De soiree

En dan slaan we nu meer dan een maand over en gaan meteen over tot de ontknoping van onze ingewikkelde geschiedenis, of liever tot het begin van die ontknoping, die kwam op een besloten avondje voor een keur van gasten ten huize van Olimpiada Saveljevna Sjestago. De vrouw van de postmeester gaf er zelf de voorkeur aan dit feest ter ere van de moderne kunst het klinkende woord soiree mee te geven, laat het dat dan ook maar blijven, te meer daar men deze soiree in Zavolzjsk niet licht zal vergeten.

Wat de door ons relaas overgeslagen maand betreft, kun je niet zeggen dat er in die tijd niets gebeurde, integendeel zelfs, er gebeurde heel veel, maar een rechtstreeks verband met onze hoofdlijn hadden al die gebeurtenissen niet, daarom gaan we er kort doorheen, “met lichte tred,” zoals de klassieken zeiden.

De bescheiden naam van ons gouvernement maakte in heel Rusland ophef, buiten de landsgrenzen zelfs. De kranten van de hoofdstad schreven vrijwel dagelijks over ons en deelden zich in twee kampen op, waarbij de medestanders van het eerste beweerden dat het grondgebied van Zavolzje het terrein van een nieuwe Slag op het Snippenveld* was, waarop een heilige oorlog voor het aloude Rusland, het geloof en de kerk van Christus werd gevoerd, terwijl hun opponenten het gebeuren juist betitelden als “middeleeuws obscurantisme en een nieuwe inquisitie.” Zelfs de Londense Times schreef, zij het dan niet op de voorpagina of op pagina twee, dat in het Russische keizerrijk, in een gat genaamd Zavolger (!), gevallen van mensenoffers waren ontdekt, naar aanleiding waarvan daar een commissaris van de tsaar was heen gestuurd en het hele gewest onder zijn buitengewoon bestuur was geplaatst.

Nou ja, dat van dat buitengewone bestuur, dat logen die Engelsen, maar de zaken namen inderdaad wel een zodanige loop dat je hoofd ervan duizelde. Nadat hij volledige steun van hogerhand had gekregen, zette Vladimir Ljvovitsj Boebentsov het onderzoek in de zaak van de hoofden (of liever over het ontbreken daarvan) op waarlijk napoleontische schaal op. Er werd een buitengewone commissie in het leven geroepen, met Boebentsov zelf aan het hoofd en als leden van dat bijzondere orgaan fungeerden uit Petersburg overgekomen vooronderzoekers en nog een paar onderzoekers en politieambtenaren uit de plaatselijke staf, waarbij iedereen door Vladimir Ljvovitsj persoonlijk werd aangezocht. De commissie ressorteerde noch onder de gouverneur noch de regionale procureur en was beiden geen verantwoording schuldig.

Lijken werden er gelukkig niet meer gevonden, maar de politie verrichtte wel een aantal arrestaties onder de Zytjaken en enkelen van de aangehouden lieden zouden iets van een bekentenis hebben afgelegd: voorbij de ontoegankelijke moerassen van Volotsjajsk was in de zwarte wouden iets van een bosweide ontdekt waarop vrijdagnacht kampvuren werden aangelegd en zakken met offergaven werden aangedragen, waarvan alleen de stamoudsten wisten wat erin zat.

De ferme Vladimir Ljvovitsj rustte een expeditie uit en plaatste zichzelf aan het hoofd ervan. Hij zwalkte meerdere dagen rond tussen zompen en grienden en vond inderdaad iets van een verdachte bosweide, zonder stenen afgodsbeeld weliswaar, maar met zwarte sporen van kampvuren en met dierenbotten. In het nabijgelegen Zytjakendorp arresteerde hij de starosta * en een oud mannetje, over wie men de informatie had dat hij een sjamaan was. Ze zetten de aangehouden lieden op een boerenkar, vervoerden hen over de knuppeldam, en op een eiland midden in het moeras werd het konvooi aangevallen door Zytjaakse boeren met stokken en messen – ze wilden hun oudsten terug. De politiebewakers (waar Boebentsov er twee van had) kozen het hazenpad, Spasenny sprong van angst in het veen en verdronk bijna, maar de inspecteur zelf bleek voor geen kleintje vervaard: hij schoot een van de aanvallers morsdood, twee andere werden door de Tsjerkes met diens vervaarlijke dolk doodgestoken en de overige oproerkraaiers namen de benen.

Later keerde Vladimir Ljvovitsj met een legercommando terug naar het dorp, maar de huizen stonden leeg, de Zytjaken hadden hun biezen gepakt en waren dieper het bos in getrokken. Boebentsovs heldendaad haalde alle kranten en zelfs de geïllustreerde bladen, waarin hij stond getekend als een statige bink met een krulsnor en een arendsneus; van de tsaar kreeg de held een Anna toebedeeld, van Konstantin Petrovitsj lof toegezwaaid, iets waaraan door mensen die het weten konden meer gewicht werd toegekend dan aan die orde van de tsaar.

Iedereen in het gouvernement leek wel zijn verstand kwijt. Bij de Zytjaken in de bossen waren dergelijke driestheden nog nooit voorgekomen. Ze waren zelfs in de tijd van Poegatsjov* niet in opstand gekomen, terwijl ze onder Michelson* als gids hadden gediend, wat bezielde ze dan nu?

Sommigen zeiden dat Boebentsov hen zover had gebracht door hun achtenswaardige oudsten oneerbiedig in de boeien te slaan en in een smerige boerenkar te gooien, maar velen, heel velen oordeelden anders: de scherpzinnige inspecteur had gelijk gehad, de stille wateren bleken duivels diepe gronden te hebben.

Er heerste paniek in Zavolzje. Niemand ging nog in zijn eentje over de boswegen, louter in groepsverband, en dat in ons rustige gouvernement, waar men de laatste jaren nooit meer aan dergelijke voorzorgsmaatregelen dacht!

Vladimir Ljvovitsj reisde rond met bewapende lijfwachten, ging eigenmachtig poolshoogte nemen in de gewesten, riep zowel koddebeiers, militaire chefs als commissarissen van politie ter verantwoording en iedereen voegde zich naar hem.

Er was bij ons een dubbele machtsstructuur ontstaan. Geen wonder ook. De eerwaarde was door al dit heidense gedoe in de ogen van de kerkelijke overheid gecompromitteerd en velen van de nette mensen staken hun neus in de wind en namen de gewoonte aan het bisschoppelijk hof niet langer met hun bezoek te vereren, maar de gastenkamer van het Velikoknjazjeskaja, Boebentsov dus. En de administratieve macht was eveneens haar oude onwankelbare status kwijt. Polizmeister Lagrange bijvoorbeeld – het was niet zozeer dat hij zich helemaal aan zijn gehoorzaamheid jegens de gouverneur onttrok, maar elke opdracht die hij van Anton Antonovitsj ontving, tot de kleinste dingen als de invoering van nummers voor koetsiersrijtuigen toe, liet hij wel eerst fiatteren door de inspecteur van de Synode. Feliks Stanislavovitsj zei tegen iedereen dat de baron de laatste dagen van zijn gouverneurschap uitdiende en onder vrienden en ondergeschikten uitte hij zelfs de veronderstelling dat hij en niemand anders als de volgende gouverneur van Zavolzje zou worden aangesteld.

In de voorbije maand was het hele bouwwerk van de inrichting van het bestaan in ons gouvernement scheef komen te staan, hoewel het toch stevig neergezet leek, met beleid, omdat men het niet vanaf het dak had opgetrokken, zoals in andere Russische districten, maar vanaf het fundament. Overigens is deze allegorie te ingewikkeld en behoeft ze nadere toelichting.

Zo’n twintig jaar geleden was ons gouvernement er een als alle andere: armoede, dronkenschap, achterlijkheid, willekeur van de overheid, overvallen langs ‘s heren wegen. Kortom, het gebruikelijke Russische leven, zoals dat in alle delen van ons onmetelijke keizerrijk min of meer identiek is. In Zavolzje was het misschien nog wel een stuk rustiger en rimpellozer dan in andere streken waar de mensen in verleiding worden gebracht door het snel verdiende geld. Bij ons ging alles gezapig toe, patriarchaal, volgens voor eens en altijd ingevoerde regels.

Stel dat een koopman zijn waar over de rivier wil laten aanvoeren of door het bos. Het eerste wat hij doet is naar de aangewezen man gaan (het is welbekend naar wie precies en elk district, elk gewest heeft een eigen man), hem op een tiende deel onthalen, dan kun je rustig je gang gaan, dan zal niemand je aanraken of lastigvallen – geen slecht volk, geen politie, geen accijnsambtenaren. En als je dat beleefdheidsbezoek niet hebt afgelegd, je verlaat op je plichtsgetrouwe bewakers of op het Russische “wie weet,” dan heb je het allemaal aan jezelf te wijten. Misschien kom je het bos door, misschien ook niet. En op de Rivier kan je ook van alles overkomen, vooral ‘s-nachts, en ook bij de stroomversnellingen.

Als iemand in de stad een winkel of een kroeg wil openen, geldt hetzelfde verhaal. Praat met de aangewezen man, bewijs hem je eerbied, beloof hem een tiende deel en God geeft je alle mogelijke voorspoed. De sanitaire arts zal niet zeuren over vliegen op de toonbank, over ratten in de kelder, en de belastinginspecteur zal genoegen nemen met een kleine tegemoetkoming.

Iedereen weet van de aangewezen man, de commissaris van politie, de procureur, de brigadier, maar niemand verhindert hem zijn zaakjes te doen, omdat de aangewezen man met iedereen bevriend is, en soms ook familie of peetoom is.

Het gebeurde wel dat vanuit de hoofdstad eerlijke chefs werden aangesteld, dat er niet zomaar een eerlijk iemand werd gestuurd, maar ook iemand die doortastend was en van aanpakken wist, die vastbesloten was iedereen in rein vaarwater te krijgen en het onmiddellijke rijk van orde en gerechtigheid te vestigen, maar ook dergelijke hoogvliegers werd in Zavolzje snel de vleugels gekort. Dat kon goedschiks gaan, via cadeaus of een attentie, of, als zo iemand heel onkreukbaar was, door roddel, door laster, dankzij het feit dat er geen tekort aan getuigen was; de aangewezen man hoefde maar te kikken of je werd door Jan en alleman belasterd.

Maar een jaar of dertig geleden dook er bij ons in de stad een polizmeister op, dat was nog voor Goeljko zaliger. Verschrikkelijk, zo onbuigzaam als die man was. Hij haalde de hele politie overhoop: sommigen gingen de laan uit, anderen werden voor het gerecht gesleept, weer anderen liet hij in de rats zitten. Deze opschudding betekende een verstoring van aloude, betrouwbaar afgestemde betrekkingen tussen serieuze mensen. Het kon kort of lang duren, maar deze Robespierre zou de aangewezen mannen bereiken, zo hoog speelde hij het wel. Toen werd er een eind gemaakt aan zijn schandalige handelwijze. Hij ging op eendenjacht met zijn eigen werknemers en opeens liet men het bootje omslaan. Iedereen kwam heelhuids boven water, alleen de baas had geen geluk. Al met al had hij maar een half jaar bij ons huisgehouden. En dat ging dan om een politiechef, een groot man! Met een simpele brigadier of rechercheur ging men nog veel eenvoudiger te werk, als hij koppig mocht blijken: ‘s-nachts kreeg hij een klap met een stuk hout op zijn hoofd of werd hij vanuit de bosjes neergeschoten, en daarmee was de kous af. Ze zouden het op roversvolk afschuiven dat in onze bossen overvloedig aanwezig was. De politie zou voor de vorm een beetje rond gaan zoeken en het dossier sluiten wegens gebrek aan aanknopingspunten. Ach, wat zou ik daar over uitweiden, dat is maar nodeloze tijdverspilling. In elk gouvernement barst het van zulke verhalen.

En dan wordt bisschop Mitrofani vanuit Petersburg bij ons benoemd, voor een tweede en definitieve keer. Sindsdien is er bijna twintig jaar verstreken. Hij kende de plaatselijke zeden en gebruiken inmiddels en ging daarom niet als een olifant in de porseleinkast te werk, maar begon bij zijn eigen stille instelling: hij trok de popen aan hun jasje, dat ze niet corrupt moesten zijn, in de kloosters voerde hij strenge regels in. Sommige dekens ontzette hij uit het ambt, andere werkte hij op het gemoed, terwijl hij ook nog witte en zwarte geestelijken uit kringen van jonge academici uit de hoofdstad meebracht.

Het ging in de kerken en parochies anders toe dan daarvoor. Voorgangers en voorlezers waren nuchter, ze leidden keurig hun dienst, ze preekten zedelijk en begrijpelijk, namen geen buitensporige giften aan. Dat kwam niet van de ene dag op de andere natuurlijk, maar na een jaar of twee, drie. En niemand die zich aanvankelijk druk maakte om deze ongehoorde nieuwlichterij, aangewezen mannen noch diefachtige chefs. Als popen geen zin meer hadden om lekker te eten en zacht te slapen, was dat hun zaak. En dat ze vanaf de ambo veel over eerlijkheid en deugdzaamheid begonnen te oreren, was ook hun taak. En sowieso, wie nam die langharen nu serieus? Maar ondertussen werd het gezag van de geestelijkheid even geleidelijk als ongemerkt versterkt en werd het in de kerken aanzienlijk drukker dan voorheen.

En toen, via nog bestaande connecties van Mitrofani in de hoofdstad, ging de oude gouverneur, met wie de eerwaarde dikwijls grote onenigheid had gehad, met pensioen. Er werd een nieuwe gestuurd, Anton Antonovitsj von Gaggenau, amper dertig jaar oud. Hij bruiste van energie, was door en door Europees en gebrand op rechtvaardigheid.

De baron vocht tegen de plaatselijke zeden, deelde stoten uit met zijn hoorns, brak die soms tegen deze muur van steen en verviel in wanhoop tot administratieve strengheid, waardoor alle ellende zoals bekend alleen maar twee keer zo groot wordt. Maar goddank bleek hij een gisse man – al was hij dan een Duitser, hij was snugger genoeg om voor raad en daad bij de eerwaarde aan te kloppen. Wat was het wonder, zogezegd? Hoe bestuurde Mitrofani zijn instelling, waardoor alles bij hem keurig netjes toeging, heel anders dan bij andere gouvernementsbisschoppen?

De eerwaarde gaf als antwoord dat het heel simpel was: je moest zo min mogelijk besturen, dan ging de zaak zichzelf besturen. Je moest alleen een stevige basis leggen, de rest kwam daar vanzelf bovenop.

Hoe kwam dat daar dan bovenop, waar vandaan, wierp de jeugdige Anton Antonovitsj verhit tegen, als het volk van dat tuig en geteisem was.

Je hebt allerlei mensen, goede en slechte, leraarde de monseigneur, maar voor het grootste deel zijn ze geen van beiden, net kikkers die de temperatuur van hun omgeving aannemen. Als het warm is, zijn ze warm, als het koud is, zijn ze koud. We moeten het zo zien te regelen dat het klimaat in ons gouvernement warmer wordt, dan worden de mensen ook warmer, beter. En dat is de enige plicht van de autoriteiten – een juist klimaat scheppen, voor de rest zal God wel zorg dragen, de mensen zullen uit zichzelf niet slechter worden.

“En hoe maken ze dat warmer, dat klimaat van u?” vroeg de gouverneur in een poging de zaak te doorgronden.

“Je moet de waardigheid in de mens doen ontkiemen en haar koesteren. Zodat de mensen zichzelf en anderen gaan respecteren. Iemand die weet wat waardigheid is, gaat niet stelen, zal geen smeerlapperij uithalen, door list en bedrog leven – dat zal hij beschamend vinden.”

Op dit punt raakte de baron bijna teleurgesteld in de bisschop, maakte hij zelfs een wegwerpgebaar en zei: “Goh, wat bent u een idealist, eerwaarde. We zitten hier wel in Rusland, niet in Zwitserland. Hoe lang is het geleden dat boeren per stuk werden verkocht, als vee? Waar moeten we hier de waardigheid vandaan halen? Het duurt eeuwen om dat kasplantje zich te laten uitzaaien.”

Mitrofani, jonger destijds en daardoor behept met een zwak voor verbaal effectbejag, antwoordde kort en belerend, op de klassieke manier: “Wettigheid, verzadiging, onderwijs. En anders niet, meneertje” (destijds gebruikte hij voor de welluidendheid ook nog weleens een ironische aanspreekvorm).

“Ach, monseigneur, alsof ik er niet voor vecht om de wettigheid te ondersteunen, maar wat heeft het voor zin! Niemand wil zich aan de wet houden, mensen van laag noch hoog.”

“En dat gaan ze ook niet willen. Mensen houden zich alleen aan wetten die zinnig zijn en voor de meerderheid voordelig. Een wijze wetgever is te vergelijken met een ervaren tuinman in een openbaar park. Als deze de gazons heeft ingezaaid, legt hij niet meteen de paadjes aan, maar kijkt eerst welke weg de mensen het liefst nemen, en daar brengt hij bestrating aan. Zodat ze niet hun eigen paadjes gaan maken.”

“Dat zijn dan wijze wetgevers,” sprak Anton Antonovitsj stokend en hij had zijn stem laten dalen. “Maar je hebt bij ons in Rusland van allerlei wetten. Die worden niet door u en mij bedacht, daar zijn hogere instanties voor. Maar de naleving van die wetten is mijn pakkie-an.”

De kerkvorst glimlachte: “Je hebt de wet van God en de wet van de mens. En je hoeft alleen maar die wetten na te leven die niet tegen die van God indruisen.”

De gouverneur haalde alleen maar zijn schouders op: “Neemt u mij niet kwalijk, maar dat begrijp ik niet. Ik ben een Duitser, weet u. Voor mij is een wet een wet.”

“Daarom ben ik ook aan u toegevoegd,” voegde Mitrofani de hardleerse man toe. “Meneer, vraagt u mij welke wet van God is en welke van de duivel. Dan leg ik het u uit.”

En hij legde het hem uit, maar deze uideg nam geen uur in beslag, en geen twee, maar veel langer, en mettertijd werden de lange gesprekken met de monseigneur gesneden koek voor de jeugdige bestuurder…

GESPREKKEN MET MONSEIGNEUR MITROFANI

 

Ingevoegd hoofdstuk

Wie alleen ons verhaal volgt vanuit het verlangen om te weten hoe het afloopt en geen belangstelling voor de geschiedenis van onze streek heeft, kan dit hoofdstukje gewoon overslaan. Dat heeft geen enkel nadelig gevolg voor de structuur van de vertelling. Hier zijn namelijk, en dan nog alleen in losse fragmenten, een aantal hoogst intelligente dialogen tussen de eerwaarde en de gouverneur aangevoerd (en wel drie, hoewel er veel meer zijn geweest), omdat deze gesprekken voor Zavolzjsk de meest verstrekkende gevolgen hadden. En passant laten we aan de hand van een toelichting, die op elk van de gesprekken volgt, in kort bestek zien welke van deze stichtende woorden werkelijkheid zijn geworden en welke niet.

Over de geldzucht van ambtenaren

“Bent u het met mij eens, mijn zoon, dat geen enkele bestuurder, zelfs niet de meest weldenkende, zijn goede voornemens zal kunnen verwerkelijken zonder een juist instrument in de vorm van bekwame en eerlijke helpers, hetzelfde gereedschap dat in jullie bureaucratische jargon het “apparaat” wordt genoemd?”

“Volkomen.”

“En wat moet je dan als dat “apparaat” is verstrikt in minne geldzucht?”

“Dat weet ik niet, vader, daarom ben ik bij u. Maar het voornaamste is dat alle ambtenaren zo zijn, en dat je nergens andere vandaan haalt.”

“Hoezo nergens? Voor een deel kunt u idealistisch gestemde lieden uit de hoofdstad aantrekken, en ze zullen komen, omdat ze hun kennis en hun overtuigingen in de praktijk willen brengen. Want voor een deel vind je ook bij ons eerlijke ambtenaren, alleen kunnen ze nu gewoon geen kant op.”

“Hoe herken ik die dan, die eerlijke lui, als ze niet te zien zijn?”

“Ik zit hier al wat langer, ik weet wie wat waard is, en ik benoem hem. Maar dat is maar een kwart deel van de zaak, omdat elk mens door macht gecorrumpeerd wordt als er onjuiste instellingen zijn opgezet. En de ambtenaren worden niet in meerderheid corrupt door de ondeugdelijkheid van hun natuur, maar omdat het zo nu eenmaal geregeld is en iemand die er niet aan meedoet, met de nek wordt aangekeken, door zowel zijn meerderen als zijn minderen.”

“Maar hoe zet je juiste instellingen op, zodat die corruptie uit raakt?”

“Kent u het spreekwoord dat stelt, mijn zoon, dat de vis van de kop af bederft? Dat is waarlijk zo, en de medische wetenschap stelt ook dat alle ziekten in het hoofd beginnen. Voeg hier het omgekeerde aan toe: bij de zieke begint genezing ook in het hoofd. Voor de mens aan de beterhand raakt, moet hij eerst beter willen worden en in zijn eigen genezing geloven.”

“Maar waar moet je beginnen? Het komt hier namelijk aan op het juiste begin!”

“Neem zelf eerlijke en hardwerkend mensen als naaste medewerker: de vice-gouverneur, de rentmeester van de staatsbezittingen, de chefs van het accijnswezen en van het gouvernementskantoor, de arrondissementsrechter en ook de hoofden van de rekenkamer en van het kasregister. Nou ja, en de politietop, dat buiten kijf. Dat zal voor het begin volstaan. Waar je de mensen vandaan haalt, hebben we het al over gehad, een stuk of tien geschikte figuren krijg je uit ons gouvernement en uit heel Rusland wel bij elkaar. En het allereerste wat je moet doen is een sociaal contract afsluiten: we stappen niet in dit schuitje om er beter van te worden, maar om iets tot stand te brengen. En wie voelt dat hij slappe knieën krijgt, die gaat zelf weg of die is niet beledigd als hij het verzoek krijgt op te stappen. Zorg ervoor dat al uw naaste medewerkers hun bezit openbaar maken en hun inkomsten en uitgaven voortaan voor niemand geheimhouden. Ik hou mij sowieso vast aan de hoop, Anton Antonovitsj, dat de redding van Rusland niet uit de hoofdsteden komt, maar uit de provincie. Dat strookt ook met het gezonde verstand. Het is makkelijker om één kamer op orde te maken dan een heel huis, één straat dan een hele stad en één stad dan een heel land.”

“Goed, laten we aannemen dat het hoofd eerlijk is, maar daaronder, lager? Ik oreer in mijn kring van kameraden over het schone en verhevene en dan kijken we elkaar bewonderend aan hoe trots en onkreukbaar we zijn, terwijl de zakkenvullers in het hele gouvernement nog even hard huishouden als altijd. Je kunt ze niet allemaal bij de arm nemen en voor het gerecht slepen.”

“Je moet geen dieven oppakken, maar zorgen dat ze er niet komen.”

“Makkelijk gezegd!”

“En niet zo moeilijk gedaan. Laat uw naaste medewerkers, die ieder voor een belangrijk beleidsterrein verantwoordelijk zijn, volgens dezelfde methode hun eigen plaatsvervangers uitkiezen, mensen die het contract onderschrijven. Hierbij kun je ook een aantal lokale mensen in functie houden, zelfs mensen die steekpenningen hebben aangenomen, maar dan niet uit hebzucht of kwaadaardigheid, maar omdat het van oudsher zo toeging. Nou, en de meest corrupte raddraaiers – die ik ken, maar die u inmiddels ook kent – die moeten natuurlijk voor de rechter komen en in alle strengheid worden geoordeeld, dat staat als een paal boven water.”

“Goed, laten we aannemen dat mijn medewerkers niet stelen, hun plaatsvervangers ook niet, nou, hoe dan verder?”

“Verder als volgt. Psychologie, Anton Antonovitsj. Een chef zit op een salaris, hij neemt geen steekpenningen aan, omdat hij bang is of last van zijn geweten heeft. Terwijl zijn ondergeschikte rondrijdt in een rijtuig met vierspan en zijn vrouw mooie kleren uit Parijs bestelt. Duldt een normaal mens zoiets? Geen denken aan. Ook zijn vrouw staat het hem niet toe, omdat zij geen mooie kleren uit Parijs heeft en de echtgenote van die lagergeplaatste Ivan Ivanovitsj wel. En dan drijft die chef deze Ivan Ivanovitsj in het nauw en zegt tegen hem: “Of jij leeft net als ik, broer, of je kunt opstappen.” En als die Ivan Ivanovitsj hierna bij de dienst blijft, zal hij als een wolf kijken naar de onder hem geplaatste smeergeldaannemer Pjotr Petrovitsj, hoewel hij eerst weleens een oogje dichtkneep en hem de hand boven het hoofd hield. Waarom is die Pjotr Petrovitsj beter dan hij? Zo gaat het de hele piramide langs, van boven tot beneden. U zult versteld staan hoe snel de ambtenarij bij ons strikter wordt en van gerechtigheid gaat houden…”

Toelichting. Zo pakte het natuurlijk niet uit, hoewel Anton Antonovitsj veel tijd en energie stak in de bouw van deze ideale piramide. Wat wil je, je hebt met levende mensen te maken. Christus mag dan wel geboden hebben iedereen evenzeer lief te hebben, alleen de heilige kluizenaars die voor ons bidden zijn daartoe bij machte, maar gewone stervelingen hebben ook vrienden, en familie, en dan is de ene dienst de andere waard. Een rechtvaardige en onpartijdige ambtenarij heeft nooit en nergens bestaan, en ze schoot ook in Zavolzje geen wortel. Men beijvert zich voor “iemand van ons,” zet bij gelegenheid tegenstanders de duimschroeven aan en laat de ene hand de andere schoonwassen.

Maar tegelijkertijd kun je niet zeggen dat de theorie van de monseigneur helemaal de mist inging. De “steekpenning,” een in Rusland wijdverbreide en zelfs geheiligde nationale traditie, is te onzent volkomen in onbruik geraakt, deels vervangen overigens door die vermaledijde “hazewindhondjes’,” die minder grijpbaar zijn en die toch, dat zullen we met elkaar eens zijn, een ontegenzeggelijke vooruitgang zijn vergeleken bij het rechtstreekse smeergeld. De rechtstreekse aanneming van smeergeld, laat staan afpersing, is men onder de ambtenarij van Zavolzjsk mettertijd als een beschamende zaak gaan zien, dat wil zeggen, de “onjuiste instellingen,” waar de eerwaarde het over had, zijn toch veranderd. Zodat het rijk der gerechtigheid dan niet gevormd mag zijn en de volledige gelijkheid van eenieder voor de overheid evenmin, maar de schromelijke, schaamteloze gevallen van misbruik zijn misschien niet geheel en al verdwenen, maar dan toch sterk verminderd. De politie stond bij ons tot de laatste tijd als eerlijk te boek, ook de rechters, zelfs het accijnswezen, wat je helemaal voor onbestaanbaar zou houden. Maar belastingen, die horen thuis in het volgende gesprek.

Over gehoorzaamheid aan de wet

“Eerwaarde, ik heb veel nagedacht over ons vorige gesprek en er is één ding dat mij niet met rust laat. U zegt dat de vis vanaf de kop bederft en dat de genezing ook vanaf het hoofd hoort te beginnen. Dat klinkt redelijk, maar volgens mij doet de inrichting van de maatschappij niet aan een vis denken, maar aan iets van een gebouw.”

“Dat is ook zo.”

“En als dat zo is, wordt het dan wel een goed gebouw als je dat vanaf de bekroning begint te bouwen?”

“Dat is niet goed, mijn zoon, en ik ben heel blij dat u daar zelf op komt, zonder mijn influistering. Met alleen een “apparaat,” hoe geweldig ook, trek je wat scheef is niet recht. Het moet zo zijn dat de meerderheid hetzelfde wil als jij, dan zullen je inspanningen en die van je medewerkers niet op verzet stuiten, maar steun krijgen.”

“Maar iedereen wil zijn eigen dingen en iedereen ziet zijn eigen voordeel! Voor veel, heel veel mensen is het makkelijker en vertrouwder om te leven zoals ze leven, om niet de wettige overheid te gehoorzamen, maar de “aangewezen mannen.” Dat pakt eenvoudiger en goedkoper uit voor zowel kooplieden, handelaren, industriëlen als voor het kleinburgerdom. Breng je die allemaal echt op andere gedachten? Ze zullen niet eens luisteren.”

“Ze hoeven ook niet op andere gedachten te worden gebracht. Bij ons in Rusland gelooft men niet in woorden, zeker niet als ze van hogerhand komen. De basis van een degelijke inrichting van het bestaan, mijn zoon, is gelegen in vrijwillige gehoorzaamheid aan de wet.”

“O, eerwaarde! Waar hebt u het over? Van welke vrijwillige gehoorzaamheid kan er nu in Rusland sprake zijn?”

“Wel, van precies dezelfde als in dat Zwitserland, dat u zo na aan het hart ligt!”

“Nee, echt, vader, niet boos worden. Maar ik zou wel graag zien dat we het niet over ideale schema’s hadden, maar over concrete stappen die praktische gevolgen kunnen hebben.”

“Daar geef ik u nu juist uitleg over. De vrijwillige gehoorzaamheid aan de wet is geen gevolg van een hoog besef van de gewone burger, maar alleen een teken dat het voor de mensen voordeliger is deze wet in acht te nemen dan te overtreden. En als u even goed nadenkt, zult u zien dat bij ons in Rusland nergens alle wetten worden overtreden, alleen sommige. Of is dat niet zo?”

“Misschien wel. Vroeger, voor de afschaffing van het wodkamonopolie, stookten veel mensen hun eigen wodka en verkochten die stiekem, maar nu is dat niet meer zo. Maar als negen van de tien Russen ergens boter op hun hoofd hebben, dan is dat bij het betalen van belastingen en accijnzen. Dat wilt u toch niet bestrijden?”

“Dat wil ik niet alleen niet bestrijden, mijn zoon, maar ik zal u ook zeggen dat u feilloos de oerbron van de ziekte genaamd wetteloosheid hebt genoemd. Moorden doet een enkeling, stelen doen ook maar weinigen, maar alle mogelijke belastingen, accijnzen en rechten betalen, die veelal ongerijmd en buitensporig zijn, dat wil niemand. Daar vloeit alle ellende uit voort: de omkoping, de lege schatkist, de genoemde “aangewezen mannen,” waartegen u noch uw voorgangers afdoende maatregelen hebben gevonden. Maar de allergrootste ellende vloeit voort uit het feit dat negen van de tien mensen zich, zoals u terecht opmerkt, wetsovertreders voelen. Dit betekent dat de wet geen beschermheer voor hen is, maar een boeman, en dat zijzelf geen achtenswaardige leden van de maatschappij meer zijn, maar kruimeldieven die door het gerecht en door de politie elk moment ter verantwoording kunnen worden geroepen. Daar drijven die aangewezen mannen ook op: die lui weten exact wie hoeveel te weinig in de staatskas heeft gestort. Ze pakken voor hun kennis wat minder dan de staat en ze beschermen de overtreders tegen de dienaren der wet. En dan komt het er dus op neer dat onze maatschappij geheel en al uit kruimeldieven bestaat die door struikrovers worden geregeerd. Zal iemand enig zelfrespect hebben als hij weet dat hij een kruimeldief en een smeergeldbetaler is? Nee, Anton Antonovitsj, dat zal hij niet – geen respect voor zichzelf en ook niet voor de wet.”

“Maar daar doe je nu eenmaal niets aan!”

“Ik hoor wanhoop in uw stem, en volkomen ten onrechte. Wat je moet doen is het volgende: voor elke belastingplichtige, wie het ook mag zijn, één belastingtarief instellen, niet te hoog, van tevoren bekend en meteen ingehouden, op alle betalingen, uitkeringen, transacties en inkomsten. En die afdracht moet niet boven het tiende deel uitkomen, omdat de heilige kerk sinds onheuglijke tijden uit haar rijke ervaring uit ondervinding weet: iemand wil best een tiende betalen, maar niet meer, onder geen beding, zelfs niet onder bedreiging met de straffende hand van onze Hemelse Vader. En dat betekent dat je iemand ook niet in verleiding moet brengen. Laten ze u dus ook maar een tiende betalen. Van wie arm is en amper tien roebel per maand bij elkaar krijgt, neemt u een roebeltje, van wie een miljoen bij elkaar krijgt, kunt u wel een ton plukken, maar zo iemand moet je ook wel buitengewoon bedanken, respect bewijzen, omdat de staat stoelt op zijn ondernemingslust en rekenzin.”

“Dat is allemaal prachtig, maar het is niet de gouverneur die de belastingen en accijnzen vaststelt. U weet net zo goed als ik, eerwaarde, dat de hoogte van een heffing in Petersburg bepaald wordt en dat ik niet gemachtigd ben die naar eigen goeddunken te veranderen. Dan vlieg ik de laan uit en word ik ook nog eens voor het gerecht gesleept.”

“Dat doen ze niet. Omdat u naar de hoofdstad gaat en een overeenkomst met de regering sluit. Het is nog nooit gebeurd dat het gouvernement Zavolzje volledig alle begrote belastinggelden in de staatskas stort, omdat de bewoners er zich onderuit draaien en helemaal niets willen betalen. Alleen maar tekorten van ons, zoals bij de meest andere gouvernementen. En u stelt u garant dat u de begrote som keurig netjes zult afdragen, maar dat u die wel op uw eigen wijze bijeen gaat brengen, en dan legt u uit hoe precies, zodat ze u niet als een opkoper zien. Ik van mijn kant sta weer voor u in, ik leg de bevoegde instanties uit wat uw idee behelst. Ze zullen met u instemmen, omdat de staatskas er direct voordeel bij heeft. Ze zullen aan de hand van één onbeduidend en verliesgevend gouvernement willen testen wat dit experiment kan opleveren. Merk ook op, mijn zoon, dat u als gevolg van deze onderneming in één klap bevrijd bent van zowel de aangewezen mannen als van het merendeel van de smeergeldvangers. Niemand zal hun meer geld geven, omdat het voordeliger en veiliger is het benodigde bedrag aan de staat te betalen en daarvoor bescherming van de wet te verlangen. Dan zitten de boeven van Zavolzje zonder steun van onderop, terwijl ze van boven door uw politie op de huid worden gezeten, omdat die bij u niet langer corrupt is, zoals vroeger, maar eerlijk.”

Toelichting. Dit is allemaal nu eens precies zo uitgekomen, nog beter zelfs dan de eerwaarde beloofd had. De boeven in de bossen en langs de wegen waren snel gevangen, omdat het bij ons geen Moskou of Piter is, iedereen weet wat jij voor iemand bent. Van de aangewezen mannen zijn sommigen naar andere gouvernementen vertrokken, hebben anderen dwangarbeid gekregen, terwijl de lui die een beetje slimmer waren zich koest zijn gaan houden en een legaal handeltje zijn begonnen of een andere wettige onderneming. Het meest verbazingwekkend was dat na de invoering van één enkele belasting om een of andere reden ook de andere misdaad afnam. Misschien doordat de Zavolzjanen allemaal opeens iets gewichtigs kregen en meer matiging betrachtten in hun woorden, daden en zelfs lichamelijke bewegingen? Het aantal ambtenaren liep sterk terug, omdat veel gaarders en controleurs overbodig waren geworden, terwijl er een stortvloed aan kooplieden en ondernemers uit andere gouvernementen kwam, omdat het hun voordelig leek om in Zavolzje te wonen en zaken te doen. Het geld stroomde in de gouvernementskas, zodat er bij ons de laatste jaren veel nieuwe huizen zijn gebouwd, en ziekenhuizen, en scholen, en wegen zijn aangelegd, zodat men zelfs aan een eigen theater is gaan denken.

Men kwam uit de hoofdsteden en andere streken om onze wonderen te aanschouwen, wilde het ook in andere gouvernementen zo organiseren, maar ergens is er daar bij hen toch iets misgegaan.

Over waardigheid

“Zegt u eens, mijn zoon, waarin onderscheidt bedelarij zich volgens u van armoede?”

“Bedelarij van armoede? Wel, een arme heeft anders dan een bedelaar een dak boven zijn hoofd, te eten en hij hult zich niet in lompen, maar kleedt zich fatsoenlijk. Armoede kan nobel zijn, maar bedelarij is afschuwelijk.”

“Of, zoals de auteur van een bovenmatig opgehemelde roman het uitdrukte, bedelarij is een ondeugd, waarvoor je met een stok uit de maatschappij wordt verjaagd.”

“Staat u mij toe, eerwaarde, is het over Misdaad en straf dut u zo streng oordeelt?”

“Over literatuur hebben we het later wel eens, Anton Antonovitsj, nu gaat het over iets anders. Met name over het feit dat iemand die honger heeft, die geen kleren en geen huis heeft, niet nobel in zijn doen en laten kan zijn of knap. En al lezen we in de Heilige Schrift en in de heiligenlevens dan veel over gelukzaligen en profeten die in lange hemden liepen en zich totaal niet om voeding en welvoeglijkheid bekommerden, voor gewone mensen is het wel degelijk schadelijk om een voorbeeld te nemen aan deze heilige lieden Gods, want het is verschrikkelijk en tegennatuurlijk om je een samenleving voor te stellen die geheel en al bestaat uit leden die hun vlees doden, zich behangen met gewichten en maar profeteren. Dat is niet wat God van Zijn kinderen wil, wel dat ze zich waardig gedragen.”

“Op dit punt ben ik het volledig met u eens, ook al is het niet een erg Russische visie, maar ik wil het toch voor meneer Dostojevski opnemen. Wat hebt u tegen de roman Misdaad en straf?”

“Ach, die meneer Dostojevski hebt u wel hoog, hè? Nou ja, vooruit dan maar. Ik vind dat de auteur zich zijn opdracht te gemakkelijk heeft gesteld toen hij de trotse Raskolnikov niet alleen die weerzinwekkende oude woekeraarster liet vermoorden, maar ook nog eens haar zachtaardige, onschuldige zuster. Meneer Dostojevski was gewoon bang dat de lezer de misdadiger om die woekeraarster alleen niet zou willen veroordelen, alsof hij zeggen wilde: met zo’n secreet hoeven we helemaal geen medelijden te hebben. Terwijl God helemaal geen secreten erkent, iedereen is Hem even dierbaar. Kijk, als de schrijver de hele onwaardigheid van het doden van mensen aan alleen die woekeraarster had laten zien, was het iets anders geweest.”

“De ontoelaatbaarheid daarvan, bedoelt u?”

“De onwaardigheid. Een bijl of enig ander voorwerp ter hand nemen en een ander mens de hersenpan inslaan, dat is vóór alles onwaardig aan de menselijke stand. Want wat is een zonde? Dat is nu juist een handeling waarmee de mens zijn waardigheid verliest. Ja ja, Anton Antonovitsj, ik kom opnieuw, voor de honderdste maal, op dit thema terug, omdat ik, hoe langer ik op aarde leef, er steeds meer van overtuigd raak dat juist een gevoel van waardigheid de hoeksteen van de rechtvaardige maatschappij vormt en de voorbeschikking zelve van de mens is. Ik heb u gezegd dat de waardigheid op drie walvissen rust, waarvan de namen wettigheid, verzadiging en onderwijs zijn. Over gehoorzaamheid aan de wet is genoeg gezegd, over het nut van verstandig, door God geïnspireerd onderwijs hebt u mij zelf zeer welsprekend onderhouden, zodat ik er zelfs niets aan heb toe te voegen. Maar je kunt niet de grondslag der grondslagen achter deze schitterende materie vergeten – de menselijke buik, die in onze taal niet toevallig een gelijke betekenis is als het woord “leven.” Als de buik leeg is, hebben we te maken met bedelarij, en de bedelaar is gelijk aan het dier, want hij denkt alleen maar aan hoe hij zijn buik vol moet krijgen; voor enige andere, hogere opwekking heeft hij geen kracht meer over.”

“Waartoe zegt u mij dit, vader?”

“Omdat u een machthebber bent en het uw eerste verantwoordelijkheid is om te zorgen dat iedere inwoner van het gouvernement een stuk brood heeft en een dak boven zijn hoofd, aangezien een mens zonder deze basisvoorwaarden geen waardigheid kan hebben, en iemand die geen waardigheid heeft, is geen burger. Niet iedereen kan rijk zijn, dat hoeft ook helemaal niet, maar iedereen moet wel een volle maag hebben. Dat is niet alleen nodig voor de misdeelden zelf, maar in niet mindere mate voor alle anderen, zodat ze hun zachte brood niet in stiekeme verborgenheid eten voor de mensen die honger lijden. De feestvierder tussen bedelarij en geweeklaag kent geen waardigheid.”

“Dat is waarlijk zo, eerwaarde. Ik heb daaraan gedacht en zelfs berekend dat er niet zo heel veel middelen nodig zijn voor de steun van mensen die het echt nodig hebben. Is het dan allemaal zo makkelijk? Alleen de hongerigen te eten geven en de mensen krijgen meteen Selbstachtung?”

“Nee, mijn zoon. Niet meteen, en verzadiging is nog maar het begin. Verder dient elke belediging van de persoonlijkheid te worden uitgeroeid, iets waar bij ons in Rusland naar onze aloude traditie geen enkele betekenis aan wordt toegekend. U weet zelf wel dat schelden bij ons geen zeer doet en dat een draai om je oren van hogerhand door het gewone volk als een vaderlijke vermaning wordt gezien. Ook het pak rammel is alom wijd verbreid. Wat nu Selbstachtung, met dat aftuigen. Dus laten u en ik afspreken: bij ons in het gouvernement krijgt niemand meer slaag voor wat ook, zelfs niet bij besluit van de dorpsvergadering van de boeren om hun eigen mensen te laten aftuigen. Voor eens en voor altijd verbieden. Ik laat ook de geestelijken in de kerken prediken dat de ouders hun kinderen niet moeten slaan, of misschien alleen degenen die het zo bont maken dat er geen land meer mee te bezeilen is. Uit kinderen die slaag hebben gekregen, groeien geen burgers voort, maar horigen. Het zou ook mooi zijn om schelden te verbieden, maar dat is natuurlijk een droom. Ik bezondig me daar zelf ook aan.”

“Het zou ook prachtig zijn, eerwaarde, als mensen van eenvoudige stand in openbare gebouwen met “u” en “meneer die en die” zouden worden aangesproken. Dat is voor de Selbstachtung heel belangrijk. Het kan ook met naam en vadersnaam, dat is ook goed.”

“Goed is het wel, maar is het niet wat vroeg? Die boertjes schrikken zich dood als iemand pardoes met “u” begint. Dan vermoeden ze een of andere intrige van hogerhand, zoals in 1861 bij de emancipatie. Nee, daar zullen we mee moeten wachten tot er een generatie is opgegroeid die geen slaag heeft gekregen.”

“Ach, vader, moet u zich eens voorstellen wat een gezegende tijden er aan zullen breken als onze gewone man geen vreemde als ik als gouverneur krijgt, maar hij naar eigen goeddunken een verkiezing kan houden en uit zijn eigen midden de waardigste die hij kent en hoogacht kan kiezen! Dan ontstaat er een paradijs op Russische bodem!”

“Daar zou ik alleen niet te veel haast mee maken. Laat onze kleine luiden eerst een beetje waardigheid opdoen en burgers worden, dan kun je ook aan een verkiezing denken. Want nu kiezen ze misschien Filka de kroegbaas tot gouverneur, als hij een paar vaatjes korenwijn voor hen het plein op rolt…”

Toelichting. Met betrekking tot waardigheid weten we niet wat we nog toe moeten voegen, omdat het een subtiele materie is en moeilijk kwantificeerbaar, en er ook nog niet zo veel tijd is verstreken – de generatie die geen slaag heeft gekregen, waar de eerwaarde het over had, is nog niet eens de schoolbanken uit. Stomdronken mensen, die in een greppel liggen, zie je de laatste tijd minder bij ons. En als ze de straat op gaan, zijn ze zich een stuk netter gaan kleden. Maar dat komt misschien doordat er minder armoede is gekomen door de bovenvermelde ontwikkeling van handel en diverse vormen van nijverheid. Echt, we weten het eigenlijk niet…Hoewel we vorig jaar wel de volgende geschiedenis hadden: agent Sjtoekin had kleinburger Seljodkin voor “varken” uitgemaakt. Vroeger zou Seljodkin een dergelijke aanspreekvorm als een streling van het oor hebben gezien, terwijl hij de ambtsdrager nu antwoordde: “Je bent zelf een varken.” En de vrederechter zag daar geen enkel kwaad in. Misschien dat de Zavolzjanen toch wel meer waardigheid kennen.