probeerde het
nog
een keer, maar kennelijk had ze al haar kracht verspeeld, want er
ge-
beurde niets.
‘Wat dat ook voor een trucje was,’ zei het
meisje met het litteken,
‘het was helemaal niet slim. Jullie hebben drie tellen om je uit te
kle-
den. Allebei.’
‘Mooi niet,’ zei Tori. Achteruit.’
Ze maakte een korte beweging met haar vingers.
Het meisje wan-
kelde niet eens.
‘Achteruit, zei ik!’
Ze probeerde het nog een keer. De meisjes
liepen gewoon door.
Ik draaide me om en ontdekte wat het probleem is met een
blind
steegje: als de ingang geblokkeerd is kun je geen kant op. Toen
het
meisje in het legeruniform op me afdook, zette ik het toch maar
op
een rennen, met Tori naast me.
Op het laatste moment maakte ik een
schijnbeweging in de hoop
mijn belagers te verrassen, zodat ik hen kon ontwijken. Bij het
meis-
je in het legeruniform werkte het. Maar degene met de
dreadlocks
doorzag mijn manoeuvre en versperde me de weg.
Ik wist haar mes te ontwijken, maar ze gaf me
een schop in mijn
knieholte. Mijn been begaf het en ik viel op de grond. Snel schoof
ik
bij haar vandaan. Ik ving een glimp op van Tori, die haar handen
had
geheven alsof ze zich overgaf. Toen probeerde ze met een
watervlug-
ge beweging de hand vast te pakken waarmee het meisje met het
lit-
teken het mes vasthield. Het lemmet blikkerde, en opeens zat er
een
snee in Tori’s leren jas.
Tori slaakte een verstikte kreet van
verontwaardiging, alsof de
snee in haar arm zat in plaats van in haar mouw. Haar handen
vlogen
omhoog. Het meisje met het litteken sprong achteruit om een
klap
te ontwijken, maar Tori’s handen gingen omhoog tot boven
haar
hoofd en kwamen toen met een ruk naar beneden.
Een onzichtbare golf sloeg tegen me aan, en
voor ik het wist lag ik
op mijn rug. Sportschoenen klepperden op het beton, en toen ik
op-
keek zag ik dat Tori op me afkwam rennen.
‘Gaat het wel?’ Toen ze zag dat ik bij
bewustzijn was, wachtte ze
niet op antwoord. ‘Sta op!’
Wankel kwam ik half overeind; mijn been deed
nog pijn van de
trap die het meisje met de dreadlocks me had gegeven. Snel keek
ik
om me heen. Ze lag ongeveer een meter bij me vandaan.
Tori sleurde me verder overeind. Het meisje in
het legeruniform
lag onder aan de muur. Ze kreunde zachtjes. Degene met het
litteken
zat op handen en knieën, bij bewustzijn, maar verdwaasd.
Toen ik het mes van het meisje met de
dreadlocks op de grond
zag liggen, raapte ik het snel op, zei tegen Tori dat ze dat van
het kind
met het litteken moest meenemen en rende op degene in het
leger-
uniform af om het hare te zoeken. Een paar meter verderop zag
ik
het liggen. Ik griste het mee. Tori rende al het steegje uit.
Zonder
acht te slaan op de pijn in mijn been sprintte ik achter haar
aan.
‘Heb je dat mes nou gepakt?’ vroeg ik.
‘Hoezo? Jij hebt er al twee.’
‘Ja, maar…’
‘Hé!’ werd er achter ons geschreeuwd. ‘Hé!’
Ik wierp een vluchtige blik achterom en zag
dat het meisje met
het litteken achter ons aan kwam, met haar mes in haar hand.
Daar-
om wilde ik ze dus alle drie meenemen.
Ik drukte Tori een van de messen in de hand en
zei dat ze moest ren-
nen. Dat deed ze dan ook; ze sprintte weg, en met haar lange
be-
nen liet ze me al snel ver achter zich. Dat was nou ook weer niet
de
bedoeling. Maar we hadden genoeg voorsprong. We moesten
ge-
woon…
Ik keek even achterom naar mijn belager en zag
daardoor de
stoeprand over het hoofd. Ik struikelde en probeerde overeind
te
blijven, maar mijn pijnlijke knie begaf het en ik viel languit op
een
strook gras. Met beide handen duwde ik me omhoog, klaar om
over-
eind te krabbelen, maar het meisje liet zich op mijn rug vallen en
de
lucht werd uit mijn longen geperst.
We worstelden - als je wanhopig met je armen
en benen om je
heen maaien ‘worstelen’ kunt noemen. Al snel had ze me op
mijn
rug tegen de grond gewerkt met het mes tegen mijn keel.
Meteen
hield ik op met tegenstribbelen.
‘Ik… Ik… Ik…’ Ik slikte. ‘Het spijt me. Wil je
mijn jack hebben?
Mijn schoenen?’
Haar gezicht was vertrokken van afkeer. ‘Jij
hebt helemaal niks
wat ik wil hebben, blondje.’
Ze rukte mijn capuchon van mijn hoofd en trok
aan een handvol
haar. Ik kromp ineen en onderdrukte een kreet van pijn.
‘Rode lokken?’ Een humorloze lach. ‘Denk je
soms dat je dan
stoer lijkt? Cool?’
‘N-nee. Als je mijn schoenen wilt hebben…’
‘Die passen me toch niet. Ik wilde de jas van
je vriendin hebben,
maar die is gevlogen. Fijne vriendin, trouwens. Ze keek niet
eens
achterom.’ De greep van het meisje werd iets
losser, maar het mes lag
nog steeds tegen mijn keel. ‘Was het soms een taser?’
‘Hè?’
‘Wat ze daarnet deed. Ze heeft eerst mij en
toen mijn vriendinnen
met een taser bewerkt. Dat vond je vast ontzettend grappig.’
‘N-nee. Ik…’
‘Ik zei dat ik jullie een lesje zou leren, en
aangezien je niets hebt
wat ik wil hebben…’
Ze verplaatste het mes, zodat de punt een paar
centimeter boven
mijn oog hing. Toen ik het op me af zag komen raakte ik in
paniek,
en ik probeerde me uit alle macht los te worstelen, maar ze hield
me
met haar arm op mijn keel stevig vast, waardoor ik steeds
minder
lucht kreeg naarmate ik heviger tegenstribbelde. Ik kon niets
an-
ders doen dan kijken naar die scherpe punt, die recht op mijn
oog
afkwam. Er borrelde een zacht gejammer op vanuit mijn buik.
La-
chend legde ze het mes op mijn jukbeen.
Het puntje sneed in mijn huid. Ik voelde een
steek van pijn, ge-
volgd door warm bloed dat over mijn wang sijpelde.
‘Dit is geen leven voor mooie meisjes,
blondje. Een schattig griet-
je als jij? Ik geef je ongeveer een week voordat een of andere
pooier
je in een minirokje op de hoek van een straat neerzet. Ik bof. Ik
hoef
me daar geen zorgen om te maken.’ Ze draaide haar hoofd een
beet-
je, zodat ik het lelijke litteken op haar wang kon zien. ‘Ik ga jou
de-
zelfde gunst bewijzen.’
Het mes sneed steeds dieper in mijn vlees. Ik
kneep mijn ogen
dicht tegen de pijn, maar op dat moment sprong het meisje met
een
grauw van woede overeind.
Ik krabbelde op, en pas toen besefte ik dat
zij helemaal niet had
gegrauwd. En ze was ook niet overeind gesprongen. Met ogen
als
schoteltjes vloog ze de lucht in; haar mes viel met de punt naar
be-
neden op de grond en bleef daar steken, terwijl Derek haar hoog
op-
tilde. Hij zwaaide haar in de richting van de muur.
Ik gilde: ‘Nee!’ Ik dacht dat het te laat was,
veel te laat, maar op
het laatste moment hield hij zich in, zo abrupt dat hij bijna
struikel-
de. Het meisje sloeg en schopte wild om zich heen. Ze raakte
hem
met haar voet. Derek leek het niet eens te merken. Hij keek om
zich
heen, zag het hek en slingerde haar er met een grom overheen.
Aan
de andere kant plofte ze op de grond.
Ik was al half opgestaan, op onvaste voeten en
met trillende be-
nen. Hij greep me in mijn kraag en sleurde me verder overeind.
‘Lopen!’
Ik zag het mes rechtop in de grond staan en
griste het mee. Hij gaf
me zo’n harde zet dat ik struikelde. Toen zette ik het op een
lopen.
Hij haalde me in en ging me voor. Na ongeveer vierhonderd
meter
draaide hij zich met een ruk om en keek me aan met een blik die
me
ineen deed krimpen. Hij greep me bij mijn bovenarm en dwong
me
te blijven staan.
‘Had ik niet gezegd dat je moest blijven waar je was?’
‘Ja, maar…’
‘Had ik niet gezegd dat je moest blijven waar je was?’ bulderde hij.
Ik keek om me heen, bang dat iemand ons had
gehoord, maar we
bevonden ons achter een rij winkels en nergens brandde licht.
‘Ja,’ antwoordde ik zachtjes, op kalme toon.
‘Dat heb je inderdaad
gezegd. Maar je zei ook dat ik op Tori moest letten, en zij ging
ervan-
door.’
‘Tori kan me geen reet schelen. Als ze
wegloopt, laat je haar maar
begaan. Als ze voor een bus springt, laat je haar gewoon.’
Toen ik hem in de ogen keek zag ik de angst
achter de woede
en wist ik op wie hij eigenlijk boos was: op zichzelf, omdat hij
dat
meisje bijna tegen de muur had gesmeten, net als die jongen in
Al-
bany.
Zonder iets te zeggen wrikte ik zijn vingers
om mijn arm los. Hij
deed een stap achteruit en balde en ontspande zijn vuist.
‘Als ze weg wil, laat haar dan gaan,’ zei hij,
zachter nu. ‘Mij kan het
niet schelen wat er met haar gebeurt.’
‘Mij wel.’
Hij deed nog een stap achteruit en wreef
afwezig over zijn onder-
arm. Toen hij me zag kijken, hield hij ermee op.
‘Ik heb jeuk/ zei hij. ‘Gewoon jeuk.’
‘Heb je ook andere symptomen? Koorts of…’
‘Nee/ snauwde hij. ‘Niet over iets anders
beginnen. Je moet voor-
zichtiger zijn, Chloe. Zoals laatst met dat lijk. Je moet goed
naden-
ken over wat er zou kunnen gebeuren.’
Hij had gelijk. Maar toen ik hem zag krabben
moest ik eraan den-
ken dat ik niet de enige was die onvoorzichtig was geweest, die
geen
aandacht had besteed aan een mogelijke dreiging.
‘En jij dan?’ Ik wees naar hem toen hij weer
aan zijn arm krab-
de. ‘Jij, de weerwolf die zijn eerste verandering nog niet heeft
gehad,
maar die donders goed weet dat hij zich snel ontwikkelt? Die op
een
gegeven moment rusteloos werd en koorts en jeuk kreeg, maar
geen
moment bedacht dat hij weleens eerder dan gemiddeld zou
kunnen
veranderen? Maar je negeerde de voortekenen… en toen begon
het
op de avond dat we zouden ontsnappen.’
‘Ik zou helemaal niet met jullie meegaan…’
‘Maar als ik niet was achtergebleven om je te
zoeken, zou Simon
nooit zijn weggegaan. Je had onze ontsnapping kunnen
verknallen,
omdat je niet wist wat er met je gebeurde.’
‘Maar ik heb het niet verknald.’
‘Net zoals ik niet wist dat ik in mijn slaap
de doden tot leven kon
wekken. Maar heb ik jou ooit op je kop gegeven? Heb ik jou ooit
in-
gewreven dat ik bijna was gesnapt omdat ik achterbleef om jou
te
helpen?’
Zijn kaak verstrakte en hij wendde zijn blik
af. Toen zei hij: ‘Ik
wilde jou ook helpen. En dit was mijn dank.’ Hij gebaarde naar
de
schram op zijn gezicht.
‘Omdat ik wakker werd met een jongen boven op
me die me te-
gen de grond drukte! Ik snap best dat je wilde voorkomen dat ik
die
zombie zou zien die over me heen kroop. Op zich een goed
idee,
maar de uitvoering was een stuk minder. En vervolgens verloor je
je
geduld en blafte je allerlei bevelen tegen me.’
‘Ik wilde je alleen maar helpen.’
‘Had ik dat bij jou soms ook moeten doen? Tegen je schreeuwen
dat je eens moest opschieten met veranderen,
voordat iemand ons te
pakken kreeg?’
Hij wendde zijn blik af. ‘Ik… Wat die avond
betreft. Ik heb nooit
gezegd…’ Hij rechtte zijn schouders. ‘We moeten terug. Simon
zal
zich wel zorgen om je maken.’
In stilte liepen we ongeveer twintig passen
verder, hij voorop.
Toen zijn schouders verstrakten, wist ik dat hij er weer over liep
te
piekeren, en ik hoopte vurig dat hij er niet wéér over zou
beginnen.
Toe, begin er nou niet weer…
Hij draaide zich naar me om. ‘De volgende keer
dat ik tegen je zeg
dat je moet blijven waar je bent, doe je dat ook.’
‘Ik ben je hondje niet, Derek.’
Mijn stem klonk kalm, maar zijn kaak
verstrakte en zijn groene
ogen spuwden vuur. ‘Misschien niet, maar je hebt duidelijk
iemand
nodig die op je let, en ik heb er schoon genoeg van.’
‘Hou op.’
‘Waarmee?’
‘Hadden we niet afgesproken dat we zouden
ophouden met bek-
vechten?’
Hij keek me dreigend aan. ‘Dit valt niet onder…’
‘Je bent boos op jezelf en je reageert het af op mij.’
Ik probeerde redelijk te klinken, maar hij
ontplofte en kwam zo
snel op me af dat ik achteruitdeinsde, tot ik een metalen hekwerk
te-
genkwam.
‘Ik ben boos op jou, Chloe. Jij bent ervandoor
gegaan. Jij raakte in
de problemen. En ik moest je redden.’
Hij kwam nog steeds dichterbij. Ik drukte me
met mijn rug tegen
het hek, waardoor de mazen piepend protesteerden.
‘En hou daarmee op,’ zei hij. ‘Met dat
achteruitdeinzen en die blik
van je.’
‘Alsof je me bang maakt? Misschien is dat ook wel zo.’
Hij deed zo snel een stap achteruit dat hij
wankelde en bijna zijn
evenwicht verloor, en dat gezicht van hem… De uitdrukking
ver-
dween echter bijna meteen, en de boze blik was terug.
‘Ik zou je nooit pijn doen, Chloe. Dat zou je
toch onderhand…’
Hij brak zijn zin af. Zweeg. Draaide zich met een ruk om en liep
weg.
‘De volgende keer regel je het zelf maar. Ik heb geen zin meer
om
voor je te zorgen.’
Het liefst wilde ik achter hem aan rennen, hem
toeschreeuwen
dat ik hem helemaal niet had gevraagd voor me te zorgen, dat
dat
niet nodig was en dat ik er al helemaal geen behoefte aan had.
Niet
als dit de tol was die ik ervoor moest betalen: zijn woede, zijn
schuld-
gevoel, zijn minachting.
Tranen prikten in mijn ogen. Ik knipperde ze
weg en wachtte tot
hij zo ver voor me uit liep dat hij zich niet meer naar me zou
om-
draaien. Toen liep ik achter hem aan naar Simon toe.
Tori was er al. Ze zei geen woord tegen me,
alsof ze, als ze iets zou
zeggen over wat er was gebeurd, ook zou moeten uitleggen
waarom
ze me in de steek had gelaten.
Er werd sowieso niet veel gezegd. We waren
allemaal te moe en
hadden het te koud. Ons nieuwe plekje was een laadplatform
voor
vrachtwagens. Veilig, maar de noordenwind stond er pal op.
Met
onze dunne dekens om ons heen geslagen kropen we weg tegen
de
wanden en probeerden te slapen.
Toen ik wakker werd van de geur van worst en
eieren, kneep ik mijn
ogen dicht om nog even van de droom te genieten, in het besef dat
ik
al van geluk mocht spreken als ik een beurs stuk fruit en een
energie-
reep zou krijgen wanneer ik ze opendeed.
‘Wakker worden, schone slaapster,’ fluisterde iemand.
Ik hoorde het geritsel van een papieren zak.
Toen sloeg er een
naar worst geurende damp in mijn gezicht. Ik opende mijn ogen
en
zag Simon, die een vertrouwd uitziende afhaalzak voor mijn
neus
hield.
‘McDonald’s?’
‘Sst, zachtjes.’
Simon wees naar Tori, die nog steeds naast me
lag te snurken, en
verliet toen geruisloos het laadplatform, gebarend dat ik hem
moest
volgen.
Hij ging me voor naar een steegje, waar een
brandladder hing, en
gaf me een kontje. We klommen naar het dak van een gebouw
met
drie verdiepingen.
Ik liep naar de rand en keek om me heen. Ten
oosten van ons lag
een park, glinsterend van de dauw; de zon was nog niet helemaal
bo-
ven de horizon uit en kleurde de hemel roze.
‘Mooi, hè?’ vroeg Simon. ‘Gisteravond was het
een stuk minder
rustig in het park, anders zouden we daar zijn gaan slapen.’ Hij
zette
de zak en de drinkbekers op het dak neer. ‘Is dit een goede plek
voor
het ontbijt? Hier boven?’
Ik keek nog eens naar het uitzicht. Na de
vorige avond was dit be-
ter dan het chicste ontbijt in het chicste restaurant. Volgens mij
was
dit het meest attente dat iemand ooit voor me had gedaan.
‘Perfect zelfs/ zei ik. ‘Dank je.’
‘Mooi zo. Als je nee had gezegd, had ik Derek de schuld gegeven.’
‘Derek?’
‘Hij stelde deze plek voor en heeft me
geholpen de ladder naar be-
neden te trekken. Maar het ontbijt was mijn idee. We zagen de
Mc-
Donald’s gisteravond al, en ik dacht dat je misschien wel toe was
aan
een ontbijtje zonder geruzie.’
Dus Derek had deze plek uitgekozen. Hoopte hij
soms dat ik ver-
blind door de ochtendzon van het dak zou tuimelen?
‘Pannenkoeken of een McMuffin met worst?’
vroeg Simon terwijl
ik het me gemakkelijk maakte op het dak.
‘Wat wil jij?’
‘Ik heb al.’ Hij hield een verpakte muffin
omhoog. ‘Ik heb het ge-
woon allebei voor je meegenomen, en wat jij niet hoeft eet
Derek
wel op. Met hem in de buurt hoeven we nooit iets weg te
gooien.’