8

Sanne liep wekenlang wezenloos rond en verwaarloosde opnieuw haar huiswerk. Plichtsgetrouw schilderde ze op woensdag- en vrijdagmiddag, maar ze had er geen plezier meer in. Steven bemoeide zich nauwelijks met haar. Het kon Sanne niet schelen. Steven hoefde niet meer van haar. Met Barbara ging ze nog wel om, maar Sanne praatte niet over wat haar bezighield.

De hernieuwde vriendschap met Monique stelde niet veel voor; het was veel oppervlakkiger dan vroeger. Ze zagen elkaar niet zo vaak, want Hugo eiste de meeste tijd en aandacht van Monique op. Ze spraken elkaar op school en een enkele keer nodigde Monique Sanne bij haar thuis uit na schooltijd. De helft van die keren ging Hugo ook mee. Dat vond Sanne vervelend, maar ze durfde er niets van te zeggen. Ze was bang dat Monique haar dan helemaal niet meer zou vragen. En bij haar thuis iets drinken ging niet: haar vader rustte ‘s middags. Toch was Sanne blij met dit kleine beetje contact. Beter iets dan niets, vond ze, hoewel ze in haar hart meer wilde. Méér, maar ook ander contact. Voelde Monique dat aan? Vaak deed ze heel afstandelijk. Een enkele keer leek de vriendschap op vroeger. Ze praatten over allerlei dingen en Monique was op die momenten heel openhartig over haar vriendschap met Hugo. Sanne luisterde met gemengde gevoelens. Aan de ene kant wilde ze alles weten over wat zich tussen hen afspeelde, aan de andere kant knaagde de jaloezie. Sanne praatte niet graag over zichzelf, maar Monique leek daar niets van te merken. Op een dag dwaalde Sanne door de stad. Maartse buien hadden haar onrustig gemaakt en het huis uit gedreven. De wind en de regen sloegen haar in het gezicht. Op een schutting stond in graffitiletters gespoten: liever lesbisch. Sanne stond stil en hield haar adem in. Herinneringen kwamen boven. Monique. Roos. Monique. Beelden, fantasieën en dromen. Alle puzzelstukjes vielen op hun plaats. Langzaam blies ze haar adem uit. Het was duidelijk. Onmiddellijk daarop kwam de paniek.

Néé! Niet! Ben ik…? Ik toch niet? Dat kan toch niet?! Ik… ik ben verliefd op Monique… Ik ben verliefd geweest op Roos. Ik word verliefd op meisjes en niet op jongens, zoals normale meiden doen. Ik was niet verliefd op Steven, dat verbeeldde ik me maar. Dat was alleen omdat ik zo graag verliefd op een jongen wilde zijn. Hij was aardig en ik mocht hem graag… Maar verliefd…? Ik ben verliefd op Monique! Dit is pas verliefd zijn, dit is anders, erger, mooier!!! 

Lange tijd staarde Sanne naar de schutting. Ze had het zichzelf niet eerder willen bekennen. Ze had het weggeduwd, weggestopt. Zolang ze er niet aan dacht, bestond het niet. En nu stond het daar te lezen… Een jongen met een hond passeerde haar, nam haar nieuwsgierig op. Sanne was doorweekt. Vlug liep ze door.

Waarom ik? Waarom moet ik anders zijn? Ik wil zo graag gewoon zijn.

Sanne stampte in de plassen. Boos. Angstig. Onzeker. En nu? Wat moest ze ermee? Monique zou raar opkijken... 

Waarom weten alle mensen zo zeker wat ze zijn en wat ze willen en ik niet? Waarom weet ik niet wie ik ben en wat ik moet doen?

Volledig in de war vluchtte Sanne naar huis. Kon ze er maar met iemand over praten. Maar met wie? Met Monique? Ze was bang dat ze haar dan kwijt zou raken. Paul? Dat durfde ze nooit. Met Barbara ? Maar zou Barbara, als ze het wist, nog wel met haar om willen gaan? Zou iemand nog wel met haar om willen gaan?



Hoe ze de tijd was doorgekomen, wist Sanne niet. Ze leefde in zichzelf gekeerd. Handelingen als eten, naar school gaan, aantekeningen maken en decors schilderen verrichtte ze mechanisch. Ze werd heen en weer geslingerd tussen afschuw van zichzelf en mildheid ten aanzien van zichzelf. Dat ene woord spookte door haar hoofd. Ze stelde het zich voor als iets wat bij haar hoorde, maar ze had er erg veel moeite mee. Toch kon ze er niet onderuit, dat wist ze. Ze moest het van zichzelf accepteren, wilde ze niet al haar zelfrespect verliezen. Ze vocht een eenzame strijd. Niemand die er iets van wist. Het beheerste haar hele leven en daar werd ze bekaf van. Sanne verlangde naar de zon, naar wat warmte. Het moest nog voorjaar worden al was het dan april. De dag van de toneelvoorstelling naderde al snel. De decorstukken waren bijna klaar. Ze waren erg mooi geworden. Paul was tevreden over hun werk. De laatste dagen waren zo druk dat ze zelfs vrijstelling van de lessen kregen, zodat ze het werk konden afmaken. De spelers wilden hun generale repetitie met decors houden.

Het nerveuze gedrag van de spelers en de betrokken leraren werkte Sanne op de zenuwen. Ze zou blij zijn als alles achter de rug was.

Eindelijk was het zover. Sanne was met haar moeder de stad in geweest. Ze mocht nieuwe kleren kopen voor de feestavond. Tot haar verbazing was dat heel gezellig geweest. Haar moeder had zich niet bemoeid met haar keuze, iets wat ze tot nog toe altijd had gedaan. Sanne zag dat het haar moeite kostte, maar… haar moeder ging vooruit! ‘Hé, Sanne,’ riep Barbara toen ze Sanne kwam halen. ‘Zet je feestneus eens op! Zo kun je toch niet mee! Kijk eens in de spiegel.’

Sanne bekeek zichzelf in de spiegel. Een droevig en bleek gezicht staarde haar aan. Dat zag ze vaker in de spiegel de laatste tijd.

Vlug smeerde Sanne wat make-up op haar gezicht. ‘Zo beter?’ Barbara bekeek haar aandachtig en zei: ‘Weet je wat? We hebben nog wel tijd. Ga zitten. Ik ga je haar anders doen. Het is lang genoeg om het op te steken.’ Toen Barbara klaar was, verzuchtte ze: ‘Dat is beter. Kijk maar.’

Sanne bekeek zichzelf nog eens in de spiegel en moest Barbara gelijk geven. Ze zag er volwassener uit met zo’n kapsel. Ze was tevreden. ‘Kom, we gaan!’

Er was veel publiek. De voorstelling werd een groot succes en na afloop ontvingen de spelers dan ook een langdurig applaus. Ook de ouders die de kostuums hadden gemaakt, werden geprezen. Daarna was het de beurt aan Paul van de Berg en zijn schilders. Ze werden op het toneel geroepen en namen complimenten, applaus en bloemen in ontvangst. De rector beloofde dat een paar van de stukken in de school tentoongesteld zouden worden. Iedereen moest ze nog eens uitgebreid kunnen bekijken.

De stoelen werden haastig opgeborgen en de aula werd in orde gemaakt voor de rest van de avond. Sanne zat bij Barbara, Wim en Ivo. Ze waren zo trots als een pauw vanwege alle loftuitingen op hun decors. Paul kwam met een tevreden gezicht bij hen zitten. Een band speelde discomuziek. Het was druk op de dansvloer. Daar ergens danste Monique met Hugo. Ineens voelde Sanne zich heel leeg, eenzaam en moe. Het was hier benauwd. De dansvloer begon te zweven. Voorzichtig stond Sanne op. Ze was duizelig, ze moest naar de hal, ze moest naar buiten. Zo goed en zo kwaad als dat ging, zocht ze steun tegen de muur en schuifelde voetje voor voetje naar de deur. Voorzichtig nu. Ze moest hier weg! Frisse lucht! Ze bereikte de gang. Die golfde. Op en neer. Op en neer. Naar de hal. Buitenlucht! Naar de hal moest ze! De gang ging sterker op en neer. Haar benen konden haar niet meer houden. Ze had een raar, licht gevoel in haar hoofd.



Sanne deed haar ogen open. Boven haar blauwgroene ogen. Ze kende die ogen. Ze kende dat gezicht. Langzaam drong het tot haar door: Steven!

Ze wilde overeind komen, maar Steven hield haar tegen. ‘Blijf even liggen. Nog duizelig?’ Ze was flauwgevallen!

Er stonden een paar mensen om hen heen. Sanne voelde zich vreselijk te kijk liggen. Voorzichtig ging ze zitten. Nee, ze was niet meer duizelig. Ze voelde op haar hoofd. Dat zou wel een flinke buil worden.

Steven joeg de nieuwsgierigen weg met een autoriteit die Sanne niet van hem kende. Hij hielp haar overeind en steunde haar.

‘We gaan even in het redactielokaal zitten. Daar kun je rustig bijkomen. Gaat het?’ Zijn stem klonk bezorgd. Hij zette Sanne in een stoel en zei dat hij even een glaasje water voor haar ging halen. Suf keek Sanne om zich heen. Redactielokaal was een groot woord voor deze ruimte, maar de redacteuren van de schoolkrant waren erg blij met hun hok. Op de tafel stonden twee oude typemachines en er lag een stapel papier. Een paar stoelen maakten de ruimte vol. Sanne verborg haar gezicht in haar handen en begon te huilen.

Steven kwam terug en zei: ‘Hé, Sanne, waarom huil je? Heb je je pijn gedaan?’ Sanne schudde van nee.

‘Zo’n ramp is dat toch niet, flauwvallen? Dat overkomt meer mensen, hoor!’ 82

Sannes schouders schokten. Steven trok een stoel dichterbij en ging tegenover haar zitten. Hij vroeg zacht: ‘Wat is er? Wil je het vertellen?’

Eindelijk sprak Sanne zich uit. Steven luisterde en viel haar niet in de rede. Toen ze uitverteld was, boog Sanne haar hoofd. Opnieuw kwamen de tranen.

‘Nu zul jij me ook wel stom vinden. Ga maar weg, je verknoeit je tijd,’ snikte ze.

‘Sanne, kijk me eens aan!’ Steven legde zijn handen tegen haar natte wangen en tilde haar hoofd op. ‘Je bent een prima meid, weet je, dat? Zulke onzin wil ik niet horen! En luister eens, denk je echt dat je de enige bent? Er zijn heus wel meer meisjes die verliefd worden op een meisje. Er zijn ook jongens die verliefd worden op jongens. Nou èn? Zijn ze daarom niet normaal? Ben je gek!’

Sanne deed haar best te begrijpen wat Steven zei. De betekenis van zijn woorden drong maar langzaam tot haar door. ‘Geloof me, Sanne, er zijn er meer zoals jij. Allemaal doodgewone mensen. Niks slecht of wat dan ook. Misschien zijn ze alleen net zo bang als jij. Bang dat anderen hen uitlachen, bang dat ze erop aangekeken worden.’ Sanne keek Steven onzeker aan. Was dat zo? Had hij gelijk? Ze wilde zo graag dat hij gelijk had.

Ze veegde haar tranen weg. ‘Dat zeg je alleen maar om mij te troosten.’

Steven schudde zijn hoofd. ‘Natuurlijk niet. Ik meen wat ik zeg. Ik meen het ook als ik zeg dat ik je aardig vind.’ ‘Ik heb zo’n hekel aan het woord lesbisch. Het is net een veroordeling. Als ik dat met mezelf in verband breng, krijg ik het al benauwd.’

‘Zo zijn mensen nu eenmaal, ze willen overal etiketjes op plakken, alles netjes in hokjes stoppen. Vergeet dat woord als je het zo erg vindt. Ik bestempel mezelf toch ook niet voortdurend als hetero? Waarom zou jij dat dan wel doen? Je bent verliefd op een meisje. Dat is alles. Of nog beter: je bent verliefd. Wat doet het er verder toe dat het een meisje is.’ Hij gaf haar het glas met water aan. ‘Moet je mij horen! Wat een preek, hè, alsof ik het allemaal zo goed weet!’ Het bleef even stil. Toen zei hij: ‘En ik maar denken dat je verliefd op mij was, afgelopen winter. Maar ik heb een vriendin. Dat wist je toch? Daarom ben ik je uit de weg gegaan. Ik wilde het je niet moeilijk maken. Misschien heb ik je wel een beetje in de steek gelaten. Wat een verwaande kwast ben ik, hè?’ Hij keek schuldbewust. Sanne moest lachen. Dus dat was het! Daarom had hij haar links laten liggen sinds de middag dat ze de pot verf had laten vallen. Zou ze het hem vertellen? ‘Ik was niet verliefd op jou. Ja, wel eventjes, dat wil zeggen, dat dacht ik. Ik wou zo graag verliefd zijn op een jongen. Ik wou zo graag “gewoon” zijn. En toen werd ik maar verliefd op jou, want ik vond jou aardig.’ Sanne aarzelde even en zei toen: ‘Weet je op wie ik verliefd was? Op je vriendin! Op Roos!’

‘Op Roos?!’ zei Steven verbaasd. ‘Maar dan…’

‘Ja, stom hè, dan zijn we allebei verliefd op haar. Nou nee, dat is niet helemaal waar, ik was verliefd op haar. Ik wist alleen niet dat zij jouw vriendin was. Nu ben ik op een ander meisje verliefd.’

‘Dat is ook toevallig! Waar ken je Roos van?’ Sanne vertelde van de boetiek en haar ontdekking dat Roos hier op school zat. Het was voor het eerst dat ze dit aan iemand vertelde.

‘En vertel eens over het meisje op wie je nu verliefd bent? Is zij ook verliefd op jou?’ vroeg Steven toen ze uitgepraat was. ‘Nee, ze heeft een vriendje. Het kan dus nooit wat worden. Ik ken haar al vanaf de kleuterschool. Ze is jarenlang mijn beste vriendin geweest en ineens had ik het van haar te pakken.’ Op dat moment ging de deur open.

‘Steven, hè hè, hier ben je dus! Had je dat niet even kunnen zeggen? Ik heb je overal gezocht!’

Roos stond in de deuropening met een verontwaardigd gezicht. Steven stond op.

‘Hoi, Roos, ken je Sanne? Ze heeft ook decorstukken geschilderd.’ Sanne knikte naar Roos. Ze dacht aan haar behuilde ogen. Ze zag er nu niet op haar voordeligst uit. Peinzend keek Roos haar aan. ‘Ik ken jou ergens van. Wacht eens even! Ik weet het al. Jij kwam altijd in De Pauw! Ik heb een goed geheugen voor gezichten.’

Was ze dan toch opgevallen? Als ze nu maar geen opmerking maakte over het aantal keren dat ze daar was. ‘Dat klopt.’ Sanne zei het zachtjes. ‘Maar wat doen jullie hier?’ vroeg Roos. ‘Sanne viel flauw en ik zag dat toevallig. Ik heb haar hier gebracht zodat ze even bij kon komen en nu zitten we nog wat te kletsen.’

‘Gaat het weer een beetje?’ Roos keek Sanne vragend aan. ‘Het is ook zo benauwd in de zaal. Nou, ik zie jullie zo dan wel. Dag.’

‘Steven, je zegt het toch niet tegen Roos, hè?’ vroeg Sanne toen Roos verdwenen was.

‘Nee hoor, maar zullen we ook teruggaan? Of moet ik je naar huis brengen?’

‘Graag. Ik heb geen zin meer om te blijven.’

‘Goed, ik moet het alleen even tegen Roos zeggen. Maar laten we één ding afspreken. Nee, twee dingen! Jij gaat jezelf een normale, aardige meid vinden en wij zijn in het vervolg weer vrienden. Oké?’

‘Oké!’ Sanne stond ook op.

‘Jammer dat er nu geen ijs ligt,’ zei Steven met een knipoog, ‘dan had ik graag nog een keer met je willen schaatsen. Nu moeten we zo lang wachten!’ ‘Volgende winter,’ beloofde Sanne.