Proloog

Londen, december 2013

Het was nog een paar weken voor Kerstmis, maar in het chique hotel bij Trafalgar Square was het feest al in volle gang. Er klonk geroezemoes in de immense balzaal met spiegelwanden, waar meer dan tweehonderd pratende en lachende gasten moesten rondlopen. Een klein leger obers en serveersters in uniform ging rond met dienbladen met champagne, wijn en smakelijk uitziende hapjes. Iedereen was in feeststemming.

De bijeenkomst was georganiseerd door een van de grootste uitgevers in Londen, en het wemelde er van de bekende schrijvers. Telkens als ik een gezicht zag dat me bekend voorkwam, drong het tot me door dat ik het op tv of in de krant had gezien.

Te oordelen naar de manier waarop de gasten elkaar begroetten, met flamboyante omhelzingen en zoenen, waren ze allemaal oude bekenden, maar ik kende vrijwel niemand.

Ergens voelde ik me een indringer, alsof ik me onder valse voorwendselen naar binnen had gewerkt, maar dat was niet zo.

Om te beginnen zat de dure kaart met het gouden randje waarop ik ‘met partner’ werd uitgenodigd nog in de binnenzak van mijn leren jack, waar ik hem als aandenken wilde bewaren. Toen iedereen zich een paar minuten eerder in de zaal had verzameld, had de gastvrouw van het feest, de directeur van de uitgeverij, bovendien publiekelijk enkele auteurs bedankt die de kou hadden getrotseerd om aanwezig te kunnen zijn. Ze had daarbij onder andere mijn naam genoemd. Nou ja, mijn naam en die van mijn ‘partner’, om precies te zijn.

‘En we zijn heel blij James Bowen te zien, uiteraard in het gezelschap van zijn onafscheidelijke Bob,’ zei ze, en er klonk een daverend applaus.

Het leek of alle hoofden in de zaal mijn kant op waren gedraaid. Als alle gasten mij hadden aangegaapt, zou ik door de grond zijn gegaan van verlegenheid, maar dat deden ze gelukkig niet. Zoals tegenwoordig zo vaak gebeurde, richtten alle ogen zich op een punt ergens boven mijn schouders en de mooie, rode kater die daar zat en hooghartig, als de kapitein van een galjoen, zijn blik over de menigte liet glijden. Hij was de ster van het feest. Zoals gewoonlijk.

Als ik zeg dat Bob mijn leven heeft gered, overdrijf ik niet. Toen ik hem voor het eerst zag, nu zes jaar geleden, had hij als een gewonde zwerfkat in de hal van mijn flatgebouw in het noorden van Londen gelegen. Zijn komst was een belangrijk keerpunt geweest in mijn problematische leven. Ik was destijds een afkickende heroïneverslaafde die zich door een methadonprogramma heen worstelde. Ik was achtentwintig jaar oud en sliep al tien jaar voornamelijk op straat, in opvanghuizen en in begeleidwonenprojecten. Ik was de weg kwijt. De zorg voor Bob had me gestimuleerd en aangemoedigd mijn leven een andere wending te geven. Dat had ik om te beginnen gedaan door als straatmuzikant op te treden en de straatkrant, The Big Issue, te gaan verkopen, maar ook door de drugs te ontwennen. Bob was met afstand de slimste en vindingrijkste kat die ik ooit had gezien. We beleefden samen een bewogen, maar ook louterende tijd op straat in Londen. Hij leek me elke dag richting te geven, een doel, gezelschap en, nou ja, een reden om te glimlachen.

Hij had zoveel in mijn leven teweeggebracht dat me was gevraagd een boek over onze avonturen samen te schrijven. Toen het uitkwam, in maart 2012, had ik verwacht dat er hooguit honderd exemplaren van zouden worden verkocht, als ik geluk had. Tot mijn grote verbijstering was het een bestseller geworden, niet alleen in het Verenigd Koninkrijk, maar wereldwijd. In het Verenigd Koninkrijk alleen al waren er meer dan een miljoen exemplaren van verkocht. Ik had sindsdien een tweede boek over mijn leven op straat met Bob geschreven, en ook een prentenboek waarin ik me voorstelde hoe Bobs leven was geweest voordat hij bij mij kwam. Het succes daarvan had Bob en mij een uitnodiging voor deze gelegenheid opgeleverd.

Na de toespraken kwam het feest pas goed op gang. De obers gingen fantastisch met Bob om en gaven me een paar kommetjes, zodat ik Bob het eten en de kattenmelk kon geven die ik had meegebracht. Bob werkte altijd als een magneet op mensen, en dat was deze keer ook het geval. Er bleven maar feestvierders naar ons toe komen die Bob wilden begroeten en foto’s van hem wilden maken. Ze feliciteerden me met mijn succes en vroegen naar mijn toekomst plannen. Die had ik, voor het eerst in mijn leven, en ik vertelde er met alle plezier over. Ik was vooral trots op het liefdadigheidswerk dat ik tegenwoordig deed voor daklozen en dieren. Het gaf me het gevoel dat ik iets terugdeed voor de mensen die mij een reddingsboei hadden toegeworpen toen ik die echt nodig had. Op de vraag hoe ik de kerst dagen ging doorbrengen, antwoordde ik dat Bob, mijn beste vriendin Belle en ik onszelf gingen trakteren op een mooie theatervoorstelling in het West End en een paar etentjes in trendy restaurants.

‘Dat zal wel heel anders zijn dan hoe je Kerstmis een paar jaar geleden vierde,’ zei een vrouw tegen me.

Ik glimlachte en knikte. ‘Een beetje wel,’ zei ik.

Op een gegeven moment stond er zelfs een groepje goedgeklede mensen voor Bob in de rij. Hoe ik mijn best ook deed, ik kon niet echt wennen aan die aandacht, ook al begon het gewoon te worden. Zo had ik een paar dagen eerder een dag in een Londens hotel gezeten voor de opnames van een Japanse tv-documentaire. In Japan, hoorde ik later, werkten acteurs aan een dramatisering van mijn leven met Bob voor diezelfde documentaire. Ik kon er met mijn verstand niet bij.

Een paar maanden daarvoor, in april 2013, hadden we voor het oog van miljoenen ITV-kijkers een onderscheiding gekregen, The Tails of the Unexpected, tijdens de eerste uitreiking van de British Animal Honours. Mijn leven was in veel opzichten net een droom. Ik deed bijna dagelijks dingen die ik nooit voor mogelijk had gehouden. Ik wilde de hele tijd dat iemand me kneep.

Het grootste ‘knijp me’-moment van het kerstfeest bleek aan het eind te komen. Na een paar uur begon het feest op zijn eind te lopen. Bob zag er trouwens moe uit, dus ik wilde toch al weg. Ik zat geknield om de lijn die Bob droeg als we samen op straat waren vast te maken toen ik voelde dat er iemand achter me stond. ‘Ik wilde de hele tijd al komen. Zou hij het goedvinden als ik hem even begroet?’ zei een vrouwenstem.

‘Een ogenblik, ik ben met zijn tuigje bezig,’ zei ik. Ik draaide me om, keek omhoog en zag een gezicht dat ik op slag herkende. Het was Jacqueline Wilson, een ster in Engeland, schrijfster van tientallen klassiekers op het gebied van kinderboeken.

Ik ben meestal niet op mijn mondje gevallen, maar nu kon ik geen woord uitbrengen. Ik was letterlijk met stomheid geslagen. Ik denk dat ik iets stamelde over dat ik haar zo bewonderde, wat waar was, en dat Belle een enorme fan was van haar populairste personage, Tracy Beaker, wat helemaal waar was.

‘Ik heb jullie verhaal gevolgd en ik vind het fantastisch wat jullie samen hebben bereikt,’ zei ze.

We praatten nog wat door op weg naar de foyer van het hotel. Ik vond het geweldig. Ik had me een buitenstaander gevoeld, een indringer, maar zij gaf me het gevoel dat ik in deze wereld thuishoorde.

Zoals gewoonlijk droeg Bob een van de sjaals die hij van zijn vele bewonderaars had gekregen. Die deed ik goed terwijl we de namiddagschemering in stapten, zodat Bob tegen de kou werd beschermd. ‘Zo, maatje, dat was leuk, hè?’ zei ik, opgetogen omdat het feest zo goed was verlopen.

Zoals in het verleden zo vaak was gebeurd, brachten de straten van Londen me snel terug in de werkelijkheid.

De lucht werd donker en er stond een snijdende wind uit de richting van Trafalgar Square, waar ik de traditionele, gigantische kerstboom zag, die al verlicht was. ‘Kom op, Bob, we nemen een taxi,’ zei ik, en ik liep naar het plein.

Dat was ook iets waardoor ik soms dacht dat ik droomde. Nog niet al te lang geleden was het ondenkbaar dat ik een taxi zou nemen. Ik had soms amper genoeg geld voor de bus. Ik nam nog steeds niet vaak een taxi. Ik voelde me altijd schuldig als ik er geld aan uitgaf, ook als het gerechtvaardigd was, zoals nu. We hadden een drukke dag achter de rug, Bob was moe en had het koud en we hadden een afspraak met Belle bij Oxford Circus.

Het krioelde van de mensen die kerstinkopen deden of op weg waren naar huis, en het duurde even voordat ik een vrije taxi vond. Net toen de zoveelste aan me voorbijreed, zag ik de bekende rode hes van een Big Issue-verkoper op de hoek.

Ik herkende de karakteristieke muts, handschoenen en sjaal van de verkoper meteen. De Big Issue Stichting gaf elke winter een vorstpakket aan de trouwe verkopers die het nodig hadden. Zijn bebaarde gezicht, dat rood zag van de wind, zei me echter niets. Hij had lang, sluik grijs haar en was zo te zien in de vijftig.

Ik zag dat hij een grote stapel straatkranten had, waar ik uit afleidde dat hij of net was begonnen met de verkoop, of veel moeite had ze te slijten. De ervaring deed me het laatste vermoeden. Ik kon ook zien dat hij het echt koud had. Hij stond geen moment stil en stampte telkens met zijn voeten om zijn bloedsomloop op gang te houden. Ook blies hij steeds in zijn handen om wat warmte in zijn door de wind verkilde lijf te krijgen.

Ik liep naar hem toe en gaf hem een biljet van twintig pond. Kleingeld had ik niet.

‘Merci, maat,’ zei de verkoper blij maar ook verbaasd dat een willekeurige voorbijganger hem zoveel geld gaf. Toen hij me het wisselgeld aanbood, schudde ik mijn hoofd.

Hij nam Bob en mij even taxerend op. Zijn gezichtsuitdrukking leek te zeggen: waarom?

‘Echt, man, ik weet wat het is. Ik weet hoe koud het wordt en hoe zwaar het in deze tijd van het jaar is. Neem het nou maar aan, ik weet hoeveel verschil wat extra poen kan maken,’ zei ik.

De man had geen idee wie ik was, wat me niet echt verbaasde. Ik was niet bepaald een tv-ster of zoiets.

Hij keek sceptisch, maar glimlachte.

‘Echt, ik weet het,’ zei ik.

‘Oké, ik zal je op je woord geloven.’

Net toen ik weg wilde lopen, bukte de verkoper zich en begon in zijn rugzak te wroeten.

‘Wacht even, maat, ik heb iets voor je,’ zei hij. Hij haalde een kaart tevoorschijn met een kerststalletje erop. Waarschijnlijk had hij hem bij een outlet of een kringloopwinkel gekocht. Binnenin stond simpelweg: Vrolijk kerstfeest, dank voor uw steun, Brian.

‘Dank je,’ zei ik. ‘Ik hoop dat jij er ook wat van kunt maken.’

Ik had nog wel even door willen praten, maar opeens zag ik een vrije taxi aankomen. Bob begon rusteloos te worden en ik moest verder. Zodra ik het portier opentrok, sprong Bob de taxi in, dankbaar voor de warmte. Hij nestelde zich op de stoel naast me, klaar voor een welverdiend dutje.

Toen we wegreden, keek ik om en zag Brian in de Londense avond opgaan. Al snel was zijn rood met grijze gestalte niet meer te onderscheiden van het waas van gekleurde lichtjes op Trafalgar Square, maar ik kon hem – en het simpele gebaar dat hij had gemaakt – niet van me af zetten. Het beeld riep een heel scala aan emoties en herinneringen bij me op, sommige aangrijpend, andere gelukkig, weer andere verdrietig.

Nog niet zo gek lang geleden had ik in hetzelfde schuitje gezeten. Ook ik was meer dan tien jaar lang een onzichtbaar gezicht in de massa geweest, afhankelijk van de goedheid van onbekenden. De laatste keer dat ik met Kerstmis op straat had gewerkt, was in 2010 geweest, nog maar drie jaar eerder.

Terwijl de taxi zich een weg naar het noorden baande door Regent Street met zijn opzichtige kerstetalages en straatversieringen, keerde ik in gedachten terug naar dat jaar.

Het leven op straat was altijd een strijd, maar die kerstdagen waren een uitgesproken beproeving. Toch herinnerde ik me dat ze me ook veel belangrijke lessen hadden geleerd. Lessen die, nu ik er weer bij stilstond, nog waardevoller leken, gezien de onverwachte wending die mijn leven had genomen. Het waren lessen die voor geen goud of succes te koop waren. En nu ik me voorbereidde op een heel andere Kerstmis, wist ik dat ze nooit mocht vergeten.