1

Toen de deur van mijn cel openklikte, was het eerste wat door mijn benevelde brein schoot dat Liz van gedachten was veranderd en was teruggekomen. Maar geesten maken geen deuren open. Wel vragen ze af en toe mij er een open te maken, zodat ik de zombies van bovennatuurlijken die zijn vermoord door een krankzinnige geleerde kan oproepen en ondervragen, maar voor henzelf is het nooit nodig.

Ik ging rechtop in bed zitten en wreef in mijn slaperige ogen, knipperend met mijn wimpers om de hardnekkige mist van het kalmeringsmiddel te verjagen. Even bleef de deur op een kier openstaan. Ik glipte mijn bed uit en liep er op mijn tenen over het dikke tapijt van mijn nephotelkamer naartoe, in de hoop dat degene die hem had geopend was weggeroepen en dat ik zou kunnen ontsnappen voordat die lui begonnen met de experimenten waarvoor ze me hiernaartoe hadden…

‘Hallo, Chloe.’ Dokter Davidoff zette zijn stralendste oudemannenglimlach op toen hij de deur wijd openduwde. Zo oud was hij helemaal niet - vijftig misschien - maar in een film zou ik hem de rol geven van de seniele, verstrooide geleerde. Die glimlach was je reinste komedie, en ik wist zeker dat hij erop had geoefend tot hij hem tot in de puntjes beheerste.

De vrouw die achter hem aan kwam had chic blond haar en droeg een modieus mantelpakje. Haar zou ik de rol geven van de moeder van het gemeenste meisje uit de klas. Al speelde ik dan wel een beetje vals, want dat was ze ook echt: de moeder van Victoria - Tori - Enright, de enige huisgenoot die we niet bij onze plannen hadden betrokken toen we uit Lyle House wegliepen - en met goede reden, want zij was nu juist een van de oorzaken dat ik daar weg moest.

Tori’s moeder had een plastic tas van Macy’s bij zich, alsof ze net had gewinkeld en nu even langswipte om voor de lunch nog snel een paar afschuwelijke experimenten uit te voeren.

‘Ik weet dat je veel vragen hebt, Chloe,’ zei dokter Davidoff, terwijl ik op de rand van het bed ging zitten. ‘En die willen we graag voor je beantwoorden. Maar eerst moet je ons een beetje helpen.’

‘Simon en Derek,’ zei mevrouw Enright. ‘Waar zijn ze?’

Ik keek van haar naar dokter Davidoff, die bemoedigend glimlachte en knikte, alsof hij er geen moment aan twijfelde dat ik mijn vrienden zou verraden.

Ik was nooit een opstandig meisje geweest. Ik was nooit van huis weggelopen. Had nooit stampvoetend gegild dat het leven niet eerlijk was en dat ik wou dat ik nooit was geboren. Telkens wanneer mijn vader tegen me zei dat we weer gingen verhuizen en dat ik naar een andere school moest, had ik een zeurderig ‘Maar ik heb nét nieuwe vriendinnen!’ ingeslikt, geknikt en gezegd dat ik het begreep.

Aanvaard je lot. Tel je zegeningen. Wees een grote meid.

Als ik nu terugkeek op een leven waarin ik alleen maar braaf had gedaan wat me werd opgedragen, besefte ik dat ik met open ogen in de val was gelopen. Wanneer volwassenen me een aai over mijn bol gaven en zeiden dat ik al zo’n grote meid was, bedoelden ze eigenlijk dat ze blij waren dat ik nog niet volwassen genoeg was om vragen te stellen en tegen te stribbelen.

Toen ik naar dokter Davidoff en mevrouw Enright keek, en dacht aan wat ze me hadden aangedaan - tegen me liegen, me opsluiten - wilde ik wél stampvoeten. En gillen. Maar dat plezier gunde ik hun niet.

Met grote ogen keek ik mevrouw Enright aan. ‘Hebt u ze dan nog niet gevonden?’

Ik denk dat ze me een klap zou hebben gegeven als dokter Davidoff zijn hand niet had opgestoken.

‘Nee, Chloe, we hebben de jongens nog niet gevonden,’ zei hij.
‘En we maken ons grote zorgen om Simons veiligheid.’

‘Omdat u denkt dat Derek hem misschien iets zal aandoen?’

‘Niet met opzet, natuurlijk. Ik weet dat Derek veel genegenheid voor Simon koestert.’

Genegenheid? Wat een vreemde woordkeus. Derek en Simon waren pleegbroers en hadden een hechtere band dan de meeste biologische broers die ik kende. Natuurlijk was Derek een weerwolf, maar juist de wolfin hem zou hem er te allen tijde van weerhouden Simon iets aan te doen. Hij zou hem juist koste wat het kost beschermen; ik had het van dichtbij meegemaakt.

Mijn scepsis moet van mijn gezicht af te lezen zijn geweest, want dokter Davidoff schudde zijn hoofd alsof hij diep teleurgesteld in me was. ‘Goed dan, Chloe. Als je geen bezorgdheid kunt opbrengen voor Simons veiligheid, dan misschien wel voor zijn gezondheid.’

‘H-hoezo, z-zijn g-g…’ Mijn gestotter was op z’n ergst wanneer ik nerveus was, en ik mocht niet laten merken dat ze een gevoelige snaar hadden geraakt. Dus probeerde ik het nog een keer, langzamer.
‘Hoezo, zijn gezondheid?’

‘Zijn aandoening.’

Kennelijk was ik niet de enige die te veel films keek. Nu gingen ze me vast vertellen dat Simon een of andere zeldzame ziekte had, en dat hij spontaan in vlammen zou opgaan als hij niet binnen twaalf uur zijn medicijnen kreeg.

‘Welke aandoening?’

‘Hij heeft diabetes,’ zei dokter Davidoff. ‘Zijn bloedsuiker moet in de gaten worden gehouden en worden gereguleerd.’

‘Met zo’n bloedtestgeval?’ vroeg ik langzaam, terwijl ik terugdacht. Voor een maaltijd ging Simon altijd even naar de badkamer. Ik had al die tijd gedacht dat hij zich gewoon wilde opfrissen.
Eén keer was ik bijna tegen hem op gebotst op het moment dat hij naar buiten kwam, en toen stopte hij net een zwart doosje in zijn zak.

‘Precies,’ zei dokter Davidoff. ‘Met de juiste zorg is diabetes gemakkelijk onder controle te houden. Jij wist het niet omdat dat niet nodig was. Simon leidt een normaal leven.’

‘Bijna, tenminste,’ zei Tori’s moeder.

Ze stak haar hand in de tas van Macy’s en haalde er een rugzak uit. Hij zag eruit als die van Simon, maar daar trapte ik niet in; waarschijnlijk hadden ze gewoon precies zo’n zelfde gekocht. En ja, ze haalde er een sweater met capuchon uit die ik Simon weleens had zien dragen, maar hij had een hele kast met kleren achtergelaten in Lyle House. Het was natuurlijk een makkie om daar iets uit te kiezen.

Vervolgens kwamen er een tekenblok en een etui met kleurpotloden uit. Simons kamer hing vol met zelfgetekende strips. Dus het was ook een makkie om…

Mevrouw Enright bladerde het schetsblok door terwijl ze het voor me omhooghield. De strips waar Simon nog aan werkte. Die zou hij nooit zomaar hebben achtergelaten.

Ten slotte legde ze een zaklantaarn op de tafel. De zaklantaarn uit Lyle House; ik had zelf gezien dat hij hem in de tas had gestopt.

‘Simon gleed weg toen hij over het hek wilde klimmen,’ zei ze. ‘Hij had zijn rugzak over één schouder. Die viel op de grond. Onze mensen zaten hem op de hielen, dus hij moest hem achterlaten. En hier zit iets in wat Simon veel harder nodig heeft dan kleren en tekenspullen.’

Ze maakte een marineblauw nylon tasje open. Daarin zaten twee op pennen lijkende injectieflacons, één met een troebele vloeistof en één met een heldere. ‘De insuline die Simon nodig heeft, omdat zijn lichaam die zelf niet produceert. Hij moet zichzelf drie keer per dag injecteren.’

‘Wat gebeurt er als hij dat niet doet?’

Dokter Davidoff nam het over. ‘We gaan je niet de stuipen op het lijf jagen door te zeggen dat Simon doodgaat als hij één dosis overslaat. Die van vanochtend heeft hij gemist, en hij zal zich waarschijnlijk niet zo lekker voelen, maar dat is het enige. Vanaf morgen, daarentegen, zal hij telkens moeten overgeven. En over een dag of drie zal hij wegzakken in een coma diabeticum.’ Hij pakte het tasje uit de handen van Tori’s moeder en legde het vlak voor me neer. ‘We moeten ervoor zorgen dat Simon dit terugkrijgt. Maar dan moet je ons wel vertellen waar hij is.’

Ik zei dat ik mijn best zou doen.