Zes

De dag erna zitten we met z’n drieën op het balkonnetje ter grootte van een badkamerkleedje. Alyssa heeft verse broodjes gebakken en we drinken straffe bakken koffie terwijl we rustig wakker worden. Andreas is vanochtend vroeg al aan het werk gegaan.

Onder ons is het Roomse leven al uren volop aan de gang. Mannen in pakken knetteren op scooters voorbij, ondertussen schreeuwende gesprekken voerend in hun mobiele telefoons. Vrouwen lopen, nee, flaneren door de straten met hun mooiste kleren, zelfs op dit vroege uur van de dag. Ze bezitten waarschijnlijk helemaal geen slobbertruien, spijkerbroeken of schoenen met een hak lager dan vijftien centimeter.

Ik geniet me suf. Onwillekeurig denk ik even, heel even aan Sandra. Arme Sandra. In Nederland is de verkiezingsstrijd in alle hevigheid losgebarsten, zag ik net toen ik even stiekem spiekte op de laptop van Alyssa. Het weer: regenachtig en bewolkt, vijftien graden. En ik zit hier heerlijk, midden in Rome, waar de zon schijnt en mijn hemdje bijna te warm is.

Even overweeg ik Sandra een vriendelijke SMS te sturen. Zal ik het doen? Ik pak mijn mobiel. Drie gemiste oproepen en drie berichten.

De gemiste oproepen zijn van Sasja, die mijn voicemail volklaagt over Mark, haar afschuwelijke ex, en drie keer inspreken nodig heeft om haar volledige ei kwijt te kunnen. Glimlachend luister ik het aan, terwijl ik ondertussen met één hand kruidenboter op mijn panini probeer te smeren.

Daarna lees ik de berichtjes.

12:34 Berenbal zonder jou is als Van Zuilen met los haar. Als friet zonder mayo. Sandra zonder foto’s.

21:15 Lorenzo is eenzaam. Hij ziet het leven niet zitten zonder jou aan zijn zij. Kusje van hem.

23:21 Buona notte, Rooms meisje!

“Wat zit je te grijnzen,” zegt Sita. Stiekem leest ze mee. “Wie is Lorenzo? Je minnaar?”

“Nee,” lach ik, “dat is mijn kat, en mijn collega en vriend Bart zorgt deze week voor ‘m.”

“Bart? Good old Bart?” vraagt Alyssa. Zij kent hem natuurlijk wel van onze msn-gesprekken. “Hoe is het eigenlijk met hem?”

Ik vertel van zijn redding op de motor een paar weken geleden.

“Wauw!” roept Alyssa. “Wat een held!”

Ik kijk naar Sita terwijl ze stokbrood smeert en opeet. En nog een. En nog een. Traag kauwt ze weer een broodje weg terwijl ze de straat in kijkt.

Opeens dringt het tot me door: Die is helemaal niet zo gelukkig als ze doet voorkomen.

Dit vind ik altijd lastige momenten. Wat te doen? Erover beginnen? Ernaar vragen? Huilbui riskeren? Neutrale opening, bal voor het doel leggen, aan haar het initiatief om hem d’r in te schieten.

“Jongens, wat is het lekker hier,” zeg ik. “Was ik altijd maar zo gelukkig als hier en nu. Toch?”

Sita glimlacht, maar reageert niet. Ze vermant zich, ik zie het gebeuren. Tja, dan kan ik er ook niks aan doen. Toch houdt het me bezig. Werk? Kinderen? Man? Zelf? Waar zou wat mis gaan?

“Heerlijk!” zegt Sita. Ze gaat naar het keukentje van Alyssa om meer koffie te halen.

Alyssa eet maar een paar stukjes brood. Argh! Irritant, mensen met meer discipline dan ik.

Door de stress en mijn ijzersterke wil ben ik twee kilo meer kwijtgeraakt dan ik van plan was. Ik kan dus wel weer wat hebben. Het moet wel een beetje leuk blijven, nietwaar?

“Wil je nog koffie?” Sita staat met de koffiekan klaar.

“Nee, dank je,” zegt Alyssa. “Water graag.”

Ik zie dat ze de koud geworden koffie stiekem in de bloeiende jasmijn gooit die over de reling van haar balkon hangt.

“Meiden! Wat zullen we vandaag eens gaan doen?” rekt Alyssa zich uit. “Pas overmorgen is de reünie, dus nog tijd zat om enkele verkennende voorrondes te doen.”

“Ik wil shoppen,” zegt Sita. “Keihard shoppen.”

“Mee eens,” zegt Alyssa.

We hebben weer een doel in ons leven. Binnen tien minuten staan we buiten op de stoep.

We nemen de tram naar Via Borgognona, een van de chicste winkelstraten van Rome, waar we ontzettend met onze creditkaart lopen te zwaaien.

Daar blijft het overigens ook bij, bij dat zwaaien bedoel ik, want de nullen vliegen me om de oren. Gelukkig weet Alyssa ook winkels waar ze prijskaartjes gebruiken die niet verlengd zijn.

Met niet meer dan een paar teenslippers en een plastic tas vol monsters van geurtjes ploffen we aan het eind van de middag op een terras. Terras wordt wijn, wordt eten, wordt nog meer wijn, wordt avond, wordt donker, wordt gezellig.

De tweelingbroer van lom Cruise in zijn cocktailtijd met een schort voor zet het eten voor ons op tafel.

“Italiaanse mannen zijn écht anders,” declameer ik terwijl ik hem nakijk. “Verfijnder. Mooier.”

“Ze wonen allemaal nog bij hun moeder,” zegt Sita verveeld.

“Ze zijn romantisch,” zeg ik.

“Zolang je nog niet met ze het bed ingedoken bent,” zucht Alyssa.

“En zoals ze eruitzien!” zeg ik. “Geen joggingtruien of hangend haar of spijkerbroeken die te wijd ofte nauw zitten, fleecetruien of truien met opdrukken, wat zeg ik, helemaal geen truien. Gewoon een mooi jasje, een pak of overhemd. Ook in het weekend, juist in het weekend! Geen witte sokken!”

“Pfff,” zegt Sita, “al ga je een simpel broodje eten ergens, ze staan langer voor de spiegel dan ik ooit gedaan heb.”

Er komt weer een kudde mannen het plein op lopen.

“Kijk dan!” wijs ik. “Alleen al hoe ze lopen! Zo…nou ja, zo Italiaans. Zo verfijnd. Niet dat Hollandse klompen-in-de-moddergevoel. Wat heb ik dit gemist. In Nederland, praten de mannen, omdat ze in een vrouwenblad hebben gelezen dat vrouwen gelijk zijn aan mannen, tegen je alsof je een man bent.”

“Ongehoord,” zegt Alyssa.

“Hoe halen ze het in hun hersens,” schudt Sita haar hoofd.

“Of vunzige praat houden of net doen alsof ze helemaal niet in de gaten hebben dat je een vrouw bent en al helemaal niet dat je een mooie vrouw bent. Ze laten deuren in je gezicht vallen omdat vrouwen ‘voor zichzelf kunnen zorgen’ en knippen de rekening in tweeën. Of ze vragen je mee naar een sportwedstrijd en komen je met de fiets halen en ze eten patat met hun handen.”

“Schandalig,” zegt Sita. “Ik richt een stichting voor je op.”

Ik neem nog een roseetje. De waarheid die ik in me voel, wil eruit. Ik zou het allemaal op moeten schrijven. Onthouden!

“Diep in mij huist nog altijd een prinsessenmeisje, diep in mij wil ik nog altijd dat een man zijn jas op de grond legt als ik door de modder moet lopen, dat hij de leiding neemt als we dansen—dat hij kan dansen—en dat hij voor mij betaalt als we ergens eten. Dat hij ringen en zilver en goud voor me koopt en dat hoog in een luchtballon bij ondergaande zon op z’n knieën aan me overhandigt en dat hij daarna…”

“En dat alles,” onderbreekt Alyssa me, “doet hij niet langer voor jou, als je eenmaal officieel z’n liefje bent. Heus.”

Ik laat me niet zomaar ontmoedigen.

“Bovendien, Italiaanse mannen zien er onder hun kleren ook gewoon goed uit. Geen buikjes, geen stakerige armen en benen, geen knuffelberenlook. Gewoon, man.”

“Meer dan genoeg man,” zegt Sita. “Je zou er gek van worden. Geef mij maar gewoon een gewone man, een gezellige knuffelbeer waar je gewoon samen mee de afwas kan doen of die op z’n vijfendertigste niet zijn moeder belt als z’n teennagels geknipt moeten worden.”

“Neem nou die ene man die daar nonchalant aan de bar iets staat te bestellen,” zeg ik. “En met stralende ogen naar ons kijkt, alsof we de mooiste vrouwen op dit plein zijn. Wat we ook zijn.”

Hij komt dichterbij. Allemensen, wat is hij mooi. Hij begint zo erg te lachen nu hij dichterbij komt dat het lijkt alsof iemand een bouwlamp aangezet heeft. Hij komt naar ons tafeltje. Er is geen ontkennen aan.

Zijn verschijning torent boven ons uit.

“Komen jullie ook voor de reünie?” vraagt hij.

We kijken op. En blijven kijken. En vallen gedrieën in katzwijm.

Hier, op dit moment, naast onze tafel, staat Nicolai. De mooiste jongen uit de klas, de dromer, de stille pracht. Niets is hij kwijtgeraakt door de jaren, hij is alleen nog maar heel veel mooier geworden. Hoe is het mogelijk. Een wonder der natuur. Losjes om zijn gespierde en slanke lijf draagt hij een jasje van wit linnen, waaronder een gebruinde matte huid te zien is; een strakke spijkerbroek die weinig aan de verbeelding overlaat en blote voeten in leren slippers. En daarboven een volmaakte lach en ogen als oceanen. Alsof het niks is.

Hij glimlacht. “Geweldig om jullie weer te zien. Wat zijn jullie prachtig mooi geworden.”

Hij pakt mijn hand en kust die. “Donna.” (Mij! Als! Eerste!) “Alyssa,” zegt hij en kust haar hand terwijl hij die van mij vasthoudt. Sita krijgt (uiteraard) de eer en wordt door hem gekust op haar wang. Dit kon nog wel eens een zware avond worden.

Het is gek hoe drie vrouwen die een minuut geleden nog samen meer dan de hele wereld aankonden, nu opeens uiteenvallen in drie vrouwelijke individuen met gierende hormonen en hoorbaar rammelende eierstokken en zich verdringen om de aandacht van deze relaxte manspersoon.

Dat zouden vrouwen niet moeten doen. Wij zouden solidair moeten zijn, elkaar terzijde staan, juist als de strijd oplaait.

Maar de uitstraling van deze betoverend mooie man verandert ons direct in drie grommende monsters. Ik let scherp op of hij net zo indringend naar mij kijkt als naar de andere twee. Het zal wel iets uit de oertijd zijn. Voortplanting, de beste zaadjes etcetera.

“Mag ik er even bij komen zitten?” Nicolai kijkt ons vragend aan.

Wij maken ongecoördineerde wiebelbewegingen met ons hoofd, wat hij juist interpreteert als toestemming. Alle drie schuiven we achteruit om ruimte te maken. Kom naast me zitten, en als je wilt trouwen, dan zeg ik meteen ‘ja’.

Hij pakt een stoel van een naburige tafel en hij zet die naast mij. En naast Alyssa, maar dat heb je natuurlijk in een kring. Dat je dan naast twee vrouwen zit.

Mijn dag kan niet meer stuk en ik kan een licht triomfantelijke blik naar Sita, naast wie hij dus niet zit, niet voor me houden. Zij is toch al getrouwd, nietwaar?

Kijk nu toch! Hij bestelt nog een karaf wijn voor ons allemaal. En dan kijkt hij naar ons en babbelt wat over hoe leuk het is, niks veranderd, alleen maar mooier geworden, echte vrouwen. Dat soort praat. Maar het heeft effect op ons. Wat voor effect.

Een antropoloog zou z’n vingers aflikken bij wat er nu gebeurt. We reageren allemaal alsof we weer achttien zijn. Oude patronen worden meteen weer gevolgd en de tussenliggende jaren worden eruit geknipt alsof ze nooit bestaan hebben.

Sita zit erbij alsof ze het allemaal niet zo in de gaten heeft, de natural beauty, maar ik zie dat ze meer rechtop zit dan anders. Alyssa wappert om de tien seconden haar prachtige haar naar achter en inspecteert haar nagels en lacht haar witte tanden al bloot bij elk woord dat Nicolai naar buiten brengt. Ze zit ook al zo rechtop en haar borsten lijken groter dan ooit. Zou ze soms zonder dat ik het weet iets met siliconen hebben gedaan?

Ik, de enige officiële vrijgezel, blijf gelukkig het meest mezelf. Ik profileer me alleen wat duidelijker, gezien de tijdsdruk. Ik heb tot aankomende zaterdag de tijd om mijn beste zelf te laten zien, dus ik wil geen tijd verliezen. Ik laat mijn tas wat openvallen zodat hij mijn Dikke Boek ziet zitten en ik probeer juist niet te lachen bij wat hij vertelt, maar intellectueel te knikken en slimme vragen te stellen.

“Hoe is het jullie vergaan?” vraagt hij. Ik wil natuurlijk niet als eerste antwoorden; niet te pinnig, maar diepzinnig wil ik zijn. Daarom wacht ik even rustig tot de anderen hun verhaal hebben gedaan.

“Heel goed,” zegt Alyssa, net iets sneller dan Sita, die met open mond blijft hangen. Alys negeert haar en praat door: “Ik heb de halve wereld over gereisd. Heel veel interessante mensen ontmoet.”

“Van zeer, zeer dichtbij,” lacht Sita als een hinnikend paard.

Alyssa werpt dodelijke blikken naar de overkant van de tafel.

“En werk?” vraagt Nicolai. “Jij kon altijd zo goed, eh, nou, alles eigenlijk.”

“Ik heb inderdaad een heel brede carrièreontwikkeling.” Alyssa werpt haar haarbos weer naar achter. “Nee, jaren op een plek blijven hangen, da’s niets voor mij.”

“In alle opzichten is blijven hangen niets voor jou, toch?” zeg ik. Nu is die dodelijke blik voor mij. Ik ontwijk hem op een millimeter.

“Daarom is het zo leuk dat je nu een vriend hebt, een blijvertje. Denk je. Toch?” voeg ik er poeslief aan toe.

Alyssa zwijgt. Doet haar haar weer naar achter en neemt een slok van haar wijn. Lacht weer even naar Nicolai en doet haar haar weer naar achter. “Zoiets,” zegt ze.

Sita’s mond hing nog open van de paardenlach en ze begint meteen te praten wanneer Nicolai zijn diepblauwe ogen in de hare boort en vraagt: “En jij?”

“Ik werk bij een bank, al jaren, en heb me opgewerkt. Hoger en hoger, en nu…”

“…en nu zit je op de twaalfde verdieping,” brult Alyssa van de lach.

Nicolai schiet ook in de lach, maar volgens mij meer omdat Alyssa’s lach zo aanstekelijk werkt dan dat het nou zo’n geweldige grap is. Ik lach daarom ook niet, want mijn humorniveau ligt duidelijk hoger en dat mag hij best weten.

“Sita heeft ook twee schatten van kinderen,” zegt Alyssa. Ik weet gewoon dat ze dat zegt om Sita’s beschikbaarheid welhaast tot nul te reduceren en even zozeer om te laten horen dat ze zelf erg van kinderen houdt. Italiaanse mannen ook, namelijk.

Bijna mokkend laat Sita het fotootje aan Nicolai zien. Hij bestudeert het aandachtig.

“Wat een ontzettend leuke kinderen,” zegt hij. “Wat een scha tj es.”

Alyssa en ik wisselen een fractie van een seconde een betekenisvolle blik uit. Sita uitgeschakeld. Nu is het alleen nog tussen ons. En ik ben aan de beurt. Ik spreek zo correct Italiaans als mogelijk.

“Ik woon tegenwoordig in Amsterdam,” zeg ik. Ik weet dat het woord Amsterdam in het buitenland een magische uitwerking heeft. De stad van de poppenhuisjes langs de grachten, de wiet en de drank op straat, de draaiorgels en waar de politie je beste vriend is. Maar bovenal de stad van de vrijheid, de liefde.

“O, Amsterdam?” Nicolais ogen glimmen. Raak! Ik heb zijn aandacht, meer dan de anderen.

“Hmmm,” bevestig ik rustig. “Amsterdam. Ik woon naar alle tevredenheid alleen met mijn kat.” Ik laat hem maar meteen weten dat ik A. beschikbaar ben en B. niet zozeer zit te wachten op een relatie, dat maakt me alleen maar interessanter.

“Heb je geen vriend? Zo’n leuke krullenbol als jij?”

Ik schud mijn hoofd genoegzaam. “Ik heb genoeg aan mezelf,” voeg ik eraan toe. “Geluk zit in jezelf. Ernaar zoeken heeft geen zin. En het zit zeker niet in een ander. En ach, als het op mijn pad komt, dan komt het vanzelf.”

Zo, dat was het halve boek van Cor achter elkaar. Nicolai heeft een bewonderende, geamuseerde blik in zijn ogen die ik zo subtiel mogelijk beantwoord.

Hengel uitgegooid, vis in de buurt, hapt naar aas, dat kan niet anders dan raak zijn. Kwestie van tijd.

“En werk?” vraagt hij. “Jij was altijd heel goed in wiskunde, herinner ik me.” Dat hij dat nog weet.

“Ik werk bij de televisie,” zeg ik en ik kan erop wachten dat mijn vriendinnen nu precies gaan vertellen wat ik daar dan doe.

“Mailtjes beantwoorden,” zegt Alyssa. “Afspraken nabellen. Koffiezetten.”

Ik glimlach dankbaar om deze inkopper en vervolg: “Inderdaad. Een rustige en eenvoudige baan om toe te komen aan wat ik werkelijk doe: schrijven.”

“Schrijven?” roept Alyssa. “Dat wist ik helemaal niet?”

“Schrijf jij?” zegt Sita.

“Dat hoeft ook niet iedereen te weten.” Ik sla mijn benen zo langzaam en elegant mogelijk over elkaar en neem een slok van de rosé. Nu ik van iedereen de aandacht heb, maak ik van de gelegenheid gebruik om me op m’n mooist te laten zien.

“Ik houd zoiets liever voor me, maar sommige mensen vertel ik het graag. Met bepaalde mensen heb ik nu eenmaal het gevoel dat er een soort zielsverwantschap is, vanaf het eerste moment dat je elkaar ziet. Dat je elkaar zonder woorden begrijpt.” Bij deze woorden zorg ik ervoor dat ik Nicolai nét iets langer dan normaal aankijk.

Nicolai steekt bewonderend zijn lippen naar voren. “Sjonge jonge, wat leuk! Wanneer komt er iets van je uit?”

“Nou,” zeg ik. “Dat kan nog wel even duren. Goeie wijn moet ook lang rijpen, zeg ik altijd maar.” Wauw, ik ben wel op dreef, zeg!

Alyssa vindt kennelijk dat de aandacht nu wel weer lang genoeg naar mij uit is gegaan en legt even haar hand op Nicolais been. “En jij dan! Hoe ziet jouw leven eruit?”

Nicolai gaat verzitten. “Ik werk bij een grote kledingzaak. Heel leuk werk. En ik woon in Rome, nog altijd.”

“Wat leuk,” zegt Alyssa. “Enig. Vertel, wat voor kleding?”

“Nou, gewoon,” zegt Nicolai. “Broeken, truien. Overhemden.”

“En verder?” vraagt Alyssa. Ze doelt op de vraag die we geen van drieën durven stellen, bang voor het antwoord: verkering? getrouwd? gezin?

“Verder,” begint Nicolai. “O, wacht! Daar issie net!” Hij wuift naar iemand anders op het plein: “Kom erbij!” Er komt een man aangelopen die de schoonheid van Nicolai op z’n minst evenaart. Donker, lang haar, in een losse staart bijeengebonden, een soepele tred, ogen die al vanaf honderd meter licht geven. Ik weet niet of mijn hormonen dit trekken, twee goden binnen één blikveld.

Nicolai gaat staan en zegt: “Ik wil jullie graag voorstellen aan Mario.”

Mario komt naast Nicolai staan en lacht zijn hagelwitte tanden bloot.

“Mario,” zegt Nicolai, “deze prachtige vrouwen zaten bij me in de klas.” Sprakeloos geven we Mario een hand. Mario draagt twee kohlpotloodstreepjes onder zijn ogen en zijn dure witte shirt zit strak om zijn bovenlijf. Nicolai en Mario kussen elkaar op hun wederzijdse onaards stevige en zachte lippen.

Meteen sluiten de gelederen zich weer. Sita, Alyssa en ik vormen weer één front en we dragen gezamenlijk ons onontkoombaar lot: Nicolai, voor altijd voor ons verloren.

Daarna wordt het verschrikkelijk gezellig.

Mario blijkt een geweldig grappige kerel te zijn en nu samen wakker worden in één bed, een huwelijk en⁄of voortplanting onmogelijk is geworden, worden we alle drie ons geweldige zelf.

Het valt me opeens op dat Alyssa niet drinkt. Haar glas is nog net zo vol als net. Wat zou dat nou weer voor ongein zijn?

“Ik heb gisteren te veel gehad,” zegt ze snel. “Maar vertel verder, Mario, jij was dus voor die mevrouw haar trouwjurk aan het passen zodat zij kon zien hoe die bij een ander stond.”

“Jaaa,” grijnst Mario.

“En toen ik daar stond, met jarretels en al en hoge hakken en mijn haar tot aan het plafond opgeföhnd, toen kwam Nicolai binnen.”

“En ik was meteen verkocht.” Nicolai grijnst bij de herinnering.

De volgende ochtend zitten we brak en gebroken op het balkonnetje van Alyssa. Eén ding is me de afgelopen dagen wel duidelijk geworden: het dagelijks leven van Rome is niet geschikt om een kater te verwerken. Te veel lawaai, te veel licht, te veel gedoe. Gelukkig heeft Alyssa een enorme hoeveelheid paracetamol in haar badkamerkastje. Dozen vol.

Voor het eerst deze week zijn we vrij stil. Zwijgend drinken we liters water en koffie en eten lichtverteerbare crackertjes. Sita ziet er nog wel fris uit, maar Alyssa is wit en heeft donkere kringen onder haar ogen. Met hoe ik er zelf uitzie wil ik nog even niet geconfronteerd worden. Dat komt straks wel.

Vanavond maar eens geen wijn of in elk geval niet zoveel en vroeg naar bed, want morgen is De Dag.

De zon verwarmt mijn aangedane hoofd. Heerlijk, heerlijk. Ondanks de enorme deceptie hebben we gisteravond een ontzettend leuke avond gehad met als hoogtepunt toen ik iedereen leerde hoe een polonaise moet en we dat uitgebreid demonstreerden op het plein en sommige terrasgangers vrolijk meededen, terwijl andere op hun voorhoofd tikten. We hielden pas op toen twee politieagenten streng kwamen staan kijken.

Toen we daarna thuiskwamen zat Andreas op de bank. Hij was nog wakker en zat op ons te wachten en ik hoorde een bozig, fluisterend gesprek toen ik eenmaal in bed lag. Na een tijdje hoorde ik een deur. Ging hij weg? Of leek dat maar zo? Zou ik Alyssa moeten troosten? Maar de slaap overmande me en vanochtend werden we pas wakker toen het al bijna middag was.

Ik kijk de straat in. Ik zie een Italiaanse moeder voor een raam staan strijken en telefoneren tegelijk.

Ondertussen stuur ik Bart nog een SMS terug als reactie op de zijne: Morning Don. Moet ik je al in het Italiaans ten huivelijk vragen of kan het nog in het Nederlands?

Slfaccio, stuur ik terug. “Ja, ik wil.”

“Nou, Donna, hoe zit het nou met dat schrijven van jou?” vraagt Alyssa. “Wist ik niks van?”

“Da’s ook niet iets waar ik mee te koop loop,” zeg ik en ik probeer intellectueel te kijken, alsof dat helpt. “‘s-Avonds, als ik alleen ben na een drukke dag op het werk, dan kruip ik achter de laptop en dan schrijf ik een eind weg. Het is mijn uitlaatklep.”

“Ben je met een roman bezig?”

“Ja, bezig, zeker,” zeg ik en ik vind het eigenlijk best knap dat ik nog geen woord gelogen heb. Omdat ik niet wil liegen tegen mijn vriendinnen maar ook omdat ik niet af wil gaan, kies ik mijn woorden omzichtig en weloverwogen. Een beetje zoals een schrijver. Wat ik dus kennelijk wel echt in me heb.

“Wauw,” zegt Sita.

“Wat moet dat geweldig zijn, je eigen gedachten omzetten in woorden. Je eigen verhaal verzinnen. Zeg, is het autobiografisch? Komen wij er ook in voor?” Alyssa gaat rechtop zitten.

“Daar laat ik me nog niet over uit,” zeg ik. Ik sla mijn benen over elkaar en kijk wat filosofisch de straat in.

“Weet je, een boek is een beetje zoals een kindje in je buik. Het moet vanbinnen bloeien en groeien en pas als de tijd rijp is, kan het zelf de wereld in. Tot die tijd moet je er niets over zeggen, lekker met rust laten, net als bij een soufflé in de oven; als je je nieuwsgierigheid niet bedwingt, zakt ie helemaal in.”

“Mooi gezegd,” knikt Sita nadenkend. “Ik hoor wel dat je een echte schrijver bent.”

Ik raak op dreef. “Daarom heb ik ook geen man. Die past helemaal niet in mijn leven. Geen tijd voor.”

“Begrijp ik,” zegt Sita.

“Zeg, schrijf je in het Nederlands of in het Italiaans?” vraagt Alyssa.

Ik verslik me in mijn koffie. “Ehm, in het Nederlands,” zeg ik snel. Om nog meer vragen te ontwijken zet ik mijn kopje met een ferme klap op tafel en zeg: “Jongens, ik wil vandaag ook nog iets nuttigs doen!”

“Alweer shoppen?” kreunt Alyssa.

“Laten we naar een museum gaan,” roept Sita blij. Ai, dat is nou weer net niet de bedoeling. Ik dacht meer aan een lange wandeling door de stad, richting Piazza Navona.

“Ik wil graag naar het museum van de klassieke kunst,” zegt Sita. Ze haalt een boekje uit haar tas met toeristische info. Ze laat een plaatje zien van een paar gebeeldhouwde marmeren mannen.

“Kijk,” zegt ze. “Zo mooi!” De opgewektheid in haar stem—waar ze die overigens vandaan haalt is me een raadsel—maakt de ergste verwachtingen in me los. Nee, geen museum, voorlopig even geen onverkrijgbare gebeeldhouwde mannen, geschilderde jonge goden of leuke artistiekerige kunstenaars die modeltekeningen maken.

Zichtbaar teleurgesteld incasseert ze onze geen-zin gezichten.

“Dan ga ik alleen,” zegt ze ferm. Ze pakt haar tasje in en vult haar flesje met water.

Huppelend verdwijnt ze de straat uit, zwaaiend naar ons en grappige gebaren makend, maar net voor ze de hoek omgaat zie ik dat haar schouders de onzichtbaar zware last weer op zich nemen die ze vanaf het eerste moment al bij zich droeg.

Alyssa en ik leggen onze benen op de rand van het balkon.

We zwijgen een hele tijd. Heerlijk, zwijgen zonder dat je het gevoel hebt dat je eigenlijk wat zou moeten zeggen. De temperatuur loopt langzaam op, het wordt zomer in Rome.

“Zeg, je wilde toch niet echt wat nuttigs doen, hè?” vraagt Alyssa.

“Vind je dit niet nuttig dan?” geeuw ik.

Alyssa grijnst. “Zo ken ik je weer.”

“Is Andreas vannacht weggegaan?” vraag ik. Alyssa knikt. “Hij was boos. We kwamen te laat thuis, hij wist niet waar ik was, ik had hem niet gebeld en had mijn mobiel uitstaan. Het gezeik begint weer.”

“Wat is dat dan toch met jou en hem?” vraag ik. “Het knettert niet echt tussen jullie.”

Alyssa haalt haar schouders op. “Ik weet het niet,” zegt ze. “Het is moeilijk. Andreas is een schat. Maar, nou ja, je weet wel. Het is gewoon lastig.”

We zwijgen weer. Volgens mij klopt er iets niet. Een paar weken geleden was ze nog ‘zo verliefd’ en was Andreas ‘de beste lover ooit’ en ‘woonden ze al zowat samen’. Dat die eerste verliefdheid overgaat is bekend, maar toch niet zó snel?

“Wil je nog ‘koffie?” vraag ik. Alyssa trekt wit weg en maakt een afwerend gebaar.

“Wat is er toch?” vraag ik. “Gaat het wel goed met je?”

Er springen spontaan tranen in haar ogen.

“Ik weet het niet,” zegt ze.

Ze zwijgt.

“Wat is er dan? Wil je weer van hem af?”

“Ik heb een ernstig vermoeden,” zegt ze.

Het duurt een kwart seconde voor ik doorheb wat ze bedoelt. Ik ga meteen naast haar zitten en sla mijn arm om haar heen.

“Nee toch? Hoe lang…? Wanneer had je…”

“Twee weken geleden,” zegt ze. “Nog altijd niets.” Ze begint te huilen. “Als het waar is…dan…”

“Heb je zo’n ding in huis?” vraag ik.

Alyssa schudt haar hoofd. “Durf ik niet te kopen,” zegt ze. “Ik kan de waarheid niet onder ogen zien. Ik heb een paar keer op het punt gestaan, maar dan stond er weer een bekende achter me. Ging ik weer met een zak drop of een doos paracetamol naar buiten.”

“Zal ik er eentje halen?”

“Nee,” zegt Alyssa. “Ik wil het niet weten.”

Er loopt een vrouw onder het balkon door met een kinderwagen waar drie baby’tjes in liggen. Drie. Twee ervan huilen. De vrouw ziet eruit alsof ze in een Thaise gevangenis gezeten heeft. Alyssa begint ook te huilen.

“Ik weet helemaal niet of ik er al aan toehoehoe ben! Ik denk nergens anders aan! Wat moet ik nou?”

“Er zit maar één ding op,” zeg ik ferm.

Zelfs het voor een ander kopen van zo’n geval in een vreemde stad bij een vreemde drogist zorgt voor een verhoogde hartslag bij mij.

De vrouw achter de balie zet een liefdevolle glimlach op als ze me het doosje overhandigt. “In een zakje doen?” vraagt ze. Ik knik en reken af. Ik stop het zakje in mijn eigen tas en verlaat de winkel. Niemand heeft gezien wat ik kocht. Toch? Waarom kijken alle mensen die achter me in de rij staan dan zo liefdevol glimlachend naar me? Ze kijken zelfs naar mijn buik. Voor de grap steek ik in het zicht van de etalage een sigaret op, eentje voor noodgevallen die ik nog altijd in mijn tas draag sinds ik vier jaar geleden gestopt ben, en inhaleer diep. Ik krijg in mijn eentje de slappe lach van al die beteuterde gezichten.

Alyssa komt uit de wc. Ik zie het al aan haar gezicht, ik hoef de streepjes niet eens te zien.

“Het is waar,” zegt ze gelaten. “Ik ben zwanger. Voor eeuwig verbonden aan die tandarts als de vader van mijn kind.”

“Wil je niet met hem verder?” vraag ik.

Alyssa veegt een traan weg. “Ik weet het niet. Hij maakt best een goeie kans, maar nu heb ik het gevoel dat ik geen keus meer heb.”

“Het komt allemaal goed,” zeg ik en ik woel met mijn hand door haar haar. Geen idee waar dat op berust, waarschijnlijk nergens op, maar alle keren dat ik me zo ongeveer net zo voelde als Alyssa nu, vond ik dat het fijnste om te horen. Het komt goed. Het komt allemaal goed. Echt. Heus. Zul je zien.

Ik zeg het wel twintig keer.

Sita komt ‘s middags terug van haar culturele tripje. Het is inmiddels behoorlijk warm geworden.

“Wat is er met jullie aan de hand?” vraagt ze meteen als ze binnenkomt. Alyssa ligt op de bank met een kopje thee en een beschuitje, ik zit op het balkon en probeer een bladzijde van het Dikke Boek te lezen. Er staat treurige muziek op.

Alyssa had me gevraagd voorlopig nog niets tegen Sita te zeggen, maar ze zegt meteen: “Ben zwanger.”

“Zwanger?” Sita peilt Alyssa’s gezichtsuitdrukking en zegt dan voorzichtig: “Gefeliciteerd, geloof ik. Maar waarom zo treurig? Wat is er?”

“Ik weet het net,” zegt ze. “En hij weet het nog niet. En het komt als een totale verrassing.”

“Ach, meid toch!”

“Ik duhurf het hem niet te vertellen want dan wil hij mij misschien niet meer!” begint Alyssa te huilen. “Ons! Dan wil hij óns niet meer.” Sita en ik gaan aan beide kanten naast Alyssa zitten en slaan onze armen om haar heen. En zo zitten we een hele tijd te zitten.

Door het open raam komt de stad naar binnen: geluiden van het verkeer en kruidige knoflookgeuren en boos gepraat in mobieltj es en knetterende scooters waarvan sommige met muziek.

“Ik heb nog wat meegenomen,” zegt Sita na een hele tijd. Uit haar rugzakje haalt ze een fles wijn. “Maar daar heb je nu natuurlijk geen klap aan.”

“Geeft niet,” zegt Alyssa, “ik neem wel mijn achtentwintigste kop thee. Helpt tegen misselijkheid, zeggen ze. Noem ik het kind straks gewoon Earl.”

“Earl?”

“Earl Grey.”

Na vieren valt het balkon in de schaduw waardoor het heerlijk zitten is. Niet in het minst omdat de wijn erg goed smaakt.

“Hoe gaat het nu eigenlijk écht met jou?” vraag ik Sita. “Je ziet er niet uit alsof je heel erg gelukkig bent. Als ik eerlijk ben. Wat ik ben.”

Sita slaakt een diepe zucht, een aangenaam briesje in deze warmte.

“Miquel en ik,” zegt Sita, “het gaat al een tijd niet goed. Hij werkt zich te pletter. Meer dan ooit. De kinderen zien hem nauwelijks en ik heb het gevoel dat ik overal alleen voor sta.”

“Zorgt hij deze week niet voor ze dan?” vraagt Alyssa.

“Welnee. Werk, werk. Ik heb ze bij mijn ouders ondergebracht, die heb ik net gebeld. Maar hij heeft nog niet één keer naar mijn ouders gebeld om te vragen hoe het met ze gaat. En mij heeft hij ook niet gebeld.”

“Echt?”

Sita knikt treurig. “Er gaan weken voorbij dat we elkaar alleen ‘s-ochtends even zien, als ik de tweeling aan probeer te kleden en hij onder de douche doorrent voor hij een ontbijtje naar binnen schuift.”

We staren een tijdje voor ons uit terwijl Sita een zakdoekje onder haar ogen houdt om d’r mascara tegen te houden.

“En jij dan, Donna. Hoe gaat het nu écht met jou?” snift ze.

“Tja,” zeg ik. In deze roes van eerlijkheid en deze temperatuur heb ik geen puf om iets te verzinnen.

“Ik voel me af en toe verschrikkelijk alleen!” valt er uit en ik schrik er zelf van. Sita en Alyssa knikken voor zich uit.

“Ik wil niet elke avond alleen eten. Alleen slapen. Alleen wakker worden. Op alle kerstkaartjes alleen mijn eigen naam schrijven. Wat ik het liefste wil lijkt verder weg dan ooit: een man die belt waar ik blijf, vieze sokken rondom mijn bed, een bezette afstandsbediening, hem gelijk geven terwijl hij het niet heeft, zakmessen op mijn verjaardag krijgen, alles leren over voetbal, een motor in de woonkamer. Ik wil een man die nog altijd een trui draagt van toen hij vijftien was, op zondag bij zijn ouders foto’s kijken van toen hij een baby was. Dat wil ik.”

Sita glimlacht en Alyssa neemt gauw een slok thee.

“Voor een manloos iemand weet je vrij goed wat je te wachten staat,” grinnikt Sita. “Je zult niet teleurgesteld worden.”

“Ik wil knetterende scheten op romantische momenten, schietfilms all over the place, mijn nieuwe shirt laten gebruiken om de velgen te poetsen, ik wil dat mijn trouwdag vergeten wordt. Dat wil ik.”

Sita knikt begripvol en Alyssa grijnst.

En omdat we toch bezig zijn zeg ik er direct achteraan: “En ik schrijf ook niet. Wil het wel, maar doe het niet.”

Het blijft even stil.

“Je zou het moeten doen,” zegt Alyssa. “Ik denk dat je het zou kunnen. Je hebt al zoveel mooie dingen gezegd.”

“En zoveel dingen mooi gezegd,” zegt Sita.

Dat vind ik nou zo megalief dat ik haar wel zou willen zoenen. Wat ik ook gewoon doe. Sita is immers mijn vriendin. En Alyssa valt ook om ons heen. “Zo goed dat jullie er zijn, meiden,” zegt ze. “Ik weet niet wat ik anders had gemoeten na die test.”

En zo zitten we te zwijgen, deze drie dames.

Deze wederzijdse ontboezemingen doen ons dichter naar elkaar toe komen dan we ooit zijn geweest. Voor het eerst deze week voel ik me echt verbonden met Sita en Alyssa. Drie vrouwen, drie verhalen, drie levens. Goede rijden, slechte tijden. Wij zijn vriendinnen.