Twee

Aan het eind van dag ben ik moe, moe, moe. Ik kwak mijn auto op de parkeerplaats van de avondwinkel en graai een kant-en-klaarmaaltijd uit de schappen, een fles rosé en wat knabbelnootjes. Een zak chocotoffees en een mega-calorieënbom in de vorm van een slagroomtoetje belanden eveneens in mijn mandje. Omdat het zo’n zware dag is geweest en ik dat gewoon verdiend heb. Hoewel ik al tien jaar een paar kilo kwijt wil en me dat, op een flinke aanval van liefdesverdriet na, nooit gelukt is, komt er ook niks bij. Kennelijk doe ik toch iets goed. En dat is vooral te danken, denk ik even later wanneer ik naar huis rijd, door het parkeerbeleid in Amsterdam en doordat de lift van mijn flat geregeld kapot is of vreselijk stinkt.

Ik parkeer mijn auto zeven straten verder en loop dat hele eind met de boodschappen en de laptop van het werk. Mijn postvakje zit volgepropt met post en reclamefolders. Toch maar eens zo’n Ja⁄Nee-sticker bestellen, maar eigenlijk vind ik het veel te leuk om die folders door te kijken, ‘t Is net een beetje winkelen, maar dan op de bank.

De lift laat weer erg lang op zich wachten. Dan de trap maar. Hijgend kom ik op de zesde verdieping. Eindelijk, eindelijk doe ik dat waar ik de hele dag al naar verlangd heb: ik steek de sleutel in het slot van mijn voordeur.

Rust.

Stilte.

Vrede.

Op de bassende muziek van de buren na. Lorenzo komt spinnend en ronkend naar me toe lopen en duwt zijn kop tegen mijn been, snuffelend aan mijn tas.

“He, lieverd,” zeg ik en zet de tas boodschappen neer. Eerst even knuffelen met de enige man in mijn leven die niks van me wil wat ik niet wil, die er altijd voor me is, die altijd blij is om me te zien en die al veertien jaar bij me is. Ja, echt! Op mijn dertiende verjaardag vroeg en kreeg ik mijn allergrootste wens: een klein poesje. En hij bleek de trouwste vriend te zijn die ik ooit heb gehad. Toen we uit Italië verhuisden naar Nederland heeft hij wel moeten wennen. Hij mocht opeens naar buiten en was dan ook prompt een week zoek.

“Kom, ik maak eten voor je,” zeg ik. Lorenzo rent al naar de keuken. Dankbaar krult hij zich om mijn benen en ik kan me nog net vastgrijpen aan de rand van het aanrecht als ik over ‘m struikel.

Mijn ouders zijn gewoon Nederlanders, en mijn vader is ingenieur. Iets met grote machines en een opleiding van acht jaar. Toen ik negen was werd hij op een zeer groot project geplaatst in Rome. Het was in feite gewoon een emigratie. Mijn moeder kon als fysiotherapeute daar meteen aan de slag om Italiaanse ruggen uit de knoop te halen. Toen het project van mijn vader afgelopen was konden we wel eerder terug naar Nederland, maar het beviel ons daar goed en mijn ouders vonden het belangrijk dat mijn broer en ik onze school daar afmaakten.

Eenmaal terug in Nederland heb ik me altijd net iets meer een Italiaanse gevoeld dan een Nederlandse.

Ik spreek de taal vloeiend. Ik doe overal oregano op. En olijfolie. Ik vind aardappels niks aan en krijg een identiteitscrisis als Nederland tegen Italië moet voetballen. Ik ontbijt alleen met koffie. Sterke koffie. Staand.

Ik houd van dure kleding. Daar houd ik echt enorm van. Uren kan ik kwijlen voor de etalages in de PC Hooft.

Ik heb al een mobiel sinds ze model kano waren.

Ik spaar geen zegels, fiets zelden en ik maak me zelfs op wanneer ik de vuilniszak buitenzet.

Ik heb zóveel Italiaanse lucht ingeademd, dat er iets in mijn hersens definitief Italiaans is geworden, en ik iets Nederlands definitief heb uitgeademd.

Ik overweeg vaak om terug te gaan. Ooit ga ik dat ook doen en misschien wel niet eens over heel lange tijd.

Als ik in Italië was blijven wonen, dan was ik allang aan de man geweest. Weet ik zeker. Dat wil zeggen, dat was hier ook wel gelukt, als de liefde wederzijds was. Maar alle mannen die mij leuk vinden, vind ik niet leuk. De mannen hier in Nederland zijn toch, tja, hoe moet ik het zeggen? Lomp. Onbehouwen. Missen het gevoel voor romantiek, de kleine dingetjes.

Zo was daar Mark, die vergat om zijn paraplu aan mij te geven toen ik na een dagje dierentuin in Rotterdam weer met de trein naar huis ging. Het regende weliswaar niet, maar het had kunnen gaan regenen. Snap je? Een Italiaanse man zou me trouwens nooit alleen naar huis hebben laten gaan, die had me met zijn sportauto, die ze daar allemaal hebben, naar huis gebracht.

En ook Ronald heeft het niet gehaald. Hij kookte voor me op een mooie zomeravond en we zaten gezellig op zijn balkon een roseetje te drinken en het was best lekker. Tot ik mijn kauwgumpje weggooide en de verpakking van de traiteur in de prullenbak zag liggen. Tja, dan val je toch wel door de mand, natuurlijk.

En dan was er nog Boris. Boris was bijna perfect. Boris was knap, charmant, deed iets creatiefs bij een vaag bureau en schoor zich maar eens in de drie dagen. Hij droeg strakke zwarte coltruitjes en gele schoenen. Helemaal goed. Bijna. Maar de eerste keer dat Boris bij mij thuis kwam, veegde hij Lorenzo met een nonchalant gebaar van de bank. “Ik houd niet van katten,” zei hij.

Ik veegde hem met hetzelfde nonchalante gebaar de deur uit. “Ik houd niet van mannen die niet van katten houden,” zei ik. Tegen de dichte deur.

Vier minuten en zevenhonderd watt verder is mijn eten gereed. Ik trek het plastic eraf, brand mijn vinger en plof gewapend met een vork en de tomatenketchup op de bank. Lorenzo is intussen ook uitgegeten en komt lekker tegen me aan zitten terwijl ik naar een ontzettend trage, zalige soap kijk. Vol met ingezoomde traanogen, omhelzingen waarbij de omhelzer onheilspellend de camera in kijkt zonder dat de omhelsde het ziet, onmogelijke liefdes en andere heerlijke ellende. Wat is het toch vreemd dat je van andermans leed kunt genieten, terwijl je eigen leed al bij een gescheurde nagel of een niet goed gesloten Senseo-apparaat haast ondraaglijk is.

Ik zap nog een paar rondjes langs alle kanalen tot het zelfs mij te veel wordt, al die onzin en troep die je kunt kopen om in één klap voor altijd gelukkig te zijn. Ik hijs mezelf uit de bank om de afwas te doen, die in mijn armzalige leventje altijd uit van alles slechts één bestaat. Eén bord. Eén mes. Eén vork. Eén wijnglas.

Ik zou het allemaal een maand kunnen laten staan. Of een jaar. Maar ik was het toch maar even af. Ik wil elke dag voorbereid zijn op onverwacht bezoek, laten we het zo zeggen.

Een grote kop thee en chocokoekjes. Lorenzo naast me op de bank. Een paar brandende waxinelichtjes in rode glaasjes voor het raam, waar de regen en wind tegenaan beuken. Lekker gezellig met mezelf een avondje niks. Ik had me voorgenomen om vanavond eens niet tv te kijken maar dat dikke boek te gaan lezen dat ik van mijn vader heb gekregen. “Zo’n goed boek,” zei hij. “Lekker voor je avondjes alleen.” Leuk, pap, bedankt. Lekker voor mijn avondjes alleen. Heb je dan ook alle delen van Het Bureau voor me? Avondjes alleen genoeg.

Had ie niet. Had ie zelfs nog nooit van gehoord.

Maar goed. Het ziet er wel leuk uit, toch? Een vrouw met een kat en een boek. Als iemand me zou kunnen zien, wat vrij lastig is als je zeshoog woont. Ik begin vol goede moed aan de eerste pagina. Maar terwijl mijn ogen de letters volgen, leiden mijn hersens een eigen leven. Na drie bladzijden heb ik nog geen idee waar het verhaal over gaat.

Misschien is dit een goed moment om mijn schrijverscarrière nieuw bloed in te blazen. Waar was ik ook weer mee bezig de laatste keer? O ja, mijn memoires uit Italië. Het leven van een vrouw met één been in een laars en één in een klomp.

Ik zet de laptop aan. Heerlijk, de warmte van de kat tegen mijn onderbenen en de warmte van de laptop op mijn bovenbenen.

O wacht, Alyssa is online. Alyssa is mijn beste vriendin in Rome. We zaten bij elkaar in de klas en waren onafscheidelijk. Als er wat op mijn hart ligt, als Alyssa stoom wil afblazen of we willen gewoon even bijkletsen, dan hebben we elkaar.

Alyssa is ook nog vrijgezel, ze heeft een ontzettend leuke baan als grafisch vormgeefster en ze woont nog altijd midden in Rome. We begrijpen elkaar verschrikkelijk goed en ongeveer één keer per jaar zien we elkaar in levenden lijve. De ene keer zij hier in Amsterdam, de andere keer ga ik naar Rome. Tenminste, dat was de gedachte. Maar de laatste jaren is het er niet van gekomen om daarnaartoe te gaan en zij is daarvoor twee keer achter elkaar bij mij geweest. Ik ben al zeker zes jaar niet meer in Rome geweest. Te lang. Schandalig lang.

Ze is ontzettend chaotisch, vergeet altijd mijn verjaardag, is altijd met zestig dingen tegelijk bezig en ze is de allergrootste schat van de wereld en ik zie haar veel te weinig. Onze redding is msn.

Ik moet even omschakelen naar het Italiaans, maar binnen enkele seconden ratelen mijn vingers op het toetsenbord.

Wat ben je aan het doen?

Zit in cafeetje aan Piazza Navona. Ik eet ijs met chocola. Typ met één vinger. En jij?

Zit met klein harig vriendje op de bank. Rotdag gehad op ‘t werk. Wat een sufkeutel is die Eric van Zuilen toch.

Is dat die man die zijn haar over zijn hoofd kamt?

Haha! Inderdaad. Ik heb eens een foto van hem gemaakt met mijn mobiel en die naar Alyssa gestuurd.

-Ach ja, mannen.

En hoe gaat het met jou?

Hartstikke goed! Ik ben verliehiefd!

Ai!

Mijn eerste reactie is een steek in mijn buik. Op sommige momenten ben ik blij dat we niet vlak bij elkaar wonen, nu kan ik even herstellen en rustig nadenken over een spontane reactie.

Echt?!!

Ja! En hij ook op mij!

Verdorie, denk ik. We waren toch partners in crime’? En meteen borrelt het zware gevoel dat ik de laatste tijd steeds vaker heb in me op: straks blijf ik altijd alleen. Maar goed, Alyssa is vaker verliefd en zolang ze nog met drie uitroeptekens per zin over hem praat hoefik het allemaal nog niet zo serieus te nemen, weet ik uit ervaring.

Wat leuk! typ ik plichtmatig. Hoe heet ie, wat doet ie? Ondertussen slaak ik een ongegeneerde gaap.

Hij heet Andreas, hij is tandarts en hij is zooo knap en lief! Wacht, ik mail je wel even een fotootje.

Ook dat nog, denk ik. Duw het geluk me maar door de strot.

Enkele seconden later plopt er een schermpje open op mijn laptop en ik zie een in- en ingelukkige Alyssa en een man die minstens zo gelukkig zijn arm om haar heen geslagen heeft. De foto is ergens op een strand genomen op een zonnige dag.

Ik zucht diep.

En daar zit ik dan, eenzaam en alleen in mijn donkere flatje waar de regen inmiddels weer tegen de ramen spat, naar zoveel liefde uit een andere wereld te kijken. Gelukkig is de man niet echt knap, oud en het ergste: hij heeft een baard. Dat verzacht de pijn.

Waarom wist ik dat niet?

O, het is nog maar héél pril. Zo lief, ik moest naar de tandarts, maar mijn eigen chagrijn was er niet, toen was er een vervanger en ik ging in de stoel liggen en hij kwam naast me zitten en nog voor de vulling vervangen was heeft hij me uit gevraagd. En toen ging het heel snel, we…

Van tandartsen zeggen ze toch dat je er niks van voelt? typ ik gemeen.

Waar niks van? Ach, hij is zo lief. Weet je, hij zei tegen me…

Ik zucht. Opeens heb ik helemaal geen zin meer om dit gezemel aan te horen! Ik klap het schermpje dicht en loop naar de keuken waar ik een glas rosé inschenk. Bah! Bah! Straks ben ik samen met Sasja nog de enige vrijgezel ter wereld. Mijn andere vriendin Emma is al jaren samen met Peter en ze willen ook graag trouwen en kindjes krijgen.

Ik ga voor het raam staan met mijn benen tegen de verwarming. Ik kijk uit op een stuk of wat flats. Mijn uitzicht lijkt ‘s-avonds wel een kruiswoordpuzzel. Raam verlicht, raam donker. Achter al die ramen zitten mensen, gebeuren dingen.

Twee horizontaal: daar bedrijven ze de liefde. Veertien verticaal: knallende ruzie. Acht horizontaal: daar doet een vrouw een zwangerschapstest. Negen verticaal: daar voert een stel het zoveelste uitmaakgesprek. Nu definitief. Elf horizontaal: daar staat een vrouw alleen voor het raam. Ze is best leuk om te zien, niet te groot en niet te klein, er zouden wel zes kilo’s af mogen, maar sinds ze heeft gelezen dat mannen eigenlijk op wat molliger vrouwen vallen is dat streven behoorlijk afgezwakt. Ze heeft donker haar. Ze is wat chaotisch misschien en driftig. Maar dat is haar semi-Italiaanse temperament. Ze heeft een hartstikke leuk leven, ook zonder man. Zelfs zonder man. Juist zonder man. Ze gaat veel uit, heeft best leuk werk, houdt van skeeleren, van lekker eten en van spannende boeken. Die ze ooit zelf gaat schrijven.

Een goed leven. Toch?

De volgende dag is de regen gelukkig opgehouden. Ik heb onrustig geslapen, maar ik voel me toch best goed. Als het licht is zien de dingen er heel anders uit dan wanneer het donker is.

Ik rijd naar mijn werk. Het kwartier dat ik daarvoor nodig heb is een prettig begin van de dag. Even tot mezelf komen, nadenken, de week overdenken, de radio hard aan, de nacht uit mijn hoofd blazen.

Ik heb Alyssa gisteravond nog een mailtje gestuurd dat mijn verbinding er plotseling uitklapte: Sorry, maar ik ben binnenkort weer online, dan kletsen we verder, oké? Veel geluk intussen met je Andreas, en pas maar op met welke gaat⁄es hij vult.

Ik zucht. Soms zou ik wat verdraagzamer moeten zijn. Zeker naar mijn vriendinnen toe.

Gelukkig val ik in EsZet meteen met mijn neus in de chaos: er zijn kamervragen over ‘t een of ander gesteld en de hele studio is in rep en roer voor een interview van twaalf uur. Ik ben de hele ochtend aan het bellen en mailen en mensen geruststellen dat het allemaal goed komt. En dat doet het. Stipt om twaalf uur schuift de minister van Economische Zaken aan en ik plof op mijn stoel. Missie volbracht. Sjonge. Het lijkt wel werk.

Tegen enen verdwijnen Bart en ik naar Holle Bolle Gijs, een paar straten verder. Studio Zeventien staat in een troosteloze buurt met treurige blokkendozen ontworpen door inspiratieloze en gefrustreerde ontwerpers. Saaie mensen zijn hier veroordeeld tot werken en wonen en ze hebben het niet eens in de gaten. Onze studio lijkt nog het meest op twee scheef op elkaar gezette schoenendozen met raampjes. Ergens in een klein doosje een paar identieke straten verder is snackbar Holle Bolle Gijs gehuisvest. Volgens mij leven ze op de inkomsten die Bart en ik genereren, ik zie er nooit iemand.

Bart houdt de deur voor me open: “Welkom.”

Ik buig voor hem. “Dankjewel.”

Nog voor we binnen staan zet Sonja achter de balie het espressoapparaat al voor ons aan en pakt ze twee broodjes uit de vitrine. Want we nemen altijd twee broodjes en twee espresso’s. Dit keer wordt het een broodje bal met mosterd (hij) en een broodje frikadel met ketchup (ik). We zitten voor het raam, op de hoge krukken. Sonja zet de broodjes op plastic borden op de spaanplaten vensterbank en loopt naar buiten om een shaggie te roken.

Buiten begint het weer een beetje te miezeren. Toen ik ging werken in Amsterdam had ik visioenen van lunchen met mijn meerderen, van interessante werkoverleggen in hippe tenten, van vergaderingen met buitenlandse gasten in het Amstel Hotel, en kruimels tussen de lakens van dure ontbijten op bed met diezelfde buitenlandse gasten, die me te laat op mijn werk zouden laten verschijnen.

Minzaam glimlach ik om zoveel naïviteit. Buiten waait een plastic zak en een duif vliegt met een frietje weg. Op de stoep ligt een verse drol.

“Heerlijk,” grijnst Bart terwijl hij de mayofles ondersteboven beknijpt boven zijn broodje.

“Niet alles, ik wil ook nog!” doe ik boos.

“Kom maar, ik doe het wel even.”

Hij pakt mijn broodje en verft er een wit mayohartje op.

Dankbaar zet ik mijn tanden erin.

Bart is geweldig. We delen in elk geval één liefhebberij en dat is dat we allebei ontzettend van eten houden. Vies eten. En met vies eten bedoel ik hamburgers, patat, goedkope magnetronbroodjes in dubieuze verpakking met vierhonderd ingrediënten, saté van de andere kant van de wereld met Chinese tekens erop, ingevroren en nog tien jaar houdbaar, snoep met lichtgevende kleuren die helaas bijna niet meer te verkrijgen is. Dat soort dingen. Daarom zitten we ook zo graag bij Holle Bolle Gijs. Toen ik Bart pas kende durfde ik natuurlijk niet toe te geven aan mijn ranzigheid, en hij niet aan de zijne, dus de eerste paar keren kauwde ik de pauze vol met verantwoord volkorenbrood en een brave banaan, tot we elkaar een keer na een hele drukke dag tegenkwamen bij HBG. In plaats van zich te verontschuldigen sprak Bart toen de legendarische woorden: “Lekker hè, vies eten.” En sindsdien schamen we ons nergens meer voor en spreken we in de lunchpauze vaak hier af. Heerlijk. Een broodje bal, een kaassoufflé met mayo, een eierbal met gebakken uitjes. En een kauwgumpje daarna voor de mogelijke overlast voor onze collega’s.

“Hé meissie!” Bart slaat zijn espresso achterover. “Je ziet er vermoeid uit!”

“Ben ik ook,” zeg ik.

“Eet je wel gezond?” vraagt hij. Gelukkig zie ik de spottende lach in zijn ogen.

“Ach,” zeg ik. “Vrijgezellenvoer. Je kent het wel.”

“Kom je binnenkort bij me eten? Dan warm ik jouw eten op en jij het mijne. Heb je toch het gevoel dat er voor je gekookt is!”

Ik grijns. “Lijkt me een goed idee!” Eten bij Bart doe ik wel vaker. Het is zo heerlijk relaxed. Ik durf bij hem gewoon een sliert extra mayonaise te nemen, mijn vingers af te likken en ik hoef nooit na te denken over wat ik aantrek of dat ik niet te veel knoflook eet in verband met je-weet-maar-nooit-hoe-dicht-we-nog-bij-elkaar-komen-te-zitten-vanavond. Bart is gewoon Bart en, naast Lorenzo, de enige stabiele factor in mijn leven.

“Kom, we gaan ons weer prostitueren onder de bezielende zweep van Eric,” zegt Bart. Hij legt een tientje op de balie.

“Tot de volgende keer,” zegt Sonja, die zojuist haar shagje op straat heeft gegooid en op de kassa slaat om het ding open te krijgen.

Op de een of andere manier hoop ik altijd dat als we terugkomen van de lunch er iets gebeurd is op kantoor. Iets dat mijn hele leven verandert. Brand of zo. Ontploffing mag ook. Of een recruiter van een duur bureau die me eindelijk, eindelijk gevonden heeft en een vet contract voor m’n neus houdt. Of een regisseur die ziet dat ik alles in me heb om actrice te worden. Maar op de een of andere manier gebeurt er nooit wat. Het lijkt zelfs alsof alles alleen nog meer ingekakt, uitgedoofd en gestorven is. De tijd lijkt hier zoveel trager te gaan, een modderstroom waar je alleen maar heel langzaam tegenin kunt zwemmen tot het eindelijk, eindelijk vijf uur is. Om de volgende ochtend tot de ontdekking te komen dat je weer terug bij af bent.

Ik zucht zo diep dat Sandra me moederlijk aankijkt, waarop ik zeg: “Heerlijk, zo’n vluggertje in de pauze.”

“Warm en snel.” Bart schuift z’n stoel aan. “Zoals het hoort.” Sandra’s snel opkomende roze koontjes zijn op z’n minst aandoenlijk te noemen.

‘s-Middags heerst er een serene rust op het kantoor. De interviews zijn allemaal bezig, of al achter de rug. Het enige wat me nog te doen staat is het archiveren van honderden mails, post van enkele weken en het bijwerken van het adressenbestand.

Ik zit achter mijn pc en surf voor de lol eens naar relatieplanet.nl. Gewoon voor de lol, hè, niet omdat ik iets wil. Gewoon eens medelotgenoten bekijken, die wél zo wanhopig zijn om zichzelf als vee aan te bieden op de markt die internet heet. Ik log in met mijn account. Want die heb ik al eens eerder aangemaakt, toen ik ook gewoon nieuwsgierig was wat voor soort mensen zich nu aanmelden op zo’n site. Toen had ik verder niets over mezelf verteld, omdat ik eerst eens wilde snuffelen tussen het aanbod. Eerst eens bij de vrouwen kijken om mijn zelfvertrouwen wat op te krikken. En dat lukt. De meest halfvergane zeekoeien en spinnige heksen lonken naar de gunst van de bezoeker. Ranzig gewoon. En van de mooie vrouwen begrijp ik niet dat ze erop staan, dus ik vertrouw ze meteen niet.

Bij de mannen zit er ook veel kaf tussen het koren en een aantal waarvan ik vermoed dat ze hun foto uit een postordercatalogus hebben gehaald of van Google hebben geplukt met als zoekterm ‘hunk’.

Weet je, ik ga het gewoon voor de grap eens proberen. Voor de lol. Research voor mijn boek. Anoniem.

Leuke jonge vrouw, met Italiaans bloed, zoekt…

Nee. Ik delete de tekst weer. Ik zoek niks. Laat ze mij maar zoeken. Ik knaag op mijn balpen.

Leuke jonge vrouw met harig vriendje zoekt leuke jonge man om door gevonden te worden. Briljant! Al zeg ik het zelf. Ik zou als man meteen reageren.

En er moet natuurlijk een foto bij. Hmmm. Al mijn leuke vakantiefoto’s staan thuis op de pc.

“Bart!”

“Mmm?” Hij kijkt op, vermoeid.

“Maak ‘es een leuke foto van me!” Ik gooi hem mijn mobiel toe.

“Waarom?”

“Ach, zomaar.”

“Je bent toch geen ondeugende dingen van plan? Heb je een verrassing voor me?”

“Nee, ik houd m’n kleren gewoon aan!”

“Jammer,” zucht Bart. “Maar kom maar. Hoe wil je erop?”

“Even denken.” Ik zie dat Sandra geërgerd nog harder begint te typen.

“Ik spring voor de camera en jij drukt op het goeie moment af. Anders wordt het zo’n geposeerde foto.”

“Oké. Goed idee.” Bart gaat staan met de mobiel in de aanslag. “Springen maar!”

“Je moet wat hoger staan.” Ik pak een stoel. “Dan zie je mijn onderkin niet zo.”

“Dan is de stoel niet hoog genoeg. Weet je wat we doen?” Bart kijkt rond. “Ik ga op tafel staan, en jij werpt je hier op de vloer en lacht naar de camera. Dat wordt vast een hele spontane foto.”

Zo gezegd, zo gedaan.

Ik ren vanaf de deur en spring voor het mobieltje dat Bart zo hoog mogelijk boven zich houdt en roep: “Tada!”

“Hmmm,” zegt Bart terwijl hij op het schermpje kijkt. “Je ogen zitten dicht.”

Ik doe het nog eens. Deze foto wil Bart niet eens laten zien en hij wist hem meteen. “Anders kost het je weer een jaar therapie.”

Het lukt nog niet zo snel.

Hier zie ik eruit alsof mijn IQ niet hoger is dan mijn schoenmaat.

Hier hangt mijn haar voor mijn ogen.

Hier kijk ik net te streng.

Hier kijk ik te boos.

Hier kijk ik te angstig.

Hier staat mijn hoofd er maar half op.

En hier staat de baas erbij op.

Oeps. Eric van Zuilen staat opeens achter ons. Zijn adem bevriest onze achterhoofden.

“Wat is hier aan de hand?”

“Sorry.” Ik klap m’n fototoestel dicht.

“Wordt er hier nog gewerkt?”

“Natuurlijk.” Ik ga meteen achter mijn bureau zitten en begin in het wilde weg te typen. Bart heeft meer geluk: zijn telefoon gaat en hij begint meteen allerlei technische termen te roepen.

Van Zuilen kijkt nog een paar seconden heel streng in het rond, maar omdat er verder weinig mis lijkt, draait hij zich om en beent ons kantoor uit.

Bart en ik schieten in de lach. Maar pas na een halfuur durf ik m’n fototoestel weer tevoorschijn te halen.

Die laatste foto is wel heel goed gelukt! Precies de goede mengeling van vrolijk, spontaan en pit.

Ik knip Eric eraf en laad de foto en zet hem bij m’n profiel. Kom maar op.

Dan sluit ik relatieplanet en zet me zuchtend aan het werk.

Een uur later heb ik zo hard gewerkt dat ik vind dat ik wel even wat anders mag doen. Ik open het venster van relatieplanet.

Al twee reacties! Nu al! Van ene Pedro en van Michel.

Hoi, da’s die van Pedro. Ik wil je graag beter leren kennen. Wil je me een muiltje sturen?

Michel schrijft: Dag. Wat een mooie foto. Je lijkt op Yvon Jaspers, maar dan met krullen. Zullen ive daten?

Die Michel lijkt me wel aardig. Hij staat op de foto met een ballon en een glas in zijn hand. Ik kan niet zien wat er in zit, maar de foto is op een feestje gemaakt en dat spreekt natuurlijk ruim voor hem. Pedro kijkt wat gekweld. Daar heb ik niet zo’n zin in.

“Ik heb al twee reacties!” zeg ik tegen Bart.

“Ik sla ze in mekaar!” Bart komt achter me staan en kijkt mee. “Hoe halen ze het in hun hoofd!”

“Die Pedro is niks,” zegt hij. “Als je daar mee uitgaat neemt hij je vast gezellig mee naar het kerkhof. En die Michel…” Bart houdt zijn gezicht vlak bij het scherm.

“Nee,” zegt hij. “Hij kijkt scheel. Vroeger had ik een vriendje dat Michel heette. Hij liet slakken over zijn armen lopen. Michels zijn raar. Michels willen hun kauwgom met je delen. Dat vinden ze romantisch.”

“Houd op!”

“Je gaat toch niet met hem daten? Terwijl je ook dit goddelijk lichaam het jouwe zou kunnen noemen, vanavond nog?”

Ik aai Bart over zijn buik. “Je bent een lieve knuffelbeer,” zeg ik. “Gezellig voor op bed. Maar niet erin.”

Sandra zucht hoorbaar. Bart en ik kreunen nog wat harder.

Ik sluit het programma weer. Toch leuk. Al na een uur aan het wereldwijde web te zijn blootgesteld heb ik al twee aanbidders. Niet slecht.

Thuis ga ik er weer voor zitten met mijn laptop op schoot. Ik zoek een hele tijd tussen de mannen, maar er zijn er maar een paar die me aanspreken. De meeste mannen vind ik toch te…ja, te Nederlands.

Ik bel Sasja.

“Wil je eens even met me meekijken?” vraag ik. Ik noem het adres en de codes.

Inmiddels heb ik nog drie reacties gekregen, maar de een is met zijn zesendertig bejaard, de ander heeft twee spelfouten in zijn mailtje en de derde is zo lelijk dat ik even denk dat zijn foto niet serieus bedoeld is.

“Michel is leuk,” zegt Sasja.

We analyseren de foto.

“Ik denk dat hij wel intelligent is.” Ik hoor dat Sasja haar koffie roert.

“Maar niet té.” Ik klem de telefoon tussen mijn schouder en hoofd en hang een zakje in mijn hete water.

“Nee, niet te. Dat hij jou de hele tijd de les zit te lezen, nee.”

“Hij heeft droge humor, dat kun je zien aan zijn ogen. Denk ik.”

Ik vergroot de foto. Michel heeft een kort en netjes kapsel. Niks mis mee. Michel draagt een niet zo heel duur overhemd met het bovenste knoopje open, en eronder zit een keurig wit shirt.

“Hij houdt wel zijn sokken aan in bed, vrees ik,” zucht Sasja.

“Houdt hij van katten?” vraag ik. Het blijft even stil.

“Hmmm ja, volgens mij wel.” Sasja klikt.

“En ook van een biertje. Dat voel ik gewoon.”

“Hij is enig kind of heeft hooguit een klein zusje,” zegt Sasja. “Waar hij liefdevol over moedert. Vadert.”

“En hij houdt van Italië.”

“Hoezo?”

“Hij is fan van AC Milaan.”

“Maar dat is voetbal!”

“Ja, nou en? Wel Italiaans.”

“Maar wel voetbal.”

“Zijn hart gaat uit naar iets Italiaans. Dat zegt wat over hem.”

“Voetbal, Donna. Voetbal. Zondagen met een horizontale man op de bank en misschien zelfs voetbalvrienden over de vloer.”

“Ach. Dat heeft ook wel weer wat, toch?”

“Ik hoor het al. Ik heb je gewaarschuwd.”

Ik zucht.

“Alles bij mekaar: hij lijkt wel oké,” concludeert Sasja. “Op die voetbal na, dan.”

We zijn even stil. Dan stel ik de vraag.

“Maar the thing is, waarom staat hij op relatieplanet? Waarom heeft hij geen vriendin?”

“Hij heeft geen vriendin omdat hij te hard werkt en nooit uitgaat.” Sasja klinkt beslist.

“Waar hij natuurlijk mee ophoudt als hij mij leert kennen,” zeg ik. “Met dat harde werken.”

“Of omdat hij net zijn ex verwerkt heeft en pas nu openstaat voor iets nieuws. Hij is heel trouw. Ja, ik zou ‘m maar eens proberen.”

“Ik zal hem terugmailen.”

“Houd me op de hoogte.”

Ik stuur Michel meteen een berichtje. Berespannend. Het wil natuurlijk niks zeggen; het kan nog alle kanten op. Maar stel dat we ooit gaan trouwen en samen oud worden, dan is dit wel ons begin. Dan gaan de stukjes op onze bruiloft over deze mailtjes.

Maar ja. Voor hetzelfde geld stinkt hij ontzettend naar Old Spice of zeurt hij de hele avond over het bouwen van websites of zit hij intelligent te doen met vaag geneuzel over deeltjesversnellers of oude filosofen. Been there, done that.

Na elf minuten en zesentwintig seconden mailt hij terug. En dan is het zover. Ik heb een date. Zaterdagavond bij de Blauwe Vlinder op het terras, tapas eten.

“Waaaaat?” zegt Bart. “Ik ga met je mee, wat er ook gebeurt! Dan zeg je maar dat ik je broer ben of je neef. Ik laat jou niet alleen met een vreemde kerel de stad in gaan! Je weet maar nooit wat die engerds allemaal van plan zijn!”

“Doe niet zo duf.” roep ik. “Alsof ik dat niet al eens gedaan heb!”

“Wat gedaan?” Barts ogen puilen zowat uit.

“Met een vreemde man afspreken! Ik ben geen non.”

“Schandalig!” zegt Bart. “Weet je wel wat er allemaal kan gebeuren?”

“Je bent m’n moeder niet!” Voor het eerst sinds ik Bart ken vind ik het irritant dat hij zo zorgzaam is. Het lijkt wel of hij het echt vervelend vindt dat ik alleen met een vreemde man de stad in ga. Maar het gaat hem geen bal aan. Ik schuif mijn bureaustoel dicht tegen het scherm aan en neem een ik-werk-hardhouding aan. Bart blijft nog even achter me staan maar gaat dan ook iets nuttigs doen.

Ik open mijn mailprogramma.

Een mailtje van Michel!

Dag mooie prinses,

 

Je hebt me nu al vrolijk gemaakt. Ik verheug me om je te zien.

 

Dag,

Michel

Leuk! Geen klef gedoe met liefs en kusjes. Daar houd ik wel van.

En hé, alweer een mailtje!

Bart stuurt me een link van een nieuwssite: Vrouw na internetdate langs de kant van de snelweg gedumpt. Ze kregen ruzie, zo lees ik en de vrouw werd midden in de nacht langs de ASO eruit gezet in de stromende regen en pas na anderhalf uur meegenomen.

Ik ontwijk Barts blik voor de rest van de middag. Zwijgend zet hij koffie voor me neer.

Natuurlijk moet er nog wel even ontzettend geshopt worden. Zo kan ik me natuurlijk niet vertonen.

Ik SMS Sasja en Emma: Heb shopadvies nodig. Donderdagavond Kalverstraat?

Ik krijg meteen twee berichtjes terug: Oké! PU be there!

Ik ben helemaal niet goed in geld uitgeven als ik alleen ben. Dan spreekt de verstandige, zuinige en doe-maar-gewoon stem veel te hard. Maar met Sasja en met name Emma lukt het me om in een paar uur op donderdagavond een complete nieuwe garderobe, inclusief de gaafste en duurste laarzen ever aan te schaffen. Sasja is er voor de eerlijke opmerkingen (in deze blouse lijk je op Jan Wolkers) en Emma is er voor de overtuiging dat ik iets moet kopen (wat is nou tweehonderd euro als je er de liefde van je leven mee wint?).

“Ja maar, tweehonderd euro voor een truitje?”

“Truitje? Het is wel een truitje van Jill Been. En geen tweehonderd euro, maar tien procent korting! Als je een klantenkaart hebt!”

“Die heb ik niet,” zeg ik.

“Kost maar vijf euro.” Emma kwakt het truitje voor me op de toonbank. “Doen!”

Zwetend sta ik bij de kassa, terwijl de kassamevrouw me minachtend aankijkt en zuchtend de kleding in de tas schuift. “We doen niet aan geld terug.” Ze hangt met haar vinger boven de toetsen van de kassa. Nu kan ik nog terug. “Alleen tegoedbonnen.”

“Eh ja, geen probleem,” glimlach ik terwijl ik doe alsof het de normaalste zaak van de wereld is om op OK te drukken terwijl er een bedrag van mijn rekening gehaald gaat worden waar ik twee jaar van had kunnen studeren.

Nu de rib uit m’n lijf is en ik met mijn kekke tasje over straat loop vind ik het opeens geweldig. Wat heb ik toch een geweldige vriendinnen en een leuk leven. En dat enorme bedrag, dat praat ik wel weer goed. Het grote voordeel van veel werken, wat ik de afgelopen tijd gedaan heb, is namelijk dat je er rijk van wordt. Niet alleen omdat je, hèhè, meer geld krijgt, maar ook omdat je simpelweg geen tijd meer hebt om het uit te geven. Ik ben na deze uitspatting zelfs nog in staat om mijn vriendinnen, de heldinnen van mijn leven, de redders uit mijn nood, te trakteren op een welverdiende borrel.

We ploffen neer in De Verjaardag Van Ome Henk en bestellen meteen een fles wijn. Het is lekker druk in het kleine eetcafé waar we heel vaak komen.

“Proost!” Sasja houdt haar glas omhoog. “Op Michel.”

“Op de liefde,” zegt Emma.

“Ik ben benieuwd naar Michel,” zegt Sasja. “Of onze voorspellingen kloppen.”

“Is Bart eigenlijk niks voor jou?” vraagt Emma terwijl ze de eerste ronde inschenkt. “Jouw motorheld.”

Ik neem een flinke slok en schud tegelijk mijn hoofd.

“Bart is vertrouwd, maar helemaal niet mijn type. Net iets te mollig, te lief, te zachtaardig. Daar zou ik al na enkele uren op uitgekeken zijn. En hij draagt geruite sloffen.”

“En wat vindt hij van jou dan?” Emma knijpt haar ogen half toe en kijkt me vragend aan.

“Nee joh. Hij valt meer op moederlijke, zorgzame vrouwen die zijn kleren ‘s-avonds klaarleggen en zijn boterhammen smeren. Zodat hij niet hoeft te lunchen met die vrijgezelle collega, haha! Maar als lunchmaatje en als collega is hij perfect. Eigenlijk is hij mijn beste vriendin. Mijn beste vrijgezelle vriendin.”

“Dat ben ik toch!” roept Sasja.

“En ik!” Emma fronst haar wenkbrauwen.

“Jullie zijn allebei mijn beste vriendin,” klop ik ben geruststellend op bun arm. Het is intussen al aardig druk geworden en de ober legt met enige nadruk de menukaart op tafel.

“Mijn theorie is: Bart is al voorbij het potentiële-mannenstadium.” Ik smeer een stuk stokbrood met olijventapenade voor mijn beste vriendinnen.

“Dat snap ik niet.” Sasja neemt een maar-je-gaat-me-het-nu-uitleggen houding aan.

“Nou kijk,” begin ik. “We hebben de relatie, die bij ons ongetwijfeld op een mislukking zou zijn uitgelopen, gewoon overgeslagen en nu zijn we in de heerlijk rustige er-kan-en-er-zal-niets-meer-gebeuren fase beland. Ideaal.”

“Klinkt logisch,” zegt Sasja.

“Zit wat in,” knikt Emma. “Je kunt er alles mee, maar je hóeft er niks mee. Zoiets als een vriend die homo is. Of een broer.”

“Nou, niet die broer van mij hoor,” zeg ik. “Martijn is bloedserieus, dodelijk saai en irritant correct. Geen enkele vrouw heeft het langer dan een kwartier met hem uitgehouden. Hij is zo fatsoenlijk dat hij al een deur openhoudt als de vrouw in kwestie nog niet eens op dezelfde verdieping is.”

We lachen, schenken de wijn nog eens bij en hernoemen ons voornemen om een boek te schrijven over ‘de man’.

Ik schrijf, en Emma en Sasja leveren de input en de ervaringsverhalen. Maar hoe langer Emma met haar Peter is, hoe saaier en minder interessant haar ervaringen worden. Geluk maakt boring. De theorieën van Sasja en mij daarentegen worden almaar uitgebreider, diepgaander en fantastischer. Aan het eind van elke fles wijn zijn we ervan overtuigd dat we de man volledig doorgronden.

“En hoe is het met jou, Emma, alles op schema?” Die vraag stel ik omdat ik voorlopig geen zin meer heb om te praten. Begin tegen Emma over haar voorgenomen huwelijk en ze houdt de eerstkomende anderhalf uur niet meer op met praten over locaties, jurken, hapjes, ringen en muziek. Gelukkig moet ze op tijd naar huis om nog te praten met haar aanstaande over de afhechting van de binnenzijde van de inlegvellen van de vouw van de bedankkaarten voor de gasten die op de receptie komen. Genoeg tijd om met Sasja de rest van de fles en nog wat extra’s weg te werken en mezelf te overtuigen van de noodzaak van de aankopen die ik gedaan heb. Dat lukt met elke slok beter. Aan het eind van de avond zie ik absoluut niet meer in waarom ik zo moeilijk deed en trek ik zelfs het dure truitje op de wc vast aan. Het staat me werkelijk fantastisch, zie ik in de spiegel. Jammer van dat halve glas rode wijn dat erover gaat.