Vijf

Zondagochtend, twee weken later. Ik bevind mij op Schiphol en moet nog anderhalf uur wachten tot mijn vliegtuig vertrekt. Doelloos dwaal ik wat rond over het vliegveld. Heerlijk, zomaar slenteren. Zou ik vaker moeten doen.

Ik neem een grote kop koffie en een broodje.

Over een paar uur ben ik weer mijn oude, eigenlijke, ware zelf. Ik zit nu in het overgangsgebied, tussen Nederland en Italië, tussen lomp en praktisch en romantisch en verfijnd. Ik kan niet wachten tot de metamorfose voltrokken is.

Met een plastic lepeltje roer ik in een piepschuimen beker en een in zestien servetten verpakt broodje en ik probeer de blikken van een kwijlende, harige, zieltogende zwerver die een eind verder op een bankje zit te negeren. Ik zet mijn tanden halverwege het broodje, en voel me niet, nou ja, een beetje bezwaard.

Hè! Als er toch geen ellende was in de wereld! Dan zou ik me een stuk beter voelen.

Mijn gedachten gaan naar de laatste dagen voor mijn vertrek. De laatste dagen met poedereten, lightdrank en idiote werktijden bij EsZet. Het heeft wat voeten in de aarde gehad voor ik met een gerust hart weg kon van EsZet vrijdag. Dat weggaan is uiteindelijk gelukt. Het geruste hart niet. Er vielen allerlei lijken uit de kast en de stroom mailtjes knetterde via de draadloze verbinding door de lucht en Sandra ging steeds dramatischer kijken. Op het laatst leek ze een beetje op Brooke uit The Boldand the Beautiful. Ik niet. Ik was de rust zelve. Ik verwacht na Rome toch wel dat ik gevraagd word om te solliciteren als Erics secretaresse en uiteraard ook dat ik het dan word. Ik heb erg mijn best gedaan de afgelopen week.

Maar het ongeruste hart hield slechts stand tot ik om zes uur in de auto stapte en de motor aanzette. De seconde dat ik de deur achter me sloot op vrijdagmiddag, een huilende Sandra en een briesende meneer Van Zuilen achterliet, welde er een innerlijke rust in me op die ik niet meer gevoeld heb sinds ik de deur van het lokaal sloot waarin ik mijn laatste examen deed.

Maar dat kan ook komen doordat ik mijn mobiel meteen uitzette en de nummers die van kantoor, collega’s of aanverwanten zouden kunnen komen meteen blokkeerde. Behalve die van Bart. Want die zorgt de komende week voor Lorenzo. En daarmee is hij in goeie handen. Dat heb ik wel gezien bij de kinderen van Sandra. Bart zou een goeie vader zijn.

Het vliegtuig vertrekt zowaar op tijd.

Iedere kilometer die we vliegen voel ik de Italiaanse in mezelf meer tot leven komen. Ik zit meer rechtop, mijn benen over elkaar, mijn gedachten gaan half over in het Italiaans en als de stewardess langskomt neem ik geen koffie maar cappuccino.

Gelukkig zit ik niet naast een opdringerige vent, een chagrijnige puber of een kwekkende dame, maar naast een keurige zakenman die rustig wat op zijn laptop zit te typen. Ik heb een boek meegenomen, dat ene boek van mijn vader waar ik maar niet doorheen kom. Nog steeds niet, maar ik houd het goed rechtop, want het staat me goed. Literatuur als accessoire. Een eindje verder zit een man die er al ingestonken is. Zo nu en dan kijkt hij om, zogenaamd om op het scherm achter me te checken waar we vliegen, om daarna naar mij te glimlachen tot zijn vrouw hem weer in de houding trekt.

Mijn gedachten kruipen onhoudbaar naar de komende week.

Straks zie ik ze weer, Sita en Alyssa. Mijn vriendinnen. Sita ben ik uit het oog verloren, maar Alyssa heeft haar opgespoord. Ze woont net buiten Rome en ze komt ook naar de reünie.

Sita was blond en heel erg grappig. Ze kon erg goed leren. Met Sita kon je gewoon verschrikkelijk lachen. Die had de lol aan d’r kont hangen. Ik zit alweer te grijnzen als ik aan haar denk. Sita was de mooiste van ons drieën. Het vervelende was dat ze ook nog eens heel erg aardig was, wat het lastig, vrijwel onmogelijk maakte om haar te dumpen. Jongensjacht werd een deprimerende toestand als zij erbij was. Weet je, ze was misschien nog niet eens mooi-mooi. Maar ze had iets. Iets dat haar kennelijk onweerstaanbaar maakte. Ze heeft zonder het bewust te willen een stuk of wat vriendjes van me losgeweekt. Die zagen mij gewoon niet meer staan toen ze ontdekten dat Sita mijn vriendin was. En Sita zelfwas zich nergens van bewust, zodat je met goed fatsoen niet eens woedend op haar kon worden. Sita ging gewoon lekker haar eigen gang en voor haar hoefde dat jongensgedoe allemaal niet zo. Het voordeel was wel dat Alyssa en ik de jongens er heel makkelijk van konden overtuigen dat Sita niks in hen zag, dat ze een beetje raar was, en dat ze eigenlijk op vrouwen viel (dat was trouwens een inschattingsfout van de eerste orde, want toen dat bekend werd onder de jongens werd ze populairder dan ooit).

Jammer dat ik haar nooit meer heb gezien na het examen.

We gaan naar Rome toe, we gaan naar Rome toe, zing ik in mijn hoofd. Uit het vliegtuigraam is nog niets te zien behalve wollige wolkenluchten en heiige verten. Nog een uur.

Waar ik vooral heel erg benieuwd naar ben is Caroline. Niet naar haar als persoon, maar naar haar verschijning. Caroline was een bloedmooie, onaardse vrouw.

Caroline was…Caroline.

Zo mooi dat er geen ruimte meer was voor andere eigenschappen die een mens kan hebben. Zij was alleen maar mooi. Ik weet dan ook niet meer zo veel van haar, behalve dan dus dat ze de hele tijd heel erg mooi stond te wezen en dat wij verschrompelden tot grijze muisjes als ze in de buurt was en wij haar daarom niet in de buurt wilden hebben. Ook niet als er geen jongens in de buurt waren. Wij verdampten eenvoudigweg in haar nabijheid. Wij als gewone stervelingen hadden geen contact met haar. Caroline was voor ons een afgezant van een andere wereld, zij was ons ideaal en onze ergste vijand tegelijk. Zij was een tropische vis met kleuren die op aarde niet bestaan, zo mooi, en wij waren de kikkervisjes in een boerensloot. Zij was het frêle elfje uit een sprookje van duizenden jaren oud, wij waren de trollen uit Lapland. Ze was lang, donker, zwoel. Ze droeg nooit bijzondere kleren, maar doordat zij ze droeg werden ze bijzonder. Och, ik moet opeens weer denken aan het truitje.

Na ik weet niet hoeveel borden afwassen in een vaag restaurantje waar ik zwaar onderbetaald werd en de handen van de eigenaar regelmatig van me af moest slaan, kon ik eindelijk hetzelfde truitje kopen als Caroline. Mijn portemonnee liep leeg als een fruitautomaat die de jackpot geeft. Als een kostbare diamant nam ik het truitje mee naar huis, in een tasje dat ik eeuwig zou bewaren. Thuis trok ik het vol verwachting aan. Nu zou ik net zo onweerstaanbaar zijn als Caroline. Eindelijk zou mijn leven beginnen. Alle deuren die tot dan toe gesloten bleven voor mij, zouden worden geopend. Mijn hart bonsde ervan.

Ik ging voor de spiegel staan met mijn ogen gesloten. Als ik ze open zou doen zou ik mezelf op mijn mooist zien, mooier dan ik ooit geweest was.

Langzaam keek ik.

Ik zag mezelf.

Ik zag de trui.

En het was gewoon een truitje.

Mijn eigen gewone ik in een gewoon truitje.

Een ontzettend duur gewoon truitje. Dat ik niet meer kon ruilen omdat ik het kaartje eraf geknipt had. En omdat er een paar tranen in geplengd werden. Ik heb het nooit meer aangedaan, en Caroline vervloekt.

Ook de docenten hadden het moeilijk met Caroline. Ze excuseerden zich als ze een onvoldoende had gehaald en boden meteen aan om bijles te geven na schooltijd, wat ze altijd beleefd en met een glimlach afsloeg. Op onnavolgbare wijze haalde ze bij de inhaalrepetitie altijd wel een voldoende.

Zij is ongetwijfeld fotomodel geworden, of op z’n minst actrice, hoewel ik geen hits kreeg toen ik haar naam zocht op internet. Maar dat komt natuurlijk omdat ze haar naam veranderd heeft in een of andere zwoele artiestennaam. Of omdat ze getrouwd is met deze of gene miljardair of wereldberoemde sportman.

Ik kijk uit het raam. We zitten nog altijd hoog boven de wolken.

“Graag, lekker.” De stewardess schenkt me met een professionele glimlach een glas rosé in. Ik proost stiekem met de glimlachende man die een glas bubbelt)eswater van zijn vrouw moet drinken. Australische rosé. Lang leve de globalisering! Een vrouw uit Nederland op weg naar Italië drinkt Australische wijn boven Zwitserland.

Af en toe is er een stukje aarde te zien tussen de wolken door.

In zo’n vliegtuig een paar kilometer boven de aarde wordt alles relatief. Wij hierboven in onze cocon ver boven het aardse geneuzel.

Ik lijk heel klein en nietig als je ons vanaf de aarde zou bekijken, en de wereld lijkt vanaf hier een grote zinloze en lachwekkende mierenhoop. Ik krijg dan de irritante neiging mijn leven te overzien. Nadenken, en zo. Ik heb daar nu helemaal geen zin in, want het eind van het liedje is meestal dat ik alleen maar somber ben en besef dat het leven zo kort duurt en dat ik al zevenentwintig ben en dat nog niet één van mijn dromen uit is gekomen. Daarom zet ik de koptelefoon op en probeer de film te volgen die bezig is.

Diepe zucht. Het is al te laat. Ik zit er middenin. Dan maar even door de zure appel heenbijten. Effe reflecteren. Hoe gaat het met mijn leven? Wat maak ik ervan?

Ik wil nog altijd terug naar Italië, maar behalve dat ik er nu naar op weg ben, waarom doe ik het eigenlijk niet? En hoe komt het dat ik nog altijd niet de succesvolle schrijfster ben die ik altijd dacht te worden? Ik schrijf zelfs helemaal niet.

Ik wilde ook graag jong moeder worden, een stuk of vier kinderen lijkt me erg leuk en natuurlijk de daarbij behorende jonge en sportieve vader. Ergens in een kleine stad aan de kust van Italië, waar ik dan in een oud huis zou wonen met een bed and breakfast. En nadat ik de broodjes gesmeerd had en de espresso uitgeschonken, zou ik door de tuin lopen, her en der een onkruidje wegplukken en vast wat kruiden in de zon te drogen leggen voor het eten die avond. Achter in de tuin zou dan mijn theehuis staan, uitkijkend over zee of over een prachtig landschap met geurende cipressen en laurierbomen en daar zou ik in alle rust en eenzaamheid werken aan mijn zoveelste roman, die als wijn uit een vat mijn pen uit zou stromen. ‘s-Middags zouden de kinderen uit school komen, vooruit, zes stuks—mijn hart is groot genoeg—en dan zouden we spelletjes doen, in de tuin werken met z’n allen, of een lange wandeling maken, ‘s-Avonds zou ik fantastische maaltijden bereiden met allemaal verse groenten uit eigen tuin en de heerlijkste kruiden en natuurlijk aten we dat buiten op. Daarna gingen alle kindjes in bad en kregen ze frisse pyjamaatjes aan en zou ik hun voorlezen op het grote bed. En terwijl de zon langzaam onze dag oranje kleurde en we genoten van een goed glas wijn, zou ik met mijn man de dagelijkse dingetjes bespreken en de diepere dingen des levens en dan zouden we naar bed gaan, nog altijd verliefd en verzot op elkaar de liefde bedrijven en innig gelukkig in slaap vallen, waarna de volgende dag weer zo’n volmaakte dag zou volgen.

Dat was zo’n beetje het plan.

Maar nog altijd niet de realiteit. Geen man, geen kinderen, geen seks zelfs. Geen huis in Italië, helemaal geen huis! Werk, ja, wel werk, maar al vijfjaar hetzelfde en het enige wat ik schrijf zijn ellenlange e-mails aan allerlei vriendinnen die wél allemaal aan het bereiken zijn wat ze willen.

Toch voel ik me niet zo lamlendig als ik had gedacht.

Omdat ik ergens, diep vanbinnen, het gevoel heb—of sterker: wéét—dat deze reis naar Rome het begin vormt van mijn nieuwe leven.

Ik pak het boek van Cor erbij. Het duurt lang voor ik de goede bladzij voel, maar dan lees ik:

Wij maken grote reizen om dingen te zien waarop wij thuis geen acht slaan.

Tegen vieren landt het vliegtuig op Fiumicino Airport.

Temperatuur in Rome: 28 graden, licht bewolkt, maar overwegend zonnig, aldus de stem uit de luidsprekers. Gemoedstoestand: melancholiek, licht tipsy, een begin van gelukkig.

Ik ben zo ontzettend verstandig geweest om maar één glas rosé te drinken en heb daarna zelfs nog even geslapen; lang leve de ratio die zo nu en dan, ook in dit hoofd, de baas is.

Eenmaal uit het vliegtuig slaat de warmte om me heen. Taxichauffeurs bieden spontaan hun diensten aan, maar ik wil met de trein. Ik weet uit ervaring dat dat een betere manier is om Rome tot me te nemen dan met de taxi, waarin ik meer bezig ben met het ontwijken van antwoorden op vragen of ik mee uitga, waar ik vandaan kom en of ik mijn telefoonnummer wil geven.

De trein naar Termini in het centrum van Rome doet er bijna veertig minuten over. Niet omdat de afstand zo groot is, maar omdat hij de hele route rijdt alsof hij ieder moment zal gaan stoppen. Eindelijk kom ik in de stad waar ik hoor, mijn stad, de ware grond onder mijn voeten.

Plechtig zet ik mijn voet op het perron, het doet me wel wat om na zes jaar weer voet op deze oude bodem te zetten. Mijn voet raakt bijna de grond als ik van achter een fikse duw krijg en een Italiaans: “Loop ‘es door, mevrouw!” hoor.

Omdat ik in de trein mijn hakken aangedaan heb (ik kan natuurlijk niet in Rome aankomen met mijn Hollandse gympies) raak ik mijn evenwicht kwijt en balanceer enkele seconden, voor mijn gevoel wellicht zelfs minuten, op mijn rechterhak, waarna een krakend geluid klinkt en ik languit op het perron terechtkom, terwijl mijn tas door de slingerbeweging een paar meter verderop terechtkomt, uiteraard op een mevrouw die net een grote hap van een ijsco wilde nemen. Ik word onmiddellijk opgeraapt door een stevig stel Italiaanse armen.

Come stai?” vraagt een glimlachende, donkerharige man. “Alles goed?”

Wat een prachtige hernieuwde kennismaking, denk ik.

Ik ben te verbouwereerd om bijdehand te zijn, zeker in het Italiaans.

“Jij mag me nog wel vaker oprapen,” breng ik uit. Mijn poging om terug te glimlachen vat hij waarschijnlijk nogal hulpbehoevend op, zodat hij me recht op mijn benen zet, even wacht om te zien of ik daadwerkelijk blijf staan en wanneer dat het geval lijkt, steekt hij kort zijn hand op en verdwijnt uit mijn leven.

Dan probeer ik mijn tas terug te krijgen. De vrouw, die met een servetje het ijs uit haar haar staat te vegen, heeft niet direct in de gaten wat ik kom doen.

Pas als ze haar bril weer opzet en mij ziet staan begint ze een tirade in het Italiaans die zelfs ik niet kan volgen. Het was mijn bedoeling om mijn excuses aan te bieden en zelfs een nieuw ijsje te kopen (ik ben in een geweldig humeur door die twee spierballen) maar de vrouw begint zo boos te worden dat er zelfs spuugjes uit haar mond komen. Dan ben ik het zat. Dwars door het gefoeter heen gris ik mijn tas, die ook onder het ijs zit, uit haar handen en die zo ver mogelijk van mij afhoudend loop ik het station uit. Daar sta ik even woedend te poetsen met een paar servetjes die nog in mijn jaszak zaten, van de broodjes van Schiphol. Waarom overkomt mij dit nou weer, waarom kan ik nooit eens ergens verschijnen zonder vlekken? Ik lijk wel op dat ene figuurtje uit Charlie Brown dat alleen maar door ergens te staan smerig wordt.

Zo mopper ik nog even lekker door.

Tot ik opkijk.

De late middagzon schijnt over het Piazza dei Cinquecento, het plein voor het station. De oude muren van de Terme Diocleziane worden warmoranje verlicht.

Ik ben in Rome. De geur, het verkeer, de warme lucht, de mensen. Ik ben er!

Even sluit ik mijn ogen en haal diep adem, diep zuig ik de Italiaanse lucht in mijn longen. Het is alsof ik land na jaren te hebben gezweefd. Hier hoor ik.

Maar er zit iets faliekant verkeerd. Een lichte paniek maakt zich van me meester, want ik ben zo goed als naakt. Ik heb geen schoenen aan. Onder geen beding trek ik in de stad waar ik de liefde van mijn leven tegen het lijf ga lopen mijn ouwe gymschoenen aan. Tenzij ik zo wanhopig word dat ik ook bejaarden en brugslapers accepteer.

Het is nu eenmaal zo: een Italiaanse die schoenen draagt met een ronde neus is als een man met een panty of gelakte teennagels.

Ik pak mijn tas en begin te lopen door mijn stad. De schoen met kapotte hak gooi ik ergens in een prullenbak. Een stukje op kousen merkt niemand op.

Ik duik de eerste de beste schoenenshop in. Daar staan ze, ik zie ze meteen. Twee elegante schoentjes, prachtig design. Knetterduur.

Nu de Italiaanse in me los is pak ik ook die twee hyper-sexy truitjes, zoals je die in Nederland zelden vindt. Voor die prijs dan.

Ik ben ingelukkig als de pinautomaat de bon begint te printen. Het kon er nog af. Het lot is me gunstig gezind.

In de wc van een cafeetje kleed ik me om. Nu is de metamorfose compleet. Mijn gedachten, mijn celdeling, mijn stofwisseling: het is vanaf nu allemaal in het Italiaans. IK ben Italiaans.

We hebben afgesproken in een café aan de Via Genova. Ik kijk op m’n horloge.

Over een dik uur. Heerlijk, nog even een uurtje met mezelf door de stad lopen. Even de geuren opsnuiven, de warmte van de straatstenen voelen, opgenomen worden in de stad. Heerlijk, wat heb ik het gemist om hier te zijn.

Rome, de oude stad, de historie die doordrenkt is in elke molecuul van de stenen, de echo van de wereldgeschiedenis. Ik slenter langs de hoge huizen met afgebladderde muren en kleine ramen met luiken, de honderden dubbel geparkeerde auto’s. En wat is het hier onvoorstelbaar druk. De vele scooters, de totale chaos aan voorbijrazend verkeer zonder dat er zichtbaar doden vallen. Er rijdt geen auto zonder deuk. Ik was vergeten hoe razend het ging, of zou het erger zijn geworden sinds de laatste keer dat ik hier was?

Ik loop verder over de smalle of ontbrekende stoepen. Een paar mannen op een scooter roepen naar me: “Bellissima!” Hoewel ik weet dat ze dat roepen naar elk vrouwfiguur tussen de tien en de zeventig, voel ik me toch gevleid. En ontwijk nog net een van de vele bloembakken die op de straten geplaatst zijn.

Ook zo typisch is de warme lucht met de geur van knoflook en kruiden uit de eethuizen. Mijn maag schreeuwt meteen om vulling, maar ik spreek hem streng toe. Nog even wachten, joh. Natuurlijk zijn er de terrasjes onder de zonneschermen en de vele katten overal die me vriendelijk of arrogant aankijken. En om de haverklap een historische kerk of monument en overal beelden van goden, mythische en historische figuren.

En waar in Nederland alles grijs en groen en van strak beton is, is in Rome alles zalmkleurig en warmgeel en oranje.

O, wat houd ik van de smalle straten met kasseien tussen hoge muren met afgebladderd stucwerk, met ramen waarachter al eeuwen van alles gebeurt. En van de doorkijkjes naar de piazzo’s achter de huizen, waar kinderen spelen. Van de pleinen waar oude Italianen op bankjes zitten en vrouwen flaneren en toeristen samendrommen om allemaal dezelfde foto te kunnen maken. Het is er allemaal nog.

Ik ben in Rome.

“Dooooonna!” krijst een vrouw onelegant over straat.

“Alyssaü!” Ik trek mijn gloednieuwe pumps uit en ren met mijn panty over straat. Het kan me niks schelen.

“Hoooooi!” We vliegen elkaar om de hals. “Hoe is het, wijffie!” Ze wrijft met een joviaal gebaar mijn complete kapsel aan gort en ze kust me zo plat dat ik zeker weet dat ik overal rode lipstickplekken op mijn gezicht heb.

We kijken elkaar even aan en slaan dan weer juichend onze armen om elkaar heen. En weer.

Wat is het geweldig om haar terug te zien! Ik voel me tien jaar jonger, door de tijd teruggeworpen, alsof er niets veranderd is. Tot mijn tevredenheid constateer ik wel dat ze enkele kilo’s is aangekomen.

“Nu ik!” roept de vrouw die al die tijd naast Alyssa heeft gestaan. Sita! Met haar on-Italiaanse blonde haar en haar lichtgetinte huid en groengekleurde ogen die nog altijd ondeugend en op de LOL-stand staan.

We omhelzen elkaar. Ik wrijf Alyssa’s lipstick op haar wang. Duw haar naar achteren om haar goed te kunnen bekijken. Ze is niets veranderd. Niets! Hoe is het mogelijk dat acht jaar zomaar verdwijnt. De tijd is van elastiek.

Sita kijkt me stralend aan. Alyssa kijkt me stralend aan. Ik kijk stralend terug.

Daar staan we dan.

Nu de grootste euforie van het feest des weerziens wegebt staan we elkaar een beetje aan te kijken. Tja, wat zeg je dan?

“Wat heerlijk om jullie weer te zien,” zeg ik maar.

“Da’s inderdaad best geinig,” zegt Sita.

“Nou!” knikt Alyssa instemmend.

Dit is even een heel gek moment. Zoveel jaar samen, zoveel samen gedaan, zoveel gezamenlijks, mijn halve en leukste deel van m’n leven gedeeld met deze meiden, maar niets vreemder dan mijn twee vriendinnen weer in levenden lijve te zien.

Woorden schieten op dit moment tekort. We kijken elkaar weer aan en vallen dan maar weer in een innige omhelzing. Met z’n drieën.

“Kom op, we gaan een terrasje pakken,” zegt Alyssa.

Dat is het beste wat ik gehoord heb sinds ik hoorde dat het vliegtuig veilig geland was.

“Hier, geef je tas maar,” zegt ze. Ze pakt mijn tas en net als ik me daarover verbaas (Alyssa is de helft kleiner dan ik en de helft lichter, en mijn tas is gigantisch) zie ik dat ze hem doorgeeft aan een man die achter haar staat. Een grote man met een grote bos haar en grote handen en een grote baard. Over wat er nog meer groot is weiger ik na te denken.

“Dit,” zegt Alyssa met een grijns van oor tot oor, “is Andreas.”

We kijken naar de man en naar een ingelukkige Alyssa.

We schudden elkaar de hand, Andreas lacht vriendelijk naar me en Alyssa zegt in het Italiaans tegen hem: “Ze spreekt gewoon Italiaans, hoor.”

Daarop begint hij een babbelpraatje over de reis, over dat hij ook eens in Amsterdam is geweest en dat hij zoveel over me gehoord heeft.

Sure.

Twee pasverliefden, totaal in de ban van elkaar, praten over…mij. De bebaarde beer loopt met ons mee terwijl hij mijn tas draagt alsof het een leeg pak melk is.

Hij zal toch niet meegaan naar het terras, hè? Telepathisch schreeuw ik Alyssa toe dat ie weg moet.

Alyssa hoort het.

“En nu moet je weg,” zegt ze als we op het Piazza Navona aankomen.

“Ik ben al weg,” zegt Andreas. Hij knipoogt en pakt al onze tassen aan. Alyssa geeft hem een kus, wij kijken even decent de andere kant op en dan zijn we eindelijk, eindelijk met de meiden onder elkaar. We laten ons meteen vallen aan een tafel met drie stoelen.

En dan stromen we over. Werkelijk, ik heb nog nooit zoveel Italiaans gehoord in zo’n korte tijd.

We zijn zo vreselijk aan het kletsen dat de ober zeker tien minuten nodig heeft om ertussen te komen om te vragen wat we willen. Maar daar hebben we natuurlijk nog niet over nagedacht.

Tien minuten later probeert hij het weer, de schat, maar nog altijd zijn we volledig aan het leeglopen.

“Weet je nog dat jij verliefd was op Nicolai, maar dat hij dat zo ontzettend niet doorhad?” Sita’s ogen glimmen bij de herinnering.

“Nicolai!” smakt Alyssa. “Zelfs toen ik boven op zijn postzegelverzameling ging zitten met mijn allersexyste hemdje aan, vroeg hij of ik even aan de kant wilde gaan. Dan kon hij de volgende bladzijde laten zien. Arme jongen. Hij weet niet wat hij gemist heeft. Toen ik thuiskwam zat zijn duurste postzegel aan mijn kont geplakt. Haha! Heeft ie nooit teruggekregen.”

“En hoe zat dat ook alweer met die slinger van verliefden?” Hoe langer ik erover praat, hoe meer er weer bovenkomt.

Alyssa veert op. “O ja! Ik was verliefd op Dani. Dani op Donna. Donna op Fabio. En Fabio op Sita, maar dat was niet zo gek, want de halve wereld was verliefd op jou, maar jij was weer op Rico en die was op mij,” zegt ze. In één adem.

Als we uitgelachen zijn vindt de ober het welletjes. Met barse stem duwt hij ons een menukaart in handen. We prikken er wat uit en geven hem aan de ober terug, die mopperend weer terugloopt.

“Nu wil ik weten hoe het jullie vergaan is,” zegt Sita. “Vertel, wat gebeurde er na die laatste middag op het plein voor de school!”

“Ja, die laatste middag,” droomt Alyssa en ze drinkt van de intussen gebrachte kan water.

“Toen was het zo warm, weten jullie nog? Ik zie de beelden weer voor me, als in een zwoele, trage film. We zaten op de uitslag van het examen te wachten. De school was leeg. We dreven zowat het plein af en het was zo stil. En toen hoorden we dat we alle drie geslaagd waren.”

Drie jonge vrouwen, onder de bomen op het plein op de rand van hun volwassenheid.

“Vertel jij eerst maar eens wat er van je geworden is, Siet,” zeg ik. Niet geheel uit empathische overwegingen, maar zo kan ik hopelijk al snel inschatten of ik mijn verhaal zal moeten aandikken of afzwakken.

“Nou, da’s gauw verteld,” zegt Sita met een pruillipje. “Ik ben gaan werken bij een bank, kwam daar Miquel tegen en we zijn nog altijd samen. Een bankstel, haha.” Ze maakt een gaapgebaar. “En ik werk nog altijd bij de bank. En we waren nét van plan om met een huifkar en een ezel de wereld rond te trekken of een camping te beginnen op IJsland of een pension te openen in een vervallen huis in Frankrijk, of zoiets, toen twee blauwe streepjes op een wit staafje ons opeens een hele andere kant op stuurden. Oké, dachten we, met één kind kun je nog wel de wereld rond; dan misschien niet in een huifkar maar in een camper of zo. Maar toen die twee streepjes twéé kloppende hartjes bleken te zijn, nou, toen zagen we opeens meer beren op de weg dan we ooit in Afrika gezien zouden hebben. Zijn er eigenlijk beren in Afrika? Nou ja, anyway, nu is het spannendste in mijn leven wanneer ik iets nieuws sta te koken: zouden ze het lusten?”

“Goh,” zeg ik. “Een tweeling! Wat leuk. Heb je een foto?” Meteen heb ik spijt van die vraag, want de laatste keer dat ik die stelde zat ik anderhalf uur vast aan een trotse, kersverse moeder; mijn buurvrouw. In de supermarkt bleek ze een compleet dubbeldik fotoalbum in haar handtasje verborgen te hebben en bij elke foto vertelde ze over de ontsluiting, de weeën, de persweeën en de vacuümpomp.

Bescheiden als Sita is, pakt ze haar mobiel en laat één foto met twee guitige koppies zien.

“Ach, wat ‘n lieffies,” zeg ik en tot mijn eigen verbijstering meen ik het nog ook. In gedachten noteer ik voor Sita: baan: voldoende, uiterlijk: ruim voldoende, liefdesleven: goed.

“Ja, leuk hè?” Sita bergt haar mobiel weer op.

“En je bent dus nog altijd bij Miquel. Al eh…negen jaar dus,” rekent Alyssa snel uit.

Sita knikt en vraagt snel: “En jij, Alyssa? Wat is jouw verhaal?” Iets in me zegt me dat we niet te veel aandacht aan dit aspect van Sita’s leven moeten besteden.

“Waar zal ik beginnen!” roept Alyssa enthousiast. Die heeft niets door en zit zich alleen maar vertwijfeld af te vragen waar ze moet beginnen.

Gelukkig voelt de ober ons intussen aan en zwijgend en ongevraagd zet hij een grote karaf rosé op tafel, evenals een mand panini met mozzarella en olijven. Heerlijk! Ik rijg er meteen een paar aan een stokje. Waarom smaken Italiaanse olijven in Nederland nog de helft niet zo Italiaans als Spaanse olijven in Italië?

Alyssa heeft intussen ademgehaald en begint met haar levensverhaal. Ik ken het natuurlijk al en vul aan en relativeer waar nodig. We worden overspoeld door een verhaal waar minstens twee wereldreizen in verwerkt zitten, werk en opleiding variërend van koorddanseres (weggegaan omdat het koord een paal bleek te zijn), bejaardenverzorgster (ontslagen omdat ze een te sterk effect had op de oude mannen), secretaresse op een kantoor (weggegaan wegens de besmettelijke aandoening vervelia morte) en om en nabij zesendertig minnaars (vakantieliefdes niet meegerekend) en twee serieuze relaties, dat wil zeggen langer dan vier weken.

“En nu heb ik Andreas,” zucht ze. “Hij is het.”

Ik schiet in de lach. “Dat heb ik al achtendertig keer gehoord,” zeg ik.

Alyssa mept me met een panini.

“Zeg jij nou maar niks! Ik koop me suf aan Typex om je lovers in mijn agenda te kunnen blijven noteren.”

“Dat is een leuke opmerking, maar volkomen bezijden de waarheid,” zeg ik. “Ik sta al bijna drie jaar droog.”

Ik schenk de meiden weer bij en mijn eerste dag in Rome is tot op dit moment volmaakt. Ik zit met de liefste vriendinnen van mijn leven op het terras onder een zonnescherm met een tafel vol eten en een nieuwe karaf wijn op een plein in Rome waar de lucht donkerblauw begint te worden en de eerste sterren zichtbaar zijn.

Nu ben ik aan de beurt.

“Zoals jullie weten kwam aan mijn leven een einde toen ik met mijn ouders weer terugverhuisde naar het aangeharkte parkje dat Nederland heet. Gelukkig kon ik weer enigszins gereanimeerd worden toen ik in Amsterdam ging wonen. Amsterdam is geweldig. Ik heb allerlei werk gehad, maar ik werk nu al vijfjaar bij de tv.”

Die twee letters zijn vaak aanleiding voor totaal niet reële reacties. Iemand vroeg me op een verjaardagsfeestje zelfs een keer om een handtekening, maar goed, die was niet helemaal wijs.

“Voor tv? Wat gaaf. Echt? Nou, dan heb je het wel ver geschopt!”

De bewondering in Sita’s stem irriteert me hogelijk.

Zo hoog als ik met die twee letters stijg in hun achting, zo diep moet ik daarna door het stof. Ik riedel het rijtje maar meteen af.

“Ik kom zelf niet op tv. En het zijn politieke programma’s. We halen lage kijkcijfers en mijn naam komt nooit op de aftiteling. Ik zie zelden een beroemdheid en ik spreek alleen hun secretaresses. Gewoon stom en saai werk.”

“Ach,” zegt Sita. “Er zijn ergere dingen. Ben je getrouwd?”

“Nee, zo erg is het nou ook weer niet,” grijns ik. Ook alweer zo’n vreselijk irritante vraag trouwens. Je kunt honderd diploma’s hebben gehaald, duizend keer gepromoveerd zijn of tienduizend boeken hebben geschreven, maar wel of niet getrouwd zijn is een bonusdiploma waar je cum laude voor bent geslaagd als je nog een set kinderen aan je cv kunt toevoegen.

Even dreig ik weg te zakken in een poel van zelfmedelijden. Ik ben zo te horen verreweg de saaiste van allemaal. Zal ik teruggaan naar huis en met de staart tussen de benen afdruipen?

“Jongens, hoe zou het met de rest gegaan zijn?” sleept Sita me er weer met de haren bij. Ja, leuk, roddelen. Hopen dat het met velen nog minder goed afloopt dan met mij.

“Ik ben vooral benieuwd naar Nicolai,” zeg ik.

“Nicolai!” zucht Alyssa. “Verreweg de mooiste jongen van de klas. Ik heb nog altijd een gejat pasfotootje van hem. En ik heb het meegenomen!” Uit haar portemonnee wurmt ze een stuk papier met daarop een ventje van een jaar of achttien.

“Zul je altijd zien dat juist hij meer dan honderdvijftig kilo is gaan wegen.” Sita tuurt naar het fotootje. “En zo’n dikke plofkop heeft gekregen.”

“Hebben jullie eigenlijk ooit met hem gezoend?” vraag ik.

“Nee,” zegt Alyssa met een treurig gezicht. “Het postzegelalbum-incident was het intiemste wat ik met hem gedeeld heb. Jullie wel dan?”

“Nee, ik ook niet,” zeg ik.

“Ik ook niet,” zegt Sita.

“Maar wel met Camilo. En Emilio. En Ricardo.”

“O?” zegt Sita. “Jij ook met Ricardo? Vreselijk was het! Mijn T-shirt droop van het kwijl.”

“Dat van jou of dat van hem?”

De sfeer komt er gelukkig toch weer een beetje in. We bestellen nog een karaf wijn. De ober gaat steeds vriendelijker glimlachen. We krijgen zijn tanden nog wel eens te zien!

“En Giorgio? Hebben jullie die gehad?”

“Giorgio? Die had snotjes in zijn neus! Aan de buitenkant! En hij stonk naar pis.”

“Maar die kon zoenen,” verzucht Sita. “Intens!”

“Wilde hij z’n kauwgumpje soms terug?”

“Jongens, dat was allemaal puberliefde. We zijn nu volwassen.”

Na deze vaststelling van Sita staren we gedrieën zwijgend een tijdlang in de verte.

Aan het eind van de avond lopen we naar Alyssa’s appartement. Ze heeft een piepklein verdiepinkje boven een boekwinkel in een smalle straat waar auto’s doorheen denderen. Dag en nacht. Verkeersborden in Italië zijn slechts wegverfraaiing. Zo zal een stopbord niet als gebod om te stoppen worden geïnterpreteerd, maar meer worden gezien als een vriendelijke suggestie om vaart te minderen, eventueel, als je in een goede stemming bent.

“Welkom!” roept Alyssa als we binnen zijn. Het is, Alyssa eigen, een onvoorstelbare bende. Overal kopjes, boeken, papiertjes, dingetjes, half opgebrande kaarsen, sokken, kleren en schoenen. Vooral heel veel schoenen. Maar ook een mannensok. Een leeg bierflesje. Zoveel sporen van ‘s mans aanwezigheid dat ik betwijfel of het wel zo’n good old vriendinnenweekje wordt als ik had gehoopt. De man zit al te veel in haar leven, vrees ik. Maar goed, laten we haar het voordeel van de twijfel geven.

Sita en ik slapen deze week in Alyssa’s slaapkamer en zij op de bank. Die al bezet is, zie ik nu. Wat ligt daar toch? Slaapt die Andreas toch hier? Het zal toch niet waar zijn?

Sita en ik kruipen in Alyssa’s poppenkastslaapkamer, Sita in het bed en ik op het luchtbed ernaast. Dat kan daar alleen maar liggen als de deur openblijft en ik mijn voeten in de woonkamer steek. Ergens voel ik me toch te volwassen voor dit soort pyjamafeestjes. Als we nu nog met drie meiden onder mekaar waren, maar wat moet die bebaarde kerel erbij?

Voor ik ga slapen hoor ik hen zachtjes fluisteren en ik probeer het geschuif en de geluiden vanaf de slaapbank te negeren.

Vanmorgen werd ik wakker in mijn eigen bed en nu sluit ik mijn ogen in een bed een duizend kilometer verderop. Een gekke gewaarwording. Waar men vroeger weken, zo niet maanden over deed om met paard en wagen te bereiken, kan het nu in enkele uren.