Acht

Terwijl Mancini bij de tafel een lambruscootje tapt kan ik niet geloven wat ik zojuist heb meegemaakt. De man die mijn dromen zeker vijf jaren beheerst heeft, over wie ik heel wat—niet na te vertellen want te gênant—mooie dromen heb gehad, die de vader van mijn zestien kinderen had mogen zijn, staat op enkele meters van mij hiervandaan een drankje voor mij op te halen. Sterker nog, hij kijkt naar me en maakt een vragend gebaar bij de tapas: wil je er daar wat van?

Ik knik, wat er waarschijnlijk heel achterlijk uitziet omdat mijn mond ook openhangt.

Wat is hij mooi. Wat is hij verschrikkelijk mooi. Wat staat hij daar ontzettend mooi te wezen. Zijn rechte rug, de paar grijze haren tussen zijn verder donkere, dikke haar, zijn ronde achterhoofd. Zoals hij daar staat, zo makkelijk, zo soepel, zo krachtig. Je ziet gewoon dat hij een gespierd lijf heeft, niet in het minst omdat hij een wit overhemd draagt van soepelvallende stof, waaronder de rondingen van zijn rugspieren en brede schouders goed zichtbaar zijn. Hij heeft het overhemd niet aan, maar het valt om hem heen. Hij draagt een half versleten spijkerbroek die niet ordinair strak zit, maar net genoeg om iets van de inhoud te verraden. Veerkrachtig loopt hij naar me toe, bijna alsof hij op een luchtkussen loopt. Hij overhandigt me een broodje en een beker wijn. Even raken onze handen elkaar.

“Dank je,” zeg ik, “ik ben er net weer aan toe.”

“Ik herinner me jou zo goed,” zegt hij.

“Ik jou ook,” zeg ik.

“Je was een flinke meid, toen al. Hollands welvaren. Donna van Dalen. Het meisje uit Nederland.”

De manier waarop hij mijn naam zegt geeft mijn bestaanrecht vorm. Hij noemt mij, dus ik besta.

“Was jij het niet die van alle vieren hartjes maakte? En van alle achten poppetjes?”

Van al die dingen herinnert hij zich die. Werkelijk.

“En heb jij niet eens op mijn verjaardag een bos rozen op mijn bureau neergezet?”

Ik was het niet, maar ik knik grif van ‘ja’.

“En wat ik nu al die tijd wilde weten, wist jij niet dat die luizen erin zaten of was dat juist de grap?”

“Meneer Mancini,” lach ik.

“Zeg toch gewoon Lorenzo,” glimlacht hij. “Je bent mijn leerling niet meer, je bent een volwassen vrouw geworden! Met alles erop en eraan.” Brutaal bekijkt hij me, niet eens stiekem, van boven tot onder en weer terug.

Ik was vergeten hoe onwaarschijnlijk opwindend zijn stem is. En van de schrik vergeet ik wat ik wilde zeggen.

Maar dat geeft niks. Want de band speelt zo hard dat er voor een normale conversatie geen ruimte is. Wat ik niet zo heel erg vind, omdat ik ervan baal dat na zoveel jaren dromen van gesprekken tot diep in de nacht bij het kampvuur of kaarslicht in een klein eetcafeetje ergens in Spanje of waar dan ook, ik nu niet weet wat ik moet zeggen. Waar had ik het in mijn dromen met hem eigenlijk over? Ik kijk naar hem, hij kijkt naar mij, flarden les schieten me weer te binnen, het bewegen van zijn billen als hij enorme wiskundesommen op het bord stond te schrijven, de haren op zijn gebruinde armen als hij over me heen gebogen stond om me iets uit te leggen, zijn openvallende overhemd waardoor ik een stukje van zijn warme huid kon zien, zijn gekmakende lichte zweetgeur kon ruiken.

Hij grijnst naar me en gebaart met zijn lege beker: meer?

“Graag,” gebaar ik terug. Het leuke van die bekers is dat het waarschijnlijk is dat er minder in gaat dan in een wijnglas en daarmee kan ik mezelf natuurlijk op volmaakte wijze voor de gek houden. Ik heb nog geen vijf glazen op, vijf bekers! En da’s een stuk minder. We proosten weer. De band heeft even pauze en er wordt een muziekje opgezet dat in de lift van een groot hotel niet zou misstaan. Nu zal er toch gepraat moeten worden om te voorkomen dat hij zijn interesse in me kwijtraakt. Ik moet investeren in de open verbinding die we nu hebben.

“Geef je nog altijd les?” vraag ik.

“Nog altijd,” zegt hij.

“Hier?”

“Hier.”

Toegegeven, de inhoud, de verbale inhoud van onze gesprekken stelt erg weinig voor. Maar je moest eens weten hoe het er met de non-verbale communicatie aan toeging. Het is lang geleden dat ik met iemand zo ontzettend lekker non-verbaal aan het communiceren was. Steeds komt hij subtiel iets dichter bij me staan, en ik als prooi zijnde doe steeds hetzelfde stapje, maar nét iets minder groot, achteruit, waardoor we de hele kantine doorschuifelen en hij uiteindelijk zo dicht bij me staat dat ik mijn arm op een onnatuurlijke manier moet buigen om nog wijn binnen te krijgen.

En ondertussen praten we gezellig door.

De band begint weer te spelen en trekt lekker van leer.

Sita staat al enorm uit haar dak te gaan op de dansvloer.

Wat swingt die band! Ongelooflijk! Iedereen begint te dansen, de muziek wordt harder en het is onmogelijk om stil te blijven staan.

Opeens twee handen op mijn heupen. Thanks voor de maaltijdvervangers van de afgelopen weken.

“Kom, dansen!” Mannenstem en tweedagenbaard in mijn nek. Lorenzo duwt me voor zich uit de dansvloer op. En hij kan dansen! Ik dacht altijd dat de enige beweging die leraren vloeiend maakten het roeren van hun thee was, maar wauw! De muziek neemt ons in zich op, de beat loopt synchroon met onze hartslag. Door de drukte op de dansvloer moeten we dicht tegen elkaar aan bewegen. Hij blijft naar me kijken.

Wat ruikt deze man onvoorstelbaar zalig. Bij elke inademing vullen mijn longen zich met een heel Italiaans gebeuren, en zuigen mijn cellen zich vol met de zuurstof die Lorenzo heet.

Ik hoef geen enkele moeite te doen om me hem voor te stellen zonder kleding, want er zijn genoeg knoopjes open om een reële inschatting van zijn bovenlijf te maken (glad, gebruind en met enkele mannelijke haartjes). Zijn schoongewassen jeans en zijn groenblauwe ogen en zijn wimpers en de nauwelijks waarneembare glimlach om zijn mond en zijn slanke vingers verstrengeld in de mijne en hij kan alles met me doen wat hij wil. Ik voel dat ik wil dat hij alles met me gaat doen wat hij wil en wat ik wil en dat is dus dat hij alles met me doet wat hij wil. Ik smelt als een dom blokje boter voor dit brok natuur.

Er gebeurt iets. Er vindt een chemische verandering plaats op moleculair niveau. Onomkeerbaar. Onhoudbaar.

Wacht. Ho.

Wat gebeurt er? Wat doe ik?

Het is alsof de muziek plotseling zachter wordt gezet, alsof ik mezelf vanuit de verte op een homevideo bezig zie. Als een vruchtbare chimpansee die om haar leraar wiskunde aan het bewegen is.

Ik moet even afkicken voor ik me hier volledig laat inpalmen.

Gisteren ben ik daarmee vreselijk op mijn gezicht gegaan, heb je daar nou niets van geleerd? spreek ik mezelf streng toe.

Earth calling Donna.

Effe chillen!

Waar zijn we mee bezig?

Ik moet me natuurlijk niet als een mak schaap in zijn bed laten drijven. Daar moet wel iets meer voor nodig zijn dan een paar leuke ogen en een gevulde broek. Ik ben zijn leerling niet meer, ik ben intussen een volwassen vrouw geworden met alles erop en eraan.

Dit zijn de dingen die ik kan denken als hij me niet aankijkt.

Wanneer hij zijn blik weer op me richt denk ik dit allemaal niet.

Dan denk ik namelijk helemaal niet.

Als hij kijkt houd ik eenvoudigweg op te bestaan. Ik los op, verdamp, explodeer; hoe je het noemen wilt.

Innerlijke kracht.

Ik moet innerlijke kracht opdoen. Nu. Niet meer kijken naar die man.

“Ik moet even naar de wc,” fluister ik in zijn oor, terwijl hij ondertussen subtiel nog dichterbij komt en zijn hand even op mijn middel legt, omdat hij me anders niet verstaat.

Ik scheur me los uit zijn aura en wandel zo normaal mogelijk naar de andere kant van de kantine, hoewel ik zeker weet dat hij me nakijkt. Daar reken ik tenminste wel op.

Ik loop de bekende weg naar de gang voorbij het kamertje van de conciërge en ik pak de eerste wc; gek dat je altijd dezelfde wc neemt. Eens de linker, altijd de linker.

Ik sluit de deur en ga op de wc zitten, mijn volle, lege hoofd rust op mijn handen.

De redding van elke vrouw is gelegen in het toilet. Een oase van rust en bezinning in dennengeurodeur. Vele cruciale bezinningsmomenten, beslissingen, levenswendende SMS’jes worden gerealiseerd in de eenzaamheid van de vierkante meter rondom het porselein. De pot als modern religieus instituut.

In het ontnuchterende tl-licht van de wc hervind ik mijzelf. Donna, zeg ik tegen mezelf in de spiegel. Je wist diep in je hart dat je een Italiaan tegen het lijf zou lopen. Maar Dé Man met goddelijk lijf, nee dat had ik niet gedacht.

Geniet er nou maar van! zegt mijn spiegelbeeld.

Maar ik weet niets van hem! zeg ik terug.

Nou en? Hij heeft je toch nog niet ten huwelijk gevraagd?

Nee. Dat is zo.

Good girls go to heaven, bad girls go everywhere staat op de deur gekrast. En zo is het. Tussen honderden jongensnamen en uitgekraste lichaamsdelen in erecte toestand staan telefoonnummers met hete beloften en allerlei lolligheden.

Drollen langer dan één meter in de hoek zetten A.U. B.

Here I sit and hesitate, shall I shit or masturbate?

Wc-tennis: kijk links, kijk rechts.

Ik zou toch zweren dat wij vroeger veel leuker, bijdehanter en grappiger waren. Ik pak uit mijn tas het Dikke Boek en voel met mijn hand welke bladzijde de op dit moment broodnodige wijsheid voor mij verborgen houdt.

De schat waarnaar je op zoek bent is nog nooit zo dichtbij geweest. En toch zie je hem niet. Je kijkt de verkeerde kant op.

Wat moet ik hier nu weer mee? Ik weet dat het verboden is om nog een tekst te zoeken, maar ik doe het natuurlijk toch.

Er zijn drie dingen die nooit terugkeren: de afgeschoten pijl, het gesproken woord en de gelegenheid die je hebt verzuimd.

Da’s duidelijk. Cor, je bent geweldig. Ik vraag je als getuige, werkelijk waar.

Dan hoor ik een gesnuf op de wc naast me. Iemand zit te grienen.

Ik sla mijn boek weer dicht en trek door. Voor het idee, hè. Want plassen hoefde ik niet, alle vocht in mijn lijf heb ik er op de dansvloer uitgezweet.

“Hé, kan ik je helpen?” vraag ik. Gesnif.

De deur gaat open.

Alyssa zit op de wc doodongelukkig te zijn.

“Gaat het wel?”

Ze schudt haar hoofd. “Ik dacht dat het óchtendmisselijkheid was,” zegt ze. “Dat zeggen ze toch?”

“Dat is van vroeger,” zeg ik. “Toen zagen de mannen hun vrouwen alleen ‘s-morgens voor ze naar hun werk gingen. En die schreven de wijsheden toen op. In handboeken en zo. Heb ik gelezen.”

“Pfff,” zegt Alyssa. Ze draait zich om en er verdwijnt weer een panini in het Roomse riool. Ik leg mijn hand op haar rug.

Dat vind ik zo’n ontzettend gebaar van vriendschap, trouwens. Dat je elkaar ondersteunt bij het overgeven. Nu heb ik dat tot nu toe alleen gedaan als dat werd veroorzaakt door te veel rosé, trouwens, maar desalniettemin voel ik me een Echte Vriendin. Ik houd haar haar vast zodat het niet in de wc valt en wrijf over haar rug om haar gerust te stellen terwijl er nog meer halfverteerd Italiaans voer op het porselein klettert.

“Wil je een slokje water?” vraag ik. Fout. Ze duwt haar hoofd weer in de pot.

“Ik ben leeg,” fluistert ze schor. “Het gaat wel weer.” Ze gaat rechtop zitten. Als er andere mensen binnenkomen doe ik de wc-deur dicht en ga op de maandverbandweggooibox zitten. Ik wil het vriendinnengevoel nog even vasthouden.

“Weet Andreas het nou al?” vraag ik.

Alyssa schudt haar hoofd. “En dat wou ik nog even zo houden.”

“Je kunt het hem maar beter zeggen,” zeg ik. “Denk na! Hij wordt de vader van je kind. Je hebt hem nodig. En hij jou. Hij heeft het recht om het te weten!”

Ik voel dat ik voor dat kleine mensje in wording moet opkomen. “Jullie gezamenlijke geheim zal jullie verbinden!” preek ik verder. “Dit mensje zal de liefde tussen jullie doen opbloeien, de kracht van de liefde als nooit tevoren!”

Alyssa begint te huilen, waarna ik het idee krijg dat ik wel eens iets gezegd zou kunnen hebben wat op z’n minst niet erg handig was.

“Waar is hij eigenlijk?” vraag ik.

“Hij zit bij zijn vrouw,” zegt Alyssa treurig. “En zijn twee kinderen.”

Nadat ik Alyssa uitgezwaaid heb, die snuffend en met een dot toiletpapier voor d’r gezicht naar huis gaat, verwacht ik dat mister Lorenzo Mancini intussen het hazenpad heeft gekozen.

Ik weet het eigenlijk wel zeker. Mijn tijdelijke afwezigheid heeft hem meer dan genoeg gelegenheid gegeven om op een keurige, niemand voor het hoofd stotende manier van me af te komen, nietwaar? Mezelf al indekkend voor een teleurstelling zwier ik weer de kantine in, waar de band net aan zijn toegift is begonnen. Zo trots en fier mogelijk—wat kan mij het immers schelen—kijk ik de kantine zo ongemerkt mogelijk rond.

Maar daar kijken twee blauwgroene, warme en glimmende ogen me aan. Niks weggevlucht. Daar staat hij gewoon. Met twee bekers wijn.

Ik stuur Alyssa een SMS: Reken niet op mij vannacht. Zie je morgen. Sterkte.

We staan nog niet buiten of Lorenzo slaat zijn arm om me heen. Zijn lijf zo dichtbij, we lopen precies tegelijk, zijn sterke hand op mijn heup. We lopen het schoolplein af de nacht in, door de warmgeel verlichte straten en de broeierige geuren van bloemen en eten, dat van eeuwen en eeuwen in de stenen getrokken is.

Het komt door de wijn, het komt door Rome, het komt omdat ik de tien Nederlandse jaren kwijtgeraakt ben onderweg. Ik voel me weer achttien. Ik bén achttien.

En naast me loopt mijn leraar wiskunde, die zijn hand onder mijn trui over de blote huid van mijn buik streelt. Alles kan, alles mag, het hoeft allemaal niet zo serieus en verder dan één dag vooruitkijken is veel te volwassen voor een prachtige avond als deze. We zien wel. We zien wel gewoon. Kom op! Hele cursussen worden gegeven om in het hier en nu te leven, dag voor dag, uur voor uur. Leef je leven alsof het de laatste dag is. Wat ga ik dan moeilijk lopen doen dat ik de mooiste man ter wereld nog maar zo kort ken? Trouwens, dat is mijn moeder die daar spreekt. En laat ik die nu net innerlijk aan het overwinnen zijn. Moeder, het wordt tijd voor mijn eigen leven.

Bovendien ken ik hem al heel lang. Twaalf jaar. Dus hoezo snel?

Als één verliefd lijf met vier benen lopen we naar zijn huis. Hij woont niet eens zo ver van Alyssa in een appartement. Of komt het door de wijn dat ik m’n besef voor afstand niet meer zo scherp heb? Of komt het door de liefde?

“Wacht even,” zegt hij terwijl hij met zijn sleutelbos voor de deur het goeie sleuteltje aan het zoeken is. Hij wordt zo ontzettend mooi verlicht door de lantaarnpaal die achter hem staat. Zijn silhouet is donker en nog net wordt zijn profiel sfeervol verlicht. Zijn rechte neus, zijn wilskrachtige kaak. En dan net dat glimlichtje in zijn oog. Wauw, dit zou zo de cover van een damesroman kunnen zijn.

Als ik nu toch…voor ik het bedacht heb, heb ik het al gedaan. Ik heb een foto van hem gemaakt met mijn mobiel. Voor later. Om echt te geloven dat ik dit zo echt gezien heb. M’n mobiel trilt.

Sms van Bart: Slaapje al?

Hè nee! Niet nu! Ik wil die lieve schat hier niet bij hebben. Ik druk de SMS weg. Lorenzo heeft intussen de deur opengekregen.

“Wat deed jij daar?” vraagt Lorenzo hees terwijl hij me zachtjes de trap op duwt. Ik verzet me op speelse wijze en laat me duwen zodat ik zijn heerlijke lijf tegen mijn billen voel.

“Hmmm,” humt hij in mijn nek en hij scratcht met zijn stoppels strepen op mijn huid. Ik krijg kippenvel.

Tree voor tree lopen we de trap op, ik hoop dat hij op de derde verdieping woont, de achtentwintigste voor mijn part. Als we voor zijn deur staan legt hij zijn ruwe handen op mijn buik en trekt langzaam de stof van mijn blouse uit mijn broek. Buik in. Zijn warme hand op mijn navel, mijn huid smelt onder zijn aanraking. Wat een enorme handen heeft die man, wanneer hij de deur met één hand opent heeft hij nog genoeg hand over om me als een bruid over de drempel te tillen. Met een voet duwt hij de deur achter zich dicht en ergens uit de gang hoor ik Italiaans gescheld.

“Hmmm,” gromt Lorenzo. Langzaam achteruidopend komen we in zijn woonkamer. Vermoed ik, mijn ogen zitten dicht en ik vertrouw op Lorenzo’s richtinggevoel als hij me tegen een bank aanduwt waar we als in slow motion op terechtkomen. Er valt iets op het bijzettafeltje. Mijn mobieltje. Ik probeer het onopvallend met één hand te pakken te krijgen om een foto te maken van dit onwereldse moment. En nog een.

Het dure bloesje dat ik gekocht heb heeft mannen-vingersproof knoopjes en maakt geen geluid als het op de grond terechtkomt. Zijn overhemd zweeft er bovenop.

Zijn geur doet me vaag denken aan gorgonzola, aan noten, het is het allerzaligste dat ik ooit geroken heb.

“Wat ben je mooi!” zegt hij schor. Er is geen ander licht dan het oranje lantaarnpaallicht van buiten dat zijn lijf tot een schilderij van Caravaggio maakt. Op de grond vallen een voor een onze kledingstukken tot we er geen meer aanhebben. Nog een foto. Voor als ik morgen niet geloof dat mij dit echt is overkomen.

Onherroepelijk word ik meegezogen naar een andere wereld, waar de zon altijd schijnt, waar we eindeloos rondsjezen in een cabrio over lange wegen, de Route 66, mijn haar in een sjaal wapperend in de wind. Waar we eindeloos samen eten (en altijd slank blijven) en samen wakker worden en de miljarden sterren aan de hemel een voor een tellen en waar we slapen op een gouden strand langs een zilveren zee met een eeuwig volle maan en fluitende nachtegalen en wijn met bubbels en schone lakens.

En dat soort dingen.

Lorenzo valt tegen me aan in slaap, zijn arm om me heen, we liggen in elkaar gestrengeld en ik heb geen idee meer van wie welke benen en armen zijn. Het doet er ook niet toe. We zijn samen één geworden.

Ik streel zacht de haren op zijn arm, zijn warme huid. Heel in de verte zie ik de nacht verdwijnen, het blauw wordt lichter. De eerste vogels en de eerste scooters klinken alweer.

Ik kan niet slapen, ik wil niet slapen. Dit moment is het mooiste dat ik de afgelopen jaren beleefd heb, ik wil er zo lang mogelijk van genieten. Het voelt allemaal zo ontzettend alsof het zo heeft moeten zijn. Mancini waar ik vroeger zo verliefd op was, nu tegen te komen, nu ik een vrouw ben. Mijn verblijf in Amsterdam waar ik volwassen genoeg geworden ben waardoor hij mij nu ook ziet. De reünie.

Al die tijd heb ik gewoon op hem gewacht. En hij op mij. En nu, in deze prachtige heldere nacht met deze buitengewoon mooie man, die tegen me aan ligt en die in zijn mondhoek een spuugbelletje heeft dat op het ritme van zijn ademhaling groter en kleiner wordt, zie ik wat de bedoeling was. Dit.

Ik zie het grote geheel en ik maak er deel van uit.

Een paar uur later word ik wakker van de geur van versgebakken broodjes en espresso. Ik draai me om, open mijn ogen en luister intens gelukkig naar de keukengeluiden, een kraan die open en dicht gaat, het getik van bestek op een bord en het zoemen van een citruspers.

Geruisloos ga ik rechtop zitten en kijk naar de keuken. Ik zie af en toe een been of een stuk rug. Mijn man staat in zijn keuken een ontbijt te realiseren voor mij. Dit moment moet ik eeuwig in mijn geheugen griffen. Ik ben heus niet zo naïef om te denken dat ik vanaf nu altijd alleen maar gelukkig zal zijn. Die relatiecrisissen overleven we wel. Maar deze nacht en deze ochtend pakt niemand me meer af.

Voor we samen aan deze dag en aan de rest van ons leven samen kunnen beginnen, moet ik nog wel even iets zeer noodzakelijks doen. Anders kan ik het wel vergeten.

Zo zacht mogelijk trippel ik met mijn handtas naar de deur die er het meeste uitziet alsof dat de wc is. In één keer goed. In de spiegel zie ik waar ik al bang voor was. Mascara tot op mijn wangen, dikke ogen en haar alsof ik onder stroom heb gestaan. Met een wc-papiertje dat ik even onder de kraan houd veeg ik zo veel mogelijk make-up weg. Zeer subtiel breng ik nieuwe mascara aan en een blosje op mijn wangen. Dan poets ik zo geluidloos mogelijk mijn tanden. Geen ochtendmeur in ons prille bestaan.

Snel trippel ik terug naar de bank en houd me slapende als hij weer binnenkomt. Met zijn hand veegt hij een paar krullen uit mijn gezicht. Nog voor ik mijn ogen opendoe ben ik van top tot teen helemaal met liefde gevuld. Lorenzo.

“Donna,” zegt hij zacht. “Ik heb koffie voor je.” Ik kijk hem zo stralend mogelijk aan.

Hij kruipt naast me op de bank. En van koffiedrinken komt de eerstkomende tien minuten helemaal niets terecht. En de tien minuten daarna ook niet.

De koffie is koud geworden, de broodjes slap.

En toch is het het lekkerste ontbijt dat ik van mijn leven heb gegeten.

Lorenzo laat zich van de bank glijden en ik hoor hem rommelen in de keuken, de schat. “Ik ga even douchen,” zeg ik. “Waar liggen de handdoeken?”

“Ehm, in de badkamer,” zegt hij.

Ik stap de badkamer in. Ik doe de deur op slot, zo goed kennen we elkaar tenslotte nog niet. En er zijn momenten waarop een vrouw gewoon even alleen met zichzelf moet kunnen zijn om de inhoud van het badkamerkastje te kunnen controleren. Op geen andere manier leer je een man sneller kennen.

Zachtjes open ik het kastje boven de wasbak. De standaarddingen: aftershave van een niet zo heel duur merk, een antiroosshampoo, een conditioner voor vol haar en tegen pluis. Tandpasta voor witte tanden. Oké. Hij zorgt goed voor zichzelf, niet overdreven. Zijn tandenborstel ziet er nog redelijk nieuw uit, dus of hij koopt geregeld een nieuwe of hij gebruikt hem nooit. Maar dat heb ik niet gemerkt. Ik zie gelukkig nergens kunstgebittenreiniger. Of aambeienzalf. Ook geen lippenstift of voorbind-borsten.

Zijn badjas (van het type: bejaard en vijftig jaar oud) hangt keurig aan het daarvoor bestemde haakje aan de zijkant van de kast. In de zakken (ja, sorry, ik kan maar beter nu achter eventuele gênantheden komen dan wanneer je er vol in zit, toch?) zit een balpen waarop gekauwd is en een uitgescheurde kruiswoordpuzzel.

Kortom, een echte man, een echte vrijgezel en geen sporen van vrouwen die diep in zijn leven zijn geïntegreerd op dit moment, behalve zijn moeder (getuige de groene zeep en het stoffige bosje droogbloemen in de hoek) en een vriendinnetje van lang geleden (getuige de fles dure en ongebruikte aftershave ergens achterin). Ook alleen maar goed, want een man met een ex is geen homo, is niet aseksueel, heeft in die periode niet gezeten en heeft zijn hart weer geopend voor een nieuwe liefde.

Ik zet de douche aan en spoel de hele heerlijke nacht van me af. Overal waar het water stroomt is hij ook geweest. En niet alleen met zijn handen. Wat een man.

Goed, hij is tien jaar ouder dan ik, maar dat pleit alleen maar voor hem. Overwonnen bindingsangst, lekker uitgeraasd, toe aan de knusheid van een relatie met een slimme en zelfstandige vrouw. En wat is nou tien jaar?

Ergens voel ik wel enige gepikeerdheid, gek genoeg. Vijf jaar van mijn bestaan heb ik opgeofferd aan zwijmelen, dromen, hevige schrikreacties wanneer hij op mijn netvlies verscheen, het ontdekken en noteren van zijn rooster en dat nalopen.

Iedere ochtend weer een strijd voor de kledingkast, en ik heb enkele miljarden geheime boodschappen in mijn wiskundehuiswerk gestopt. Eindeloze telepathische pogingen om dwars door de klas duidelijk te maken dat ik, Donna van Dalen, zestien jaren jong, op dat moment niets liever wilde dan met hem in een bubbelbad. Of aan een wit strand met een kopergroene zee en een diepblauwe lucht. Of gewoon bij hem in zijn lieve vrijgezellenbed. Maar hij ving mijn wensen, of liever gezegd mijn aanbiedingen, nooit op. Het heeft waarschijnlijk niet geholpen dat ik toen zó onder de indruk was van hem dat ik hem eigenlijk alleen maar aan durfde te kijken als hij niet naar mij keek.

Maar toch.

Was ik toen niet goed genoeg? Was ik te jong? Waarom nu wel? Heeft hij zijn eisenpakket afgeslankt?

Kom op, Don, zeg ik tegen mezelf in de spiegel. Niet meteen overal wat achter zoeken. De jonge, lenige en verbeterde versie van George Clooney heeft jou vannacht op je wenken bediend, wat zeg ik, vier keer op je wenken bediend. Moet je daar nu meteen allerlei analytische matrixen op loslaten? Misschien valt hij wel op oud.

Oud?

Ouder.

Ouder?

Rijp! Volwassen! Je was zestien! Hij kon het vast niet aanzien, die smachtende blikken van je. Of misschien mocht het niet van de wet. Weet ik veel. Nu bied je tenminste wat tegenwicht en wat houvast.

Zorgelijk kijk ik naar mijn heupen, die met de beste wil van de wereld niet meer voor die van een zestienjarige door kunnen gaan.

In de kamer hoor ik Lorenzo meezingen met een reclamespotje voor hypotheken. Zie je wel, hij denkt ook al aan een gezamenlijk huis. Dit gaat helemaal goed komen. Ik draai de kraan uit en stap het douchekleedje in de vorm van een aardbei op. Druipend als een verzopen kat.

Nergens handdoeken.

“Lorenzo!” roep ik om de hoek.

“Huh?” Hij komt naar me toe. “Wat is het?”

Als hij me ziet krijgt hij meteen slaapkamerogen. En niet alleen zijn ogen reageren op de aanblik van mijn druipende lijf. Alweer wordt er eentje wakker.

“Nee, nu even niet,” zeg ik. “Ik moet nu echt…!”

Maar het helpt niet. Nu geef ik ook niet echt bijster veel weerstand, dat geef ik onmiddellijk toe. Lorenzo duwt me de badkamer in en zet de douche weer aan.

Drie keer achter elkaar. Dat heb ik zelfs Alyssa nog nooit horen beweren over een van haar lovers. En dat voor een leraar wiskunde.

“Maar die handdoek?” vraag ik. Mijn huid begint te rimpelen en ik begin eruit te zien alsof ik in een uur vijftig jaar ouder ben geworden. Dat lijkt me nog wat voorbarig, laat hem eerst maar eens genieten van mijn zevenentwintigjarige lijf.

“Ik zal ‘t even regelen,” zegt hij. Ik hoor een hoop gestommel en gerommel in de slaapkamer en even later ook in de keuken.

“Hèhè,” zegt hij en hij werpt me een handdoek toe. Terwijl ik me afdroog zie ik dat het een keukenhanddoekje is, maar ik zeg er niets van. Zijn handdoeken zitten natuurlijk allemaal in de was en dat durft die lieve schat niet toe te geven.

Ik sta onder aan de trap in het trappenhuis. Te wachten op mijn man om samen te gaan lunchen.

“Kom je nou nog?” zing ik naar boven.

“Ja, ik kom eraan, nog even m’n haar doen.”

Als hij beneden komt kijkt hij sip naar z’n gewelfde borst.

“Ik kan zo niet mee,” zegt hij. “Ik doe toch even een ander overhemd aan.”

“Wat dan?”

Hij wijst op een uiterst minuscuul vlekje, iets wat ook een verdikkinkje in de draad had kunnen zijn.

Vertederd wacht ik tot hij terugkomt. Daar is hij. Zo te ruiken heeft hij zich ook nog even in een nieuwe walm Cool Water gehuld.

“Kom, mooie vrouw, liefde van mijn leven,” zegt hij en houdt de buitendeur voor me open.

Hand in hand lopen we tussen de oude huizen en het razende verkeer naar de Tiber. Overal zie ik stelletjes, vogels vliegen twee aan twee door de lucht en voor een raam likt een kat het oor van een andere kat, zoveel liefde, overal is liefde, alles is liefde! Beschermend legt hij zijn hand op mijn heup als we de straat oversteken. Daar, beneden ons, is het water.

De rivier is breder dan ik in m’n hoofd heb zitten. En dan de vreemde rust die hier heerst, te midden van alle drukte. Twee rondvaartboten met flitsende Japanners drijven geruisloos voorbij. We dalen af en slenteren langs het water, in de schaduw van de bomen die er groeien. De zon schijnt en de lucht is roze en overal ruikt het naar bloemen en rozen. Een ouder stel dat op een bankje zit lacht naar ons en dan naar elkaar. Weet je nog, lieverd, zuchten ze. Ik zit in een film. Met prachtige muziek eronder, opzwepende violen en een lieflijke piano. Een prachtige scène in de film van mijn leven en die is nog lang niet afgelopen! Ik loop hier met de mooiste en sexyste man van Rome die mij, mij, mij wil. Voortdurend kijkt hij me zwaar aan en schuurt hij zijn baard van drie dagen langs mijn wang.

Bellissima,” fluistert hij in mijn oor, vlak voor we een eetcafé induiken.

Na het eten lopen we weer door de stad. Al slenterend komen we bij de Spaanse Trappen.

“Donna!” roept hij opeens en hij tilt hij me horizontaal de treden af. Onderaan zet hij me weer rechtop en zoent me alsof we alleen op de wereld zijn.

Niemand kijkt in het bijzonder naar ons. Liefde is hier aan de orde van de dag. Hoewel ik niet kan geloven dat twee mensen elkaar zo snel en zo compleet gevonden hebben.

Maar je kunt niet eeuwig hand in hand door de stad lopen en zeker niet op de schoenen die ik aanheb. Een paar blaren en eksterogen heb ik er wel voor over, maar als ik het idee heb dat mijn teenbotjes bloot komen te liggen dring ik erop aan om toch ergens op een terras koffie te gaan drinken.

“Ik dacht dat je het nooit zou vragen.” Lorenzo schuift zijn hand onder mijn trui en frunnikt met een vinger in mijn navel. We strijken neer op een terras langs de Tiber, in de buurt van Isola Tiberina, het eiland midden in de rivier. De hele tijd raakt hij me aan, geen seconde is ons contact verbroken. Een hand op mijn hand, een voet tegen de mijne, of allebei, zijn lippen op mijn wang. We drinken grote koppen cappuccino en we bestellen heerlijke panini met zalm en nog altijd kijkt hij me lachend aan en de gedachte aan vannacht en vanochtend laat de vlinders in mijn lijf als woedende bijen in mijn buik rondracen.

“Ik moet even naar de wc,” zegt hij. Hij blijft me aankijken en zwaaien terwijl hij achteruit het café in loopt.

En daar zit ik dan. Alleen. Ik haal diep adem en probeer me te realiseren wat er aan de hand is. Ik zit hier met De Man.

Hoe zouden anderen me zien? Vrouw op terras met net iets oudere man. Dol op elkaar. Zou iemand hem herkennen? Rome is groot, maar ook net een dorp. Ik pak mijn handtas en check of mijn gezicht er nog toonbaar uitziet. Zoveel fysieke wrijving ben ik niet meer gewend, laat staan dat mijn make-up Lorenzoproof is. Het valt mee. Ik stift even mijn lippen bij en als ik het spiegeltje terugstop in mijn tas overweeg ik even het Dikke Boek te raadplegen. Maar ik doe het niet.

Niets wil ik weten dan alleen maar wat er hier en nu gebeurt. Wat zouden de wijsheden van Cor er nog aan toe kunnen voegen?

Ik ben hier met een geweldige man in de mooiste stad van de wereld waar mijn hart verloren is geraakt en daar komt Lorenzo terug van de wc. Hij stopt net zijn mobiel in zijn zak.

“Ik heb je zo gemist,” grijnst hij. Hij pakt mijn hand en wrijft met zijn duim over de rug van mijn hand. Zijn ogen en de mijne en niets anders is er op de wereld dan wij tweeën. En dat is op dit moment werkelijk alles wat ik me wensen kan.