Negen

Aan het eind van de middag ga ik naar Alyssa. Tenslotte ben ik haar gast. Ik moest me echt losrukken van Loor, hij wilde me niet laten gaan en pas toen ik zwoer dat ik die avond weer met hem zou eten liet hij me gaan. Uiteindelijk.

Vlak voor ik aanbel check ik mijn mobiel. Bericht van Sita.

Lieve Donna, ik hoop dat deze nacht je heeft gebracht wat je ervan hebt verwacht. Hé, dat is toch een liedje? denk ik.

“Mens!” zegt Alyssa als ze de deur opendoet. “Ben je daar weer? Ik dacht dat ik je nooit meer zou zien.”

“Sorry.”

“Hoe is het?” vraagt Alyssa. “Laat maar. Ik zie het aan je ogen. Dat wordt verhuizen.”

“Het was geweldig,” zucht ik. “We hebben twee uur geslapen. En ik heb jou nooit gehoord over drie keer achter mekaar.”

“Drie keer?” grijnst Alyssa. “Hij is boven de dertig, toch?”

“Sterker nog, hij is bijna veertig. Dat belooft nog wat als hij echt in een midlifecrisis komt.”

Alyssa zet een grote pot thee en we gaan op haar balkon zitten. Ze zet een mand cantucci neer. Ze zijn erg goed gelukt.

“Het is geweldig,” zeg ik. “Hij is geweldig. Ik ben zo gelukkig.”

Alyssa grijnst en wrijft over mijn arm. “Het is je gegund, meid.” Alles tintelt en al mijn cellen juichen bij de herinnering aan deze dag. Eindelijk maak ik het ook mee.

Onder ons probeert een man met veel kabaal een auto in te parkeren op een plek waar een andere man zijn scooter heeft neergezet, terwijl er ook een bus langs probeert te rijden.

“Doe je wel een beetje voorzichtig?” Alyssa schenkt weer thee bij.

“We doen het veilig,” zeg ik meteen, terwijl ik een blik naar haar onderbuik niet kan onderdrukken.

“Da’s mooi, maar eigenlijk bedoel ik dat nog niet eens.”

Aan de overkant loopt een man voorbij met een ladder op zijn schouder. Luid zingt hij een aria van Pavarotti. Hij lijkt zelfs op de rondbuikige zanger.

“Ach joh. Ik ben een slimme meid die zich niet zomaar laat omverlullen door een wiskundeleraar met ogen als heelallen. Zelfs niet als het de Italiaanse versie van Brad Pitt betreft met een stem als die van een schorre Bono.”

Alyssa knikt begripvol.

“Ik ben sterk, zelfstandig en laat me de kop niet zomaar gek maken. Ik wil eerst weten of hij echt voor me gaat.”

“Tuurlijk,” zegt Alyssa.

“Dan rustig opbouwen. Z’n moeder ontmoeten. Eens een keer samen een weekendje weg. Hooguit.”

“Uiteraard.”

“Dan, dan zullen we eens kijken of het echt wat zou kunnen worden tussen ons.”

Alyssa kijkt me mild glimlachend aan. Ik probeer zo verstandig en rustig mogelijk terug te kijken.

“Er is geen houwen aan,” breng ik ten slotte uit.

We schieten in de lach, die overgaat in de slappe lach.

“O, houd op, ik moet al zo piesen!” giert Alyssa. “Houd op!”

Mensen kijken zelfs omhoog, zo barsten we om de haverklap in lachen uit. Pas na een hele tijd kalmeren we weer.

“Waar is Sita eigenlijk?”

“Die is de stad in. Al uren. Het bevalt haar zo goed om zonder man op stap te zijn. Ze wil veel vaker hier komen.”

“Dat wordt dan weer ouderwets gezellig, met z’n drie-en.”

Alyssa lacht.

“En waar is Andreas? Heb je het hem intussen verteld?”

Alyssa knikt en het vocht in haar ogen welt meteen op. “Hij was er heel blij mee, zei hij. Maar hij moest even alleen zijn. Om alles op een rijtje te krijgen.”

“Heb je hem nog gebeld?”

“Ja. Vijftien keer, maar ik kreeg hem niet te pakken.”

Liefdevol legt ze haar hand op haar buik. “Hoe dit ook afloopt, wij redden het wel.”

Ik schiet even vol. Wat zegt ze dat mooi.

“Mag ik je boek even? Het boek van Cor?” Met een ernstig gezicht laat ze haar vingers langs de bladzijden glijden. Ze slaat het boek open en ik vertaal voor haar:

Liefde maakt een smal bed breed. Een klein huis groot. En een hart altijd groter.

We lachen beiden ontroerd en Alyssa laat me twee kaboutersokjes zien die ze gekocht heeft.

Tot mijn schrik zie ik dat het al bijna vijf uur is.

“Ik ga even wat anders aantrekken.”

Uit mijn koffer vis ik een ienimini jurkje van stof zo licht, dat het bijna uit mijn handen waait als Alyssa de deur opendoet.

“Zullen we vanavond bij Ristorante Cammillo eten?” vraagt ze. “Ik kan wel weer wat hebben, geloof ik. Er is zelfs een hele olijf blijven zitten.”

“Alyssa,” begin ik. Ik kijk op mijn horloge en haal diep adem.

“Is goed,” zegt ze. “Ga maar. Ik eet wel alleen. Er is nog wel wat cantucci over.”

Schuldig. Natuurlijk voel ik me schuldig. Mijn vriendin, zwanger en in de put, en ik ga met mijn nieuwe vriendje eten. Maar hoe voelde ik mij niet toen zij die gelukzalige plaatjes van haar liefde naar me mailde? Moeten wij dit niet, juist als vrouwen onderling, voor elkaar overhebben?

“Bedankt,” omhels ik haar. “Je bent een echte vriendin.”

Ik wist dat onze vriendschap tegen een stootje kon. Als een jonge hinde huppel ik de straat op.

Loor en ik spreken in de stad af, hij weet een restaurantje waar we de allerlekkerste gerookte zalm ever eten. Met spinazietagliatelle en een dillesausje waarvoor ik mijn verloren kilo’s zonder enige reserve weer zou voor omhelzen. Maar dat is niet nodig, want veel krijg ik niet door mijn keel, met dit uitzicht aan de andere kant van de tafel.

Na het eten maken we een wandeling door de stad, die speciaal voor ons, als het decor voor onze liefde, gebouwd lijkt te zijn. We ploffen neer ergens in de tuinen van Villa Borghese. De parasoldennen torenen hoog boven ons uit, alsof ze zich over ons ontfermen. En de oleanders geuren alsof we in een parfumwinkel staan.

Het is nog steeds warm, ook al is het al avond, maar het gras voelt koel en ik zou zo kunnen slapen. Overal om ons heen liggen en zitten en slenteren stelletjes.

Een hele tijd zwijgen we, liggen we alleen maar naast elkaar te liggen. Allebei op onze zij, hij ligt achter mij. Lorenzo’s hand ligt op mijn heup en aan zijn ademhaling te horen is hij ook in rap tempo op weg naar dromenland. Ik probeer elk detail van dit magische moment in me op te nemen. Softfocus en slowmotion, diezelfde muziek van Notting Hill. De spelende kinderen in het gras, de grootmoeders op de bankjes en de mieren tussen de grassprieten die op mijn gladgeschoren benen omhoogklimmen…

“Waar denk je aan?” Lorenzo is rechtop gaan zitten.

“Wat wilde jij later worden toen je klein was?”

Lorenzo trekt mijn krullen een voor een uit en laat ze weer los, waarna ze meteen weer in de krul springen.

“Haha,” zegt hij. “Wat een eigenwijsjes. Wat vroeg je ook alweer?”

“Wat je later wilde worden.” Ik ga ook rechtop zitten. Hij grijnst en bijt me zachtjes in mijn oorlel. “Jouw man.”

Ik lach, zucht, lach weer en kus mijn man op zijn wang.

Dit wordt mijn nieuwe plek. Dit is de eerste dag van het begin van de rest van mijn leven. Alles zal anders worden. Ik zal ontslag moeten nemen, een verhuiswagen regelen. Hoe zou ik mijn grote bank het beste hier kunnen krijgen?

“Is het eigenlijk makkelijk om werk te vinden in Italië? Of misschien blijf ik wel thuis om voor de kinderen te zorgen. Of we nemen een nanny.”

“Lieverd, aan niemand laat ik de zorg over voor onze kinderen dan aan jou.” Lorenzo legt zijn hoofd op mijn schoot. Met mijn vingers aai ik over de rasperige haartjes in zijn geschoren nek.

“Mogen katten eigenlijk in het vliegtuig? En wat zal ik doen met mijn flat? Sasja wil ‘m misschien wel onderhuren.”

Lorenzo onderdrukt een gaap.

“Trouwens, we hebben helemaal geen nanny nodig. Want jij bent als leraar natuurlijk vrij als de kids uit school komen. En ik heb natuurlijk een scooter nodig. En ik moet een hele nieuwe garderobe. Dat doe ik wel als ik hier ben. Het is hier allemaal zoveel verfijnder.”

Ik slaak een diepe zucht. Ik kan het nog niet geloven dat alles wat ik ooit gedroomd heb, nu aan het uitkomen is.

Lorenzo is in slaap gevallen op mijn schoot. Vertederd lach ik om zijn lieve gezicht.

Pas als de zon oranjerood achter de huizen zakt en we elkaar al onze dromen hebben verteld, slenteren we langs de nog warme huizen naar Lorenzo’s appartement.

Van mij mag de wereld vannacht vergaan, ik heb de mooiste dag van m’n leven gehad.

“Wil je een lekker kopje thee voor me maken?” vraag ik de volgende ochtend op mijn allerverleidelijkst als we naast elkaar wakker worden. Buiten regent het en de lucht is grijs. Dat wordt een dagje bankhangen, waar ik geen enkel bezwaar tegen heb.

Lorenzo springt onmiddellijk op en rommelt wat in de keuken. Heerlijk, zoals hij zijn best voor me doet.

Ik ga op de bank liggen en maak van de gelegenheid gebruik om eens zijn kamer rond te kijken. Een keurige woning voor een vrijgezel. Er staan een paar cultureel correcte en verantwoorde boeken in de kast (type: krijg je van de boekenclub als je niet op tijd bestelt) en er hangt een schilderijtje van een keurig landschapje. Wat me wel verbaast is dat er nergens een boek tussen staat dat ook maar in de verste verte iets met wiskunde te maken heeft. Ik kan me goed voorstellen dat hij thuis niets met zijn werk te maken wil hebben. Zijn meubels zijn een tikje ouderwets en waren vast ook niet duur. Maar ja, wat kan het schelen, hij zit hier toch altijd maar alleen! Geen sporen van huisdieren. Dat kan zowel een pre als een anti zijn.

Lorenzo steekt zijn hoofd om de deur.

“Eh, de thee is op,” zegt hij. “Wil je iets anders?”

“Ik loop wel even mee,” zeg ik. Lorenzo trekt de koelkast open. “Wil je…” hij pakt een fles en leest het etiket. “Wil je natuurzuivere azijn?” Hij grijnst en zet de fles weer terug.

“Ik dacht toch dat ik nog een fles sap had. Appelsap. Ergens.” Hij trekt een paar kastjes open.

Aarzelend kijkt hij rond. “O wacht!” zegt hij. Onder een tafel staat een boodschappentas. Hij pakt er een fles uit. Een lege. Beteuterd zet hij de fles weer terug.

Alsof er een paar druppels koud water in mijn nek vallen, zo ril ik opeens. Er klopt hier iets niet. Ik zou dat gevoel graag willen onderdrukken, maar het is net een badeendje dat je onder water duwt: hoe harder je duwt, hoe sneller hij weer boven komt ploppen. Er klopt hier iets verschrikkelijk niet en ik ga direct uitzoeken hoe het zit.

“Ik neem wel een glas water,” zeg ik en ik vul een glas uit de kraan.

Lorenzo doet hetzelfde.

Daarna doden we de tijd met een stom gesprek over iets wat er niet toe doet.

“Ik moet even, eh…” Lorenzo gebaart naar de wc.

“Oké.”

Als Lorenzo zijn blaas aan het legen is open ik meteen het kastje boven de gootsteen. Daar staat een grote hoeveelheid thee opgestapeld. Enorm veel thee. Earl Grey, citroen, venkel en groene thee. Meteen in het zicht. Pontificaal midden in het meest voor de hand liggende keukenkastje.

“Kom eens?” vraag ik als hij weer de keuken in komt lopen. Ik wijs hem naar de piramide van thee.

Lorenzo zet een glimlach op die we nou zo onderhand wel kennen.

“Dit is niet jouw appartement, hè?” vraag ik.

Lorenzo kijkt verbaasd. “Hoezo?”

Als ik besef dat hij me nu nog steeds voor de gek probeert te houden is dat meteen ook het moment dat ik onmiddellijk op hem afknap.

Per direct, meteen, immediately.

“Dit appartement,” zegt Lorenzo terwijl hij met zijn gezicht dichterbij komt en nog altijd die steeds irritanter wordende glimlach op heeft, “is van mijn goede vriend Gerome. Hij is zelf op vakantie en heeft het me aangeboden. Vanwege de reünie.”

“Maar je woont toch zelf ook in Rome?” vraag ik. “Waarom slaap je niet gewoon thuis?”

Soms haat ik mijn eigen scherpte. Ik zit hier gewoon mijn eigen prachtige zeepbellen kapot te prikken.

“Eh,” zegt Lorenzo. “Ja, dat is…Mijn huis wordt op dit moment geverfd. Van binnen. Ik kan er niet zijn.”

“Ja, wat is het nou? De reünie? Of de verflucht?” Lorenzo’s gezicht verfrommelt alsof hij een citroen heeft gegeten.

“Toedeloei!” Ik trek mijn kleren aan, pak mijn tas en loop naar de deur terwijl Lorenzo al die tijd met gebogen hoofd vanuit een hoek in de kamer naar me kijkt. Schuldbewust.

Vlak voor ik de buitendeur open krijg ik plotseling een ingeving waarvan het badeendje met een vaart uit het water schiet.

Wacht. Dat is het natuurlijk! Hij woont nog bij zijn moeder en hij schaamt zich daar enorm voor. Wat een lieverd is het toch ook! Ik dacht natuurlijk weer heel Nederlands en achterdochtig dat hij al een vrouw heeft, maar ach, de schat, die vrouw is zijn moedertje. Op mijn hakken draai ik honderdtachtig graden en loop naar hem toe.

Hij grijnst als een kind dat een groot cadeau krijgt.

“Ach liefje, het geeft niks, hoor,” lach ik. “Ik had er gewoon niet aan gedacht. Zullen we vanmiddag bij je moeder koffie gaan drinken?”

Mijn dromen herstellen zich meteen weer en mijn hart klopt weer in zijn normale tempo. En koffiedrinken bij mijn aanstaande schoonmoeder, daar is het nou net de dag voor.

Lorenzo trekt zijn wenkbrauwen op. De zichtbare opluchting is me net iets te groot.

“Ja, dat is het!” roept hij vrolijk. “Ik woon nog bij mijn moeder. Het arme mensje, ze zal wel denken waar ik vannacht geweest ben. Ik zal haar zo wel even bellen.”

Het badeendje kwaakt nu midden in mijn gezicht. Er is geen redden meer aan.

“Of bedoel je soms een vrouw en een setje kinderen?”

De manier waarop hij zijn blik van me afwendt zegt me genoeg.

Ik loop naar de gang en trek de deur open.

“Donna!” roept hij. Hij pakt mijn hand en kust die. “Lieverd, wacht, we kunnen elkaar blijven ontmoeten. Mijn vrouw en ik…”

Hij zet een treurig gezicht op. Als het niet zo verrekte sneu was allemaal zou ik er nog wel om kunnen lachen.

“We zijn zo goed als gescheiden,” zegt hij. “Daarom zit ik hier. Echt. Er zijn geen kinderen. Helaas. Daarom hebben we juist ook problemen gehad, veel.”

Zie ik het nou goed? Perst hij een traan uit zijn linkeroog? Kom op, zeg. Laat me niet lachen.

“En toen ik jou zag, toen wist ik weer wat liefde was. Echte liefde.”

“Goh,” zeg ik.

“Je hebt een nieuwe, oneindige bron in me aangeboord. Blijf bij me, Donna, blijf alsjeblieft bij me!”

“Bel me maar als de scheiding rond is.” Ik stap de deur uit en laat mijn hakken extra hard kletteren op de stenen trappen. Ik ben een sterke vrouw die niet met zich laat sollen. Steeds harder trap ik op die verrekte treden.

Om eerlijk te zijn is dat krachtige gevoel al verdwenen voor ik buiten ben en nog voor ik de deur geopend heb voel ik een loodzware treurigheid op mijn nek vallen en ik vrees dat als hij me had geroepen ik met dezelfde vaart weer teruggerend was. Daarom loop ik langzaam de straat uit, vooral ook aan de overkant zodat hij me goed kan zien en kan roepen, smeken om terug te komen.

Wat hij niet doet.

De zak.

“Hoi Donna!” roept opeens een stem. Het is Maria.

“Hoi,” breng ik nog net uit en loop iets sneller, om de non-verbale boodschap uit te zenden dat ik nu écht geen tijd heb om small talk te bezigen. En al helemaal niet voor succespraat van succesmensen bij wie altijd alles goed gaat. Toevallig dat ze hier ook in de buurt is, trouwens.

Daar loop ik dan. Alyssa woont vlakbij, maar ik loop een andere kant op. Bij een broodjeszaak koop ik een vette pizzahap en een halve liter cola. Light dan, om het niet te erg te maken. Ik voel me bijna een zwerver als ik etend en drinkend mijn wandeling voortzet. Maar ik moet eten.

Ergens op een bankje in een straat plof ik neer. Ze kunnen me wat. Ik pak het boek van Cor en sla het open.

Eten is als liefde: het troost, verwarmt en vult de leegten in je leven.

Ik had het zelf kunnen bedenken. Zou het waar zijn? Als mijn leegte niet gevuld wordt door een man, dan maar door een pizza. Grommend neem ik nog een hap. Ik kan geen woorden vinden voor wat ik voel. Het is te veel. Ik voel woede, teleurstelling. Maar ook nog niet getaande lust. Daarvoor zijn de herinneringen aan de voorgaande nacht en ochtend nog te sterk.

Hoe is het mogelijk. In twee dagen de liefde gevonden en weer verloren. Als het niet zo ontzettend cliché en irritant was zou ik er nog een lied over schrijven. Of een boek, nota bene.

Wat is het trouwens druk hier. En waarom moeten Italianen voor elke scheet die ze dwarszit claxonneren?

En bellen? Mocht ooit de Vesuvius uitbarsten en het leven van Rome vastleggen, dan zullen de archeologen zich op hun achterhoofd krabben waarom de meeste mannelijke inwoners een soort blokje tegen hun oor houden.

En waarom zit elke man, van acht tot achtentachtig jaar, en nog wel veel ouder ook, naar me te grijnzen? Stelletje viezeriken. Alsof ik daarop zit te wachten, alsof ik een of ander lustobject ben dat zomaar voor niks begrijnsd mag worden.

“Houd daarmee op!” zeg ik hardop. Ik voel me steeds bozer worden. Ik heb zin om ergens ontzettend tegenaan te schoppen.

“Houd toch op,” zeg ik weer. Eerst zachtjes, dan harder. In het Nederlands, zo slim ben ik ook wel.

“Houd toch op! Stomme Italianen! Kijk voor je! Zit niet zo stom te grijnzen. Dacht je soms dat ik zo makkelijk te krijgen ben? Ik ben geen sloerie!”

Arme mannen. Ze kijken verbaasd. Eentje heft verontschuldigend zijn handen op.

Wat een treurigheid. Ik bel aan bij Alyssa’s appartement.

“Huh?” Alyssa steekt net een droge cracker in haar mond. “Ben je nu al terug? Wat is er aan de hand?”

“Ik haat hem.”

Alyssa vult meteen de waterkoker en zet hem aan. We gaan op het balkon zitten.

“Vertel.”

“Hij zit in een soort midlifecrisis, denk ik. Heeft een vrouw. Hij zei dat zijn huwelijk ingestort was, omdat ze geen kinderen konden krijgen. Maar ik geloof er niks van. Hij wilde mij gewoon erbij!”

“Pfff,” zegt Alyssa. “Wat een eikel.”

Ik schiet opeens in de lach. “Hé, jij bent zo’n vrouw, weet je nog?”

Ze grijnst.

“Hoe is het met jou?”

“Maar zes keer overgegeven. Dus het gaat de goeie kant op.”

We zeggen even niks. Overdenken ons bestaan op deze rondraaiende bol materie, die enkele tellen die we hier zijn te midden van de eeuwigheid van het bestaan.

Tja. En nu? Gewoon naar huis gaan? Verder leven als vrijgezel? Forever’? Morgen gaat mijn vliegtuig terug. Ik moet hoe dan ook een beslissing nemen.

“Misschien is het wel waar,” zegt Alyssa.

“Wat?”

“Dat hij en zijn vrouw geen kinderen konden krijgen. Dat ze daardoor uit elkaar gegroeid zijn. Dat hij in jou zijn nieuwe liefde gevonden heeft. Ik bedoel, het kan toch?”

Ik zucht diep. Maar de gedachte laat me niet los. Stel je voor dat het toch waar is? Nee, denk ik beslist. Of wel?

Het erge is dat ik hem nog helemaal niet kwijt ben. Hij zit nog in mijn hoofd, en vooral nog in mijn lijf. Nog niet zo lang geleden zat hij daar tenslotte nog. Misschien moet ik hem toch nog maar ‘es bellen. Zeggen dat ik wel erg emotioneel reageerde. Dat moet hij gewend zijn tenslotte met een Italiaanse vrouw.

Want stel nou dat Alyssa gelijk heeft.

Dan zou het wel heel cru van mij zijn om zo botweg bij hem weg te lopen. Toch? Als hij echt van me houdt ben ik gek om hem te laten gaan.

En zo zit ik mezelf nog een tijdlang ontzettend voor de gek te houden. En met succes, want even later sta ik hem dan toch echt te bellen.

“Mancini,” bromt hij. Alleen al zijn stem te horen laat een soort van vuurpijlen tegen mijn schedeldak ontploffen.

“Ja, het is met Donna. Luister.”

“Donna!” zegt hij verrast. Iets te verrast, naar mijn mening. Op de achtergrond hoor ik een vrouwenstem lachen. Wie is die stern? Ze komt me erg bekend voor.

“Wat fijn dat je belt!”

Wie is dat toch? Dat hoge lachje. Ik hoor een kurk uit een fles ploppen en dezelfde cd staat aan die wij vannacht draaiden.

“Donna, ik bel je straks terug, oké?”

Opeens weet ik het. Het is Maria.

“Laat maar,” zeg ik.

De volgende middag brengt Alyssa me naar de metro die me naar het station zal brengen.

Een gruwelijk besef dat ik nu nog midden in Rome sta en overmorgen alweer aan het werk ben onder de bezielende leiding van meneer Van Zuilen en de koeienogen van Sandra.

En Bart. Ah, Bart! Lekker weer gewoon lunchen en dom ouwehoeren en gewoon lekker samen zijn. Ik moest hem maar eens te eten vragen.

“Wat zit je te grijnzen,” zegt Alyssa. “Je hebt toch verder niets afgesproken met die Mancini?”

“Nee,” zeg ik, maar ik ben zelf verbaasd van mijn gezichtsuitdrukking. Verrek, inderdaad, ik zit te grijnzen. Dat wordt maar door één ding veroorzaakt en dat is de gedachte aan Bart. Die lieve, goeie, ouwe Bart. Met hem zal ik dit Rome-avontuur tot in den treure bespreken en samen zullen we erom lachen. Heel hard lachen. Ontzettend hard lachen. Lachen tot we ervan huilen.

Dan komt de metro eraan.

Ik omhels Alyssa en zij mij en we spreken af dat we hoe dan ook heel binnenkort elkaar weer zullen zien. Gewoon lekker shoppen bij de Prenatal of achterlijk dure kleertjes kopen of samen onze handen op haar buik leggen.

Eenzaam en koud staat het vliegtuig op me te wachten. Mijn stoel is achterin bij het raam en ik kruip weg achter de stoel die voor me staat. Gelukkig kreeg ik van Alyssa nog een stapel tijdschriften, maar voor ik die opensla, pak ik Gors boek. Ik ben erg benieuwd wat dat te zeggen heeft. Een woord van wijsheid in deze poel van ellende.

Afwezigheid is voor de liefde wat wind is voor vuur; zij dooft het kleine vuur en wakkert het grote aan.

Ik stuur een SMS’je aan Bart: Overmorgen lunchen bij Holle Bolle Gijs?

Om de paar minuten check ik mijn mobiel, de verbinding heeft alle vijf streepjes, maar een antwoord krijg ik niet. Nu ik erover nadenk, ik heb al een tijdje niets van hem gehoord. Nu ik er nog harder en langer over nadenk, ik heb al een héle tijd niks van hem gehoord. In mijn mobiel zie ik dat de laatste SMS van hem is…van woensdagavond. Toen ik bij Lorenzo was. Wat vreemd? Zou er iets mis zijn met de satelliet of zo? Maar van Sasja heb ik wel een paar SMS’jes gekregen, ook na woensdag.

Met een intens treurig gevoel zet ik mijn mobieltje maar uit. Iets wat ik normaal alleen tijdens begrafenissen en trouwerijen doe. Onbereikbaar zijn voelt als niet leven. Maar liever dat dan er continu aan herinnerd worden dat ik geen SMS krijg. Bart, Bart.

Ik zou hem toch niet missen, hè? Werkelijk! Ik probeer een boek te lezen, de film te volgen, een gesprek vóór me mee te luisteren, in slaap te vallen. Maar ik moet het onder ogen zien. Ik mis hem. Ik mis die rare lieve Bere-Bart. Ik mis zijn bezorgdheid, zijn getrut met theezakjes twee keer gebruiken, zijn suffe sloffen en zijn supermarktdeodorant. De manier waarop hij kijkt als hij met iets heel moeilijks bezig is achter zijn bureau en hoe zijn blik dan verandert als hij een mailtje van mij krijgt.

Ik mis hem als een broer. Als een broer, als een broer, als een broer, houd ik mezelf tientallen kilometers voor. Zoals ik Martijn mis. Toch?

Maar ik mis Martijn helemaal niet, denk ik. Ik mis Martijn niet, maar Bart wel.

Aaargh! Het zal toch niet waar zijn.

Om een uur precies landen we op Schiphol.

De afgelopen keren dat ik terugkwam van vliegreizen stond Bart me ongevraagd op te wachten.

“Ik laat jou niet midden in de nacht in je eentje in het donker naar huis beulen met zware tassen. Geen sprake van.”

Zijn beslistheid was van het soort tegenspreken-is-meteen-een-belediging-van-formaat.

Hij kwam midden in de nacht met de trein naar Schiphol en dan reden we samen terug naar Amsterdam. Kon ik meteen mijn ei kwijt over wat ik allemaal meegemaakt had.

Ik loop door de slurf naar de aankomsthal.

Er staat een verdwaalde kip en een man met een vlieger bij de uitgang te wachten.

Bart is vast verlaat, denk ik.

Ik loop langzaam door de hal en verwacht elk moment ‘Donna!’ te horen.

Maar niets. Midden in de nacht in mijn eentje op een verlaten vliegveld terwijl er niemand op me wacht. Ik kan niet eens een kroket eten. Alles is dicht.

Eenzaam rijd ik naar huis. Via mijn mobiele telefoon luister ik naar de radio. Zo heb ik het idee dat er tenminste iemand tegen me praat. Er wordt een interview uitgezonden met een popzanger die bekend was in de jaren zeventig en nu van een minimumuitkering moet leven. Ik voel volledig met hem mee.

Thuis is het stil en donker en koud. Op tafel ligt een briefje: Donna, ik heb Lorenzo naar de dierenarts gebracht. Hij is ziek geworden (at niks en kotste alles onder) en nu herstelt hij hij mij thuis. Het gaat goed met hem. Bel me als je terug bent.

Die arme Lorenzo. Ziek geworden terwijl ik er niet was. Wat ontzettend lief van Bart dat hij ‘t beessie onder zijn hoede heeft genomen. Na het tweede glas wijn begin ik er zelfs tranen van in mijn ogen te krijgen. Ik heb ook nog niks gegeten natuurlijk. En er is niks in huis, omdat ik lijnde voor ik wegging. Er zijn alleen nog chocoladekoekjes uit het kerstpakket.

Terwijl ik die naar binnen werk (het was, denk ik, de Kerst van 2002) bekijk ik Barts briefje nog eens.

Geen liefs. Geen bijdehante opmerking. Geen grappig tekeningetje van een kotsende kat (Bart wilde altijd graag naar de kunstacademie).

Ik begin me zorgen te maken. Het zou toch wel goed met hem gaan?

Het is vier uur. Geen tijd om te bellen.

En nu zit ik hier. In mijn eentje in een koude flat zonder kat, zonder Bart en niemand om te bellen of te msn’en. Ik geloof dat het lang geleden is dat ik me zó eenzaam voelde.

In de verte kleurt de lucht geruisloos lichtblauw. De laatste keer dat ik dat zag, was ik zo gelukkig als toen ik op mijn zesde verjaardag die glimmende rode fiets in de kamer zag staan.

Opeens besef ik, zo klaar als een klontje, wat er aan de hand is.

Bart heeft een vriendin.

En durft mij niet onder ogen te komen.

Nee. Het is nog erger.

Hij durft mij nog wel onder ogen te komen. Maar hij is me totaal vergeten. Ik zit gewoon niet meer in zijn systeem.

‘s-Middags, als ik wakker ben, bel ik Bart.

“Hoi BereBart,” zeg ik zo opgewekt als mogelijk na een nacht van enkele uren en een glas wijn te veel.

“Hoi,” zegt hij humorloos. Zeker ook net wakker.

“Hoe is het?”

“Prima. Kom je de kat halen vandaag? Ik ben nu thuis.”

Ik trek mijn wenkbrauwen op. Vanwaar die kilte? Hij mag gelukkig in de liefde zijn, hij weet toch nog wel wie ik ben? Ik heb hem toch niets misdaan?

Ik spring in mijn autootje en rijd naar Bart. De deur van zijn portiekwoning staat al op een kiertje en ik loop naar binnen. Bart staat in de keuken en prakt net een pil door Lorenzo’s eten, die het met smaak opeet. Waarom maken ze eigenlijk kattenpillen als bijna iedereen die voor gebruik plet?

“Hij moet zes keer per dag een pil,” zegt Bart. “Twee weken.”

“Ook ‘s nachts?”

“Ook ‘s nachts.”

“Maar dan ben je er dus zelf ook ‘s nachts uit geweest,” zeg ik.

“Inderdaad.”

“Kun je vast wennen voor onze kinderen later,” zeg ik, met de bedoeling om weer de oude grapjes te maken van voor ik wegging.

Maar Bart reageert niet. Althans, niet zoals ik hoopte.

Hij gaat aan tafel zitten en kijkt moeilijk.

Ik ga tegenover hem zitten.

“Wie is het,” zeg ik. “Vertel. Tegen mij kun je alles zeggen.”

Hij kijkt me niet-begrijpend aan. Maar zwijgt. Zijn niet-begrijpende blik gaat over in een treurige.

Na een tijd zegt hij: “Was dat nou nodig?” Van de intonatie in zijn stem krijg ik meteen een knoop in mijn maag. Hij klinkt zoals ik hem nog nooit gehoord heb.

“Wat?” En ik hoor meteen dat mijn oprechte onwetendheid hem boos maakt.

“Wat? Wat?” Hij kijkt me aan. Ik probeer aan zijn gezicht te lezen wat er is, maar eigenlijk verwacht ik dat hij opeens in lachen uitbarst en dat ik iets verschrikkelijk over het hoofd heb gezien. Maar dat gebeurt niet.

Na enkele minuten zegt hij: “Je hebt echt geen idee, hè, wat ik bedoel.”

Het huilen staat me nader dan het lachen. Wat is er toch aan de hand? Waar is mijn ouwe trouwe Bart? Wat heb ik misdaan waar ik geen weet van heb?

“Dit bedoel ik,” zegt Bart. Hij pakt zijn mobiel en laat me foto’s zien.

Foto’s van Lorenzo. Beschenen door het lantaarnpaal-licht. Op de trap. Lorenzo met zijn blouse open. En niet alleen foto’s van Lorenzo als persoon. Maar ook enkele lichaamsdelen zijn, beschenen door prachtig sfeervol licht, enkele duizenden kilometers via de satelliet verzonden.

“Oh nee!” zeg ik. “Nee! Dat was echt niet de bedoeling! Hoe kan dat nou?”

Bart kijkt me nog altijd aan.

“Ik snap het niet,” zegt hij. “Ik bedoel, ik weet best dat ik meer van jou houd dan jij van mij. Dat weet jij ook. Ik houd al van je vanaf het eerste moment dat je bij Studio Zeventien over de drempel struikelde en je je koffie over Van Zuilens bureau wierp.”

Hij knijpt even in zijn neus.

“Maar je had me echt niet hoeven inwrijven vanaf je fijne vakantie met je fijne minnaar waar je zo fijn van genoten hebt dat ik een Hollandse lomperik ben waar je niks meer van wilt weten.”

Lorenzo kijkt van Bart naar mij en weer terug. Daarna klautert hij bij Bart op schoot en draait zich op zijn rug. Bart aait hem op zijn buik.

Ik heb nooit eerder gezien dat Bart dat mocht doen.

Ik weet in de verste verte niet wat ik moet zeggen. Ik voel me zo leeg als die keer dat ik een wiskundetentamen moest doen terwijl ik dacht dat het scheikunde was die dag.

“Wat wilde je me met die foto’s eigenlijk duidelijk maken? Dat ik het nooit zal halen bij die hordes Italiaanse meneren met strakke pakken en gladde haren en dure luchtjes? Nee, dat zal ik allemaal nooit in huis hebben. Ik ben gewoon een man, met alles erop en eraan, oké, misschien mag het een paar pondjes minder, maar in mijn hart ben ik gewoon een gewone man die…”

Bij elk woord dat hij zegt wordt mijn verbazing, of eigenlijk verbijstering, groter en groter. Hoe kan het dat ik nooit écht geloofde dat Bart van me hield? Nee, erger: hoe komt het dat ik het nooit wilde geloven? Omdat ik voor mezelf een Italiaanse man had bedacht? Omdat ik niet wilde geloven dat ik elke dag struikelde over de man die, die…

“Die ontzettend veel van je houdt,” zegt Bart. Daarna durft hij me niet meer aan te kijken.

En ik ook niet, want ik zie nog steeds die vleeskleurige foto’s voor me die bij mij never door het spamfilter waren gekomen als het e-mails waren geweest.

En zo zitten we tegenover elkaar. Lorenzo vindt het prima, die ligt intussen languit op de tafel en laat zich van boven op zijn koppie aaien door Bart.

En nu? Ergens verwacht ik dat Bart nu begint te lachen en dat het eind goed al goed is of dat ik iets zeg wat die klotefoto’s goedmaakt, maar er schiet me niets te binnen dat het niet op z’n minst nog een keer zo erg maakt.

Ook weggaan durf ik niet. Ik heb het gevoel dat er nu nog een heel klein fragiel draadje tussen ons hangt. En dat er twee dingen kunnen gebeuren als ik nu wegga: het draadje rekt mee en zal weer kunnen groeien. Of het knapt onherstelbaar doormidden als ik nu opsta.

Ik weet het gewoon niet.

“Ik moet zo weg,” zegt Bart uiteindelijk.

“Oké,” zeg ik. Bart zet het kattenmandje op tafel en Lorenzo vlucht meteen weg onder de bank.

“Ik heb die foto’s echt, echt, echt per ongeluk naar je verstuurd,” zeg ik. “Je moet me geloven. Je stuurde mij op dat moment een SMS en ik wilde die wegklikken, maar ik heb vast op beantwoorden gedrukt. Of zo. Ik snap er niets van. Geloof je me?”

Bart haalt zijn schouders op.

Ik weet nog maar één ding te doen en dat is naar Sasja.

“En? Heb je de liefde van je leven ontmoet?” vraagt ze.

“Ja,” zeg ik.

“Echt?” Sasja vult meteen een grote fluitketel en zet die op het vuur.

“Vertel op! Moet ik al op een spoedcursus Italiaans?” We gaan op haar balkon zitten.

“Ik heb hem ontmoet,” zeg ik. “Vijf jaar geleden. Op mijn werk.”

Sasja kijkt me niet-begrijpend aan.

“Bart,” zeg ik. “Ik ben erachter gekomen dat ik van hem houd, ook al is hij zo anders dan de man waar ik naar op zoek was. Dacht te zijn.”

Sasja verwerkt wat ik zeg door haar hoofd naar voor en achter te bewegen en verschillende gezichtsuitdrukkingen te gebruiken, van verbaasd tot boos tot blij.

“Maar,” zegt ze, “hij is toch ook al jaren gek op jou? Dat is dan toch alleen maar mooi? Waarom begin je nou zo te huilen? Wat is er toch, meis?”

“Ik heb hem per ongeluk foto’s gestuurd,” brul ik. “Foto’s van Lorenzo.”

“Foto’s van Lorenzo? Was dat die leraar wiskunde?” Ik knik, mijn betraande gezicht tegen haar schouder.

“Maar, maar…” ze zwijgt en streelt mijn rug.

“Het waren toch geen…”

Ik knik.

“O nee!” roept ze. “En nu denkt hij…en jij bent er net achter gekomen dat…”

Minutenlang blijven we zitten.

“We maken een plan,” zegt ze. “Laat me een paar dagen denken. Het komt goed. Vertrouw op mij.”