5

Blije gezichten

Het poolweer was volop in het nieuws. Toen ik de volgende ochtend de tv aanzette, beweerde het ontbijtbulletin dat dit de koudste winter in exact honderd jaar was, sinds 1910. Het programma was gevuld met dramatische verhalen over de problemen die de mensen de afgelopen vierentwintig uur hadden ondervonden. Auto’s en vrachtwagens zaten vast in gigantische sneeuwbanken, vluchten waren afgelast, winkelcentra moesten dicht en snelwegen werden afgesloten. Op Heathrow zou gevochten zijn door radeloze reizigers die beseften dat ze in Londen waren gestrand en er misschien de kerstdagen zouden moeten doorbrengen. Iemand noemde het de helse kerst. Een paar dagen eerder zou ik me erbij aangesloten hebben, maar de vorige dag was ik als door een wonder bevrijd van mijn zorgen.

Toch was ik nog niet helemaal uit de zorgen. Ik wilde wat leuke cadeautjes voor Bob en Belle kopen en ik moest nog wat geld hebben voor onvoorziene omstandigheden tijdens de feestdagen. Ook wilde ik beltegoed kopen zodat ik mijn vader op eerste kerstdag kon bellen. We stonden weer op goede voet met elkaar. Bovenal wilde ik echter naar station Angel. Ik moest iets doen.

Ik gaf Bob zijn ontbijt en maakte cornflakes met warme melk voor mezelf.

‘Centrale verwarming voor kids, noemen ze het in de reclame. Eens zien of het ook voor kids van eenendertig werkt, hè, Bob?’ zei ik terwijl ik de kom leeg lepelde.

Op tv ging het nog steeds over het weer. Toen een van de weermannen nog gruwelijker weer begon te voorspellen voor de komende week, waarbij het min tien kon worden, vond ik het welletjes.

‘Kom mee, Bob. Hoe eerder we weggaan, hoe eerder we weer thuis zijn.’

Buiten was het nog net zo wit als de vorige dag, maar er leek tenminste weer beweging in Londen te zitten. De wegen waren redelijk schoongeveegd, dus de busreis verliep nu veel soepeler.

Toen we bij station Angel waren, spreidde ik onze spullen uit, net als anders, met één verschil. Ik had vier dozen met kerstkaarten bij me. De vorige avond had ik ongeveer de helft ervan beschreven, zodat ik niet alleen met een zere rug, maar ook met een zere arm naar bed was gegaan. De rest was nog blanco, al zou dat niet lang zo blijven.

Net als de vorige dag reageerden veel mensen op ons alsof ze werden herenigd met familieleden die ze in geen jaren hadden gezien.

‘Ha, daar vrolijk ik van op, dat jullie er weer zijn,’ zei een vaste klant, een meisje dat Bernadette heette en in een kantoor niet ver van het station werkte.

Terwijl ze door haar knieën zakte om Bob te aaien, haalde ik een blanco kaart uit een van de dozen en schreef er Voor Bernadette, vrolijk kerstfeest, liefs, James en Bob op. Ik tekende een hartje onder mijn naam en een smiley met snorharen en puntige kattenoren onder die van Bob.

Bernadette was echt ontroerd toen ik haar de kaart gaf.

‘O, wat lief van je,’ zei ze, en ze sloeg haar handen voor haar gezicht alsof ze moest huilen. ‘Ik vind het echt fijn om jullie te zien. Ik fleur er echt van op. Helemaal als ik mijn buik vol heb van dat stel daar,’ zei ze, wijzend naar haar kantoortoren.

‘Graag gedaan, hoor,’ zei ik. ‘Fijne kerstdagen.’

‘Jullie ook,’ zei ze.

Ik keek haar na toen ze wegliep, knielde en gaf Bob een liefkozende aai. ‘Daar gaat een tevreden klant, maatje,’ zei ik. ‘Eens zien hoeveel mensen we vandaag kunnen laten glimlachen.’

Ik had besloten iedereen die een straatkrant kocht een kaart te geven, vaste klant of geen vaste klant. Ik had twee dozen met blanco kaarten waar ik iets persoonlijks op kon schrijven voor vaste klanten van wie ik de naam wist. In de andere twee dozen zaten de al beschreven kaarten die ik aan de anderen zou geven.

Een paar mensen keken raar op toen ze een kerstkaart kregen van een straatkrantverkoper. Een jong gastje trok een gezicht alsof hij een ontslagbrief had gekregen. Ik was ervan overtuigd dat hij mijn kaart in de eerste de beste afvalbak zou deponeren. Ik vond het niet erg. Ik had mijn gebaar gemaakt en dat was voor mij meer dan genoeg.

Een paar mensen die me de vorige dag hadden gezien, kwamen me nog een kaart brengen.

‘Ik had je gisteren wel gezien, maar toen had ik deze nog niet bij me,’ zei Mary, een van mijn vaste klanten, terwijl ze een grote blauwe envelop met James en Bobby erop tevoorschijn haalde. Geen idee waarom ze Bob zo noemde, maar ik zat er niet mee.

‘Dank je wel, Mary,’ zei ik. ‘Praat maar even met Bob, eh, Bobby, want ik heb ook iets voor jou.’

Ze begon te stralen toen ze de persoonlijke boodschap op de kaart zag.

‘Die krijgt deze Kerstmis een ereplaats op mijn schoorsteenmantel,’ zei ze.

Een andere vrouw, een stille, timide ziel die vaak alleen maar bleef staan om Bob te bewonderen, kwam met niet alleen een kaart, maar ook een cadeautje aanzetten. ‘Het is maar een muisje met kattenkruid voor Bob,’ zei ze.

‘O, wat aardig van je, daar zal hij blij mee zijn,’ zei ik.

Ze leek spraakzamer dan anders en bleef nog een paar minuten.

‘Zo, wat gaan jullie met Kerstmis doen?’ vroeg ze.

‘Niet veel, gewoon samen tv-kijken en hopelijk wat lekkers eten.’

‘Klinkt heerlijk,’ zei ze.

‘Het is niet veel vergeleken bij hoe sommigen uitpakken.’

‘Nee, maar jij zult waarschijnlijk een veel voldaner gevoel hebben. Jij brengt de dag door met iemand die jou blij maakt en die jou niet tegenspreekt, dus ik heb zo het idee dat er meer liefde bij jullie in de kamer zal zijn dan bij die anderen.’

Het overrompelde me een beetje. Ik had nooit op zo’n manier naar ons gekeken, maar dit zette me aan het denken. Wanneer ik naar al die mensen keek die zich elke dag langs ons heen haastten, vroeg ik me vaak af wat voor leven ze leidden, naar wat voor soort huis ze elke avond terugkeerden. Te oordelen naar de uitdrukking op sommige gezichten moesten ze een tamelijk leeg, ongelukkig bestaan hebben. Ze zagen er opgebrand uit. Mary had waarschijnlijk gelijk. Die mensen hadden misschien een groter huis dan ik, met meer materiële bezittingen. Dat was ook niet moeilijk, want ik had vrijwel niets. Toch was mijn huis sinds ik Bob had gevonden altijd ruim voorzien van iets wat, zoals een beroemd viertal ooit zong, voor geen geld te koop is: liefde. Het was een mooie gedachte, die me de rest van de dag bijbleef.

Ik had vijftig kaarten bij me. Al snel vreesde dat ik er niet genoeg aan zou hebben.

Ik liet mijn blijdschap echter door niets vergallen. Hoeveel geld ik verdiende, was opeens van ondergeschikt belang. Ik had het prima naar mijn zin met kaarten uitdelen en de reacties van de ontvangers zien. Ik had het te druk met me goed voelen om erover te piekeren wat het allemaal te betekenen had. Dat deed iemand anders voor me, zou blijken.

Toen de middag overging in de vooravond, merkte ik een man op die vlak bij me folders stond uit te delen. Hij was keurig gekleed, in een grijs pak met een donkerblauwe stropdas. Hij was niet opdringerig of lawaaierig. Hij leek me zelfs een heel zachtaardige ziel. Stilletjes stak hij zijn hand uit als er mensen naderden en hij knikte en zei bijna geluidloos ‘dank u’ als ze een folder aannamen. Een paar mensen hadden een praatje met hem aangeknoopt. Het leek allemaal heel vriendelijk, een aangename afwisseling, zeker na mijn confrontatie met die collectant laatst.

Het eerste uur dat de man er stond, hadden we een paar keer een blik gewisseld.

De drukste tijd van de dag naderde, het spitsuur, maar toen het even wat rustiger was, kwam hij naar me toe.

‘Wat een mooie kat heb je daar, vriend,’ zei hij. ‘Je vindt het toch wel goed dat ik hem even gedag zeg? Hoe heet hij?’

‘Bob.’

‘Bob,’ zei de man, die door zijn knieën zakte. ‘Vindt Bob het goed als ik hem aai?’

‘Ja, hoor, ga je gang, als je maar zorgt dat je over zijn nek aait.’

‘Doe ik,’ zei de man.

Hij had een accent dat ik niet goed kon thuisbrengen. Er zat een vleugje Amerikaans in, maar er was nog iets.

Ik zat weer kerstkaarten te schrijven, dus ik was niet al te spraakzaam. Die man kon geen kwaad, dus besloot ik iets tegen hem te zeggen, puur uit beleefdheid.

‘Wat zijn dat voor folders die je uitdeelt?’ vroeg ik.

‘O, een uitnodiging voor een kerkdienst op kerstavond waar ik zal spreken,’ antwoordde hij, en hij reikte me een folder aan.

Als door een wesp gestoken deinsde ik achteruit. Ik was opgevoed in een streng christelijke omgeving en had een paar bijzonder akelige ervaringen gehad. Ik had niets tegen godsdienst, maar ik had mezelf ervan gedistantieerd. Als mensen per se wilden weten wat ik geloofde, zei ik altijd dat ik boeddhist was, en ergens klopte dat wel. Ik had veel van de dalai lama gelezen en dat had me een hoop wijsheid en steun geboden, vooral in een paar van de donkerste periodes in mijn leven.

‘Nee, dank je, maat, ik doe niet aan christendom,’ zei ik, iets te venijnig.

Ik zag iets vragends over zijn gezicht flitsen. Hij probeerde me te peilen.

‘Geen probleem, vriend,’ zei hij, en hij richtte zich weer op. ‘Ik zal je niet langer storen bij het schrijven van je kerstkaarten. Bedankt dat ik Bob even mocht begroeten.’

Ik voelde me schuldig. Ik had niet onbeschoft willen doen, maar ik wilde niet in een gesprek over godsdienst betrokken raken. Ook niet met Kerstmis.

Ik was de man snel weer vergeten, want er dook vrijwel meteen een vaste klant op.

‘Hé, hallo, Jeremy,’ zei ik toen ik hem herkende. ‘Ik heb iets voor je.’

Ook hij leek echt blij met zijn kaart. Hij vouwde hem open en grinnikte toen hij de smiley onder Bobs naam zag.

‘Sorry, James, maar ik heb geen geld bij me,’ zei hij lichtelijk gegeneerd.

‘Geeft niet. Je bent het hele jaar door gul geweest. Ik wilde je gewoon een kaart geven om je te bedanken,’ zei ik.

‘O, oké dan. Nou, vrolijk kerstfeest allebei. Ik wens jullie een vredige tijd toe.’

Het halfuur daarna voerde ik gelijksoortige gesprekjes met een stuk of vijf bekende gezichten. Sommige mensen kende ik bij naam, andere kwamen me gewoon bekend voor doordat ze ooit een straatkrant van me hadden gekocht. Ik gaf ze allemaal een kaart. Een paar van hen kochten een straatkrant, maar niet allemaal. Ik vergat niet tegen die mensen te zeggen dat het geen probleem was.

Het spitsuur leek vanavond meer op een spitshalfuur. Ik kreeg het idee dat veel mensen al aan hun kerstvakantie waren begonnen en lekker knus en warm thuis zaten. De bofkonten.

Ik had het zo druk met mijn gesprekjes dat ik geen oog meer had voor de man met de folders. Ik nam aan dat hij weg was gegaan, maar toen ik om me heen keek, zag ik dat hij er nog was. Hij stond nu achter me en leek nog maar een paar folders over te hebben.

Ik had gewetenswroeging om de manier waarop ik hem had aangesproken, dus liet ik Bob op mijn schouder springen en liep met een kaart in mijn hand naar de man toe.

‘Kijk eens, maat,’ zei ik toen ik bijna bij hem was. ‘Ik hoop dat ik je niet heb gekwetst. Vrolijk kerstfeest.’

Glimlachend nam hij de kaart aan. Toen hij de smiley zag, lachte hij hardop. ‘Schitterend,’ zei hij.

Het was even stil, dus zag ik mijn kans schoon om een sigaret op te steken. ‘Jij ook een?’ zei ik, en ik hield hem het pakje voor.

‘Nee, dank je.’

‘Waar kom je eigenlijk vandaan?’

‘Uit Londen, via Zuid-Afrika en New York,’ zei hij. ‘Het is ingewikkeld.’

‘Dat is het leven altijd,’ zei ik met een glimlach.

‘Wat je zegt.’

‘En waar ga je over preken op kerstavond?’ vroeg ik, terwijl ik een trekje van mijn sigaret nam.

‘Lessen die de Bijbel ons in deze tijd van het jaar kan leren. Je weet wel, de gewone dingen.’

‘Nee, dat weet ik niet,’ zei ik. ‘Ik heb veel last gehad van het christendom als kind.’

‘O?’ zei hij. ‘Zo gedraag je je je anders niet.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Er spreekt iets heel christelijks uit je gedrag, niet naar de letter, maar naar de geest.’

Mijn nekharen gingen overeind staan bij het vooruitzicht van een discussie over godsdienst, maar ik wilde niet nog een keer onbeschoft overkomen.

‘Hoe bedoel je dat precies?’ vroeg ik dus.

‘Nou, zoals in Handelingen 20, vers 35.’ Hij glimlachte, alsof hij me uitdaagde.

‘Oké, je hebt me te pakken,’ zei ik. ‘Wat staat er dan in vers 35 van Handelingen zoveel?’

Hij nam me even taxerend op. Toen declameerde hij een passage uit de Bijbel, letterlijk, nam ik aan.

‘Ik heb u in alles getoond dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken en zich de woorden van de Here Jezus herinneren, die zelf gezegd heeft: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen.”

Niet-begrijpend schudde ik mijn hoofd.

‘Ik hoorde je praten met een paar mensen die naar je toe kwamen. Ik zag hoe blij het je maakte om ze iets te geven in plaats van alleen maar op hun goedheid te rekenen.’

‘En…?’

‘En ik dacht bij mezelf: dat is iemand die heeft geleerd dat geven zaliger is dan ontvangen.’

Ik wist niet goed wat ik moest zeggen en glimlachte maar. Er viel een onbehaaglijke stilte.

‘Maar goed, ik heb al mijn folders uitgedeeld, en nu moet ik naar huis om aan mijn preek te werken. Wie weet kom jij er wel in voor,’ zei hij.

‘Huh?’

‘De parabel van de straatkrantverkoper met de rode kat, die ken je toch wel?’

Ik gaf hem een vriendschappelijke klap op zijn schouder. ‘Je neemt me in de maling, maat,’ zei ik.

‘Sorry. Dat doe ik wel vaker.’

We gaven elkaar een hand.

‘Vrolijk kerstfeest, eh, sorry, maar hoe heet je?’

‘James. Insgelijks, James – en Bob.’ Hij gaf Bob een zachte aai over zijn nek.

Toen verdween hij in het metrostation.

Niet lang daarna volgden we zijn voorbeeld.

Bob en ik namen voor de verandering de metro terug naar huis. Aan het eind van de rit moesten we nog een stukje lopen, maar zo kon Bob zijn ding doen in een plantsoentje waar hij graag kwam, en kon ik de pijn in mijn been eruit lopen. Die was teruggekomen na al die tijd in de kou staan.

In de volle coupé viel mijn blik op een van de gedichten die in de treinen zijn aangebracht. Ik las ze vaak en putte er veel inspiratie uit, maar dit was een modern gedicht dat ik niet goed vatte. Ik mijmerde dus maar over mijn dag en dan vooral over mijn ontmoeting met die man van de kerk.

Ik had de boodschap van de passage die hij had geciteerd natuurlijk wel vaker gehoord. Ik had hem zelfs gezien op een van de kerstkaarten die ik had gekregen. Ik had gedacht dat het gewoon zo’n kreet was die ooit door iemand was verzonnen, waarschijnlijk in het victoriaanse tijdperk. Ik had niet geweten dat het uit de Bijbel kwam. Wat eigenlijk best stom van me was.

Ik was niet van plan me te laten bekeren, en die man zou zijn kerstdienst moeten houden zonder dat ik tussen de gelovigen zat, maar zijn ingehouden wijsheid en milde, nietconfronterende manier van doen hadden iets bewonderenswaardigs. Het betekende een aangename afwisseling. Hij had wat mij betreft de spijker op zijn kop geslagen: ik had de afgelopen dagen een waardevolle les geleerd. Het uitdelen van de kaarten had me echt een kick gegeven. Het was super om de gezichten van al die mensen te zien oplichten. Hij, of liever gezegd het boek Handelingen, had groot gelijk: soms is geven inderdaad beter dan ontvangen.