Peking: stad van tegenstellingen

 

Het was 1989. Op het Tiananmenplein, het Plein van de Hemelse Vrede in Peking, stonden duizenden Chinese studenten. Ze wilden de vrijheid om voor hun mening uit te komen. Tanks en vele doden waren het antwoord.

 

Het is 2005. Op het Tiananmenplein staat een rij van duizenden Chinezen. Ze wachten in de brandende zon om hun eer te betonen bij het mausoleum van Mao Zedong, de Chinese partijleider die ik niet echt in één adem zou noemen met het ideaal van vrijheid van meningsuiting.

 

Stram in het uniform

Wie China binnenkomt, zal het weten. Na honderden kilometers Gobi-woestijn en de verroeste hekken van de Mongoolse douane rijdt de trein onder een witmarmeren poort China in. De tegels van het Chinese grensstation glimmen. Militairen staan stram in het uniform, tenen op de witte lijn, precies opgesteld op de plekken waar even later de wagondeuren opengaan. Koormuziek. Een stationsgebouw van wit marmer met goudkleurige Chinese tekens op de daklijst. ‘Welcome to the people’s republic of China’, klinkt het uit de treinintercom.

 

Vanaf dat moment wordt de vuilnis op elk station ingezameld door blij lachende Chinezen. In een openstaande loods zien we hoe onze lege flessen, plastic zakjes en gebruikte maandverbanden weer van elkaar worden gescheiden. In plaats van zand, droogte en een enkele kameel, is het land buiten groen. Velden vol fruitbomen, maïs, rijst, kool en mensen die, op hun hurken, zorgen dat het groeit. Hun fiets hangt in de schaduw tegen een boom. En na een ruime bocht in noordelijke richting: de Muur. Hét toonbeeld van het Chinese geloof in een maakbare samenleving. De trein stopt er voor foto’s, nergens langs het bijna achtduizend kilometer lange traject eerder vertoond.

 

Vijftien miljoen mensen

En dan is er Peking. De skyline doet Rotterdam verschrompelen tot een achtertuintje, de mensen ogen alsof ze net een goeie grap hebben gehoord en observeren in tegenstellingen blijkt er een ontoereikende manier van kijken. Er zijn het glanzende goud, marmer en torenhoog van de hotels, shopping malls, banken en kantoren aan de brede avenues. En er zijn, gewoon meteen om de hoek, de duizenden straten en steegjes vol fruitstalletjes, eethuisjes, werkplaatsen, belwinkels, kappers, supermarktjes, riksja’s, fietsen en heel veel mensen. Alles half of helemaal op straat. Er is de nooit stilvallende drukte van een stad met vijftien miljoen mensen. En er zijn de parken met kabbelend water, witte boogbruggetjes en rood met goud beschilderde pagodes, waar een oude man zijn vogelkooitje in een wilg met veel schaduw hangt, een muzikant de rust omlijst met het geluid van zijn tweesnarige erhu en een vrouw haar tai chi oefent. Er is de rijkdom van het nieuwste model Buick, geparkeerd in een garage met marmeren oprit. En er is de riksjafietser die er blij naar wijst en lachend ‘nice for tv’ als commentaar roept.

 

 

Er is de zachtheid van wuivend bamboe, gepenseelde teksten en poëtische namen. En er is de hardheid van werken om te eten waarbij mensen van vermoeidheid boven hun bureau in slaap vallen. Er is het marmeren bordes als een half voetbalveld van de China Construction Bank. En er is datzelfde bordes waar na sluitingstijd de mensen oefenen met kung fu zwaarden en dansen op zelf meegebrachte muziek. Er is het achtbaans verkeer waar auto’s en bussen links en rechts inhalen en op geluk in- en uitvoegen. Er is een temperatuur van ruim boven de vijfendertig graden. En er is de niet aflatende rust op de gezichten van de mensen achter het stuur.

 

Fijnbeschilderde poorten en pagodes

Er zijn de mensen die je smeken om iets van ze te kopen. En er zijn de fooitjes, die je met een beleefde glimlach weer terugkrijgt. Er zijn de aluminium winkelpuien. En er zijn de fijnbeschilderde poorten en pagodes, waar elke dakpan zijn eigen tekening heeft. Er is het buurtpark, waar iemand een lied zingt, drie oude mannen kaarten, jongens voetballen met een bal gemaakt van papier en een vrouw een jong vogeltje redt dat tijdens vliegles uit de boom is gevallen. Met hulp van de voetbaljongens zet ze het beestje terug. En er is datzelfde buurtpark waar, even verderop, twee mannen ook uit de boom gevallen vogeltjes oprapen. Ze hebben al een plastic zak vol.

 

Er is de anarchie van duizenden fietsers die consequent door rood rijden of dwars tegen vier banen autoverkeer in. En er is het directieve beleid van een stadsbestuur dat rochelen op straat verbiedt of logeren zonder toestemming van je ouders als je nog geen achttien bent. En dat in een wijds gebaar een hele binnenstad van winkeltjes, werkplaatsen en kleine, kromme huizen vervangt door het Manhattan van Azië.

 

Het lijken tegenstellingen. Het zijn de Chinezen.