‘Eh… nou, nee.’ Ze trok een vies gezicht. ‘Dus ze maakten geen
geintje toen ze zeiden dat hij een weerwolf was? Dat verklaart wel
een heleboel, vind je niet?’

Ik haalde mijn schouders op en keek op mijn horloge. ‘We moe-
ten nog iets meer dan een uur wachten, dus…’ Ik vloekte binnens-
monds, waarop Tori quasiverrast haar wenkbrauwen optrok.

‘We kunnen de jongens niet laten terugkomen,’ zei ik, ‘niet met
die bewaker van de Edison-groep op het terrein.’

Er was geen bewaker van de Edison-groep op het terrein. Het wa-
ren er twee. Ik stuurde Liz erop uit om alle mogelijke ingangen te
zoeken. Toen ze terugkwam, noemde ze er vier: de hoofdingang, de
leverancierspoort aan de voorkant, de leverancierspoort aan de ach-
terkant en het hele hek om het terrein heen.

Ik betwijfelde of Derek nog een keer over het hek heen zou klim-
men. Daar zou hij gemakkelijk te zien zijn voor iedereen die toeval-
lig die kant op keek. Als ik hem was zou ik voor dezelfde ingang kie-
zen als de Edison-groep gisteren: de poort aan de achterkant.

Maar ik kende Derek ook goed genoeg om te moeten toegeven
dat ik hem ook weer niet zo goed kende dat ik met enige zekerheid
naar zijn strategie kon gissen. Dus moesten we ieder een ingang be-
waken. Ik moest bij Liz in de buurt blijven, zodat ze met me kon
communiceren. Dat betekende dat Tori naar achteren moest. Ik kon
alleen maar hopen dat ze eraan zou denken om ook daadwerkelijk
de wacht te houden.

Om halftien stonden we op onze post. Het fabrieksterrein lag aan de
rand van een woonwijk vol oudere huizen, waaronder Lyle House,
één straat verderop. Zaterdagavond waren Derek en ik door het
buurtje heen gekomen nadat we waren weggelopen, en ik kon me
nog redelijk voor de geest halen hoe het was ingedeeld. De wegen
liepen van noord naar zuid en het fabrieksterrein lag aan de zuid-
kant.

Ik had aan de andere kant van de straat tegenover de fabriek post-
gevat, achter een hoekhuis. Er was niemand thuis; de oprit was leeg
en er brandde geen licht achter de ramen.

Op mijn hurken zat ik achter het schuurtje te kijken naar de leve-
rancierspoort aan de voorkant van het terrein, klaar om te fluiten bij
het eerste teken dat de jongens eraan kwamen. Om kwart voor tien
reed er een suv met een slakkengangetje voor de fabriek langs; het
was de auto van de Edison-groep waarvoor Derek en ik afgelopen
zaterdag waren gevlucht.

Toen de auto me passeerde zag ik dat Mike achter het stuur zat.
Naast hem zat Tori’s moeder, die door het zijraampje naar buiten
keek. De suv reed door tot aan de hoek en sloeg rechts af, naar het
achterste deel van het fabrieksterrein.

Ik wachtte tot de wagen uit het zicht was verdwenen en sprong
overeind. Zodra ik in beweging kwam, viel er een lange schaduw
over me heen. Mijn vuisten vlogen omhoog, maar voordat ik me kon
omkeren werd ik vastgegrepen, met één hand op mijn mond en een
arm om mijn middel, waarna ik achter het schuurtje werd getrok-
ken.

‘Ik ben het,’ bromde iemand met zware stem.

Ik werd losgelaten en draaide me om. Daar stond Derek, groot
en breed als altijd. Misschien kwam het gewoon door de opwinding
omdat ik hem weer terugzag, maar hij zag er beter uit dan ik me her-
innerde. Zijn zwarte haar was nog steeds slap en vettig, en zijn ge-
zicht zat nog altijd onder de puistjes, maar toch zag hij er… beter uit.

‘Wat ben ik blij om je te zien,’ zei ik terwijl ik grijnzend naar hem
opkeek.

Zijn gesnuif gaf aan dat dat niet per se wederzijds was. Misschien
had ik daar een beetje teleurgesteld over moeten zijn, maar ik was zo
opgelucht dat het me niets kon schelen. Op dat moment was Dereks
karakteristieke, boze gezicht me welkomer dan welke glimlach ook.

‘Wat ben ik blij…’

‘Dat had ik al begrepen,’ zei hij. ‘Hou op met op en neer wippen,
Chloe, voordat ze je zien.’

‘Ze zijn weg. Daarom…’ Ik keek achter hem, en mijn grijns stierf
weg. ‘Waar is Simon? H-het gaat toch wel goed met hem?’ Haastig
pakte ik het tasje met insuline. ‘Ik weet dat hij dit nodig heeft. Het
zat…’

‘Dat is zijn reservepakket. Hij had nog genoeg in zijn zak.’

‘O. Aha. Eh… mooi. Maar waar…’

‘Aan de achterkant. Ik rook Tori, dus ik dacht dat het een valstrik
was, en…’

‘Tori! Haar moeder… De auto… We moeten haar waarschuwen!’

‘Hè?’

Ik draaide me met een ruk om en gebaarde dat hij mee moest ko-
men. Van de ene schuilplaats naar de andere stak ik de achtertuin
over, in de richting van de weg die de s u v had genomen. Derek deed
zijn best om me bij te houden, en zijn felle gefluister - ‘Chloe, kom
terug!’ - was doorspekt met gevloek wanneer ik schuilplaatsen in
glipte waar hij te groot voor was.

Uiteindelijk, terwijl ik langs een heg schoot, greep hij me in de
kraag van mijn jack en tilde me op, zodat ik als een jong hondje in de
bek van zijn moeder een eindje boven de grond bungelde.

‘Ik weet een betere route. Ik ben hier al twee dagen en ik heb de

omgeving goed verkend terwijl ik op je wachtte.’ Hij zette me weer
op de grond, maar hield me bij mijn kraag vast, zodat ik er niet van-
door kon gaan. ‘Wat zei je nou allemaal over Tori en haar moeder?’

‘Geen tijd. Alleen… Liz. We hebben Liz nodig.’

‘Leeft Liz dan nog?’

Ik aarzelde toen ik besefte hoeveel hij had gemist. ‘Nee. Ik be-
doel… haar geest. Ik had gelijk toen ik dacht dat ze dood was. Maar ze
helpt me al een tijdje, en we hebben haar nodig om de weg te verken-
nen.’

Ik rukte me los en rende naar een gat in de heg. Zijdelings kroop
ik erin, en ik gluurde naar buiten. Liz stond twee straten verderop
midden op de weg. Ik floot - best redelijk, vond ik zelf, maar Derek
slaakte een zucht, stak zijn vingers in zijn mond en floot zo hard dat
mijn oren ervan tuitten. Ik kon niet zien of het Liz’ aandacht had ge-
trokken, want hij dwong me te bukken terwijl hij luisterde, voor het
geval iemand anders het ook had gehoord. Na een poosje liet hij me
om de heg heen gluren.

‘Ze komt eraan,’ zei ik.

Derek knikte. Hij speurde de ons omringende tuinen af om zich
ervan te verzekeren dat de kust veilig was.

‘Jij wilde voorop,’ zei ik. ‘Ga je gang. Ze haalt ons wel in.’

‘Ik moet eerst weten wat me te wachten staat.’

‘Twee bewakers van de Edison-groep die discreet de wacht hou-
den op het terrein…’

‘Edison-groep?’

‘En Tori’s moeder, plus de man die je zaterdagavond heeft be-
schoten. Maar we moeten vooral Tori’s moeder in de gaten houden.’

‘Tori’s moeder? Edison-groep? Wat…’

‘Derek?’

‘Ja?’

Ik keek hem recht in de ogen. ‘Vertrouw je me?’

Ik had werkelijk geen idee wat hij daarop zou antwoorden, maar
hij aarzelde geen moment en bromde: ‘Natuurlijk.’

‘In dat geval: ik snap dat je om details staat te springen. Maar daar
hebben we geen tijd voor. Niet als Simon achter op het terrein is en
Tori’s moeder ernaar onderweg is. Ze is een heks en ze is niet bang
om met bezweringen te smijten. Goed genoeg?’

Hij wendde zijn blik af en keek naar de tuin. Misschien vertrouw-
de hij me inderdaad, maar als Derek niet alle feiten kende stond dat
voor hem gelijk aan geblinddoekt achter iemand aan moeten lopen.

‘Blijf achter me,’ zei hij, en we gingen op pad.

Liz verkende de weg; ze rende voor ons uit en floot wanneer de kust
veilig was. Om Dereks mond lag nog steeds dat trekje dat me vertel-
de dat hij hier niet blij mee was… maar zo keek hij meestal, dus ik be-
steedde er geen aandacht aan.

De suv was een ventweg naast de fabriek op gereden. Daar ston-
den kleinere industriële gebouwtjes, net als aan de achterkant van
het terrein, waar we gisteren met de Edison-groep waren aange-
komen en waar Tori nu stond te wachten. Dat was ook de richting
waarin de suv was gereden.

We bevonden ons nog steeds tussen de woningen ten noorden
van het fabrieksterrein en stonden inmiddels achter een minibus-
je aan de rand van de wijk. Toen we eromheen gluurden zagen we
dat de suv achter een andere auto geparkeerd stond. Tori’s moeder,
Mike en de kalende chauffeur stonden ernaast te praten.

‘Waar is Simon?’ fluisterde ik.

‘Aan de andere kant ten opzichte van hen. En Tori?’

‘Ik heb haar daar achtergelaten.’ Ik wees. ‘Ze is achterom gelopen
om de poort achter op het terrein in de gaten te houden. Hopelijk
houdt ze zich gedeisd en blijft ze waar ze is.’

‘Als jij het was, zou ik daar wel op durven vertrouwen. Maar in
Tori’s geval?’ Een minachtend gesnuif. Ik zou meer van het compli-
ment hebben genoten als ik niet had geweten dat Derek Tori qua in-
telligentie maar een klein beetje hoger inschatte dan plankton.

‘We kunnen deze weg oversteken en afsnijden door die achter-
tuin,’ zei ik. ‘Dan kunnen we met een omtrekkende beweging…’

Derek pakte mijn arm vast toen ik in beweging kwam; nog even
en die zou net zoveel pijn gaan doen als mijn gewonde arm.

‘Een hond,’ zei hij, terwijl hij met zijn kin de omheinde achtertuin
aanduidde. ‘Straks was hij nog binnen.’

In de verwachting een kwijlende dobermann bij het hek te zien
staan volgde ik zijn blik naar een klein, wit pluizenbolletje, het soort
hondje dat vrouwen in hun handtas met zich meedragen. Hij blafte
niet eens, maar staarde ons alleen maar aan, dansend op zijn plek.

‘O, jemig! Het is een levensgevaarlijke dwergkees.’ Ik keek vluch-
tig op naar Derek. ‘Het zal erom hangen, maar ik denk dat je hem wel
aankunt.’

Een boze blik. ‘Daar gaat het…’

De wind veranderde van richting, en het hondje verstijfde. Derek
vloekte binnensmonds en trok me snel naar achteren. De hond jank-
te één keer, zachtjes maar doordringend. Toen werd hij helemaal gek
en begon te springen, te draaien en te blaffen, als een wervelwind
van wit haar die dwars door het hek heen probeerde te komen.

Derek trok me achter het minibusje. Het hondje kon ons nu niet
meer zien, maar het bleef keffen en grauwen, en het hekwerk ram-
melde elke keer als het ertegenop sprong.

‘Hij rook me,’ zei Derek. ‘Weerwolf.’

‘Doen ze altijd zo?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Vroeger maakte ik ze hooguit een beet-
je zenuwachtig. Dan liepen ze met een grote boog om me heen, en
soms blaften ze even. Maar nu?’ Hij gebaarde in de richting van het
kabaal. ‘Nu gebeurt er dit. We moeten dat beest stil zien te krijgen.’

‘Ik… Wacht eens even. Liz!’

Ze rende al op ons af.

‘Kun jij dat hondje afleiden?’ vroeg ik. ‘Volgens mij wil hij graag
iets apporteren.’

Ze fronste haar voorhoofd. Toen glimlachte ze. ‘O, op die manier.
Dat lukt wel.’

‘Apporteren?’ fluisterde Derek toen ze ervandoor ging. ‘Wat…’

Ik gebaarde dat hij om het busje heen moest kijken en wees. Daar,
aan de andere kant van het hek, kwam er een stok van de grond om-
hoog en bewoog heen en weer. Liz had hem natuurlijk vast, maar dat
kon Derek niet zien. Het hondje keek de stok na toen die over hem
heen vloog, maar draaide zich toen blaffend en springend weer om
naar het hek. Liz ging de stok halen en tikte ermee op de rug van de
hond. Zodra ze zijn aandacht had gooide ze de stok weg. Deze keer
ging hij erachteraan.

Ik keek op naar Derek, die naar de hond zat te staren.

‘Weet je nog dat Liz dacht dat ze een klopgeest bij zich had? Nou,
dat was ze dus zelf. Ze is een halfdemon met een telekinetische gave.’

‘Goh.’ Hij draaide zich nog een keer om en staarde naar het hond-
je, langzaam schuddend met zijn hoofd alsof hij zich afvroeg waar-
om hij dat niet zelf had bedacht. Waarschijnlijk omdat hij niet wist
dat halfdemonen telekinetische krachten konden hebben, maar wat
Derek betrof was dat vast geen excuus.

‘De kust is veilig!’ riep Liz. ‘En dat mormel begint verveeld te ra-
ken!’

Derek en ik staken de straat over. We liepen naar de ventweg aan
de overkant, die tussen de industriële gebouwtjes aan de rand van
het fabrieksterrein door liep. Toen bleef Derek staan.

‘Tori,’ zei hij.

Ik tuurde langs hem heen. ‘Waar? Ik zie…’ Hij had zijn gezicht op-
geheven om het briesje op te snuiven, zag ik. ‘O, je ziet haar niet. Je
ruikt haar, toch?’

Hij knikte en leidde me naar de plek waar ze ineengedoken achter
een muur om het hoekje zat te kijken.

‘Wij zijn het,’ fluisterde ik.

Ze zag Derek, en zonder hem zelfs maar gedag te zeggen boog ze
opzij om achter hem te kunnen kijken. ‘Waar is Simon?’

‘Hij is…’

‘Gaat het wel goed met hem? Waarom is hij er niet?’ Ze keek boos
naar Derek. ‘Waar heb je hem gelaten?’

‘In een steegje, bewusteloos.’ Derek fronste nadenkend. ‘Ik weet
alleen niet meer precies waar…’

‘Hij maakt een grapje,’ zei ik terwijl Tori begon te sputteren.

‘We moeten hier weg.’ Derek wees met zijn duim naar Tori en
keek mij aan. ‘Zij is jouw verantwoordelijkheid.’

‘Pardon?’ zei Tori.

Derek keurde haar geen blik waardig. ‘Zorg ervoor dat ze niet
achteropraakt. En dat ze haar waffel houdt.’

Toen we op weg gingen, kwam Liz terug om te zeggen dat de Edi-
son-groep weer via de achterkant was binnengeglipt en op het fa-
brieksterrein was. We bereikten de plek waar Derek Simon had ach-
tergelaten, achter een gebouw met verbleekte bordjes met TE KOOP
voor de dichtgetimmerde ramen.

‘Nou, waar is hij?’ vroeg Tori op hoge toon.

‘Goh. Kennelijk heeft hij zijn ketting kapotgetrokken.’

‘Hij bedoelt dat Simon een grote jongen is en zelf mag weten waar
hij naartoe gaat.’ Ik wendde me tot Derek. ‘Kun je hem opsporen?’

‘Ja.’

Hij ging op zijn hurken zitten. Het was echt niet zo dat hij zich
bukte en aan de grond snuffelde, maar Tori keek alsof ze water zag
branden.

‘Zeg me alsjeblieft dat hij niet doet wat ik denk dat hij doet,’ zei ze.

Derek keek boos op, niet naar Tori, maar naar mij. ‘Ik hoop dat je
hier een goede verklaring voor hebt,’ zei hij met een nadrukkelijke
blik in haar richting.

‘Niet echt,’ prevelde ik.

Hij haalde diep adem en ging rechtop staan. ‘Hier blijven.’

Tori wachtte tot hij weg was en huiverde toen. ‘Oké, ik heb Derek
altijd al een beetje raar gevonden, maar dat wolvengedoe is gewoon
griezelig. Aan de andere kant: eigenlijk past het wel bij hem. Een eng
talent voor een enge jongen.’

‘Ik vond dat hij er beter uitzag.’

Ze staarde me aan.

‘Wat nou? Het is echt zo. Waarschijnlijk omdat hij binnenkort in
een wolf zal kunnen veranderen en hij minder gestrest is nu hij niet
meer in Lyle House zit. Dat helpt vast.’
‘Weet je wat pas echt zou helpen? Shampoo. Deodorant…’

Ik hief mijn hand om haar het zwijgen op te leggen. ‘Hij rook pri-
ma, dus hou op. Ik weet zeker dat hij deodorant gebruikt, en deze
keer werkt het nog ook. Wat douchen betreft: dat is een beetje lastig
als je op straat moet leven. Nog even en wij zien er niet veel beter uit.’

‘Ik zeg het alleen maar…’

‘Denk je soms dat hij niet weet wat er over hem wordt gezegd?
Het zal je misschien verbazen, maar hij is niet dom.’

Derek was zich er maar al te zeer van bewust wat voor indruk hij
maakte. In Lyle House had hij zich twee keer per dag gedoucht, maar
zelfs dat had niets geholpen tegen de bezoekingen van de puberteit.

Ze besloot maar weer naar Simon te gaan uitkijken. Ik bleef waar
ik was, drie meter achter haar en beter verborgen, terwijl ik haar én
die hoek in de gaten hield, wachtend op…

Een zachte por tussen mijn schouderbladen maakte me aan het
schrikken.

‘Nog even schrikachtig als altijd, zie ik.’

Ik draaide me met een ruk om en zag Simon staan, met Derek een
eindje achter zich.

Simon grijnsde, een beeld dat even vertrouwd was als Dereks
frons. ‘Je hebt mijn briefje gekregen, heb ik gehoord,’ zei hij.

Ik haalde het tevoorschijn en zwaaide ermee.

Hij pakte het van me af en stopte het in de zak van mijn jack. Ver-
volgens nam hij mijn hand in de zijne en wreef met zijn duim over
mijn knokkels, en ik kreeg een schrijnend gevoel achter in mijn keel,
zo opgelucht was ik hem weer te zien, hen eindelijk allebei weer te
zien na al die zorgen en nachtmerries…

Als ik de moed had gehad zou ik hem hebben omhelsd. In plaats
daarvan zei ik met overslaande stem: ‘Wat ben ik blij dat jullie ons
hebben gevonden.’

Simon kneep in mijn hand. Hij boog zich naar me toe en fluister-
de met zijn mond vlakbij mijn oor: ‘Ik…’

Hij verstijfde en tilde zijn hoofd op.

‘Hoi, Simon,’ zei Tori achter me.

‘Wat doet zij hier?’

Derek wees met zijn duim naar mij. ‘Daarvoor moet je bij haar
zijn. Ik krijg maar geen antwoord op mijn vragen.’

‘Het is een lang verhaal,’ zei ik.

‘Dan moet het nog maar even wachten,’ zei Derek. ‘We moeten
hier weg.’

Simon fluisterde me toe: ‘Maar is alles wel goed?’

‘Nee,’ zei Tori. ‘Ik heb haar ontvoerd en gedwongen samen met
mij te ontsnappen. Sindsdien heb ik haar als levend schild gebruikt
tegen mannen met geweren, en ik stond net op het punt haar te wur-
gen en haar lichaam hier achter te laten om hen af te leiden. Maar
toen kwamen jullie opdagen en viel mijn snode plannetje in het wa-
ter. Jullie boffen maar weer. Kunnen jullie die arme kleine Chloe al-
weer redden en haar eeuwige dankbaarheid verdienen.’

‘Eeuwige dankbaarheid?’ Simon keek me aan. ‘Vet. Hoort daar le-
venslange slavernij bij? Want zo ja: ik hou van spiegeleieren.’

Ik glimlachte. ‘Ik zal het onthouden.’

‘Genoeg gekletst,’ zei Derek. ‘We gaan.’

i8

In de filmversie van onze vlucht zouden we recht in de val zijn ge-
lopen. Iedereen zou gevangen zijn genomen… behalve ik, de heldin
van het verhaal. Omdat ik nu eenmaal zo slim was zou ik weten te
voorkomen dat ik werd gepakt en vervolgens een gedurfd plan be-
denken om mijn vrienden te redden. Maar het zou niet gemakkelijk
zijn. En met een hoop kabaal gepaard gaan. Tori en Simon zouden
een heel huizenblok opblazen met hun magie. Derek zou een paar
vrachtwagens naar onze achtervolgers toe smijten. Ik zou een heel
peloton zombies rekruteren op een begraafplaats die heel toevallig
in de buurt lag.

Maar hoe vet dat er ook zou hebben uitgezien op het witte doek,
ik was meer in de stemming om er stilletjes tussenuit te knijpen. En
dat lukte ons ook. De Edison-groep kwam het fabrieksterrein niet
eens af.

We liepen minstens vijf kilometer. Zodra we ver genoeg bij de
fabriek vandaan waren om niet meer heel stiekem te hoeven doen,
bracht Derek ons naar het winkelcentrum aan de andere kant van de
woonwijk, waar vier tieners niet zo zouden opvallen op een gewone
schooldag.

‘Ik weet dat jullie gek zijn op al dit geheimzinnige gedoe,’ zei Tori
uiteindelijk, ‘maar kunnen we niet gewoon een taxi nemen?’

Derek schudde zijn hoofd.

Ik kuchte. ‘Een taxi zou te riskant zijn, maar als er een kortere rou-
te is naar onze plaats van bestemming, zouden mijn voeten dat erg
op prijs stellen.’

Derek bleef opeens staan. Ik botste tegen zijn rug op - niet voor
de eerste keer, aangezien hij erop stond vlak voor me te blijven lo-
pen. Al de hele tijd trapte ik om de haverklap op zijn hakken en bood
ik mompelend mijn excuses aan. Wanneer ik mijn pas inhield om
hem een eindje vooruit te laten gaan, beet hij me toe dat ik in de
buurt moest blijven.

‘We zijn er bijna,’ zei Simon.

Hij liep naast me langs de stoeprand, net zo dicht bij me als De-
rek. Normaal gesproken zou ik daar geen bezwaar tegen hebben,
maar nu voelde ik me merkwaardig opgesloten.

Toen we weer verder gingen probeerde ik naast Tori te gaan lo-
pen, die ons op een klein afstandje volgde, maar Simon legde zijn
vingers onder mijn elleboog en stuurde me terug naar mijn plaats.

‘Oké,’ zei ik. ‘Er is iets aan de hand. Vanwaar die wandelende blok-
kade?’

‘Ze willen je beschermen,’ zei Tori. ‘Je afschermen voor de grote
boze wereld.’

De jongens zeiden geen van beiden iets. Wat het ook was, ze wil-
den het me niet vertellen. Nog niet.

Onze bestemming was een soort ongebruikt industrieel pand in een
buurt die zo vervallen was dat zelfs de bendes en de daklozen er ken-
nelijk met een grote boog omheen liepen.

Precies op het moment dat we naar binnen wilden gaan riep Liz
me. Ze bleef bij de ontbrekende voordeur staan alsof ze niet over de
drempel kon komen. Ik vroeg of er soms een bezwering was die haar
buiten de deur hield, maar ze zei van niet en dat ze alleen even met
me wilde praten. Ik gebaarde dat Derek en Simon moesten doorlo-
pen en zei dat ik met Liz moest praten.

Ze was heel stil geweest sinds we de anderen hadden gevonden
en was uit het zicht gebleven. Nu zat ze op haar knieën op het stukje
grond naast het gebouw haar paars-met-oranje sokken op te trek-
ken.

‘Ik zal je vertellen, ik ben echt dol op deze sokken, maar als ik er
nog één dag naar moet kijken ga ik de rest van de eeuwigheid ge-
woon op blote voeten lopen.’ Ze probeerde te glimlachen, maar na
een poosje gaf ze het op en kwam overeind. ‘Ik ga nu. Je hebt me niet
meer nodig.’

‘Nee, ik… Ik bedoel, als je weg wilt, mag dat natuurlijk, maar…’

‘Dat kwam er niet uit zoals ik bedoelde. Ik wil alleen…’ Ze tilde
haar voet op en trok opnieuw haar sok recht. ‘Ik moet weg. Maar ik
kom terug.’

‘Ik heb je sweater niet meer. We zullen een trefpunt moeten af-
spreken of zo.’

Ze lachte, bijna oprecht nu. ‘Geen trefpunten meer. Ik vind je wel.
Dat is me tot nu toe altijd nog gelukt. Alleen… duurt het misschien
even. Ik heb van alles te doen. En jij…’ Ze keek naar het gebouw, en
de weemoed in haar ogen bezorgde me een steek in mijn hart. ‘Jij
hebt ook van alles te doen. Jij en de anderen.’

‘Liz, ik…’

‘Het is al goed. Doe gewoon je ding, dan kom ik je wel opzoe-
ken.’

‘Ik zal je missen.’

Ze stak haar hand uit, en ik durfde te zweren dat ik haar vingers
over de mijne voelde strijken. ‘Dat is lief van je, Chloe. Maak je over
mij maar geen zorgen. Ik kom terug.’ Ze verdween.

De anderen stonden vlak achter de deuropening op me te wachten.
Voorzichtig liepen we in het schemerdonker tussen het puin door, in
ganzenpas achter Derek aan.

Al snel gingen de haartjes in mijn nek recht overeind staan en
voelde ik een dof gebons in mijn achterhoofd. Ik vertraagde mijn
pas. Nu was het Tori’s beurt op tegen mij op te lopen.

‘Loop nou door,’ zei ze. ‘O ja, dat is waar ook. Chloe is bang in het
donker. Simon, je kunt maar beter haar handje vasthouden, of…’

‘Hou op.’ Simon liep langs Tori heen en kwam naast me staan.
‘Gaat het wel?’

‘Er is hier… iets. Ik kan het voelen.’

‘Geesten?’
‘Dat denk ik niet. Het lijkt op wat ik in de kruipruimte van Lyle
House voelde.’

Derek uitte een verwensing.

Ik draaide me om en tuurde hem in het donker aan. ‘Wat is er?’

‘Er ligt hier een lijk.’

‘Hè?’ zei Simon, en Tori zei precies hetzelfde, maar dan schriller.

‘Er ligt hier ergens een lijk. Ik rook het gisteren al, toen we ons net
hadden geïnstalleerd.’

‘En je hebt niet eens de moeite genomen om het me te vertellen?’

‘Het is een lijk. Al lang dood. Een of andere dakloze. Verder is het
een prima plek.’

‘Verder? Een stikdonkere schuilplaats vol rotzooi, lijken en ratten.
Je weet ze wel uit te kiezen, broer.’

‘R-ratten?’ zei ik, denkend aan de vleermuizen.

‘Fijn,’ mopperde Tori. ‘Voor ratten is ze ook al bang.’

‘Zolang ik hier ben blijven ze wel uit de buurt,’ zei Derek.

Ja, maar om de levende ratten maakte ik me geen zorgen.

Hij ging verder. ‘Maar aan dat lijk heb ik niet gedacht. Chloe? Is
het een probleem?’

Jazeker. Eigenlijk moest ik hun vertellen over de vleermuizen, dat
ik ze per ongeluk tot leven had gewekt toen ik met die geest wilde
afrekenen. Maar ik keek naar de anderen, zag hoe moe ze waren en
hoezeer ze allemaal hunkerden naar een plek om uit te rusten en te
praten, te horen wat ik had ontdekt. Ik kon het wel aan. Zolang ik Liz
niet probeerde op te roepen, zou ik dat lijk ook niet opwekken.

Dat zei ik dan ook.

‘Maar je vindt het vervelend om erbij in de buurt te zijn,’ zei Si-
mon. ‘We kunnen beter…’

‘Het valt vast niet mee om een veilige plek te vinden.’ Ik glimlach-
te geforceerd. ‘Ik zie het maar als een goede ervaring. Ik moet toch
leren het gevoel te herkennen.’

‘O, natuurlijk,’ zei Tori. ‘Chloe wil hiervan leren. Hou je dan nooit
op? Je lijkt wel zo’n kranig Duracell-konijntje…’

Simon draaide zich om en wilde haar iets toesnauwen, maar De-
rek gebaarde dat we moesten doorlopen. We bereikten een vertrek
midden in het gebouw, zonder ramen. Derek deed een lantaarn aan.
Die verspreidde genoeg flakkerend licht om fatsoenlijk bij te kunnen
zien. Eerder hadden de jongens al kratten klaargezet om op te zitten
en kranten uitgespreid op de smerige vloer. Achter de kratten lagen
twee nieuwe rugzakken verstopt, naast een keurige stapel goedkope
dekens. Niet bepaald het Hilton - of zelfs Lyle House - maar een
stuk beter dan waar we de afgelopen nacht hadden geslapen.

We gingen zitten, en Derek haalde een handvol energierepen uit
zijn zak en gaf er een aan mij.

‘O, dat is waar ook. Jullie vallen vast om van de honger.’ Simon
groef in zijn zakken. ‘Ik kan jullie één gekneusde appel en één bruine
banaan aanbieden. In buurtwinkeltjes kun je geen fatsoenlijk fruit
kopen, zoals ik al diverse keren tegen een zeker iemand heb gezegd.’

‘Het is beter dan dit. Voor jou in elk geval wel, Simon.’ Derek gaf
Tori ook een reep.

‘Je zult ze wel niet mogen hebben, hè?’ zei ik. ‘O, dat doet me er-
gens aan denken…’ Ik pakte de insuline. ‘Derek zei dat dit je reserve-
set was.’

‘Dus mijn duistere geheim is uitgekomen.’

‘Ik wist niet dat het een geheim was.’

‘Is het ook niet echt. Ik loop er alleen niet mee te koop.’

Met andere woorden, als leeftijdgenoten wisten dat hij een chro-
nische ziekte had, zouden ze misschien anders met hem omgaan.
Hij had het onder controle, dus hoefde niemand het te weten.

‘Reserveset?’ vroeg Tori. ‘Dus hij had die insuline helemaal niet
nodig?’

‘Kennelijk niet,’ mompelde ik.

Simon keek niet-begrijpend van haar naar mij en terug, maar toen
viel het muntje. ‘O, jullie dachten…’

‘Dat je dood zou gaan als je niet binnen vierentwintig uur je me-
dicijnen kreeg?’ vroeg ik. ‘Dat nou ook weer niet, maar het komt in
de buurt. Je weet wel, de oude, vertrouwde plotwending waarbij de
inzet wordt verhoogd met een fatale ziekte waarvoor medicijnen on-
ontbeerlijk zijn. Die doet het nog steeds goed, dat blijkt wel weer.’

‘Dan is dit een beetje een anticlimax, hè?’

‘Zeg dat wel. En wij maar denken dat we je op het randje van de
dood zouden aantreffen. Moet je jou nou zien, je hijgt niet eens.’

‘Goed dan. Medische noodsituatie, take twee.’

Simon sprong overeind, wankelde, liet zich op de grond vallen en
hief zwakjes zijn hoofd op.

‘Chloe, ben jij dat?’ Hij hoestte. ‘Heb je mijn insuline bij je?’

Ik legde het tasje in zijn uitgestoken hand.

‘Je hebt mijn leven gered,’ zei hij. ‘Hoe kan ik je ooit bedanken?’

‘Levenslange slavernij lijkt me wel wat. Ik hou van roereieren.’

Hij hield de appel omhoog. ‘Is een gekneusde appel ook goed?’

Ik lachte.

‘Jullie zijn niet goed wijs,’ zei Tori.

Simon ging op het krat naast het mijne zitten. ‘Inderdaad. We zijn
niet wijs en totaal niet cool. Je populariteit keldert met elke seconde
dat je bij ons in de buurt bent. Dus als je nou eens…’

‘Chloe?’ viel Derek hem in de rede. ‘Hoe gaat het met je arm?’

‘Haar…’ Simon vloekte binnensmonds. ‘Steekje me alweer de loef
af. Eerst met het eten, nu door te vragen naar haar arm.’ Hij wendde
zich tot mij. ‘Ja, hoe gaat het daar eigenlijk mee?’

‘Prima. Keurig gehecht en verbonden.’

‘We kunnen er maar beter even naar kijken,’ zei Derek.

Simon hielp me mijn jack uittrekken.

‘Is dat het enige wat je aanhebt?’ vroeg Derek. ‘Waar is je trui?’

‘Ze hebben ons niet de kans gegeven extra kleren te pakken om
mee te nemen. Ik heb geld bij me. Ik koop er wel een.’

‘Twee,’ zei Simon. ‘Het wordt ijskoud als de zon eenmaal onder is.
Dat je vannacht niet bevroren bent, joh.’

Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik had wel wat anders om over na te
denken.’

‘Haar tante en Rae,’ zei Tori.

‘D-daar komen we nog wel op,’ zei ik toen Simon me vragend aan-
keek. ‘We hebben heel wat bij te praten. Beginnen jullie maar.’

‘Terug naar het begin dan maar,’ zei Derek terwijl hij het zich op zijn
krat gemakkelijk maakte. ‘De laatste keer dat we jou zagen, rende je
samen met Rae in de richting van de loods. Onze afleidingsmanoeu-
vre werkte en we wisten te ontkomen, maar we durfden niet meteen
terug te gaan, voor het geval het terrein in de gaten werd gehouden.
Toen we uiteindelijk gingen kijken waren jullie al weg.’

‘Rae heeft me overgehaald om te vertrekken.’ Ze beweerde dat Si-
mon, toen ze even alleen met hem was, helemaal niets over mij had
gezegd, dat hij zich alleen maar zorgen had gemaakt over zijn broer.
Inmiddels wist ik dat dat niet waar was; ze wilde gewoon op mijn ge-
voel inspelen, zodat ik me zou laten overhalen om samen met haar
weg te gaan, en tot mijn schande had het nog gewerkt ook. ‘Ze… zei
bepaalde dingen. Ze kreeg me zo ver dat we weggingen om mijn arm
te laten onderzoeken door tante Lauren, en toen…’

Stap voor stap, onthulling voor onthulling, nam ik de voorafgaan-
de twee dagen met hen door. Toen ik eindelijk uitgepraat was zwe-
gen ze allemaal, zelfs Tori.

‘Dus Brady en Liz zijn dood,’ zei Simon langzaam. ‘En dat andere
meisje waarschijnlijk ook, dat daarvoor nog is afgevoerd.’

‘Amber,’ zei Tori. ‘Ze heette Amber.’

Ik knikte. ‘Die stond ook op de lijst. En de andere twee ook.’

Weer een stilte.

‘Rae en tante Lauren zijn er nog steeds,’ zei ik uiteindelijk. ‘Ik
weet dat Rae ons heeft verraden en dat mijn tante deel uitmaakte
van de groep, maar ik… ik moet hen bevrijden. Ik verwacht geen
hulp, hoor…’

‘Je hebt gelijk,’ zei Simon. ‘Rae heeft iets stoms gedaan, maar ze
verdient het niet om ervoor te sterven.’

‘Ik weet dat we hen niet alleen kunnen redden.’ Ik wierp een stie-
keme blik op Derek. Toen hij knikte voelde ik een steek van teleur-
stelling. Ik had gehoopt dat hij zou zeggen dat we het wel aankon-
den. Maar hij had natuurlijk gelijk. We konden het niet aan.

‘Zodra we jullie vader hebben gevonden wil ik terug,’ zei ik. ‘Nu
weten we in elk geval waarom hij er met jullie vandoor is gegaan.’

‘Omdat hij bij nader inzien besloot dat het toch niet zo’n snugger
idee was geweest om zijn zoon genetisch te laten manipuleren?’ Er
sprak een verbittering uit Simons stem die me verraste. Ik had er tot
op dat moment helemaal niet bij stilgestaan, want daarvoor was Si-
mons vader in mijn beleving te zeer ‘de goeie’ in het verhaal, maar hij
had zijn zoon natuurlijk ook laten opnemen in het experiment, net
als alle andere ouders.

‘Ze deden het met de beste bedoelingen,’ zei ik met de brief van
mijn tante in mijn achterhoofd. ‘Ze dachten dat ze ons het leven
gemakkelijker zouden maken. De Edison-groep verkocht hun een
droom, en toen het de verkeerde kant op ging is je vader eruit ge-
stapt. Tante Lauren heeft dat ook geprobeerd.’ Ik raakte de brief in
mijn zak aan. ‘Alleen was ze net te laat.’

‘En dan zijn er nog degenen onder ons met ouders die er nooit
spijt van hebben gekregen,’ zei Tori. ‘Met een moeder die een af-
schuwelijk, boosaardig kreng bleek te zijn. Maar ach, nu kan nie-
mand meer beweren dat ik het van een vreemde heb.’ Ze scheurde
het laatste stukje van de wikkel van haar energiereep open. ‘Maar je
maakt mij niet wijs dat wij de mislukkingen zijn. Ze wilden sterkere
bovennatuurlijken. En dat zijn wij. Ze moeten ons alleen leren hoe
we onze krachten kunnen beheersen.’

‘Ga jij dan maar fijn terug om dat tegen hen te zeggen,’ zei Simon.

‘En jij dan?’ Tori gebaarde naar Simon. ‘Jouw krachten werken
prima. In Lyle House hoefde je niet eens naar therapie.’

‘Simon staat niet op de lijst. Hem beschouwen ze als een succes.’

‘Voorlopig tenminste.’ Simon schoof heen en weer op zijn krat.

‘De zogenaamd succesvolle proefpersonen in het experiment lijken
zwakkere krachten te hebben, maar misschien zijn ze gewoon nog
niet op volle sterkte. En als dat alsnog gebeurt, krijgen we misschien
wel precies dezelfde problemen.’

Tori knikte. ‘Tikkende tijdbommen.’

Precies wat de demidemon had gezegd-

Ik had niets gezegd over de demidemon. Een onnodige compli-
catie en een kans voor Derek om me te vertellen dat het stom van
me was dat ik zelfs maar naar haar had geluisterd. En wat betreft haar
bewering dat ik wel terug zou komen om haar te bevrijden? Dat was
iets waar ik nu liever nog niet over wilde nadenken. Als we teruggin-
gen zouden we Simons vader bij ons hebben, en die zou wel een ma-
nier bedenken om de Edison-groep een halt toe te roepen zonder
dat we demonen hoefden te bevrijden.

‘Mijn vader kan de hiaten wel opvullen,’ zei Simon.

‘Fijn,’ zei Tori. ‘Dus we kunnen Rae en Chloe’s tante redden en
antwoord krijgen op al onze vragen… zodra jullie je vermiste vader
hebben gevonden. Hoe staat het daarmee?’ Ze keek om zich heen.
‘Niet zo best, zo te zien.’

Er laaide woede op in Simons ogen, maar hij knipperde hem weg.
‘We zijn ermee bezig.’

‘Hoe precies?’

‘Daar hebben we het straks wel over,’ zei Derek. ‘Eerst moeten we
ervoor zorgen dat Chloe warmere kleren krijgt…’

‘Chloe, Chloe, Chloe. Hou nou eens op met je zorgen maken over
die arme kleine Chloe. Ze is tot nu toe nog niet bevroren. Hoe zit het
nou met jullie vader? Hebben jullie al aanwijzingen, hoe vaag ook?’

‘Nog niet,’ zei Simon.

‘Wat hebben jullie de afgelopen twee dagen dan in vredesnaam
uitgevoerd?’

Weer laaide zijn woede op, en deze keer liet hij hem toe; hij keer-
de zich zo fel tegen Tori dat ze achteruitdeinsde. ‘We zijn elke se-
conde dat we niet sliepen bezig geweest met drie dingen: overleven,
Chloe vinden en mijn vader zoeken. Wat heb jij uitgevoerd?’

‘Ik zat opgesloten.’

‘Nou en? Daar heeft Chloe zich ook niet door laten weerhouden.
Wat kun jij bijdragen, Tori? Heb je ook maar iets ontdekt? Of heb je
alleen maar met haar meegelift toen ze ontsnapte?’

‘Tori heeft me geholpen,’ zei ik. ‘Zonder haar…’

Met een ruk draaide ze zich naar me om. ‘Jij hoeft me heus niet te
verdedigen, Chloe Saunders.’

Stilte. Toen vroeg Derek: ‘Waar kunnen we je naartoe brengen,
Tori? Naar een opa of oma? Een vriendin? Nu je vrij bent, en veilig,
is er vast een plek waar je liever wilt zijn dan hier.’

‘Nee.’

Ik wilde hun vertellen wat er met haar vader was gebeurd, maar ze
legde me met een boze blik het zwijgen op.

‘Ze kan nergens naartoe,’ zei ik. ‘Net als ik.’

‘Er moet toch iemand zijn,’ zei Derek, ‘misschien niet in Buffalo,
maar we kunnen een buskaartje voor je kopen.’

‘Bij voorkeur voor een bus die binnen het uur vertrekt, zeker?’ zei
ze. ‘Ik ga helemaal nergens naartoe. Ik sluit me aan bij jullie groepje
kleuterhelden in de zoektocht naar Superpa.’

Simon en Derek wisselden een blik.

‘Nee,’ zei Derek.

‘Néé? Sorry hoor, maar Rae is degene die jullie heeft verraden. Ik
niet. Ik heb Chloe juist geholpen.’

‘En was Rae ook degene die haar in Lyle House heeft geterrori-
seerd?’

‘Geterroriseerd?’ Een honend gesnuif. ‘Ik heb haar helemaal
niet…’

‘Je hebt alles gedaan wat in je macht lag om Chloe te laten wegstu-
ren,’ zei Simon. ‘En toen dat niet hielp, heb je geprobeerd haar te ver-
moorden.’

‘Te vermoorden?’ Tori’s mond verstrakte. ‘Ik ben mijn moeder
niet. Hoe waag je het mij ervan te beschuldigen…’

‘Je hebt haar meegelokt naar de kruipruimte,’ zei Derek. ‘Je hebt
haar met een baksteen buiten westen geslagen, haar vastgebonden,

een prop in haar mond gestopt en het deurtje op slot gedaan. Heb je
eigenlijk wel gecontroleerd of ze nog leefde? Of je haar geen sche-
delbreuk had bezorgd ?’

Tori sputterde tegen, maar aan de blik van ontzetting in haar ogen
kon ik zien dat die mogelijkheid niet eens bij haar was opgekomen.

‘Derek,’ zei ik, ‘ik denk niet…’

‘Nee, zij dacht niet. Ze had je met die steen kunnen doodslaan, je
had kunnen stikken in die prop, je had een hartaanval kunnen krij-
gen van de schrik, en dan heb ik het nog niet eens over wat er had
kunnen gebeuren als je jezelf niet uit je boeien had weten te bevrij-
den. Je kunt binnen twee dagen sterven aan uitdroging.’

‘Ik zou Chloe nooit hebben laten doodgaan. Daar kun je me niet
van beschuldigen.’

‘Nee,’ zei Derek. ‘Maar wel van het feit dat je haar wilde laten op-
sluiten in een psychiatrisch ziekenhuis. En waarom? Omdat je haar
niet mocht. Omdat ze het waagde te praten met een jongen die je
leuk vond. Misschien ben je inderdaad je moeder niet, Tori, maar
wat je dan wel bent…’ Hij keek haar ijzig aan. ‘Ik wil je er in elk geval
niet bij hebben.’

Dat gezicht van haar… Ik had met haar te doen, of ze mijn medele-
ven nu op prijs stelde of niet.

‘We vertrouwen je niet,’ zei Simon, maar op een vriendelijkere
toon dan zijn broer. ‘En iemand die we niet vertrouwen kunnen we
er niet bij gebruiken.’

‘En als ik het nou wel goed vind?’ mengde ik me in het gesprek.
‘Als ik me veilig voel bij haar…’

‘Dat is niet zo,’ zei Derek. ‘Maar je wilt haar ook niet zomaar op
straat zetten, want zo zit je niet in elkaar.’ Hij beantwoordde Tori’s
blik. ‘Ik, daarentegen, zit wél zo in elkaar. Chloe zou je nooit dwin-
gen weg te gaan, want ze zou het afschuwelijk vinden als jou iets
overkwam. Maar ik? Ik kan er niet mee zitten. Je hebt het aan jezelf te
danken.’

Dat was echt te bot. Simon schoof ongemakkelijk heen en weer
en wilde iets zeggen.

Ik was hem voor. ‘Waar moet ze dan naartoe? Ze heeft geen geld.
En iedereen bij wie ze aanklopt neemt vrijwel zeker contact op met
haar ouders.’

‘Kan ik niet mee zitten.’

‘Dat kunnen we niet maken,’ zei Simon. ‘Dat is niet netjes.’

Ik wist dat Derek heus wel tot medeleven in staat was; hij kon im-
mers niet van zich afzetten wat hij de jongen had aangedaan die Si-
mon had aangevallen. Maar het was alsof hij een of andere rare lijst
met voors en tegens bijhield, en als de weegschaal naar de verkeerde
kant doorsloeg, zoals bij Tori, dan had hij er geen enkel probleem
mee om je ‘op straat te zetten’ en je het verder zelf te laten uitzoeken.

‘Nee,’ zei ik.

‘Hier valt niet over te onderhandelen. Ze gaat niet mee.’

‘Goed dan.’ Ik stond op en klopte het stof van mijn spijkerbroek.
‘Tori, we gaan.’

Toen Simon ook opstond dacht ik dat hij me wilde tegenhouden.
In plaats daarvan liep hij met me mee naar de deur. Tori kwam ach-
ter ons aan, en we liepen al in het aangrenzende vertrek toen De-
rek achter ons aan kwam draven en mijn arm zo stevig beetpakte dat
mijn voeten onder me vandaan schoten.

Ik kromp ineen en plukte aan zijn vingers. ‘Verkeerde arm.’

Hij liet me meteen los toen hij besefte dat hij me bij mijn gewon-
de arm had. Een hele tijd bleef het stil, waarna hij zei: ‘Oké dan.’ Hij
draaide zich om naar Tori. ‘Op drie voorwaarden. Ten eerste: wat je
ook tegen Chloe hebt, je zet je er maar overheen. Als je nog één keer
iets uitvreet, vlieg je eruit.’

‘Begrepen,’ zei Tori.

‘Ten tweede: laat Simon met rust. Hij heeft geen belangstelling.’

Ze werd rood en snauwde: ‘Dat had ik heus al wel door, hoor. En
ten derde?’

‘Doe niet zo arrogant.’

Zodra de ruzie was bijgelegd had ik - voor het eerst in mijn leven -
echt zin om te gaan winkelen. Ik stond te popelen om weg te gaan uit
dat vochtige, donkere, koude gebouw, dat me veel te veel deed den-
ken aan de kelders waar ik zo’n hekel aan had. Weg bij dat lijk waar-
van ik de aanwezigheid continu voelde en dat me op de zenuwen
werkte. Ik keek halsreikend uit naar warme kleren, een fatsoenlijke
maaltijd en een echte badkamer, met zeep, warm stromend water en
een wc. Vraag me niet wat ik tot op dat moment had gedaan om mijn
‘lichamelijke behoeften’ te vervullen; daarop kan ik het antwoord
beter schuldig blijven.

‘Als we naar een plek gaan die hier ver genoeg vandaan is, wil ik
mijn bankpas graag proberen,’ zei ik. ‘Waarschijnlijk is mijn reke-
ning geblokkeerd, maar het is een poging waard. Extra geld kunnen
we altijd goed gebruiken.’

‘We hebben nog wel wat,’ zei Derek.

‘Oké. Als jij denkt dat het niet veilig is om het te proberen.’

‘Jij gaat niet weg, Chloe. Alleen wij. Jij blijft hier.’

‘Waar je veilig bent,’ zei Tori. ‘We zouden immers niet willen dat
je een nagel scheurt terwijl je staat te pinnen.’

Derek draaide zich om. ‘Tori…’ zei hij. ‘We hebben je gewaar-
schuwd. Laat haar met rust.’

‘Die steek onder water was aan jou gericht, Wolfje.’

Zijn stem daalde nog een octaaf, en het klonk bijna als een grom
toen hij zei: ‘Noem me niet zo.’

‘Toe. Kunnen we ophouden met bekvechten?’ Ik ging tussen
hen in staan. ‘Als ik inmiddels nog niet heb bewezen dat ik voor-
zichtig ben en voor mezelf kan zorgen…’

‘Dat heb je wel bewezen,’ zei Simon. ‘Maar dit is het probleem.’
Hij gaf me een krantenknipsel. Ik las de kop en liet me langzaam op
een krat zakken, starend naar het artikel.

Mijn vader stelde een beloning van een half miljoen dollar be-
schikbaar voor de gouden tip die tot mijn veilige terugkeer zou lei-
den. Er stond een foto van mij bij, mijn schoolfoto van het jaar er-
voor. En een van hem, die zo te zien tijdens een persconferentie was
gemaakt.

De avond nadat ik op school was ingestort was mijn vader me in
het ziekenhuis komen opzoeken. Hij was teruggevlogen vanuit Ber-
lijn en hij zag er verschrikkelijk uit: uitgeput, ongeschoren en be-
zorgd. Op de krantenfoto zag hij er nog belabberder uit, met kringen
onder zijn ogen en diepe rimpels in zijn gezicht.

Ik had geen idee wat de Edison-groep mijn vader had willen ver-
tellen over mijn verdwijning. Waarschijnlijk wilden ze hem een ver-
haal op de mouw spelden, bijvoorbeeld dat ik was overgeplaatst en
dat hij nog niet bij me op bezoek mocht. Ze hadden echter te lang
gewacht.

Nu probeerden ze zich in te dekken. Volgens de verpleegkundi-
gen en mijn kamergenote Rachelle Rogers - die voor het artikel was
geïnterviewd - was ik weggelopen.

Geloofde mijn vader dat? Kennelijk wel. In het artikel stond een
citaat waarin hij zei dat hij de situatie met mij verkeerd had aange-
pakt - zoals hij wel meer dingen met mij verkeerd had aangepakt -
en dat hij niets liever wilde dan een kans om met een schone lei te
beginnen. Toen ik dat las, drupten er tranen op het papier. Ik schud-
de ze eraf.

‘Een half miljoen?’ Tori las over mijn schouder mee. ‘Dan zal de
Edison-groep de rekening wel betalen, om ons terug te krijgen.’

Simon wees naar de datum. De vorige ochtend, toen we nog bij
hen gevangenzaten.

‘Oké,’ zei Tori. ‘Dan hebben ze tegen haar vader gezegd dat hij van
de daken moet schreeuwen dat ze is verdwenen, zodat niemand vra-
gen gaat stellen. Hij kan het geld gemakkelijk aanbieden, want hij
weet waar ze is, dus hij hoeft het toch nooit te betalen.’

Ik schudde mijn hoofd. “Volgens mijn tante weet hij niets over de
Edison-groep.’ Ik staarde naar het artikel en vouwde het toen snel
op. ‘Ik moet hem waarschuwen.’

Derek versperde me de weg. ‘Dat kan niet, Chloe.’

‘Met deze stunt’ - ik zwaaide met het artikel - ‘brengt hij zichzelf
in gevaar, en hij beseft het niet eens. Ik moet hem waarschuwen…’

‘Hij is niet in gevaar. Als ze hadden kunnen voorkomen dat hij
naar de pers stapte zou het misschien een ander verhaal zijn geweest,
maar als hem nu iets overkomt trekt dat veel te veel aandacht. Hij
twijfelt duidelijk niet aan hun bewering dat jij bent weggelopen,
dus laten ze hem wel met rust… zolang hij de waarheid niet te weten
komt.’

‘Maar ik moet hem laten weten dat het goed met me gaat. Hij
maakt zich zorgen.’

‘En dat zal nog even zo moeten blijven.’

‘Weten we zeker dat hij niet met hen onder één hoedje speelt?’
vroeg Tori. ‘Wat zei je tante? Heeft hij je moeder met een list zover
gekregen dat ze meewerkte aan de genetische manipulatie? Of wist
zij ervan?’

Ik haalde de brief tevoorschijn en liet mijn vinger eroverheen
gaan. Vervolgens vertelde ik hun wat erin stond - tenminste, de de-
len die hun iets aangingen.

‘Staat er ook iets in over je vader?’ vroeg Derek.

Ik aarzelde, maar knikte toen.

‘Wat dan?’

‘Dat hij er niets van wist, dat zei ik daarstraks al.’

‘Dus kan Chloe best even contact met hem opnemen, toch?’
vroeg Simon.

Derek bestudeerde mijn gezicht. Heel zachtjes zei hij: ‘Chloe…’

‘Ze schrijft… Mijn tante schrijft dat ik bij hem uit de buurt moet
blijven.’

Kennelijk vertrouwde Derek erop dat ik niet naar de dichtstbijzijn-
de telefooncel zou rennen om mijn vader te bellen, want daarna gin-
gen ze met z’n drieën boodschappen doen.

Zowel mijn tante als Derek vond dat ik bij mijn vader uit de buurt
moest blijven. Derek zei dat ik hem anders in gevaar zou brengen;
tante Lauren dacht waarschijnlijk dat het gevaarlijk zou zijn voor
mij.

Ik hield van mijn vader. Misschien werkte hij te veel, was hij te
weinig thuis en wist hij niet wat hij met me aan moest, maar hij deed
zijn best. Hij zei dat hij in de buurt zou blijven zolang ik in Lyle
House zat, maar toen hij weg moest vanwege dringende zaken was ik
niet boos geworden. Hij had geregeld dat hij een maand vrij kon ne-
men zodra ik naar huis mocht, en dat vond ik veel belangrijker. Hij
dacht dat ik in Lyle House veilig was, onder toezicht van mijn tante.

Waarschijnlijk dacht hij nu dat ik zo boos en gekwetst was dat ik
was weggelopen. En dat zijn schizofrene dochter nu door de straten
van Buffalo zwierf. Ik wilde hem dolgraag bellen, al was het maar om
te zeggen: ‘Het gaat goed met me.’ Maar Derek en tante Lauren had-
den gelijk. Als ik dat deed zou het misschien verkeerd aflopen… voor
hem en voor mij.

Om niet steeds aan mijn vader te hoeven denken besloot ik het lijk
te gaan bekijken. Na wat er met de vleermuizen was gebeurd vond ik
dat, als er een manier was om mijn lijkenzintuig aan te scherpen, ik
maar beter vast kon oefenen, zodat ik op de hoogte zou zijn van de
aanwezigheid van eventuele lichamen voordat ik ze per ongeluk tot
leven wekte.

Het leek ongeveer te werken als een radar. Hoe dichterbij ik
kwam, des te sterker werd het gevoel. Zo klinkt het alsof het een
makkie was om het lijk te vinden, maar dat was het niet. Het ‘gevoel’
was hooguit een vaag onbehagen, een prikkeling in mijn nek en een
doffe hoofdpijn; en wanneer die sterker werden had ik geen flauw
idee of ik reageerde op het lichaam, op mijn zenuwen of gewoon op
de tocht.

Ik wist niet wat voor bedrijf er ooit in het gebouw gevestigd was
geweest. In Buffalo wemelde het van de verlaten bedrijfspanden en
woningen. Als je over de I-90 reed zag je ze aan alle kanten: half afge-
brokkelde gebouwen, dichtgetimmerde ramen, kale voortuinen. Dit
pand was niet veel groter dan een huis en de indeling deed ook aan
een woning denken, ook al zag het er van de buitenkant niet zo uit.
Binnen lag het vol rommel: beschimmelde kartonnen dozen, stuk-
ken hout, kapotte meubels, bergen afval.

Ongetwijfeld had ik het lichaam ook kunnen vinden zonder mijn
krachten te gebruiken, want er waren maar acht vertrekken. Ik ge-
bruikte ze toch maar, bij wijze van oefening. Uiteindelijk vond ik het
lijk in een van de achterste hoekjes. Vanuit de deuropening leek het
gewoon een hoopje vodden. Toen ik erop afliep zag ik iets wits on-
der de vodden uitsteken: een hand waarvan het vlees bijna helemaal
was weggeteerd, zodat er alleen nog bot over was. Naarmate ik dich-
terbij kwam kon ik steeds meer details onderscheiden: een been en
toen een schedel; er was weinig meer van het lichaam over dan een
geraamte. Als er nog een geur omheen hing, was mijn menselijke
reukzin niet sterk genoeg om die op te vangen.

De vodden, besefte ik, waren in werkelijkheid kleren, en zo ver-
sleten waren ze helemaal niet, alleen hingen ze veel te ruim om de
overblijfselen van het lichaam. De dode droeg stevige schoenen, één
handschoen, een spijkerbroek en een sweater met een verbleekt lo-
go. Onder zijn muts staken een paar strengen grijs haar uit, en uit
de kleren en het lichaam viel niet af te leiden of het een man of een
vrouw was, maar voor mijn gevoel was het een hij.

De vorige winter was deze persoon hier naar binnen gegaan om
aan de kou te ontsnappen, in dat hoekje weggekropen en nooit
meer opgestaan. Wij waren vast niet de eersten die hem hadden ge-
vonden. Had niemand zich dan iets aan hem gelegen laten liggen,
net als wij? Was het bij niemand opgekomen de politie te bellen,
hem te laten weghalen zodat hij kon worden geïdentificeerd en be-
graven?

Stond hij op een lijst met vermiste personen? Wachtte er thuis ie-
mand op hem? Had iemand een beloning uitgeloofd, net als mijn va-
der?

Vast niet zon hoge. Een half miljoen dollar! Daar zou iedere gek
in Buffalo op afkomen. Was pa soms niet goed bij zijn hoofd?

Jawel. Hij wilde gewoon dat ik veilig thuiskwam.

Ik knipperde mijn tranen weg. Mooi was dat. Zelfs als ik een lijk
stond te bestuderen maakte ik me nog zorgen om mijn vader.

En hoe zat het met deze man? Er was vast iemand die zich zorgen
maakte over hem. Als ik contact kon opnemen met zijn geest kon ik
misschien een boodschap doorgeven. Maar ik kon het risico niet lo-
pen dat ik hem per ongeluk zou terugsturen naar zijn lichaam, zoals
ik met de vleermuizen had gedaan.

Toen ik een tik op mijn schouder voelde draaide ik me geschrok-
ken om.

‘Sorry/ zei Simon. ‘Ik dacht dat je me hoorde aankomen. Dus je
hebt onze huisgenoot gevonden. Probeer je met hem te communi-
ceren?’

‘Ik probeer juist niét met hem te communiceren.’

‘Zo te zien ligt hij hier al een poosje.’ Hij ging op zijn hurken naast
het lijk zitten. ‘We kunnen voor technische recherche spelen en be-
rekenen hoe lang hij al dood is. Ik zie geen insecten.’

‘Verkeerde tijd van het jaar.’

Hij kromp ineen. ‘Duh. Je hebt gelijk. Het is hier binnen nog veel
te koud. En bovendien is hij maanden geleden al gestorven, dus hoef
je ook geen insecten te verwachten. Dat had ik moeten weten. Een
jaar of twee geleden heeft Derek een keer voor de Dag van de We-
tenschap op school een experiment opgezet rond insecten en ont-
binding, voor een wedstrijd.’ Hij zag me kijken. ‘Ja, smerig, hè? Best
interessant ook, maar ik zou Derek er niet naar vragen als ik jou was.
Hij is nog steeds pissig dat hij slechts tweede is geworden.’

‘Schandalig, ver beneden de maat.’ Ik liep achteruit weg terwijl Si-
mon opstond. ‘Ik ben hier wel klaar, dus ik kan maar beter weggaan.
Lijken en ik, dat gaat niet samen.’ Ik overwoog hem over de vleer-
muizen te vertellen. Eigenlijk wilde ik het heel graag aan iemand ver-
tellen, het bespreken, om advies vragen, maar… ‘Ik wilde alleen pro-
beren of ik hem met behulp van mijn krachten kon vinden.’

‘Ja dus, zo te zien.’

Ik knikte, en we verlieten de kamer.

‘We kunnen wel een andere plek zoeken om te slapen,’ zei hij. ‘Dat
vindt Derek heus niet erg. Echt niet.’

‘Ik red me wel. Over Derek gesproken: waar is hij?’

‘Nog steeds boodschappen doen. Hij heeft mij teruggestuurd om
jou gezelschap te houden.’ Hij boog zich naar me toe en fluisterde in
mijn oor: ‘Ik denk dat hij Tori gewoon voor zichzelf wilde.’

Ik moest lachen. ‘Zullen we erom wedden wie van de twee levend
terugkomt?’

‘Derek. Zonder enige twijfel. De laatste keer dat ik hen zag moest
ze van hem nog meer dekens gaan zoeken. Waarschijnlijk is hij in-
middels weer op weg hiernaartoe zodat ze op eigen houtje terug
moet zien te komen, en dan hoopt hij natuurlijk dat het niet lukt.’

‘Hoe boos is hij? Omdat ze bij ons is gebleven?’

‘Op een schaal van één tot en met tien? Een vijf, zou ik zeggen. Qua
ergernis: een elf. Hij leert er wel mee leven. Dat zullen we allemaal
moeten doen. Tenminste, tot ze zich gaat vervelen en zich herinnert
dat ze in Peoria nog een tante heeft aan wie ze niet had gedacht.’

Terug op ons plekje maakte Simon een uitstalling van het bes-
te wat het gemiddelde buurtwinkeltje te bieden had: vruchtensap,
melk, yoghurt, appels, volkorencrackers en plakjes kaas.

‘Alle voedselgroepen zijn vertegenwoordigd… op één na.’ Hij gaf
me een snoepreep. ‘Het dessert.’

‘Dank je.’

‘En als je me nu even wilt excuseren, dan zal ik je de aanblik van
bloed en naalden vlak voor het eten besparen.’

‘Geeft niet, hoor. Dat doet me niks.’

Toch draaide hij zich om om zijn bloedsuiker te testen en zichzelf
een injectie te geven.

‘En ik vind de jaarlijkse griepprik al erg,’ zei ik. ‘Moet dat elke
dag?’
‘De injecties drie keer per dag. De test nog vaker.’

‘Drié injecties?’

Hij stopte het tasje weg. ‘Ik ben het gewend. De diagnose is op
mijn derde al gesteld, dus ik weet niet beter.’

‘En moet je dat de rest van je leven blijven doen?’

‘Er is ook een pompje dat ik kan gebruiken. Dat kunnen ze aan
mijn been bevestigen, zodat het mijn bloedsuiker kan controleren
en me automatisch insuline kan toedienen. Ik heb er een gekregen
toen ik dertien werd. Maar…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik had
met mijn vader afgesproken dat ik er alleen een mocht als ik het niet
als excuus zou gebruiken om alles te eten wat ik maar wilde. Te veel
insuline is ook niet goed. En ik heb het verbruid.’

‘Hier te veel van gegeten?’ Ik zwaaide met de snoepreep.

‘Nee, gewoon te veel koolhydraten in het algemeen. Dan ging ik
bijvoorbeeld met het team pizza eten en wilde ik me niet beperken
tot twee punten, terwijl de anderen er per persoon zes verslonden.
Dan krijg je vervelende opmerkingen, zo van: “Ben je soms op di-
eet?” Of: “Je lijkt wel een meid…”’

‘Sjonge, wat een belediging.’

‘Hallo, ik was pas dertien. Het was stom, dat weet ik ook wel, maar
als je altijd maar de nieuwe jongen in de klas bent wil je er graag bij
horen. Dat zou jij toch moeten begrijpen. Waarschijnlijk heb jij net
zoveel scholen versleten als wij.’

‘Tien… Nee, elf.’

‘Dan staat we quitte. Vet.’ Hij nam een hap van zijn appel. ‘Maar
nu ik de rijpe leeftijd van zestien jaar nader, maak ik me niet meer
zo druk om zulke dingen. Pa en ik waren net aan het onderhandelen
over een nieuw insulinepompje, toen hij verdween.’

‘Simon?’ galmde Tori’s stem door het gebouw.

‘Jammer, het is gedaan met de rust,’ mompelde hij, waarna hij
riep: ‘We zijn hier.’

Derek kwam terug met een paar boodschappentassen en extra geld.
Ik had hem mijn bankpas en pincode gegeven, en hij had een pinau-
tomaat gevonden waar geen camera bij hing. Mijn pas werkte nog.
Hij had het maximale bedrag opgenomen: vierhonderd dollar. Dat
konden we niet nog een keer doen, want telkens wanneer ik de pas
gebruikte zou de bank weten dat ik nog in Buffalo was, en Derek was
bang dat de Edison-groep die informatie misschien zou kunnen ach-
terhalen.

Hij gaf me het geld en de bon, discreet opgevouwen. Tori griste
de bon uit mijn hand en vouwde hem open.

‘Jemig, is dat je bankrekening of je studiefonds?’

Ik pakte het papiertje terug. ‘Mijn vader heeft mijn zakgeld altijd
rechtstreeks op mijn rekening gestort. Na vijftien jaar tikt dat be-
hoorlijk aan.’

‘En je mag er gewoon aankomen van hem?’

‘Waarom niet?’

‘Eh… omdat je het dan allemaal kunt uitgeven? O nee, wacht even.
Laat me raden. Daar ben jij te verstandig voor.’

‘Ze is gewoon slim,’ zei Simon.

‘O, noem je dat zo? Ik dacht eerder…’ Ze gaapte.

Mijn wangen werden rood.

‘Zo kan-ie wel weer,’ bromde Derek.

‘Ja, vergeet niet wie hiervoor heeft betaald.’ Simon tikte tegen To-
ri’s boodschappentas.

Tori’s kaak verstrakte. ‘Het was twintig dollar voor eten en een de-
ken, en ik hou het bij. Ik betaal haar heus wel terug. Ik ben ook ver-
standig.’ Ze gebaarde naar mijn bonnetje. ‘Alleen niet zo extreem.’

Ik pakte mijn tas aan van Derek. ‘En, wat heb je voor me gehaald?’
Ik stak mijn hand erin. ‘Een rugzak. Twee truien. Dank…’

De truien ontrolden zich, en Tori verslikte zich in een slok fris-
drank van het lachen.

Langzaam en kalm draaide ik me naar haar om. ‘Jouw keus?’

Ze hief haar handen. ‘Echt niet. Ik heb nog aangeboden iets voor
je uit te zoeken, maar Derek wilde het per se zelf doen.’ Ze wendde
zich tot hem. ‘Geen wonder dat je zo lang wegbleef. Het viel vast niet
mee om zulke lelijke te vinden.’

Hij had twee identieke grijze sweaters met capuchon voor me uit-
gezocht, gemaakt van het soort polyester dat je alleen in de goed-
koopste discountwinkels tegenkomt, van dat spul dat glanst als plas-
tic en knettert op je huid.

‘Wat nou?’ vroeg Derek.

‘Nee, ze zijn prima. Bedankt.’

Tori boog zich naar voren om het labeltje vast te pakken en grin-
nikte. ‘Dat dacht ik al. Het zijn jongenstruien. Maat 152.’

‘Nou en? Vrouwenkleding is veel duurder. Voor Chloe maakt het
toch niet uit, dacht ik.’

Tori keek me aan. Toen liet ze haar blik afdalen naar mijn borstkas
en begon te lachen.

‘Wat nou?’ vroeg Derek.

‘Niks,’ proestte Tori. ‘Je bent gewoon eerlijk, toch?’

‘Tori?’ zei Simon. ‘Hou je kop. Chloe, we halen morgen wel iets
anders voor je.’

‘Nee, Derek heeft gelijk. Deze passen wel. Bedankt.’ Met rode
wangen mompelde ik iets over dat ik ze wilde passen en maakte me
uit de voeten.

Toen het donker werd wilden we gaan slapen. Het was pas acht uur,
en Tori klaagde steen en been. Derek zei dat ze best mocht opblij-
ven, zolang ze de batterijen in de lantaarn maar niet uitputte en zon-
der mopperen zou opstaan wanneer de zon opkwam. We leefden

niet meer in een wereld vol lichtschakelaars. We moesten zo veel
mogelijk gebruikmaken van het zonlicht en slapen zolang het don-
ker was.

Zelf had ik daar geen problemen mee. Ik was toch niet in de
stemming voor een pyjamafeestje. Simon had geprobeerd me op te
vrolijken, maar daar was ik alleen maar chagrijniger van geworden.
Ik wilde helemaal niet dat iemand me moest opvrolijken. Ik wil-
de tegenslagen kunnen incasseren en glimlachend weer kunnen op-
staan.

Ik moest steeds aan tante Lauren denken. Ik dacht ook wel aan
Rae en aan mijn vader, maar voornamelijk aan tante Lauren. Wat
pa en Rae betrof kon ik mezelf wijsmaken dat ze voorlopig veilig
waren. De Edison-groep zou mijn vader niet lastigvallen zolang hij
niets over hen wist, en Rae was volgens het dossier dat ik had gezien
hard op weg om te worden ‘gerehabiliteerd’. Maar in het geval van
tante Lauren kon ik geen reden bedenken waarom de Edison-groep
haar in leven zou houden. Telkens wanneer ik mijn ogen opende
verwachtte ik haar geest voor me te zien staan.

Zelfs wanneer ik erin slaagde me geen zorgen te maken, had ik
maar één alternatief: alledaagsere zorgen en een algeheel gevoel van
teleurstelling.

Ik had de jongens gevonden. Ik had Simon zijn insuline gegeven.
Ik had eigenhandig de geheimen van de Edison-groep aan het licht
gebracht. Mijn beloning? Tori die elke kans aangreep om me op de
korrel te nemen en me voor gek te zetten waar Simon bij was.

Als er een moment in mijn leven was waarop ik allesbehalve saai
en oninteressant hoorde te zijn, was het nu. Ik kon praten met de do-
den. Ik kon de doden zelfs tot leven wekken. De afgelopen week had
ik zoveel achterbakse plannetjes gesmeed en uitgevoerd dat de intri-
ges uit de realityshows op tv erbij in het niet vielen.

Maar het enige waar ik aan kon denken was Tori’s gegaap.

Het was fijn dat Simon voor me opkwam, maar dat zou hij voor
een jonger zusje ook doen. Daar moest ik telkens aan denken: zo-
als hij voor me in de bres sprong, zoals hij me vaak bemoedigend in
mijn hand kneep, zoals hij zich soms naar me toe boog om me iets
in te fluisteren… Ik wilde er graag meer achter zoeken, maar dat lukte
niet.

Aan de andere kant, had ik met alles wat er gaande was nu echt
medelijden met mezelf omdat een leuke jongen niet ‘op die manier’
in me geïnteresseerd was? Dan was ik niet alleen saai, maar boven-
dien precies het domme gansje waar Derek me voor aanzag.

Over Derek gesproken - iets wat ik eigenlijk liever niet wilde: was
ik vergeten hoe hij kon zijn? Nee, ik was alleen vergeten hoe het was
als ik het doelwit was. Dankzij hem en Tori zou ik in elk geval een
olifantenhuid overhouden aan deze hele geschiedenis. Of elk grein-
tje zelfvertrouwen kwijtraken dat ik nog had.

De hele nacht lag ik te woelen en te draaien, geplaagd door nacht-
merries over tante Lauren, mijn vader en Rae. Telkens werd ik hap-
pend naar adem en badend in het zweet wakker, terwijl iedereen om
me heen in een diepe slaap gedompeld was. Dan ademde ik gretig de
koele lucht in, tot ik kalm genoeg was om hun voorbeeld te volgen,
maar dan kwamen de nachtmerries gewoon terug.

Uiteindelijk vond mijn slapende brein afleiding op dezelfde plaats
waar ik die had gevonden toen ik nog wakker was: bij het lijk in de
andere kamer. Maar deze keer was het geen objectieve, gevoelvol-
le beschouwing van zijn situatie. Ik droomde dat ik die arme geest
schreeuwend en vloekend terugsleurde naar zijn lichaam.

Toen veranderde de droom en was ik weer in de kruipruimte. De
muffe, vreselijke stank van de dood omringde me. Derek was achter
me, en ik voelde de warmte die zijn lichaam uitstraalde terwijl hij
fluisterde: ‘Chloe, kom op nou.’

Hoezo, kom op nou? Ik zat opgesloten in de kruipruimte en
die gruwelen kwamen op me af gekropen en raakten me aan met
hun koude, skeletachtige vingers, terwijl ik misselijk werd van hun
stank.

Derek schudde me heen en weer, en ik probeerde hem weg te du-
wen en hem te vertellen dat hij het alleen maar erger maakte…

‘Chloe!’

Ik schrok wakker en de droom vervaagde. Boven me glinsterden
groene ogen in de duisternis.

‘Derek? Wat…’

Hij legde zijn hand op mijn mond. Met zijn lippen vlak bij mijn
oor vroeg hij: ‘Ben je nu wakker? Ik wil datje iets voor me doet.’

De dringende klank van zijn stem verdreef de laatste restjes sla-
perigheid uit mijn hoofd. Met samengeknepen ogen tuurde ik naar
hem. Lag er een koortsachtige glans in zijn ogen? Of hadden ze in
het donker altijd die vreemde gloed, net als kattenogen?

Ik trok zijn hand van mijn mond. ‘Moet je weer veranderen?’

‘Hè? Nee, met mij is niets aan de hand. Luister goed naar me, oké?
Weet je nog, dat lijk in de andere kamer?’ Hij sprak langzaam, duide-
lijk.

Ik knikte.

‘Nu ga je voor mij aan dat lijk denken, goed? Aan de geest die erin
zat. Je moet hem bevrijden…’

‘Bevrijden? Maar… maar ik heb hem helemaal niet…’

‘Stil nou. Concentreer je er gewoon op om hem te bevrijden, zon-
der de anderen wakker te maken. Zou dat lukken, denk je?’

Ik knikte. Ik wilde rechtop gaan zitten, maar iets zwaars drukte
mijn benen tegen de grond. Ik duwde me op mijn ellebogen om-
hoog. Derek kwam zo snel in actie dat ik alleen zijn donkere gestal-
te zag die op me afkwam; hij drukte me met zijn handen op mijn
schouders omlaag en hield me stevig vast.

Ik raakte in paniek. Geen moment stond ik erbij stil dat hij mis-
schien een goede reden had voor wat hij deed. Het enige wat ik wist
was dat er midden in de nacht een jongen boven op me lag, en mijn
instinct nam het over. Wild zwaaiend met mijn armen haalde ik naar
hem uit. Mijn nagels raakten zijn wang, en met een grom van pijn
trok hij zich terug.

Ik krabbelde overeind, maar mijn benen zaten nog steeds kiem-
en nu kon ik zien waarom: er lag een lijk half over me heen.

Het was het lichaam uit de andere kamer, niet veel meer dan een

geraamte, bedekt met kleren en een paar repen leerachtig vlees. Vet-
tige plukken haar overdekten hier en daar zijn schedel. Zijn lege oog-
kassen waren donkere gaten. Zijn lippen waren weggeteerd, waar-
door niets nog de permanente doodsgrijns van zijn rottende tanden
verhulde.

Toen ik zachtjes jammerde hield hij op met kruipen en probeerde
zijn hoofd op te tillen; de schedel wiebelde en de nietsziende oog-
kassen bewogen zoekend heen en weer, terwijl de kaken met een
keelachtiggah, gah, gah vaneenweken.

Ik slaakte een hoge gil waar een actrice in een horrorfilm trots op
zou zijn geweest, en die luid door de kamer galmde.

Schoppend en vechtend probeerde ik me onder het lijk vandaan
te worstelen. Derek greep me onder mijn oksels vast en trok me los.
Hij legde zijn hand weer op mijn mond, maar ik kon de echo van
mijn eigen gegil nog steeds horen. Hij grauwde me toe dat ik mijn
mond moest houden, en toen ik probeerde te gehoorzamen, besefte
ik dat er nu iemand anders gilde.

‘Wat is dat voor iets?’ krijste Tori. ‘Wat is dat voor iets?’

De klik van een zaklantaarn. Een lichtstraal die in onze ogen
scheen. Toen begon ze pas echt te gillen, zo hard dat mijn oren ervan
tuitten. Het lijk verhief zich, opende zijn mond en gilde terug - een
hoog gejammer.

Simon werd ook wakker. Toen hij het lijk zag, slaakte hij een reeks
verwensingen.

‘Zorg dat ze haar mond houdt!’ snauwde Derek tegen Simon, ter-
wijl hij naar Tori wees. ‘Chloe, rustig nou! Je moet rustig blijven.’

Ik knikte, maar mijn blik was nog steeds op dat… ding gericht. Ik
probeerde mezelf voor te houden dat het een persoon was en geen
ding, maar het enige wat ik zag was een geraamte, dat door restjes
vlees bijeen werd gehouden, een wiebelend doodshoofd zonder
ogen, klapperende tanden…

Ik ademde snel in en uit.

‘Rustig maar, Chloe. Rustig maar.’

Zijn stem had niets kalmerends; het was een ongeduldige snauw

waarmee hij me duidelijk wilde maken dat ik me niet zo moest aan-
stellen en aan de slag moest.

‘Je moet…’ begon hij.

‘Ik weet heus wel wat ik moet doen,’ snauwde ik terug.

‘Wat is dat voor iets?’ brabbelde Tori. ‘Waarom beweegt het?’

‘Haal haar hier weg,’ zei Derek.

Terwijl Simon Tori met zich meesleurde probeerde ik me te ont-
spannen, maar mijn hart hamerde zo hevig dat ik me niet kon con-
centreren. Ik sloot mijn ogen en voelde iets op mijn voet. Snel keek
ik op, en ik zag vingers die zich uitstrekten naar mijn been.

Ik krabbelde achteruit. Er werd een arm bedekt met smerige lom-
pen naar me uitgestoken, en de benige vingers schraapten over de
kranten op de grond, terwijl het lijk probeerde zichzelf voort te sle-
pen, te zwak om zichzelf overeind te hijsen. Hoe was het mogelijk
dat hij nog bewoog? Maar hij bewoog wel degelijk. Net als de vleer-
muizen kwam hij centimeter voor centimeter dichterbij…

‘Jij hebt hem opgeroepen,’ zei Derek. ‘Hij probeert…’

‘Ik heb helemaal niets opgeroepen.’

‘Op de een of andere manier heb je hem opgeroepen, en nu pro-
beert hij je te vinden.’

Ik concentreerde me, maar bij de eerste de beste aanraking op
mijn been schoof ik weer opzij. Met wiebelend hoofd wachtte het
ding even, waarna die lege oogkassen zich op mij richtten en hij zich
naar me omdraaide.

‘Je moet hem vrijlaten,’ zei Derek.

‘Ik doe mijn best.’

‘Nog meer je best doen dan.’

Ik kneep mijn ogen dicht en riep het beeld van het lijk op voor
mijn geestesoog. Ik stelde me de geest voor die erin gevangenzat,
stelde me voor dat ik hem eruit trok…

‘Concentreer je nou,’ fluisterde Derek.

‘Doe ik ook. Als jij nu eens je mond hield…’

Het lijk verstijfde, alsof het me kon horen. Toen stak hij blinde-
lings, zoekend zijn hand naar me uit. Hij wist mijn been te vinden,
en op de tast bewogen zijn vingers in de richting van mijn knie. Ik
onderdrukte de neiging om me terug te trekken. Hij moest me vin-
den, dus liet ik hem zijn gang gaan. Ik moest het gewoon negeren en
me erop concentreren om…

‘Hoe heb je het de vorige keer gedaan?’ vroeg Derek.

Ik keek hem boos aan.

‘Ik wil alleen maar helpen,’ zei hij.

‘Je helpt me pas echt als je je mond…’

Al even boos beantwoordde hij mijn blik. ‘Je moet hem vrijlaten,
Chloe. Ongetwijfeld heeft iemand dat gegil gehoord, en je hebt nog
ongeveer vijf minuten voordat ze door de deur naar binnen stormen
en een lijk zien dat over de grond…’

‘Denk je nu echt dat ik daar iets aan heb?’

‘Het was niet mijn bedoeling om…’

‘Eruit.’

‘Ik wil alleen maar…’

‘Eruit!’

Hij trok zich terug. Ik sloot mijn ogen en stelde me het geraamte
voor, de gevangen geest-

Een benige vinger raakte mijn blote huid aan, op de plek waar
mijn shirt omhoog was gekropen; geschrokken sperde ik mijn ogen
open, en ik zag dat het lijk vlakbij was, het doodshoofd een paar cen-
timeter bij mijn gezicht vandaan, wiebelend en wel.

Het ruwe, onverzorgde haar streek langs mijn hals, en ik jammer-
de. Even bewoog het lijk zich niet. Toen kwam de schedel nog dich-
terbij. Nu kon ik hem ruiken; de vage doodslucht die me eerder niet
was opgevallen maakte me misselijk, en de gedachte dat er iemand
in zat, gevangen in dat rottende-

Hij kwam nog dichterbij.

‘Stop. S-stop, alsjeblieft.’

Hij hield op met bewegen. Daar zaten we dan, oog in oogkas, ter-
wijl ik snel en oppervlakkig in- en uitademde in een poging mezelf tot
bedaren te brengen zonder zijn stank al te diep te hoeven inademen.

Ik wachtte af wat hij zou gaan doen, maar hij deed niets.

Ik had hem gevraagd te stoppen, en dat had hij gedaan.

Meteen moest ik denken aan de gruwelijke oude schilderijen die
ik op internet had gezien, van necromancers aan het hoofd van een
leger der doden. Ik moest denken aan het boek over necromancers
dat dokter Davidoff me had gegeven.

Het vermogen om met de doden te communiceren. Het vermo-
gen om de doden tot leven te wekken. Het vermogen om de doden
te beheersen.

‘Een s-stukje achteruit,’ zei ik. ‘A-alsjeblieft.’

Dat deed hij, langzaam en met klapperende tanden. Er steeg een
keelachtig geluid op uit zijn borstkas. Een grom.

Ik ging op mijn knieën zitten. ‘Ga liggen, alsjeblieft.’

Terwijl hij dat deed, hief hij zijn gezicht naar me op. Zijn hoofd
ging in een slangachtige beweging van links naar rechts, en zijn ge-
grom klonk als een ratelend gesis. Toen ik in die lege oogkassen keek
zag ik haat. De walging straalde van het lijk af. Hij gehoorzaamde me
niet omdat hij dat graag wilde, maar omdat hij geen keus had. Hij
was een geketende ziel, opgeroepen door een necromancer, terug-
geduwd in een lichaam dat niet veel meer was dan een geraamte, ge-
dwongen te doen wat zijn meester hem opdroeg.

Ik slikte moeizaam. ‘H-het spijt me. Het was niet mijn bedoeling
om je terug te halen. Ik deed het niet expres.’

Hij siste en zijn hoofd bewoog nog steeds, alsof hij niets liever
wilde dan mij laten ervaren hoe het voelde om dood te zijn.

‘Het spijt me echt vr…’

Ik slikte mijn woorden in. De geest die in dat lichaam gevangen-
zat wilde geen verontschuldigingen. Hij wilde worden bevrijd. Dus
sloot ik mijn ogen en concentreerde ik me daarop, wat een stuk ge-
makkelijker was nu ik niet meer bang hoefde te zijn dat hij over mijn
benen heen zou kruipen.

Toen ik me voorstelde hoe ik de geest uit het lichaam trok, hield
het klappertanden zo snel op dat ik even gluurde, bang dat ik hem
onbedoeld had opgedragen stil te zijn. Maar het geraamte lag aan
mijn voeten roerloos op de grond. De geest was verdwenen.

Ik ademde diep en beverig in, wreef over mijn gezicht en keek op
naar Derek, wiens gestalte de deuropening vulde.

‘Als je denkt dat iemand ons kan hebben gehoord, kunnen we
maar beter onze spullen pakken en weggaan,’ zei ik met opmerkelijk
vaste stem. ‘Hem laten we gewoon hier liggen, zodat hij wordt ge-
vonden en kan worden begraven.’

Terwijl ik dat zei dacht ik stom genoeg heel even dat Derek mis-
schien wel onder de indruk zou zijn van de manier waarop ik het uit-
eindelijk had opgelost. Maar hij stond daar maar en voelde aan de
schram op zijn wang.

‘Sorry daarvoor,’ zei ik. ‘Ik raakte in paniek toen je…’

‘Ik vroeg je nog zo of je liever weg wilde. Ik zei dat we best iets an-
ders konden vinden als dat’ - hij gebaarde naar het lijk - ‘een pro-
bleem was.’

‘En ik dacht dat het geen probleem zou zijn zolang ik niet pro-
beerde een geest op te roepen.’

‘Maar dat heb je dus wel gedaan.’

‘Ik lag te slapen, Derek!’

‘Waar droomde je over?’

Ik wist het meteen weer, en ik zei niets.

‘Je droomde dat je hem opriep, hè?’

‘Ik… Het was niet mijn bedoeling om…’ Ik wreef weer over mijn
gezicht. ‘Gewone mensen kunnen hun dromen niet sturen, Derek.
Als jij dat wel kunt, dan ben je kennelijk inderdaad een stuk slimmer
dan de rest.’

‘Natuurlijk kan ik dat niet. Maar het was een gevaarlijke situatie,

dat jij zo dicht bij een dode was. Dat had je kunnen weten na wat er
in de kruipruimte is gebeurd.’

En dat wist ik ook, zeker na het incident met de vleermuizen.
Mijn intuïtie had me nog wel ingefluisterd dat ik moest weggaan,
maar ik durfde niet toe te geven dat ik bang was. Ik wilde niet zwak
lijken. Ik wilde niet dat Tori me zou bespotten, dat Derek boos op
me zou worden, dat Simon teleurgesteld in me zou zijn. In mijn ver-
langen om sterk te lijken had ik iets stoms gedaan.

Ik wilde mijn fout toegeven en Derek vertellen over de vleermui-
zen, maar toen ik zijn gezicht zag - de onverdraagzame arrogantie
waarmee hij had besloten dat hij gelijk had en dat ik een dom gansje
was - veranderde ik prompt van gedachten.

‘Alles in orde?’ Simon stond achter Derek en probeerde langs hem
heen te kijken.

‘Het… Hij is weg,’ zei ik. ‘De geest.’

‘Mooi, want volgens mij hoorde ik iemand aankomen.’

‘En wanneer wilde je ons komen waarschuwen?’ snauwde De-
rek.

‘Ik was niet van plan naar binnen te stormen en Chloe te storen.’
Hij wendde zich tot mij. ‘Gaat het wel?’

‘Natuurlijk gaat het wel.’ Tori kwam achter Simon staan. ‘Zij heeft
dat ding opgeroepen. Zij zou ons juist moeten vragen of het wel gaat,
want wij zijn immers midden in de nacht wakker geschrokken en
hartstikke getraumatiseerd geraakt.’

‘Zo getraumatiseerd kun je niet geweest zijn, want je pakte met-
een je haarborstel,’ zei Simon.

‘Om als wapen te kunnen gebruiken, ja! Ik…’

Ik ging tussen hen in staan. ‘Hoorde ik net iemand zeggen dat we
elk moment konden worden betrapt? Ik stel voor dat we onze spul-
len pakken en maken dat we wegkomen.’

‘Deel jij nu de bevelen uit, Chloe?’ vroeg Tori.

‘Nee, ik doe een voorstel. Als jij er liever niet op ingaat, ook goed.
Dan blijf je toch lekker hier? Kun je meteen aan de eerste de beste
die binnenkomt uitleggen hoe het zit met dat lijk.’

‘Ja/ zei iemand achter me. ‘Misschien moet je dat maar eens uit-
leggen, meisje.’

Aan de andere kant van de kamer stond een gedaante waarvan in
het donker alleen de contouren zichtbaar waren. Ik draaide me om
naar de anderen, maar die hadden zich niet verroerd. Ze stonden al-
lemaal naar mij te kijken.

‘Chloe?’ vroeg Simon.

Er stapte een man uit de schaduw. Hij had maar een paar grijze
lokken in zijn lange haar, maar zijn gezicht was zo gerimpeld dat hij
wel tachtig leek. Mijn blik daalde af naar zijn sweater, waar het logo
van de Buffalo Sabres op stond. Toen keek ik naar het geraamte op
de grond; het was net zo ver gedraaid dat ik kon zien dat op de ge-
rafelde sweater hetzelfde logo stond, al was het zo versleten dat het
bijna niet meer herkenbaar was.

‘Chloe?’ vroeg hij. ‘Heet je zo, ettertje?’

‘H-het spijt me/ zei ik. ‘Het was niet mijn bedoeling om je op te
roepen.’

Simon kwam met een sprong voor me staan. ‘Zeg, geest, ik weet
dat je me kunt horen. Het was een ongelukje.’

De man dook dwars door Simon heen. Met een kreet deinsde ik
terug. Simon draaide zich razendsnel om, maar Derek trok hem op-
zij.

‘Tegen wie heeft Chloe het?’

‘Tegen de geest die ze heeft opgeroepen/ zei Simon.

‘Pakje rugzak/ zei Derek. ‘We moeten weg.’

Terwijl Simon en Tori wegrenden, volgde Derek mijn blik om te
bepalen waar de geest stond. ‘Het was niet haar bedoeling je op te
roepen. Ze heeft haar verontschuldigingen aangeboden, en nu gaan
we weg, dus het zal niet meer gebeuren. Ga terug naar het hierna-
maals.’

De geest liep met grote passen op Derek af en keek hem boos aan.
‘Wou je me soms dwingen?’

‘Dat kan hij niet,’ zei ik. ‘En hij kan je ook niet horen. Het spijt me
echt. Heel…’

Met een ruk wendde hij zich tot mij. Ik kromp weer ineen, maar
Derek legde zijn hand op mijn rug om te voorkomen dat ik achteruit
zou deinzen.

‘Hij kan je geen pijn doen,’ fluisterde Derek. ‘Blijf rustig staan en
zeg dat hij moet weggaan.’

‘Het spijt me vreselijk.’ Ik rechtte mijn rug en liep naar voren. ‘Het
was niet mijn bedoeling je op te roepen. Het was een ongelukje…’

‘Ongelukje! Dat was geen ongelukje. Het leek jou en je nietsnut-
ten van vriendjes gewoon wel leuk om me terug te duwen in dat-
dat ding.’ Hij wees naar het lijk. ‘Denk je soms dat ik nooit met tie-
ners zoals jullie te maken heb gehad? Die me voor de lol uit mijn
slaapplaats joegen? Mijn schoenen pikten? En nu komen jullie hier
jullie satanische ritueeltjes uitvoeren…’

‘Satanisch? Nee. W-we…’

‘Hoorde je dat?’ zei iemand in de verte. ‘Er is iemand binnen.’

Derek slaakte een verwensing en duwde me in de richting van de
achterkant van het gebouw. Simon en Tori renden naar binnen.

‘Twee mannen,’ zei Simon. ‘Politie, denk ik. Ze komen via de
voorkant…’

‘De achterdeur,’ zei Derek. ‘Opschieten.’

De voordeur knalde open. Simon draaide zich om en rende naar
de achterkant. Wij volgden hem.

‘Hé!’ riep de geest. ‘Waar dacht jij heen te gaan?’

Een duw van Derek hield me in beweging.

‘O nee, mooi niet, meisje,’ zei de geest. ‘Ik ben nog niet klaar met
jou. Je zult boeten voor die stunt van je…’ Bedreigingen snauwend
volgde hij me op de hielen, terwijl we door de achterdeur naar bui-
ten glipten.

‘Is hij weg?’ vroeg Tori toen ik haar bijna had ingehaald.

Ik knikte en ademde diep in. De ijskoude nachtlucht brandde in
mijn longen, maar ik had geen last van de kou; ik had mijn trui aan-
getrokken - een van de nieuwe sweaters - en de capuchon opgezet,
met het te grote jack eroverheen. Het zweet sijpelde over mijn ge-
zicht terwijl ik op adem probeerde te komen. Een paar straten terug
had ik de anderen vooruit laten gaan, omdat ik dacht dat ik de geest
gemakkelijker zou kunnen afschudden als ik niet in een groep liep.
Dat was inderdaad zo.

We wisten niet wie er was komen kijken waar het kabaal vandaan
kwam. Misschien was het politie, zoals Simon dacht, misschien wa-
ren het zwervers; we waren niet lang genoeg gebleven om daarach-
ter te komen.

Nu stonden we op een parkeerplaats tussen een minibusje en een
pick-uptruck. Uit een nachtclub vlakbij schalde muziek. Dat verras-
te me: een overvolle parkeerplaats en een druk café, zo diep in de
nacht van een doordeweekse dag. Toen keek ik op mijn horloge en
besefte dat het nog niet eens middernacht was.

‘Je had er niet zomaar vandoor moeten gaan,’ zei Derek.

‘Ik heb je toch verteld wat ik van plan was? En het werkte.’

‘Je kunt niet zomaar…’

‘Laat nou maar,’ zei Simon zachtjes. ‘We moeten op zoek naar een
nieuwe slaapplaats.’

‘Dankzij iemand wier naam ik niet zal noemen,’ zei Tori.

‘Het is Chloe’s schuld niet.’

‘Jawel. Zelfs Derek zei het.’

‘Hij bedoelde niet…’

Ik stak mijn handen op. ‘Ik neem alle verantwoordelijkheid op
me. Kunnen we nu alsjeblieft ophouden met bekvechten? Ik weet
dat iedereen opgefokt is, maar als we dit willen overleven…’

‘Als je nu een toespraak gaat geven over dat we onze meningsver-
schillen opzij moeten schuiven en moeten samenwerken, ga ik kot-
sen,’ zei Tori.

‘Tja, dat zou ik best willen, maar ik ben veel te bang dat deze gene-
tisch gemanipuleerde bovennatuurlijke dan zou worden verslonden
door een genetisch gemanipuleerde haai.’

Simon barstte in lachen uit.’Deep Blue Sea.’ Hij keek Derek aan.
‘Die film heb jij nooit gezien. Samuel L. Jackson staat op een gegeven
moment een speech af te steken over dat ze moeten ophouden met
ruziemaken en de handen ineen moeten slaan. Halverwege duikt
achter hem een haai op die hem opvreet. Beste sterfscène aller tijden.’

‘En volkomen terecht voor iemand die zo’n speech afsteekt; daar-
om doe ik dat maar niet.’

‘Maar je hebt gelijk,’ zei Simon. ‘Tijd om een moratorium op ge-
bekvecht af te kondigen.’

‘Moratorium?’ vroeg Tori. ‘Jeetje, wat een moeilijk woord. Moet
je weer opscheppen, Simon?’

We draaiden ons allemaal naar haar om.

‘Wat nou?’ vroeg ze.

‘Niet bekvechten betekent: geen steken onder water, geen bele-
digingen, geen gekat en geen getreiter,’ zei Derek. ‘En dat betekent
waarschijnlijk dat we jou de komende paar dagen helemaal niet zul-
len horen.’

‘Wat deze situatie betreft,’ zei ik, ‘ik neem de verantwoordelijk-
heid op me, dus zal ik het ook oplossen. Blijven jullie maar hier, dan
zoek ik een plaats…’

Derek greep me bij de achterkant van mijn jack. ‘Er is nog steeds
een pissige geest naar je op zoek, en er is een astronomisch hoge be-
loning voor je uitgeloofd. Jij blijft hier bij Tori. Simon en ik gaan wel
op zoek naar iets anders.’

Voordat ze weggingen draaide Derek zich nog een keer naar me
om. ‘Ik meen het. Hier blijven!’

‘Zelfs als de eigenaren van deze jongens’ - Tori tikte tegen de au-
to’s aan weerszijden van ons - ‘naar buiten komen?’

Derek deed alsof hij haar niet had gehoord. ‘Ze is jouw verant-
woordelijkheid, Chloe.’

Zodra ze weg waren wendde Tori zich tot mij. ‘Waarom pik je
dat? Hij behandelt je alsof je een klein kind bent.’

Ik zei niets, maar verliet de plek waar ik van Derek moest blijven.

Ze glimlachte. ‘Dat lijkt er al meer op.’

Ik ging haar voor naar een grindstrook tussen twee gebouwen.
Daar liet ik me op de grond zakken. ‘Hier zijn we veiliger, en nog
steeds in de buurt.’

Ze staarde me aan. ‘Dit meen je niet.’

Ik trok de mouwen van mijn jack over mijn handen om ze warm
te houden.

‘Doe je altijd wat hij zegt?’

‘Alleen als hij gelijk heeft.’

Ze torende boven me uit. ‘Laat jij je zomaar door een jongen de
wet voorschrijven? Ook al houdt dat in dat de meisjes moeten gaan
zitten duimendraaien terwijl de jongens op zoek gaan naar een grot
om in te slapen en, als we geluk hebben, iets te eten voor ons meesle-
pen?’

‘Ja.’

‘Nou, ik mooi niet. Ik ga die jongens laten zien dat een meisje dit
net zo goed kan als zij.’

Ik ging met mijn rug tegen de muur zitten en sloot mijn ogen.
Stampvoetend liep ze weg. Ik opende mijn ogen en keek haar na ter-
wijl ze zich van me verwijderde.

Derek had gezegd dat ik daar moest blijven. En dat ik op haar
moest letten. Op dat moment botsten die twee verzoeken nogal. Ik
wist dat hij, als hij hier was, zou zeggen dat ik Tori moest vergeten en
om mezelf moest denken. Maar dat kon ik niet.

‘Wacht even,’ zei ik. Ik draafde achter haar aan.

‘Als je tegen me gaat lopen mekkeren dat ik Frankenstein niet
boos moet maken, wil ik het niet weten.’

‘Ik zeg niks. Ik wil je helpen een goede plek te vinden. Zolang we
een beetje in de buurt blijven kan Derek ons wel opsporen.’ Ze stap-
te de stoep op; ik controleerde of mijn capuchon nog goed zat en
pakte toen snel haar mouw beet. ‘We kunnen stille straatjes nemen,
maar ik moet zo veel mogelijk bij andere mensen uit de buurt blij-
ven.’

‘Ik niet. Ik heb geen last van stalkende geesten en een prijs van een
half miljoen op mijn hoofd.’

‘Ja, maar als de Edison-groep ons echt terug wil, hebben ze mis-
schien de publiciteit opgezocht om ons uit onze schuilplaats te ver-
jagen. We moeten allebei voorzichtig zijn.’

We bereikten het eind van de straat. Tori wilde linksaf gaan, maar
ik hield haar opnieuw tegen.

‘Deze kant op.’ Ik gebaarde naar de donkere kant van de straat.
‘Kijk uit naar een goed plaatsje in een steegje. De wind komt uit het
noorden, dus we moeten iets hebben met beschutting aan de noord-
kant. Een hoekje of het eind van een doodlopend steegje of een goe-
dereningang in een diepe nis zou het beste zijn, want dan kunnen we
mensen zien aankomen. En hoe slechter het verlicht is, hoe beter.
We willen iets donkers en beschuts.’

‘Jij bent al net zo bazig als Derek, weet je dat? Het enige verschil is
dat jij op vriendelijke toon bevelen uitdeelt.’

Maar kennelijk was op vriendelijke toon bevelen uitdelen een
goede strategie, want ze deed geen enkele poging om ervandoor te
gaan of de leiding over te nemen. Ze liep gewoon rustig met me mee,
terwijl we verschillende plekjes inspecteerden.

Achter een rij winkels vonden we een lange, smalle steeg met een
muur aan de ene kant en een ononderbroken hek van twee meter
hoog aan de andere.

‘Dit ziet er veelbelovend uit,’ zei ik.

‘Eh… ja, als je Oscar het Moppermonster bent.’ Ze gebaarde naar
een rij vuilnisemmers.

Ik tilde een deksel op en wees naar het versnipperde papier dat
erin lag. ‘Recycling. Er zijn hier geen restaurants, dus het afval stinkt
niet.’

Ik liep verder het steegje in. Bij een muur liep het dood.

‘Dit is ideaal/ zei ik. ‘Het is aan drie kanten beschut en de vuil-
nisemmers blokkeren deels de toegang. We kunnen wat met dozen
schuiven en papier op de grond leggen om op te zitten.’

‘En als we geluk hebben vinden we misschien wel een kartonnen
doos die groot genoeg is om in te kruipen, zodat we kunnen doen
alsof we dakloos zijn.’

‘Op dit moment, Tori, zijn we ook dakloos.’

Daar had ze niet van terug. Aan het eind van het steegje bleef ik
staan, en ik lachte kort.

‘Kom eens hier.’

Ze zuchtte. ‘Wat nou weer?’

Ik gebaarde dat ze moest komen.

‘O.’ Ze stak haar verkleumde handen uit naar de warme lucht-
stroom die uit een rooster kwam.

Ik grijnsde. ‘We hebben zelfs verwarming. Is dat ideaal of niet?’

‘Inderdaad, ideaal/ zei een meisje. ‘Daarom is deze plek ookbezet.’

Door het steegje kwamen drie meisjes op ons afgelopen. Ze wa-
ren allemaal van onze leeftijd. Het eerste meisje was blond en droeg
een veel te groot soldatenuniform. Het tweede had dreadlocks. Het
derde meisje had een versleten jack van bruin leer aan, en toen het
maanlicht haar even bescheen zag ik dat er een dik litteken van haar
oog tot aan haar kin liep.

‘Zie je dat?’ Het meisje met de dreadlocks wees naar een tag op
het houten hek. ‘Dat is ons teken. Dat betekent dat deze plek van ons
is.

‘D-dat hadden we niet gezien. Sorry. We gaan al.’

Ik wilde weglopen, maar Tori hield me tegen. ‘Nee, wij gaan ner-
gens heen. Je kunt een steegje helemaal niet reserveren, teken of
geen teken. Wie het eerst komt, die het eerst maalt. Wil je hier sla-
pen? Dan moet je morgen eerder komen.’

‘Pardon?’

Het meisje met het litteken haalde een stiletto uit haar zak. Met
een ploink schoot het lemmet eruit. Tori wierp een vluchtige blik op
het mes, maar zette geen stap en keek het meisje recht aan.

‘Wat zullen we nou krijgen?’ zei het meisje met het litteken te-
gen haar vriendinnen. ‘Die griet wil ons van onze plek verjagen.
Hoe lang leef jij al op straat, meid?’ Ze bekeek Tori van top tot teen.
‘Sinds negen uur vanochtend, zo te zien. Wat is er gebeurd? Mocht je
van pappie en mammie niet naar je vriendje, omdat je morgen weer
naar school moet?’

De meisjes grinnikten. Tori boog haar vingers, klaar om met
een bezwering te smijten. Ik pakte haar pols. Ze probeerde me af te
schudden. Het lukte me haar aandacht te vestigen op de andere twee
meisjes, die inmiddels identieke stiletto’s hadden getrokken, maar
haar blik ging weer naar het meisje met het litteken, en alle woede
die ze de afgelopen vierentwintig uur had onderdrukt borrelde op.
De dozen vlak bij de meisjes trilden en ritselden. Achter hen dwar-
relden papiersnippers door de lucht. Ze draaiden zich niet eens om;
ze schreven het toe aan de wind.

Ik omklemde Tori’s pols nog steviger en fluisterde: ‘Te veel.’

Tot mijn verbazing ontspande ze haar hand. Ik verwachtte een list
en hield haar vast, maar ze schudde me van zich af en zei: ‘Goed dan.
We gaan al.’

‘Goed idee,’ zei het meisje met het litteken. ‘Als je dat nog een keer
ziet, meiden’ - ze wees naar de tag - ‘maak dan dat je wegkomt. In
elk geval zolang je niet de wapens hebt om het spelletje mee te spe-
len.’

We wilden langs hen heen lopen, maar het meisje met het litte-
ken stak plotseling haar hand uit en legde hem met een klap op Tori’s
borst om haar tegen te houden.

‘Het leven is hier heel anders dan jullie schijnen te denken. Jullie
hebben nog veel te leren.’

‘Bedankt,’ bromde Tori, en ze wilde doorlopen, maar het meisje
met het litteken hield haar weer tegen.

‘Weet je wat het is met lessen? Ze blijven pas hangen als er conse-
quenties aan vastzitten. Dus ik ga ervoor zorgen dat je deze niet ver-
geet. Geef me je jas eens.’

Ze stak haar hand uit. Tori staarde ernaar.

‘Die van mij wordt een beetje oud,’ zei het meisje. ‘Ik vind de jou-
we mooier.’

Tori snoof spottend en wilde weer doorlopen.

Het meisje ging met haar stiletto geheven voor haar staan. ‘Ik zei
dat ik je jas wilde hebben.’

‘En haar schoenen.’ Het meisje met de dreadlocks wees naar mij.

‘Goed dan, de jas en de schoenen,’ zei het meisje met het litteken.
‘Trek maar uit, meiden.’

Het meisje in het legeruniform deed een stap naar voren. ‘Ik wil
de spijkerbroek van dat kleintje ook hebben. Ik heb nog nooit een
broek van Sevens gehad.’ Ze lachte het edelsteentje in een van haar
tanden bloot. ‘Straks voel ik me net een filmster.’

‘Ja, als je hem tenminste aankrijgt,’ zei het meisje met de dread-
locks.

‘Laat die spijkerbroek nou maar,’ zei degene met het litteken.
‘Jouw jas en jouw schoenen. Nu.’

Tori kon niet zonder haar jas, en ik kon al helemaal niet zonder
schoenen. Ik bukte om de veters van een van mijn sportschoenen los
te maken, deed of ik mijn evenwicht verloor, maakte een sprongetje
en gebaarde naar Tori dat ze me moest komen helpen. Tot mijn gro-
te opluchting deed ze wat ik vroeg. Ik leunde op haar terwijl ik aan
mijn schoen trok en fluisterde: ‘Wegduwen.’

Tori fronste haar voorhoofd.

Ik wapperde met mijn vingers. ‘Wegduwen. Eén, twee, drie.’ Ik
knikte naar ieder meisje afzonderlijk.

Tori schudde haar hoofd. ‘Binden.’

‘Te veel. Wegduwen.’

“Vlug een beetje, meiden,’ zei het meisje met het litteken.

Tori slaakte een geërgerde zucht en bukte alsof ze me wilde hel-
pen mijn schoen los te maken. Toen schoot ze overeind en stak

haar handen uit naar het meisje met het litteken.

Het meisje verstijfde. Daar stond ik dan met mijn goede raad.

Aanvankelijk merkten de andere twee het niet eens. Ze keken on-
geduldig naar hun leider en wachtten tot zij ons weer zou aanspo-
ren.

‘Ik tel af,’ fluisterde Tori. ‘Eén, twee…’

‘Hé, wat…’ begon het meisje in het legeruniform.

Tori’s handen vlogen omhoog, maar het meisje liep gewoon door.
En degene met het litteken struikelde bijna toen de betovering werd
verbroken. Met haar mes geheven kwam ze op ons af. Haar vriendin-
nen kozen positie aan weerszijden van haar. Tori probeerde het nog
een keer, maar kennelijk had ze al haar kracht verspeeld, want er ge-
beurde niets.

‘Wat dat ook voor een trucje was,’ zei het meisje met het litteken,
‘het was helemaal niet slim. Jullie hebben drie tellen om je uit te kle-
den. Allebei.’

‘Mooi niet,’ zei Tori. Achteruit.’

Ze maakte een korte beweging met haar vingers. Het meisje wan-
kelde niet eens.

‘Achteruit, zei ik!’

Ze probeerde het nog een keer. De meisjes liepen gewoon door.
Ik draaide me om en ontdekte wat het probleem is met een blind
steegje: als de ingang geblokkeerd is kun je geen kant op. Toen het
meisje in het legeruniform op me afdook, zette ik het toch maar op
een rennen, met Tori naast me.

Op het laatste moment maakte ik een schijnbeweging in de hoop
mijn belagers te verrassen, zodat ik hen kon ontwijken. Bij het meis-
je in het legeruniform werkte het. Maar degene met de dreadlocks
doorzag mijn manoeuvre en versperde me de weg.

Ik wist haar mes te ontwijken, maar ze gaf me een schop in mijn
knieholte. Mijn been begaf het en ik viel op de grond. Snel schoof ik
bij haar vandaan. Ik ving een glimp op van Tori, die haar handen had
geheven alsof ze zich overgaf. Toen probeerde ze met een watervlug-
ge beweging de hand vast te pakken waarmee het meisje met het lit-
teken het mes vasthield. Het lemmet blikkerde, en opeens zat er een
snee in Tori’s leren jas.

Tori slaakte een verstikte kreet van verontwaardiging, alsof de
snee in haar arm zat in plaats van in haar mouw. Haar handen vlogen
omhoog. Het meisje met het litteken sprong achteruit om een klap
te ontwijken, maar Tori’s handen gingen omhoog tot boven haar
hoofd en kwamen toen met een ruk naar beneden.

Een onzichtbare golf sloeg tegen me aan, en voor ik het wist lag ik
op mijn rug. Sportschoenen klepperden op het beton, en toen ik op-
keek zag ik dat Tori op me afkwam rennen.

‘Gaat het wel?’ Toen ze zag dat ik bij bewustzijn was, wachtte ze
niet op antwoord. ‘Sta op!’

Wankel kwam ik half overeind; mijn been deed nog pijn van de
trap die het meisje met de dreadlocks me had gegeven. Snel keek ik
om me heen. Ze lag ongeveer een meter bij me vandaan.

Tori sleurde me verder overeind. Het meisje in het legeruniform
lag onder aan de muur. Ze kreunde zachtjes. Degene met het litteken
zat op handen en knieën, bij bewustzijn, maar verdwaasd.

Toen ik het mes van het meisje met de dreadlocks op de grond
zag liggen, raapte ik het snel op, zei tegen Tori dat ze dat van het kind
met het litteken moest meenemen en rende op degene in het leger-
uniform af om het hare te zoeken. Een paar meter verderop zag ik
het liggen. Ik griste het mee. Tori rende al het steegje uit. Zonder
acht te slaan op de pijn in mijn been sprintte ik achter haar aan.

‘Heb je dat mes nou gepakt?’ vroeg ik.

‘Hoezo? Jij hebt er al twee.’

‘Ja, maar…’

‘Hé!’ werd er achter ons geschreeuwd. ‘Hé!’

Ik wierp een vluchtige blik achterom en zag dat het meisje met
het litteken achter ons aan kwam, met haar mes in haar hand. Daar-
om wilde ik ze dus alle drie meenemen.

Ik drukte Tori een van de messen in de hand en zei dat ze moest ren-
nen. Dat deed ze dan ook; ze sprintte weg, en met haar lange be-
nen liet ze me al snel ver achter zich. Dat was nou ook weer niet de
bedoeling. Maar we hadden genoeg voorsprong. We moesten ge-
woon…

Ik keek even achterom naar mijn belager en zag daardoor de
stoeprand over het hoofd. Ik struikelde en probeerde overeind te
blijven, maar mijn pijnlijke knie begaf het en ik viel languit op een
strook gras. Met beide handen duwde ik me omhoog, klaar om over-
eind te krabbelen, maar het meisje liet zich op mijn rug vallen en de
lucht werd uit mijn longen geperst.

We worstelden - als je wanhopig met je armen en benen om je
heen maaien ‘worstelen’ kunt noemen. Al snel had ze me op mijn
rug tegen de grond gewerkt met het mes tegen mijn keel. Meteen
hield ik op met tegenstribbelen.

‘Ik… Ik… Ik…’ Ik slikte. ‘Het spijt me. Wil je mijn jack hebben?
Mijn schoenen?’

Haar gezicht was vertrokken van afkeer. ‘Jij hebt helemaal niks
wat ik wil hebben, blondje.’

Ze rukte mijn capuchon van mijn hoofd en trok aan een handvol
haar. Ik kromp ineen en onderdrukte een kreet van pijn.

‘Rode lokken?’ Een humorloze lach. ‘Denk je soms dat je dan
stoer lijkt? Cool?’

‘N-nee. Als je mijn schoenen wilt hebben…’

‘Die passen me toch niet. Ik wilde de jas van je vriendin hebben,
maar die is gevlogen. Fijne vriendin, trouwens. Ze keek niet eens

achterom.’ De greep van het meisje werd iets losser, maar het mes lag
nog steeds tegen mijn keel. ‘Was het soms een taser?’
‘Hè?’

‘Wat ze daarnet deed. Ze heeft eerst mij en toen mijn vriendinnen
met een taser bewerkt. Dat vond je vast ontzettend grappig.’

‘N-nee. Ik…’

‘Ik zei dat ik jullie een lesje zou leren, en aangezien je niets hebt
wat ik wil hebben…’

Ze verplaatste het mes, zodat de punt een paar centimeter boven
mijn oog hing. Toen ik het op me af zag komen raakte ik in paniek,
en ik probeerde me uit alle macht los te worstelen, maar ze hield me
met haar arm op mijn keel stevig vast, waardoor ik steeds minder
lucht kreeg naarmate ik heviger tegenstribbelde. Ik kon niets an-
ders doen dan kijken naar die scherpe punt, die recht op mijn oog
afkwam. Er borrelde een zacht gejammer op vanuit mijn buik. La-
chend legde ze het mes op mijn jukbeen.

Het puntje sneed in mijn huid. Ik voelde een steek van pijn, ge-
volgd door warm bloed dat over mijn wang sijpelde.

‘Dit is geen leven voor mooie meisjes, blondje. Een schattig griet-
je als jij? Ik geef je ongeveer een week voordat een of andere pooier
je in een minirokje op de hoek van een straat neerzet. Ik bof. Ik hoef
me daar geen zorgen om te maken.’ Ze draaide haar hoofd een beet-
je, zodat ik het lelijke litteken op haar wang kon zien. ‘Ik ga jou de-
zelfde gunst bewijzen.’

Het mes sneed steeds dieper in mijn vlees. Ik kneep mijn ogen
dicht tegen de pijn, maar op dat moment sprong het meisje met een
grauw van woede overeind.

Ik krabbelde op, en pas toen besefte ik dat zij helemaal niet had
gegrauwd. En ze was ook niet overeind gesprongen. Met ogen als
schoteltjes vloog ze de lucht in; haar mes viel met de punt naar be-
neden op de grond en bleef daar steken, terwijl Derek haar hoog op-
tilde. Hij zwaaide haar in de richting van de muur.

Ik gilde: ‘Nee!’ Ik dacht dat het te laat was, veel te laat, maar op
het laatste moment hield hij zich in, zo abrupt dat hij bijna struikel-
de. Het meisje sloeg en schopte wild om zich heen. Ze raakte hem
met haar voet. Derek leek het niet eens te merken. Hij keek om zich
heen, zag het hek en slingerde haar er met een grom overheen. Aan
de andere kant plofte ze op de grond.

Ik was al half opgestaan, op onvaste voeten en met trillende be-
nen. Hij greep me in mijn kraag en sleurde me verder overeind.

‘Lopen!’

Ik zag het mes rechtop in de grond staan en griste het mee. Hij gaf
me zo’n harde zet dat ik struikelde. Toen zette ik het op een lopen.
Hij haalde me in en ging me voor. Na ongeveer vierhonderd meter
draaide hij zich met een ruk om en keek me aan met een blik die me
ineen deed krimpen. Hij greep me bij mijn bovenarm en dwong me
te blijven staan.

‘Had ik niet gezegd dat je moest blijven waar je was?’

‘Ja, maar…’

‘Had ik niet gezegd dat je moest blijven waar je was?’ bulderde hij.

Ik keek om me heen, bang dat iemand ons had gehoord, maar we
bevonden ons achter een rij winkels en nergens brandde licht.

‘Ja,’ antwoordde ik zachtjes, op kalme toon. ‘Dat heb je inderdaad
gezegd. Maar je zei ook dat ik op Tori moest letten, en zij ging ervan-
door.’

‘Tori kan me geen reet schelen. Als ze wegloopt, laat je haar maar
begaan. Als ze voor een bus springt, laat je haar gewoon.’

Toen ik hem in de ogen keek zag ik de angst achter de woede
en wist ik op wie hij eigenlijk boos was: op zichzelf, omdat hij dat
meisje bijna tegen de muur had gesmeten, net als die jongen in Al-
bany.

Zonder iets te zeggen wrikte ik zijn vingers om mijn arm los. Hij
deed een stap achteruit en balde en ontspande zijn vuist.

‘Als ze weg wil, laat haar dan gaan,’ zei hij, zachter nu. ‘Mij kan het
niet schelen wat er met haar gebeurt.’

‘Mij wel.’

Hij deed nog een stap achteruit en wreef afwezig over zijn onder-
arm. Toen hij me zag kijken, hield hij ermee op.

‘Ik heb jeuk/ zei hij. ‘Gewoon jeuk.’

‘Heb je ook andere symptomen? Koorts of…’

‘Nee/ snauwde hij. ‘Niet over iets anders beginnen. Je moet voor-
zichtiger zijn, Chloe. Zoals laatst met dat lijk. Je moet goed naden-
ken over wat er zou kunnen gebeuren.’

Hij had gelijk. Maar toen ik hem zag krabben moest ik eraan den-
ken dat ik niet de enige was die onvoorzichtig was geweest, die geen
aandacht had besteed aan een mogelijke dreiging.

‘En jij dan?’ Ik wees naar hem toen hij weer aan zijn arm krab-
de. ‘Jij, de weerwolf die zijn eerste verandering nog niet heeft gehad,
maar die donders goed weet dat hij zich snel ontwikkelt? Die op een
gegeven moment rusteloos werd en koorts en jeuk kreeg, maar geen
moment bedacht dat hij weleens eerder dan gemiddeld zou kunnen
veranderen? Maar je negeerde de voortekenen… en toen begon het
op de avond dat we zouden ontsnappen.’

‘Ik zou helemaal niet met jullie meegaan…’

‘Maar als ik niet was achtergebleven om je te zoeken, zou Simon
nooit zijn weggegaan. Je had onze ontsnapping kunnen verknallen,
omdat je niet wist wat er met je gebeurde.’

‘Maar ik heb het niet verknald.’

‘Net zoals ik niet wist dat ik in mijn slaap de doden tot leven kon
wekken. Maar heb ik jou ooit op je kop gegeven? Heb ik jou ooit in-
gewreven dat ik bijna was gesnapt omdat ik achterbleef om jou te
helpen?’

Zijn kaak verstrakte en hij wendde zijn blik af. Toen zei hij: ‘Ik
wilde jou ook helpen. En dit was mijn dank.’ Hij gebaarde naar de
schram op zijn gezicht.

‘Omdat ik wakker werd met een jongen boven op me die me te-
gen de grond drukte! Ik snap best dat je wilde voorkomen dat ik die
zombie zou zien die over me heen kroop. Op zich een goed idee,
maar de uitvoering was een stuk minder. En vervolgens verloor je je
geduld en blafte je allerlei bevelen tegen me.’

‘Ik wilde je alleen maar helpen.’

‘Had ik dat bij jou soms ook moeten doen? Tegen je schreeuwen

dat je eens moest opschieten met veranderen, voordat iemand ons te
pakken kreeg?’

Hij wendde zijn blik af. ‘Ik… Wat die avond betreft. Ik heb nooit
gezegd…’ Hij rechtte zijn schouders. ‘We moeten terug. Simon zal
zich wel zorgen om je maken.’

In stilte liepen we ongeveer twintig passen verder, hij voorop.
Toen zijn schouders verstrakten, wist ik dat hij er weer over liep te
piekeren, en ik hoopte vurig dat hij er niet wéér over zou beginnen.
Toe, begin er nou niet weer…

Hij draaide zich naar me om. ‘De volgende keer dat ik tegen je zeg
dat je moet blijven waar je bent, doe je dat ook.’

‘Ik ben je hondje niet, Derek.’

Mijn stem klonk kalm, maar zijn kaak verstrakte en zijn groene
ogen spuwden vuur. ‘Misschien niet, maar je hebt duidelijk iemand
nodig die op je let, en ik heb er schoon genoeg van.’

‘Hou op.’

‘Waarmee?’

‘Hadden we niet afgesproken dat we zouden ophouden met bek-
vechten?’

Hij keek me dreigend aan. ‘Dit valt niet onder…’

‘Je bent boos op jezelf en je reageert het af op mij.’

Ik probeerde redelijk te klinken, maar hij ontplofte en kwam zo
snel op me af dat ik achteruitdeinsde, tot ik een metalen hekwerk te-
genkwam.

‘Ik ben boos op jou, Chloe. Jij bent ervandoor gegaan. Jij raakte in
de problemen. En ik moest je redden.’

Hij kwam nog steeds dichterbij. Ik drukte me met mijn rug tegen
het hek, waardoor de mazen piepend protesteerden.

‘En hou daarmee op,’ zei hij. ‘Met dat achteruitdeinzen en die blik
van je.’

‘Alsof je me bang maakt? Misschien is dat ook wel zo.’

Hij deed zo snel een stap achteruit dat hij wankelde en bijna zijn
evenwicht verloor, en dat gezicht van hem… De uitdrukking ver-
dween echter bijna meteen, en de boze blik was terug.

‘Ik zou je nooit pijn doen, Chloe. Dat zou je toch onderhand…’
Hij brak zijn zin af. Zweeg. Draaide zich met een ruk om en liep weg.
‘De volgende keer regel je het zelf maar. Ik heb geen zin meer om
voor je te zorgen.’

Het liefst wilde ik achter hem aan rennen, hem toeschreeuwen
dat ik hem helemaal niet had gevraagd voor me te zorgen, dat dat
niet nodig was en dat ik er al helemaal geen behoefte aan had. Niet
als dit de tol was die ik ervoor moest betalen: zijn woede, zijn schuld-
gevoel, zijn minachting.

Tranen prikten in mijn ogen. Ik knipperde ze weg en wachtte tot
hij zo ver voor me uit liep dat hij zich niet meer naar me zou om-
draaien. Toen liep ik achter hem aan naar Simon toe.

Tori was er al. Ze zei geen woord tegen me, alsof ze, als ze iets zou
zeggen over wat er was gebeurd, ook zou moeten uitleggen waarom
ze me in de steek had gelaten.

Er werd sowieso niet veel gezegd. We waren allemaal te moe en
hadden het te koud. Ons nieuwe plekje was een laadplatform voor
vrachtwagens. Veilig, maar de noordenwind stond er pal op. Met
onze dunne dekens om ons heen geslagen kropen we weg tegen de
wanden en probeerden te slapen.

Toen ik wakker werd van de geur van worst en eieren, kneep ik mijn
ogen dicht om nog even van de droom te genieten, in het besef dat ik
al van geluk mocht spreken als ik een beurs stuk fruit en een energie-
reep zou krijgen wanneer ik ze opendeed.

‘Wakker worden, schone slaapster,’ fluisterde iemand.

Ik hoorde het geritsel van een papieren zak. Toen sloeg er een
naar worst geurende damp in mijn gezicht. Ik opende mijn ogen en
zag Simon, die een vertrouwd uitziende afhaalzak voor mijn neus
hield.

‘McDonald’s?’

‘Sst, zachtjes.’

Simon wees naar Tori, die nog steeds naast me lag te snurken, en
verliet toen geruisloos het laadplatform, gebarend dat ik hem moest
volgen.

Hij ging me voor naar een steegje, waar een brandladder hing, en
gaf me een kontje. We klommen naar het dak van een gebouw met
drie verdiepingen.

Ik liep naar de rand en keek om me heen. Ten oosten van ons lag
een park, glinsterend van de dauw; de zon was nog niet helemaal bo-
ven de horizon uit en kleurde de hemel roze.

‘Mooi, hè?’ vroeg Simon. ‘Gisteravond was het een stuk minder
rustig in het park, anders zouden we daar zijn gaan slapen.’ Hij zette
de zak en de drinkbekers op het dak neer. ‘Is dit een goede plek voor
het ontbijt? Hier boven?’

Ik keek nog eens naar het uitzicht. Na de vorige avond was dit be-
ter dan het chicste ontbijt in het chicste restaurant. Volgens mij was

dit het meest attente dat iemand ooit voor me had gedaan.

‘Perfect zelfs/ zei ik. ‘Dank je.’

‘Mooi zo. Als je nee had gezegd, had ik Derek de schuld gegeven.’

‘Derek?’

‘Hij stelde deze plek voor en heeft me geholpen de ladder naar be-
neden te trekken. Maar het ontbijt was mijn idee. We zagen de Mc-
Donald’s gisteravond al, en ik dacht dat je misschien wel toe was aan
een ontbijtje zonder geruzie.’

Dus Derek had deze plek uitgekozen. Hoopte hij soms dat ik ver-
blind door de ochtendzon van het dak zou tuimelen?

‘Pannenkoeken of een McMuffin met worst?’ vroeg Simon terwijl
ik het me gemakkelijk maakte op het dak.

‘Wat wil jij?’

‘Ik heb al.’ Hij hield een verpakte muffin omhoog. ‘Ik heb het ge-
woon allebei voor je meegenomen, en wat jij niet hoeft eet Derek
wel op. Met hem in de buurt hoeven we nooit iets weg te gooien.’