2

De jongen achter het gordijn

Ze zeggen wel eens dat Kerstmis geen feest is, maar een gevoel. Ik weet zeker dat het waar is. Voor de meeste mensen is dat gevoel er een van bijna kinderlijk plezier en voorpret. Of het nu de spanning is waarmee naar de cadeaus wordt uitgekeken of de warme vrolijkheid aan de kerstdis, dat gevoel is wat de kerstdagen voor hen de gelukkigste periode van het jaar maakt.

De eerste dertig jaar van mijn leven hadden de kerstdagen bij mij heel andere gevoelens losgemaakt. Ik associeerde Kerstmis met verdriet en eenzaamheid. Daarom had ik er altijd als een berg tegenop gezien. Daarom had ik altijd alleen maar gewild dat het achter de rug was.

Die houding was niet verbazingwekkend, in aanmerking genomen hoe mijn kindertijd en tienerjaren waren verlopen. Ik was in Surrey geboren, maar kort na mijn komst waren mijn ouders uit elkaar gegaan. Op mijn derde hadden we Engeland verruild voor Australië, waar mijn moeder familie had. Ze had een baan als topvertegenwoordiger gekregen bij Rank Xerox, het bedrijf in kopieermachines.

Ik was enig kind en mijn moeder en ik leidden een ontheemd leven; we trokken van stad naar stad, wat betekende dat ik telkens naar een andere school moest. Ik kon nergens echt wennen, en dat had ertoe geleid dat ik veel werd gepest. Ik deed altijd net iets te hard mijn best om erbij te horen en vrienden te maken, waardoor ik een juist buitenbeentje werd. Dat is nooit gunstig op een school. In Craigie, een voorstadje van Perth, de hoofdstad van West-Australië, was ik met stenen bekogeld door een groepje kinderen dat me als een soort lijpe kneus beschouwde. Ik was er een zenuwpees door geworden.

Alsof ik daardoor nog niet genoeg het gevoel had in een isolement te zitten, was ik thuis ook het grootste deel van de tijd alleen. Mijn moeder werkte hard, ze reisde door Australië en daarbuiten en had vaak besprekingen, zodat ik in feite werd opgevoed door een reeks van kinderjuffen en oppassen. Ik had zelden echt gezelschap.

Door al die verhuizingen vierden we Kerstmis ook niet op de traditionele manier, met familie. Mijn vader was in Engeland gebleven en kon dus alleen maar cadeautjes naar de andere kant van de wereld sturen. Hij was heel gul. Ik herinner me nog levendig dat ik een keer de originele Transformers-modellen kreeg. Ook kreeg ik walkietalkies en dure Matchbox-autootjes. Ik was er blij mee, maar ik was nog blijer als ik mijn vader aan de telefoon had. Het horen van zijn verre, een beetje galmende stem vanaf de andere kant van de wereld was vaak het hoogtepunt van mijn Kerstmis.

We hadden wel familie in Australië, met name de broer van mijn moeder, oom Scott, en zijn gezin, die we zagen tijdens onze zeldzame bezoeken aan Sydney, maar daar brachten we de kerstdagen niet door. Mijn moeders idee van Kerstmis was veel geld uitgeven aan reisjes voor ons samen. Kennelijk verdiende ze goed, want het waren luxueuze trips. Ik herinner me er minstens drie, en we vlogen onder andere naar Amerika, Thailand, Singapore en Hawaï. Er zijn wat herinneringen blijven hangen, zoals die keer toen we van Australië naar Hawaï vlogen en de internationale datumgrens overschreden. We vertrokken op tweede kerstdag, maar kwamen op eerste kerstdag op Hawaï aan, zodat ik twee keer kerst kon vieren. Het zal allemaal heel spannend zijn geweest en ik heb het vast reuze naar mijn zin gehad, maar ik herinner me niets meer van die twee eerste kerstdagen.

Het grootste deel van die vakanties bracht ik ook alleen door.

We maakten een keer een tussenstop in Las Vegas, waar mijn moeder de hele tijd in het casino zat en mij in de hotelkamer had achtergelaten. Er was absoluut niets te doen, dus keek ik maar tv. Dat had niet eens zo erg hoeven zijn, als het geen betaal-tv was geweest waar ik geen toegang toe had. Eindeloos keek ik naar het enige gratis programma op de hotelzender, een vooruitblik op Dolly Partons kerstspecial. Kun je je de verschrikking voorstellen Dolly Parton uren achter elkaar ‘hallo daar, luitjes’ te horen zeggen? Ik heb er nog nachtmerries van, en dan breekt het koude zweet me uit wanneer ik wakker schrik.

We gingen ook een keer naar New York. Dat had spannend moeten worden, maar mijn moeder kreeg migraine, dus moest ik voor haar zorgen. Dagenlang zat ik opgesloten in een verduisterde kamer, of zo voelde het. Het staat me nog helder voor de geest dat ik me op een gegeven moment zo verveelde dat ik aan de andere kant van de dichte gordijnen ging staan, met mijn neus tegen het glas gedrukt, en keek hoe de sneeuw op de stoepen van New York viel. Het zag er schitterend uit, als iets uit een Hollywoodfilm uit de jaren vijftig. Het is de meest betoverende kerstherinnering uit mijn jeugd.

Er zijn ook andere, sterkere herinneringen. Zo weet ik nog dat ik tijdens een lange vlucht een keer een groot glas jus d’orange over mijn dure blauwe pak morste. Ik heb geen idee hoe mijn moeder het zich kon permitteren, maar we vlogen businessclass. Mijn kleren waren zo doorweekt dat de stewardess me meenam het trapje af naar de economyclass om me een ochtendjas aan te trekken. Toen ik terug wilde naar de businessclass, mocht ik er niet meer in. Een steward duwde me telkens op een stoel in de economyclass. Ik zie zijn gezicht nog voor me; hij had wel iets van Barack Obama. Hij duwde me op die stoel, trok dan met veel vertoon de gordijnen dicht die de businessclass van de economyclass scheidden en maakte de klittenbandsluiting dicht. Het was alsof ik werd gestraft omdat ik zelfs maar durfde te denken dat er plaats voor me zou zijn in die verheven ambiance.

Ik zal nooit de gegeneerde uitdrukking op zijn gezicht vergeten toen ik er bij de vierde poging in slaagde door de gordijnen te glippen, terug de businessclass in, en op de stoel naast mijn moeder kroop. Hij kon zijn oren niet geloven toen ze hem verzekerde dat ik met haar reisde. Ik heb dat moment vaak als symbolisch gezien voor hoe mijn leven daarna verliep. Niemand wilde dat ik inbreuk maakte op zijn knusse wereldje, niemand dacht dat ik erbij hoorde. Ik zou altijd het jochie aan de verkeerde kant van de gordijnen blijven.

Ik wil niet ondankbaar klinken, en ook wil ik mijn moeder niets verwijten. Ze had zelf problemen genoeg en het lijdt geen twijfel dat ik niet altijd het makkelijkste kind was. Destijds zal ze wel hebben gedacht dat ze er goed aan deed mij de wereld te laten zien, en de luxe die er te vinden was, maar volgens mij deed ze iets heel anders. Voor mij leek het of ze iets wilde goedmaken omdat ze er de rest van het jaar nooit was. Die poenige kerstvakanties waren haar manier om haar afwezigheid te compenseren. Ze zag niet in dat ik geen behoefte had aan businessclass vliegen of in vijfsterrenhotels verblijven, maar alleen kwaliteitstijd wilde doorbrengen met een moeder die ik amper kende, liefst in familieverband. Bovenal wilde ik natuurlijk dat ze gewoon liet merken dat ze van me hield.

Toen ik een jaar of tien, elf was verhuisden mijn moeder en ik voor een paar jaar terug naar Engeland. Kerstmis bleef een vrij eenzame aangelegenheid, maar nu om andere redenen. De eerste keer ging het nog wel. We brachten de kerstdagen door bij mijn vader, zijn toenmalige vrouw Sue en mijn halfzusje Caroline, toen nog een peuter. Die keer kwam het waarschijnlijk het dichtst bij een ‘normaal’ kerstfeest in die zin dat er in gezinsverband werd gegeten, dat er cadeautjes werden uitgedeeld, tv werd gekeken… en geruzied. Ik herinner me dat mijn moeder op weg erheen een pop voor Caroline had gekocht bij een benzinestation. Het was er eentje die mekkerde als je hem op zijn kop hield. Caroline was nog klein en ik spoorde haar aan net zo’n geluid te maken als de pop, tot grote ergernis van mijn vader. ‘James, kappen,’ riep hij de hele tijd. Ik denk dat hij me toen al een getroebleerde ziel vond. Het jaar daarop waren er meer die er zo over dachten, want die kerstvakantie was ik ter observatie opgenomen in Colwood, een psychiatrische jongerenkliniek even buiten Haywards Heath in West Sussex.

Tegen die tijd was de verhouding met mijn moeder sterk verslechterd en we botsten vaak, soms hevig. Mijn gedrag was bij vlagen zo extreem dat ze ervan overtuigd was geraakt dat er psychisch iets aan me mankeerde. Een van de artsen die me onderzochten was bang dat ik manisch depressief was en zette me een paar maanden op lithium. Toen dat geen resultaat had, werd ik opgenomen ter observatie.

Ik heb veel van wat er in Colwood is gebeurd, verdrongen. Dat komt deels door wat ik tijdens de observatieperiode doorstond, maar ook doordat ik met allerlei soorten medicijnen werd behandeld. Ik heb nog levendige herinneringen aan de injecties waarvan ik in slaap viel. Als ik weer bijkwam, had ik vaak geen idee waar ik was. Soms kwam het als een donderslag bij heldere hemel: er dook een dokter met een injectiespuit naast me op en plotseling ging ik van mijn stokje. Ik verzette me nooit. Het was beangstigend, maar ik vertrouwde de artsen en wilde dat er een eind kwam aan mijn problemen. Dat gebeurde niet, natuurlijk. In weerwil van alle onderzoeken en medicijnen werd er nooit een duidelijke conclusie getrokken aangaande mijn geestelijke gezondheid.

Het is dan ook niet vreemd dat mijn kersttijd in Colwood een waas is. Het enige wat ik nog weet, is dat mijn vader met me naar een kerstvoorstelling ging. Dat is een fijne herinnering. Het moet Assepoester zijn geweest, want ik herinner me dat het personage Buttons de Cadbury-chocolaatjes die buttons worden genoemd in het publiek gooide. Ik herinner me ook dat Caroline op de terugweg moest huilen omdat haar toverstokje was gebroken. Vreemd, wat je onthoudt en wat je vergeet.

De Kerstmis daarna waren we weer terug in Australië. Ik denk dat mijn moeder heimwee had, maar ze was ook bang dat de artsen me voor onbepaalde tijd in de kliniek wilden houden. Ze besloot dus samen met haar nieuwe vriend, Nick, dat we beter konden maken dat we wegkwamen. Er viel echter niet te ontkomen aan het feit dat ik geen gelukkig kind was en dat zij en ik niet met elkaar overweg konden.

Ik miste Engeland en mijn vader. Ik miste ook de genegenheid die ik er had ondervonden. Ik bleef ruziën met mijn moeder en Nick, met wie ik absoluut niet kon opschieten. Mijn warmste herinnering aan onze tijd in Engeland is die aan een verpleegkundige die Mandy heette. Ze was de liefste persoon die ik ooit heb ontmoet. Ze bracht veel tijd met me door in de kliniek, niet alleen beroepsmatig, maar ook om met me te praten en naar me te luisteren, iets wat ik nog niet vaak had meegemaakt. Niemand luisterde echt naar me toen ik nog een kind was, of, nu ik erover nadenk, toen ik een jongvolwassene was.

In Australië adopteerde ik een wilde kat uit een asiel. Ik was gek op haar en zij op mij, dus noemde ik haar Mandy, als herinnering aan het enige fijne dat me was overkomen in die twee jaar die we in Engeland hadden doorgebracht.

Verder ging het gestaag bergafwaarts met me. Ik werd vaker opgenomen, maar in die klinieken verslechterde mijn situatie hooguit. Ik verbleef een tijdje op de psychiatrische afdeling van het Princess Margaret Ziekenhuis in Perth. Toen ik bijna zeventien was, werd ik opgenomen op de afdeling kinderpsychiatrie van het Frankston Ziekenhuis in Victoria, aan de andere kant van het land. Ik was inmiddels een echte herrieschopper en experimenteerde met drugs. Ik probeerde alles, van lijm tot en met medicijnen die me de roes konden bezorgen waar ik naar hunkerde. Verder was er in die kliniek niets te beleven. Het was mijn manier om aan de akelige realiteit van dat oord te ontsnappen.

In mijn tijd in Frankston zag ik dingen die ik mijn ergste vijand niet zou toewensen. Op een dag vroeg een oudere patiënt met wie ik bevriend was geraakt, een armoedig soort motorduivel die Rev werd genoemd, of hij mijn scheermes mocht lenen. Ik was zo naïef om te denken dat hij zich wilde scheren, maar hij had natuurlijk andere plannen. Ik heb me er lang schuldig over gevoeld, al ging hij gelukkig niet dood. Het was een schreeuw om hulp geweest.

Veel mensen beweren dat ze geen stabiele jeugd hebben gehad, maar ik denk dat het in mijn geval wel echt waar is. De combinatie van de scheiding van mijn ouders en het constante verhuizen, vaak van de ene kant van de wereld naar de andere, maakte mijn jeugd extreem instabiel. Daarom denk ik dat de achteruitgang die optrad toen ik op mijn achttiende weer terugkeerde naar Engeland bijna onvermijdelijk was. In Australië was er hepatitis C bij me vastgesteld, wat de artsen hadden toegeschreven aan mijn drugsgebruik. Ik had gehuild toen ze tegen me zeiden dat ik een levensverwachting van minder dan tien jaar had. Uiteindelijk bleek ik een ijzersterk afweersysteem te hebben en zou ik het overleven, maar dat kon ik toen nog niet weten.

Terug in Engeland, hing me dus een doodvonnis boven het hoofd. Ik had musicus willen worden, maar er was niets van terechtgekomen. In plaats daarvan zwierf ik van het ene opvanghuis naar het andere, vervolgens van de ene bank bij vrienden naar de andere en ten slotte belandde ik op straat en sliep een tijd buiten. In die periode zocht ik mijn heil bij heroïne en andere drugs om de werkelijkheid te ontvluchten. Ik nam alles wat mijn gevoelens kon dempen. Mijn leven was in een neerwaartse spiraal geraakt. Soms vraag ik me hoofdschuddend af hoe het mogelijk is dat ik nog leef.

Kerstmis was nog minder voor me gaan betekenen. Het was domweg een tijd van het jaar die ik moest zien te overleven.

Ik bracht de kerstdagen een paar keer door bij mijn vader, in het zuiden van Londen, maar het hield niet over. Ik had niet echt een klik met mijn familieleden, die mij als het zwarte schaap beschouwden, niet ten onrechte. Ik was in elk geval niet de makkelijkste stiefzoon van de wereld.

Kerstmis bij mijn vader betekende op kerstavond komen, eerste kerstdag blijven en op de ochtend van tweede kerstdag op het station worden afgezet. Op een keer ontdekte ik toen de auto al weg was dat er die dag geen treinen reden en moest ik een kilometer of zes naar Croydon lopen om daar de trein te pakken. Het kostte me een uur. Het onderstreepte wat een ellendige tijd van het jaar het was, althans voor mij.

Eerlijk gezegd, ging ik alleen maar naar mijn vader om eens fatsoenlijk te eten. In die fase van mijn leven was goed eten een zeldzaamheid voor me. Ik woonde in een begeleidwonenproject en had geen inkomsten. Ik was wel eens zo wanhopig dat ik in de containers achter grote supermarkten wroette. Het kon me niet schelen wat ik at, als het maar eetbaar was. Ik verheugde me dus echt op de kerstmaaltijd, op het zien van die reusachtige schalen en dan de vrijheid hebben om zodra je je bord leeg had nog eens op te scheppen.

Kortom, Kerstmis zei me bitter weinig, ook toen ik mijn leven enigszins op orde begon te krijgen. Al die dingen waar het feest voor stond – familie, verbondenheid, goedheid, gemeenschapszin en liefdadigheid – zeiden me gewoon niets. Ik vond het maar een rare tijd van het jaar, die ik associeerde met isolement en eenzaamheid. Iedereen verheugde zich erop en genoot van het ernaartoe leven, maar ik begreep niets van dat enthousiasme. Ik snapte niet waarom mensen zoveel geld uitgaven en zich zo druk maakten voor iets wat voor mij geen andere dag was dan alle andere. Ik zag de kerstdagen zelfs tegemoet met een gevoel van naderend onheil, angst bijna.

Het was iets wat vooral Belle maar moeilijk kon begrijpen. Mijn vriendschap met haar was, zoals bijna alles in mijn leven, gecompliceerd. We hadden elkaar leren kennen rond 2002, toen ik mijn best deed – vergeefs – naam te maken met een band die Hyper Fury heette. Er was een korte periode waarin we wat optredens hadden in Londen, vooral in Camden. Ik ontmoette Belle in een club daar, The Underworld geheten. Ik zat aan de bar, en zij was aan komen lopen en had me met een vrouw horen praten over het feit dat we een dag na elkaar jarig waren, ik op 15 maart en zij op de zestiende.

‘O, wat gek,’ had Belle zich in het gesprek gemengd. ‘Ik ben op 17 maart jarig.’

‘Dat is St Patrick’s Day,’ had ik opgemerkt, en zo waren we aan de praat geraakt.

Ik vond haar grappig en makkelijk om mee te praten en we waren de rest van de nacht blijven kletsen.

Ze had toen nog een relatie met een andere man, maar die was aan het verwateren. We maakten een afspraak voor een week later en de vlam sloeg in de pan. Ze maakte het uit met haar vriend en wij werden een stel.

Belle was een geboren en getogen Londenaar, en ze was een paar jaar jonger dan ik. Hoewel we elk aan een kant van de wereld waren opgegroeid, waren er veel overeenkomsten tussen onze levens. Zij had thuis ook een moeilijke tijd meegemaakt, met name door het verlies van haar grootmoeder, die ze als haar tweede moeder beschouwde. Ze was net als ik een lastige tiener geweest, met vergelijkbare psychische problemen. Ze was vatbaar geweest voor depressies en was aan de drugs geraakt – in haar geval eerst wiet en toen steeds sterkere middelen. Ik begreep het volkomen toen ze zei dat het haar manier was om de pijn buiten te sluiten, om een wereld te ontvluchten waarin ze zich moederziel alleen voelde. Ik wist precies hoe dat was. Dat schiep een hechte band tussen ons, en er bloeide een relatie op. We woonden een tijdje samen.

In de periode dat we samen iets hadden, had Belle met eigen ogen kunnen zien hoe weinig Kerstmis voor me betekende. Ze begreep ook waarom. In ons eerste jaar samen werd ik voor de kerst uitgenodigd door mijn stiefmoeder Sue in het zuiden van Londen. Belle ging mee en bleef een nacht slapen. Ze voelde al snel de spanning tussen mij en de rest van de familie. Er werd veel geruzied, vooral toen iemand zich hardop afvroeg wat een leuk, normaal meisje als Belle met iemand als ik moest. Woest was ik. ‘Probeer mijn leven maar eens te leiden,’ had ik kwaad gerepliceerd.

Belle daarentegen had een goede band met haar ouders en op eerste kerstdag ging ze naar hun huis in het westen van Londen. Voor hen was het een bijzondere tijd van het jaar; ze maakten er echt een feest van. Ik was uitgenodigd om op tweede kerstdag kennis te komen maken. De sfeer bij haar thuis was totaal anders, zo hartelijk en gastvrij. Belles moeder behandelde me als een vorst en bereidde nog een kerstmaaltijd met alles erop en eraan. Er was zelfs een cadeautje voor me, waar ik helemaal van ondersteboven was. Het gaf me een inkijkje in hoe een grote, blije gezinskerst kon zijn.

Onze relatie was helaas niet van lange duur. In die periode van ons leven vochten we allebei tegen onze eigen demonen en het werd gewoon te moeilijk. We konden elkaar niet bijstaan. We waren dan ook elk onze eigen weg gegaan, maar hadden contact gehouden. Naarmate de jaren verstreken, waren we geleidelijk aan gaan beseffen dat we als vrienden beter met elkaar omgingen dan als stel. En terwijl we allebei met onze eigen problemen worstelden, had onze vriendschap zich verdiept tot een hechte band die heel lang zou standhouden, wisten we allebei.

Belle en ik waren twee handen op één buik. We hadden veel gezamenlijke interesses, waaronder katten. Zij had als tiener een kat uit het asiel gehaald die Poppy heette. Poppy was gevonden in het huis van een man op leeftijd die meer dan tien katten in huis had. Toen hij overleed, waren de katten allemaal opgenomen in de plaatselijke kattenopvang. Poppy was zeven toen ik Belle leerde kennen, en nu, op zijn vijftiende, was hij nog springlevend. Ze was in veel opzichten net zo belangrijk voor Belle als Bob voor mij. Ze liet Belle ook in de donkerste tijden glimlachen en was Belles bron van onvoorwaardelijke liefde.

Het was dan ook geen verrassing dat Bob goed met Belle kon opschieten. Hij logeerde altijd met plezier bij haar als ik ziek of weg was. Hij had ook bij haar gelogeerd tijdens onze tweede kerst samen, toen ik een emotionele reis naar Australië had gemaakt om mijn moeder voor het eerst in jaren weer te zien.

Bob was degene die ervoor zorgde dat ik langzaam maar zeker anders ging denken over het kerstfeest. Onze eerste kerst, in 2007, was zo simpel als het maar kon. We hadden samen gegeten en waren toen voor de tv gaan zitten; toch was het de gelukkigste kerst die ik ooit had gehad. Het was de eerste keer dat ik een ‘kerstgevoel’ had.

Bob en ik waren toen negen maanden bij elkaar en hadden al veel meegemaakt. Toen ik hem vond, zag hij eruit alsof hij had gevochten. Ik was ervan uitgegaan dat hij wel bij iemand hoorde, maar toen ik hem een paar dagen later op dezelfde plek zag, besloot ik op te treden. Ik was met hem naar de plaatselijke dierenarts gegaan en had wat medicijnen voor hem gekocht. Vervolgens had ik hem lang-zamerhand zien opknappen.

Ik voelde me meteen aangetrokken tot Bob. Hij was een echte persoonlijkheid, met een rustige, wijze uitstraling. Ik probeerde zijn baasje te achterhalen, maar toen niemand hem kwam opeisen, ging ik er maar van uit dat hij weggelopen was, of een zwerfkat was. Ik gaf hem de naam Bob.

Ik had verwacht dat onze vriendschap van korte duur zou zijn. Ik veronderstelde dat hij de straat weer op zou willen zodra hij weer fit en gezond was. Hij was een wilde en zag eruit alsof hij buiten zijn mannetje wel kon staan. Maar Bob dacht er anders over.

Toen ik probeerde hem weg te sturen, weigerde hij te vertrekken. Tot mijn stomme verbazing sprong hij op een dag zelfs achter me aan de bus in.

Zo waren we dus onafscheidelijk geworden. In veel opzichten waren we een raar stel, maar in andere pasten we perfect bij elkaar – een paar verloren zielen die probeerden van dag tot dag te overleven in Londen. Ik beschouwde hem ook als een gezinslid. Hij bood me de vriendelijkheid, het gezelschap en de liefde waarnaar ik zo lang had gesmacht. Hij bood me zelfs uitzicht op een nieuw soort leven, eentje dat me heel misschien van de straat kon krijgen. Een buurtkrant, de Islington Tribune, had over ons geschreven. Ook had ik een literair agent en een tekstschrijver ontmoet die hadden laten doorschemeren dat er misschien een boek zat in ons verhaal, over hoe Bob en ik elkaars leven hadden gered. Ik had er geen hoge verwachtingen van. Zulke successen waren niet weggelegd voor mensen zoals ik. Het was wel een teken dat mijn kansen keerden, dat de toekomst er misschien voor het eerst in lange tijd iets rooskleuriger uit zou komen te zien. Dan moest ik natuurlijk wel eerst het heden zien te overleven.

Onze kerstfeesten samen waren steeds belangrijker voor me geworden. Ik was het leuk gaan vinden om Bob – en Belle – een paar fijne dagen te bezorgen, waarin ik mijn waardering kon tonen voor de waardevolle geschenken die hij me had gegeven. Dit jaar had ik echter een akelig voorgevoel met betrekking tot wat er in het verschiet lag, en terecht, zou blijken…