Drie jaar eerder
Londen, december 2010

1

Goudpootje

De wandeling naar huis verliep traag en was pijnlijk.

Het was een van de koudste decembermaanden ooit gemeten en een dag eerder was een van de zwaarste sneeuwstormen in twintig jaar overgetrokken. Binnen een paar uur was er vijftien centimeter sneeuw gevallen. De stoep was nu een glanzende, oneffen, staalgrijze ijsvlakte. Het was verraderlijk. Bij elke stap die ik zette, vroeg ik me af of mijn geluk me niet in de steek zou laten en ik plat op mijn gezicht zou vallen. Om het nog erger te maken trok er telkens als ik mijn ene voet neerzette een stekende pijn door mijn been omhoog.

Het was dat been dat me die dag de straat op had gedreven. Ik had er al de hele maand last van, en eerder die week had mijn arts bevestigd wat ik al vermoedde: de pijn duidde op de terugkeer van een kwaal waar ik al een tijd last van had, diepveneuze trombose, oftewel DVT, in mijn bovendij. Een jaar eerder had ik er een tijdje voor in het ziekenhuis gelegen. De arts had gezegd dat ik wat pijnstillers kon nemen, maar had me gewaarschuwd dat ik maar het beste kon zorgen dat ik het warm had tot dit poolweer voorbij was. ‘De kou vertraagt de bloedsomloop in feite,’ zei hij. ‘Het helpt dus om binnen te blijven.’

Ja, vast, had ik gedacht. Het loopt tegen Kerstmis en er ligt meer sneeuw in Londen dan in Siberië. Hoe kom ik aan eten en hoe moet ik mijn flat verwarmen als ik niet naar buiten ga om te werken?

Onwillig had ik me een paar dagen aan het advies gehouden. Het weer was zo slecht dat ik met geen mogelijkheid naar buiten kon, maar deze middag was het bonzen in mijn been zo erg geworden dat ik naar de winkelstraat in de buurt van mijn flat had moeten strompelen om nieuwe pijnstillers te kopen. Het was zondag, dus veel winkels waren dicht, en ik moest naar de avondwinkel die pijnstillers verkocht.

De wandeling terug, die anders maar vijf minuten in beslag nam, kostte me twee keer zoveel tijd doordat het zo glad was. Op een gegeven moment voelde ik me zo wankel dat ik me aan beschikbare muren en balustrades vastklampte terwijl ik voetje voor voetje vooruit schuifelde. Toen ik eindelijk bij de ingang van de flat kwam waar ik al een jaar of vier woonde, slaakte ik een zucht van verlichting, en niet alleen omdat ik de ijsbaan waarin mijn straat was veranderd veilig was overgestoken. De wind was zo ijzig dat ik tot op het bot verkild was; de warmte van het gebouw deed weldadig aan.

De lift deed het ook nog eens. We hadden eerder dat jaar een chique nieuwe lift met een elektronisch bedieningspaneel gekregen. Hij was efficiënter dan de oude, hydraulische lift, die om de haverklap defect was, maar toch vertrouwde ik hem niet. Ik had ertegenop gezien de vijf trappen naar mijn flat op de bovenste verdieping te moeten beklimmen, zeker nu ik die zeurderige pijn in mijn been had.

Tegen de tijd dat de liftdeuren op de vijfde verdieping opengingen, voelde ik me iets opgeknapt. De komische aanblik die me ten deel viel toen ik mijn flat in liep, maakte me nog vrolijker.

Mijn beste vriendin Belle was naar ons toe gekomen. Belle was een afgekickte verslaafde, net als ik. Als haar leven niet net zo’n verkeerde wending had genomen als het mijne, had ze makkelijk beeldend kunstenaar kunnen worden, of ontwerper. Ze maakte altijd dingen van wat ze her en der opscharrelde. Zoals gebruikelijk in deze tijd van het jaar had ze besloten zelf kerstkaarten en -versieringen te maken. Ik zag al een paar kaarten op een keurig stapeltje naast haar liggen. Op de kleine salontafel in de woonkamer lag een verzameling karton, glitters, lijm, touw en linten uitgestald. Het was vrij duidelijk dat Bob gezellig had meegedaan; het bewijs ontvouwde zich voor mijn ogen.

Het eerste wat me opviel, waren de slierten lint. Ik zag de strikjes waarmee Belle een aantal kaarten had versierd en begreep dat Bob het restant moest hebben gepikt toen ze even niet oplette. Het leek alsof hij een strik om de hele flat had willen leggen; er lag lint op de vloer, er hing lint over de bank en er was zelfs lint om de tv gewikkeld. Hij was compleet uit zijn dak gegaan.

Dat was niet de enige rommel die hij had gemaakt. Mijn blik viel op een spoor van glinsterend gouden pootafdrukken op de vloerbedekking en een deel van de bank. Ik zag dat ze helemaal doorliepen tot in de keuken, waar Bob kennelijk even binnen was gewipt voor een slokje water. Ik zag een groot gouden stempelkussen open op tafel staan en telde één en één bij elkaar op. Hij moest zijn poten er op de een of andere manier op hebben gezet. Ik had wel eens van Goudlokje gehoord, maar dit was Goudpootje.

Belle ging zo op in haar geknutsel dat ze niet eens had gemerkt dat Bob bijna net zo creatief bezig was geweest als zij.

‘Ik zie dat Bob het naar zijn zin heeft,’ zei ik terwijl ik mijn jas uittrok en naar het lint en de pootafdrukken gebaarde.

Ze keek me niet-begrijpend aan. ‘Hoezo?’

‘Zijn pootafdrukken. Het lint.’

‘Waar heb je het over?’ zei ze om zich heen kijkend. ‘O,’ zei ze toen.

Het kwartje was gevallen. Even keek ze beteuterd, maar toen kreeg ze de slappe lach. Ze kon bijna niet meer ophouden.

‘O, die schat. Tja, je weet hoe graag hij meedoet,’ zei ze.

Belle was dol op Kerstmis, en ze keek er elk jaar naar uit. Wanneer we de boom hadden opgetuigd, gaf ze Bob altijd een dikke knuffel, alsof ze het officiële begin van het aftellen naar ‘de grote dag’ wilde vieren. Wat haar betrof, was het geknoei met linten en glitter gewoon een deel van de voorpret. Ik schudde mijn hoofd, oprecht verwonderd.

Naar zijn gedrag te oordelen, niet alleen vandaag, maar al de hele week, was Bob ook een groot fan van de feestdagen. Dit werd mijn vierde Kerstmis met hem, maar ik had hem nog nooit zo opgewonden gezien.

Hij was altijd al gefascineerd door kerstbomen. Onze eerste was een piepklein kunstboompje geweest dat je met een USB-kabeltje op de computer aansloot. Hij was dol op de twinkelende lichtjes en kon er uren als gehypnotiseerd naar kijken. De jaren daarna hadden we een iets grotere boom gehad. Niets bijzonders, gewoon een goedkope, zwarte kunstboom die ik bij een supermarkt in de buurt had gekocht. Hij was ongeveer een meter hoog en stond op een oude kastanjehouten barkast die ik jaren eerder in een tweedehandswinkel had gevonden.

De boom mocht dan eenvoudig zijn in vergelijking met de duizelingwekkende exemplaren die we de afgelopen week her en der in Londen hadden gezien, Bob was er bezeten van. Belle wilde altijd dat ik hem begin december tevoorschijn haalde. Zodra dat gebeurde, werd Bob een en al hyperactieve energie. Hij vond het geweldig om te kijken hoe we de boom versierden en had er een uitgesproken mening over. Wanneer ik begon, kwam hij naast me staan om toezicht te houden. Sommige versieringen konden zijn goedkeuring wegdragen, andere niet. Een engel als piek was bijvoorbeeld niet toegestaan. Ik had vorig jaar een zilveren engel in een kringloopwinkel gevonden. Belle vond hem mooi, maar zodra ik hem op de top zette, begon Bob omhoog te reiken alsof hij hem eruit wilde halen. Hij was ermee doorgegaan tot ik de engel maar had weggehaald. Hij had liever een simpele gouden ster als piek, dus namen we die dit jaar ook weer.

Bob had ook liever ballen aan de takken dan linten, en het mochten niet zomaar ballen zijn, natuurlijk. Ze moesten glanzen en liefst goud of rood zijn. Hij hield wel van lichtjes, maar ook die moesten op de juiste manier worden opgehangen, zoveel mogelijk aan de voorkant van de boom, zodat we ze goed konden zien.

Ik probeerde wel eens iets nieuws op te hangen, zoals een versiering van chocola of een dennenappel, maar dan stak hij vrijwel meteen zijn voorpoot op, nadat hij zo nodig eerst op zijn achterpoten was gaan staan, om tegen de versiering te slaan. Belle had de vorige dag nog geprobeerd wat zelfgemaakte strikken in de boom te hangen. Bob had ze met zijn poot gepakt en ze bijna minachtend uit de boom getrokken, alsof hij wilde zeggen: hoe durf je die troep in mijn kerstboom te hangen? Hij trok de boom ook wel eens omver, zodat alles op de vloer kletterde.

Alsof dat nog niet bizar genoeg was, deed hij ook nog eens moeilijk over de takken van de boom. Hij leek het prettig te vinden als er ruimte tussen de takken zat, zodat hij erdoor kon kijken. Ik had er een verklaring voor bedacht. In de aanloop naar de grote dag legden we geleidelijk aan steeds meer cadeautjes onder de boom. Bob speelde er graag mee, en soms tikte hij ze zelfs van de kast, zodat ze op de vloer vielen, waarna hij ze openscheurde. Ik legde tegenwoordig wat lege doosjes onder de boom zodat hij met dat ritueel kon beginnen. Ik vermoedde dat hij het vervelend vond als hij niet kon zien wat er aan de voet van de boom lag en daarom probeerde de takken van de boom uit elkaar te duwen als hij dacht dat die zijn zicht belemmerden.

Als de boom eenmaal goed stond en naar behoren was opgetuigd, bewaakte Bob hem alsof het de grootste schat op aarde was. En wee degene die probeerde de boom te verplaatsen of zelfs maar aan te raken. Dan grauwde hij dreigend en zette de boom terug op zijn plaats. Het was heel bijzonder om te zien. Hij nam een tak in zijn bek en trok eraan tot de boom weer precies zo stond als hij wilde.

Die beschermingsdrang werkte soms averechts. Hij wurmde zich regelmatig onder de boom en kromde zijn lijf dan om de stam zodat hij eromheen kon kijken. Het gebeurde wel eens dat hij klem kwam te zitten, zodat hij de boom omkieperde als hij rechtop ging staan. Ook dat was een hilarisch schouwspel.

Het hele gevaarte maakte dan slagzij, Bob vloog door de lucht en de kerstballen en andere versieringen rolden over de vloer. Vervolgens ging Bob achter de losgeraakte ballen aan en speelde er op een lichtelijk manische manier mee. Het was een heel gedoe om de boom weer perfect op zijn plaats te zetten, maar het maakte me altijd aan het lachen. En dat was een hele prestatie in deze tijd van het jaar, en dit jaar in het bijzonder.

Ik had al tijden niet meer zo krap gezeten, en dat wilde wat zeggen voor iemand die zijn geld al vijftien jaar op straat bij elkaar moest zien te sprokkelen.

Door het ijzige weer was het al een week vrijwel onmogelijk om naar buiten te gaan om muziek te maken of de straatkrant te verkopen. Ik had me een paar keer buiten gewaagd, maar als ik niet was tegengehouden door problemen met het openbaar vervoer, had ik het wel moeten opgeven omdat het domweg te koud was om met Bob op straat rond te hangen. Het was lekker om binnen in de warmte te zitten en de sneeuw te zien vallen terwijl Bob opgekruld bij zijn favoriete radiator lag, maar mijn huisarrest had een hoge prijs.

Ik leefde van de hand in de tand, dus dat ik thuis opgesloten zat, betekende dat ik bijna geen geld had. In een ander seizoen had ik het wel aangekund, maar nu Kerstmis voor de deur stond, was het heel frustrerend.

Ik bereidde me het liefst op de kerstdagen voor door de dingen die ik nodig had stukje bij beetje te kopen. Eigenlijk pakte ik het net zo aan als in dat oude nummer van Johnny Cash, ‘One Piece at a Time’, over een man die onderdelen uit de fabriek waar hij werkt smokkelt om zijn eigen auto te bouwen. Er was een tijd geweest, in de donkerste dagen van mijn verslaafde leven, dat ik mijn toevlucht had genomen tot winkeldiefstal, maar die periode lag gelukkig ver achter me. Tegenwoordig betaalde ik met plezier voor mijn inkopen, al moest ik ze spreiden. De afgelopen paar weken had de keuken zich dus langzaam gevuld met de lekkernijen en het traditionele eten en drinken dat Bob en ik met Kerstmis graag deelden. Er was natuurlijk een flinke voorraad van Bobs favoriete maaltijden met konijn, de kattensnoepjes die hij het lekkerst vond, kattenmelk en wat andere lekkernijen voor eerste en tweede kerstdag. Voor mezelf had ik een kleine kalkoenfilet en een hamlap gekocht. Ze waren allebei bijna over de datum, maar toch nog best duur, naar mijn maatstaven althans. Ze lagen nu veilig in het diepvriesvak van mijn koelkastje. Ik had ook een pakje gerookte zalm, roomkaas en een bak lekker ijs ingeslagen. Verder had ik nog een doos goedkope bonbons en cognacboter gehaald voor bij de Christmas Pudding op tweede kerstdag, als Belle kwam. Ten slotte had ik nog wat jus d’orange gekocht en een flesje goedkope cava waarvan ik de kurk op kerstochtend wilde laten knallen.

Het was op geen stukken na een overdadig kerstfeest. Ik had waarschijnlijk maar een fractie uitgegeven van wat het gemiddelde huishouden over de balk smijt aan cadeautjes, eten en drinken, maar hoe goedkoop ook, het kostte wel geld – en dat had ik amper.

Ik werd er al dagen door in beslag genomen. Ik piekerde aanhoudend over de mogelijkheden om wat geld te ver dienen, al waren het er niet veel. Nu het weer zo slecht was, en de voorspellingen nog slechter waren, voelde ik me gevangen in een soort nachtmerrie. Ik was een groot fan van de films van Tim Burton en ik had in de krant gezien dat zijn beroemdste kerstfilm binnenkort op tv zou komen. Die vatte mijn situatie perfect samen: ik zat in The Nightmare Before Christmas.

Ik liet Belle verder knutselen en terwijl ik in de keuken thee voor mezelf zette, tobde ik weer over mijn situatie. Belle moest het hebben aangevoeld, want ze dook al snel met een meelevende uitdrukking op haar gezicht in de deuropening op.

‘Kom op, Scrooge, niet zo somber,’ zei ze. ‘Het is bijna Kerstmis.’

Ik kwam in de verleiding om ‘volksverlakkerij’ te zeggen, maar hield me in en haalde mijn schouders op. ‘Sorry, maar ik ben geloof ik nog niet echt in de kerststemming,’ zei ik.

Belle kende me goed genoeg om mijn humeur te kunnen peilen – en de vermoedelijke oorzaak ervan. ‘Het lukt je vast wel om voor kerstavond nog wat geld bij elkaar te schrapen,’ zei ze bemoedigend.

‘We zullen zien,’ bromde ik chagrijnig.

Ik nam een paar slokken thee en ging terug naar de woonkamer. Ik raapte de slierten lint bij elkaar en haalde een vochtig doekje over de pootafdrukken. Ze waren gelukkig makkelijk te verwijderen. Bob trippelde nog rond, zijn gouden sporen zettend. Ik wist dat het niet goed voor hem was, dus besloot ik een eind aan de pret te maken.

‘Kom op, kanjer,’ zei ik terwijl ik hem optilde. ‘Tijd voor een wasbeurt.’

Belle vatte de hint en begon haar rommel op te ruimen. Ze zag er bezorgd uit. Ze was zich maar al te bewust van mijn problemen en vooral het prangendste ervan, op huiselijk gebied.

‘Heb je nog gas om wat water op te warmen?’

‘Nee, ik zal water in een pan op het elektrische kookplaatje moeten opwarmen.’

‘Oké.’

‘Zou je even naar de elektriciteitsmeter kunnen kijken?’ vroeg ik. ‘Ik heb dat al een tijdje niet meer gedaan. Ik durf niet.’

Dat was geen grap.

Ik was in mijn leven bij vlagen geobsedeerd geweest door allerlei dingen: gitaren, sciencefictionboeken, computerspelletjes, hoe ik mijn volgende shot moest scoren, toen ik nog verslaafd was. Mijn grootste obsessies op dit moment waren echter de gas- en elektriciteitsmeter bij de voordeur van mijn flat. Ik had ze moeten nemen nadat ik in het verleden mijn energierekeningen niet had kunnen betalen. De meters werkten op betaalkaarten, of een kaart en een sleutel, preciezer gezegd: een kaart voor de stroom en een sleutel voor het gas. Ze moesten allebei regelmatig worden opgewaardeerd bij de avondwinkel in de buurt. Ik zette op allebei altijd zoveel mogelijk geld, maar door de almaar stijgende energieprijzen was het niet goedkoop. Ik schatte dat ik met dit koude weer gemiddeld twee of drie pond per dag kwijt was om allebei de meters aan de praat te houden. Het bedrag liep snel op. Mijn enige troost was dat ik de kwartaalhuur voor beide meters begin december al had betaald, maar ik had de afgelopen week geprobeerd de flat zo warm mogelijk te houden, wat betekende dat de meters geld vraten. De consequenties waren onvermijdelijk.

Beide meters hadden een optie van een tegoed van vijf pond voor noodgevallen. Wanneer je op dat punt was aangekomen, moest je de kaart of sleutel in de meter stoppen en de ‘E’-knop indrukken. Dan hoorde je drie piepjes ten teken dat je aan je noodrantsoen was begonnen. Als dat eenmaal op was, was het finito. In feite was het een lening, of een betalingsachterstand, dus tot je die vijf pond plus de eventuele extra schuld die je had opgebouwd had terugbetaald, bleef je afgesloten. Een paar dagen eerder had ik de noodvoorraad van zowel het gas als de elektriciteit moeten aanspreken. Ik wist dat ik op allebei de meters nog maar vijf pond had, en dat ik zou worden afgesloten als ik daardoorheen was. Vanaf dat moment werd mijn leven beheerst door de geluiden uit de meterkast – en het ingewikkelde schema dat ze aan de praat hield.

Omdat het niet altijd mogelijk was een kaart of sleutel ’s nachts op te waarderen, gold er voor beide meters een ‘coulanceregeling’, zoals de energiemaatschappijen het graag noemden. Die hield in dat je, mits je nog krediet had op het moment dat zij dichtgingen – meestal om zes uur ’s avonds –, niet midden in de nacht of op zondag werd afgesloten, wanneer het lastig kon zijn een winkel te vinden waar je je kaart of sleutel kon opwaarderen.

Die sluitingstijden vormden mijn grootste obsessie. De afgelopen paar dagen had ik steeds een zucht van verlichting geslaakt wanneer de meter om zes uur ’s avonds met een zachte klik te kennen gaf dat ik in elk geval tot de volgende ochtend negen uur niet zou worden afgesloten. Bij de klik op zaterdag had ik geweten dat ik die nacht en de hele zondag nog goed zat en dat ik op zijn vroegst op maandagochtend om negen uur kon worden afgesloten. Sindsdien had ik elke ochtend met angst en beven naar de klok gekeken, wachtend op de gevreesde piep om negen uur ten teken dat ik zonder gas of stroom zat. Het was zenuwslopend.

Twee dagen eerder had ik de gasmeter horen piepen. Dat betekende dat ik niet meer in bad kon en, nog belangrijker, dat de centrale verwarming het niet meer deed. Bob was niet blij, want zijn lievelingsplekje bij de radiator in de woonkamer was niet meer het warme toevluchtsoord dat hij gewend was. Ik moest me behelpen met een straalkacheltje dat ik af en toe even aanzette om de woonkamer te verwarmen. Het slurpte elektriciteit, dus ik kon het niet continu laten aanstaan. De rest van de tijd zat ik in de keuken, of ik dook onder het dekbed op de bank of in mijn bed. Bob had de gewoonte aangenomen bij me te kruipen, zodat we de weinige warmte die we nog hadden, samen konden delen.

Ik wist dat er een hoge schuld boven op de vijf pond voor noodgevallen was gekomen, want ik had nog een heel weekend gas verbruikt. Het zou me iets van vijftien pond gaan kosten om weer gas te krijgen. Een dergelijk bedrag had ik op dat moment niet.

Mijn grootste angst was nu dat ook de elektriciteit zou worden afgesloten. Dan zou ik echt in de nesten zitten, vooral omdat veel van het duurdere kersteten dat ik had verzameld in het vriesvak van de koelkast bewaard moest worden. Het zou binnen de kortste keren bederven, en dan kon ik alles weggooien. Ik betwijfelde of ik het zou kunnen vervangen, ook omdat de schappen van de supermarkten leeg begonnen te raken.

Ik wist dus dat ik naar buiten moest om geld te verdienen. Ik kon me niet meer door het weer of door de pijn in mijn been laten weerhouden. Het was heel deprimerend en ontmoedigend – en ook nog eens gevaarlijk, gezien het feit dat de temperatuur bijna dagelijks verder zakte. Bob en ik konden makkelijk bevriezen als het kwik tot tien graden onder nul zou zakken, zoals was voorspeld.

Ik wilde het probleem bovenal oplossen. Ik wilde niet dat het de komende week door mijn hoofd zou spelen, om allerlei redenen.

Om te beginnen wilde ik niet de hele tijd wachten op het verraderlijke piep, piep, piep dat aangaf dat de meter afsloeg. Ik wilde niet de hele tijd bang zijn dat de hele inhoud van mijn vriesvak ontdooide.

Niet minder belangrijk was dat ik wist hoe Bob en Belle zich op Kerstmis verheugden, en ik wilde in hun blijdschap delen. Ze hadden heel veel voor me gedaan, en het minste wat ik kon terugdoen, was ervoor zorgen dat we een paar gelukkige, zorgeloze dagen met elkaar konden doorbrengen.

Diep vanbinnen had ik nog een andere, grotere drijfveer. Ik wilde me met Kerstmis geen Scrooge voelen die anderen hun kersttijd misgunde. Ik wilde niet als die ellendige Gniep een domper op de feestvreugde van anderen zetten. Zulke kerstdagen had ik vaak genoeg meegemaakt. Die rollen had ik al veel te lang gespeeld.