Ik zou willen dat de vogels mij wakker maakten, of het geruis van de bomen, maar het is een heftige kramp in mijn linkerkuit. Door het strekken van mijn been val ik uit de hangmat en lig ik enige tijd op het natte mos, waar ik luister naar de vogels en de bomen. Na een zeer matige havermoutpap met de smaak van spaghetti carbonara stap ik in de ochtendschemer op mijn fiets. Eigenlijk ben ik nog helemaal niet beter, maar in het bos blijven gaat ook niet meer; het water is op. De zakdoekjes wijzen me het bos uit.
Na een paar uur fietsen wordt het landschap onderbroken door een grote schoenendoos. Het is een hypermarché van E. Leclerc. Ik ben ze onderweg al vaker tegengekomen. Ze komen altijd als een schok van beschaving, als je net een paar uur in een verlaten landschap hebt gefietst met alleen af en toe een leeg dorp. Pas als je door Frankrijk fietst merk je hoe leeg dit land is. Vanaf de grens met Luxemburg heb ik het aantal stoplichten geteld. Het zijn er acht. En als je al door een dorp fietst lijkt er niemand te wonen. De luiken zijn dicht, de cafés en de bakkers meestal ook. Het enige gezelschap zijn blaffende honden en hier en daar een boer op een tractor. En ineens sta je dan op een enorme parkeerplaats waar het krioelt van de Peugeots. De meest meedogenloze chauffeurs zijn zonder uitzondering huismoeders die hun kinderen naar school hebben gebracht en die nu in één vloeiende beweging hun auto inparkeren. Mamans taxi noemen de Fransen hen: moeders wier leven één grote logistieke operatie is geworden, van huis naar school naar hockey naar hypermarché.
Ik ben koud en moe, en besluit een kopje koffie te drinken in het café van de hypermarché. Bij binnenkomst word ik overweldigd door het tl-licht, de piepende kassa’s, het gejengel van een kinderautootje waar je muntjes in moet gooien, de vage geur van groenten, waspoeder en vis waar elke supermarkt naar ruikt. Het heeft hetzelfde effect op mij als een ruimte betreden waar een drukke borrel aan de gang is: lichte paniek, een stemmetje in mijn hoofd dat zegt dat ik zo snel mogelijk weg moet wezen. Maar uiteindelijk valt het altijd mee.
Direct naast de ingang staan de elektronica, alsof mensen in een impulsaankoop plasmatelevisies kopen. Misschien is dat ook wel zo, want ik krijg meteen zin om een harde schijf te kopen die in de aanbieding is, hij ligt al in mijn mandje. Maar waar slaat dit eigenlijk op? Wat heb ik aan een harde schijf? Bovendien is mijn bagage al zwaar genoeg. Alweer denk ik aan de mondharmonica waar ik nog geen noot op heb gespeeld. Ik leg de harde schijf terug. Het is warm en behaaglijk in de hypermarché, en aan het lawaai ben ik intussen gewend. Mijn jas en helm gooi ik in het mandje. Ik ga er eens lekker de tijd voor nemen – wat is er nou leuker dan een Franse hypermarché? Ik sta wel een kwartier voor de wand met geurboompjes voor in de auto, meer dan ik er ooit in mijn leven bij elkaar heb gezien. Arbres magiques heten ze in het Frans, wat een geweldige naam. Systematisch ga ik door de hele supermarkt tot ik alle gangpaden en alle producten heb bekeken, inclusief de paden met positiekleding en maandverband. Drie keer kom ik dezelfde vrouw tegen met een reusachtige boodschappenwagen waar telkens dezelfde drie producten in liggen. Is zij ook een hyperzwerver? Ik reken een fles water af bij de snelle rij.
In het café bestel ik een kopje koffie en de plat du jour. Zelfs in de hypermarché mag je niet overal gaan zitten, maar krijg je een plek toegewezen. En zelfs aan tafel heb je geen keus: één kant van de tafel wordt gedekt. In het kader van burgerlijke ongehoorzaamheid ga ik, zoals elke dag, aan de andere kant zitten en trek ik placemat en bestek naar me toe. Net zoals alle dagen hiervoor leidt dat tot misprijzende blikken van de bediening.
Mijn ober is erg kort. Net geen dwerg denk ik, maar wel erg kort. Ik probeer zo normaal mogelijk te bestellen, alsof ik elke dag word bediend door een dwergachtige. Ik vraag mij af of hij het verschil kan zien tussen mensen die doen alsof en mensen die het echt niks kan schelen.
Herboren fiets ik verder en pas ’s avonds beland ik op een camping nabij Charmes. Charmes heeft zo zijn charmes zou ik willen schrijven, maar dat is niet zo. Er blijkt maar één restaurant te zijn in dit stadje, een chinees, en de eigenaar van de camping weet niet zeker of die open is. Het is een terugkerend probleem. Als je met de auto in Frankrijk reist heb je het idee dat elke Fransman een ontzettend lekkere Bib Gourmand om de hoek heeft. Maar als fietser heb je aan het eind van de dag niet de puf om naar een stadje tien kilometer verderop te fietsen. Je bent aangewezen op de plek waar je overnacht en daar is niet altijd alles. En als het er al is, is het niet altijd lekker. Het echte Franse eten is: een bordje oude sla met half rauwe spekjes, en een taaie biefstuk.
Hoopvol loop ik naar het restaurant. Het ziet er niet echt uit als een chinees, meer als een toko: aan weerszijden schappen met rijst, sojasaus en instant noedels. In het midden staan, wat onbeholpen, twee plastic tafeltjes. Aan een van de tafels zit een man in een leren jas een sigaret te roken. Zijn rugzak ligt op tafel. Een afhaler, gok ik. Ik neem plaats aan het andere tafeltje en een Chinese vrouw komt de keuken uit. Ze draagt een zwart leren rokje en een doorschijnende blouse waaronder haar bescheiden bh te zien is. Het is fijn om met iemand te praten die net zo slecht Frans spreekt als ikzelf. De man met de leren jas mengt zich in het gesprek. Op zijn aanraden bestel ik de gefrituurde garnalen erbij. ‘Goddelijke garnalen,’ zegt de man. ‘En Luli is echt een geweldige gastvrouw.’ Hij zegt daarna nog meer, maar ik versta er niks van. Hij schakelt over op het Engels. Nog steeds snap ik het niet, maar ik knik wanneer ik denk dat dat hoort. De Chinese zet mijn garnalen op tafel, met een biertje dat ik niet heb besteld. Uit de knipoog van de man begrijp ik dat ik het biertje van hem heb gekregen. ‘Op uw Tour de France!’ roept hij. Als Luli langs het tafeltje loopt trekt hij haar op schoot, zij neemt een slokje uit zijn flesje.
De garnalen zijn verbrand van buiten en bevroren van binnen. Ik loop naar de wc om mijn bidons te vullen. Het blijkt een badkamer te zijn; het is er warm en klam, de douche is net gebruikt. De bh, de natte haren van de man, de vieze garnalen, ineens heb ik het door: ik ben natuurlijk in een bordeel! Met twee tafels in de zaak om geen gedonder met de fiscus te krijgen. Als ik aan mijn hoofdgerecht zit komt de volgende klant binnen. Hij wacht geduldig tot ik mijn koffie op heb. Als ik de rekening betaal geeft Luli mij een knuffel. Ik besef dat ik sinds het begin van mijn reis nog geen enkel fysiek contact met iemand heb gehad. Getroost worden is altijd fijn, al is het door een hoer. Bij mijn vertrek zie ik dat ze het ‘ouvert’-bordje omdraait.