HOOFDSTUK X
Er was geen maan die avond en slechts enkele sterren twinkelden tussen de traag voortglijdende wolken.
Lucy Bostil had haar tante moeten ontwijken om het huis uit te komen en om de een of andere, aan Lucy onbekende reden was die waardige dame achterdochtig geweest. Om praktische redenen had Lucy haar lichte jurkje verwisseld voor een donkerder en degelijker rijkostuumpje.
Met bonzend hart haastte ze zich nu voort door het donker en dat bonzen werd niet alleen veroorzaakt door haar liefde en het vooruitzicht Lin eindelijk weer te zien. De steelse ontsnapping, het verschalken van de bewakers, de duisternis, de stilte - al die dingen appelleerden aan het een of andere vreemde, diep in haar verscholen instinct, opwindend, begeesterend, avontuurlijk.
Eensklaps meende ze een voetstap achter zich te horen en ze bleef staan, roerloos. Luisterend kwam ze tot de conclusie dat ze zich vergist moest hebben en liep verder. Maar toen keek ze om. Zag ze daar een schaduw - donkerder dan de andere - bewegen? Het moest inbeelding van haar zijn. Maar toch voelde ze een lichte rilling door zich heen gaan. Het was alsof haar instinct haar zei, dat er iets was - een vreemd onbestemd iets.
Dan zette ze echter haar onrust beslist van zich af en betrad het bospad dat naar de afgesproken plaats leidde. Eensklaps klonk er geritsel tussen de bladeren, een flitsende snelle schaduw schoot toe.
Twee sterke armen tilden haar van de grond, een harde hand werd voor haar mond geklemd. Ze voelde hoe ze snel dieper het bos in gedragen werd.
Lucy trachtte zich te verzetten, maar de greep van de armen bleef onwrikbaar. Ze trachtte te schreeuwen, maar de wrede hand verstikte alle geluid. Haar neusgaten werden bijna dichtgeknepen door twee harde vingers die naar paarden roken. Een laaiend angstgevoel schokte eensklaps door haar heen., De enige man ter wereld voor wie ze echt bang was, moest het zijn... Cordts! Ze voelde zich zo slap worden als een vod en bijna was ze bezwijmd. Maar toen voelde ze hoe ze op de grond werd neergezet terwijl een ruwe hand haar schudde.
'Geen woord, meisje!' Ze zag een revolver glanzen vlak voor haar ogen. Het was haar instinctieve angst die haar weer wat bij zinnen bracht.
'Ik... zal ... stil... zijn,' stamelde ze. Ze wist dat er nu gebeurd was wat haar vader altijd had gevreesd. Cordts!
De man voor haar deed een stap achterwaarts. Hij was lang en mager, slonzig. Maar Cordts was het niet! Ze kneep de ogen samen en in het zwakke sterrenlicht herkende ze nu Joel Creech's vader.
'Oh, Goddank!' fluisterde ze in immense opluchting. 'Ik dacht... dat U Cordts was!'
'Stil!' fluisterde hij terug en schudde haar opnieuw met ruwe hand.
Het begon tot Lucy door te dringen dat ze door iets kwaads bedreigd werd, ook al was deze man Cordts dan niet. Haar brein kon het niet vatten. Ze was sprakeloos van verbijstering.
'Wat... ter wereld... heeft dit te betekenen?' hijgde ze dan verstikt.
Angstgevoelens voor Creech had ze niet. Lang geleden toen ze nog klein was en hij en haar vader nog bevriend waren geweest, had ze vaak genoeg paardje gereden op zijn knie. Tussen Creech en Cordts lag een onmetelijke afstand. Maar dat nam niet weg dat ze met bruut geweld was vast gegrepen en hier tussen de bosjes gesleurd.
Creech boog zich over haar heen. Zijn lugubere gezicht, de vreemde gloed in zijn sombere ogen deden haar terugdeinzen. 'Bostil heeft mij in het ongeluk gestort en mijn paarden gedood,' fluisterde hij grimmig. 'Daarom neem ik jou mee. Ik houd je in gijzeling voor de King en Sarchedon... en al zijn andere renpaarden!'
'Oh!' riep Lucy uit met een verrassing die ook iets van verlichting had. 'Dan wilt u me dus geen kwaad doen?'
De man zweeg even als nadenkend over een nieuw aspect van de zaak dat hem nog niet eerder was opgevallen. 'Lucy Bostil, ik ben een gebroken man en half gek van verdriet en haat. Maar God weet dat de gedachte jou iets aan te doen nog nooit bij me is opgekomen. Ik zal je geen haar krenken... als je tenminste gehoorzaam met me meegaat.' 'Waarheen wilt u me dan brengen?' 'Diep in de canyons waar niemand me kan vinden. 'Het zal een zware tocht voor je zijn, maar daar is eenmaal niets aan te doen... Ik wil Bostil kapot maken zoals hij het mij gedaan heeft. Ik zal hem zeggen dat ik je aan Cordts zal verkopen als hij zijn paarden niet aan me afstaat.' 'Oh, Creech... nee toch!' hijgde ze. 'Lucy, geloof niet dat ik me thuisvoel in deze rol van ploert,' zei hij triest. 'Maar Bostil zal voor jou wel afstand willen doen van de paarden.'
'Creech, ik vrees van niet. Laat me terug gaan. Ik zal het tegen niemand zeggen. Ik neem het u niet eens kwalijk... ik geloof dat ik het wel kan begrijpen. Mijn vader is... Maar daar hoeft u mij toch niet voor te laten lijden!'
'Geen woord meer,' zei hij eensklaps weer grimmig. 'Stap op dit paard en rijd voor me uit.'
Hij leidde haar naar een schrale mustang. Lucy hees zich in het zadel. Ze had bijna kunnen lachen om de ironie van het lot dat haar een rijkostuum had doen aantrekken. Toen moest ze aan Slone denken. Hij zou wachten en wachten en verschrikkelijk ongerust zijn.
Plotseling merkte Lucy dichtbij een tweede man op met twee mustangs. Hij steeg op en reed voor haar uit en toen herkende ze Joel Creech. Dat besef deed nieuwe angst in haar opwellen ; ze herinnerde zich zijn bedreiging. Maar de vader kon de zoon wel baas.
'Doorrijden,' zei Creech.
En zo begon Lucy de tocht, met twee mannen en een lastpaard, over de mysterieuze nachtelijke prairie. Ze reden in een wijde boog rond Bostil's Ford heen en Lucy wist dat ze koerszetten naar het noorden, naar het verschrikkelijke onherbergzame gebied van de canyons, onbewoond en welhaast onbetreden door de mens. Er werd gezegd dat Cordts en zijn bende er hun schuilhol hadden. Als de Creech.es Cordts eens tegen het lijf liepen? Lucy durfde er nauwelijks aan te denken. En wat zou Slone doen? Zou hij trachten haar spoor te volgen?
Met deze en dergelijke gedachten was Lucy's brein bezig terwijl ze verder reed. Tenslotte maakte Creech halt en gebood haar af te stijgen.
'Waar zijn we?' vroeg Lucy.
'Dat doet er niet toe. Probeer maar wat te slapen ; je zult het nodig hebben.' Hij spreidde een deken, legde haar zadel erop en gooide er een tweede deken bij. 'De vraag is of ik je moet vastbinden of niet?' zei Creech. 'Als ik het doe, zul je er last van krijgen. En dit zal de zwaarste rit worden die je ooit hebt gemaakt.'
'U bedoelt of ik zal proberen te ontsnappen of niet?'
'Dat bedoel ik, ja.'
Lucy dacht koortsachtig snel na. Ze wilde zich liefst niet door een belofte binden, maar de volgende dag zouden ze midden in het wilde canyongebied zitten waar ze heg noch steg wist, waar ontsnapping zou gelijkstaan aan zelfmoord.
'Creech, ik geef mijn woord dat ik niet zal proberen te ontsnappen. Is dat voldoende voor je?'
Creech antwoordde niet direct. 'Ik denk van wel.'
'In orde, dan hebt u mijn woord.' 'Verstandig van je. En ga nu maar slapen.' Lucy strekte zich uit en trok de deken over zich heen. Aanvankelijk wilde de slaap niet komen, want allerlei gedachten speelden door haar brein. Wat zou de arme tante Jane doen wanneer ze de volgende morgen haar vermissing ontdekte? Wat zou Holley doen? Wanneer zou Bostil terugkeren? En Slone - Lucy vond het het ergst voor hem, want hij hield het meest van haar. Met haar gedachten bij Slone viel ze tenslotte in slaap.
Toen Lucy de volgende ochtend ontwaakte, hoorde ze het knetteren van vlammen en rook ze de geur van een houtvuur. In het grauwe licht van de dageraad zag ze de Creeches bij een kampvuur bezig.
De oude Creech wenkte haar toen hij zag dat ze wakker was. 'Kom eten,' riep hij. 'Je zult het nodig hebben.'
Lucy at werktuiglijk het onappetijtelijke voedsel. De Creeches begonnen snel het kamp op te breken. Lucy werd aan zichzelf overgelaten.
'Je kunt de paarden wel vast halen als je wilt,' riep Creech haar toe en toen Lucy naar de plaats liep waar de mustangs graasden, hoorde ze hem tegen zijn zoon uitvallen. 'Kom terug jij! Laat dat meisje met rust of ik zal er je een geven!'
Lucy dreef drie van de mustangs naar het kamp waar Creech ze begon op te zadelen. De vierde, het pakdier, vond Lucy tussen een groepje cederbomen een eindje verder. Toen ze met hem terugkwam, was Joel al opgestegen, luisterend naar de instructies die zijn vader hem gaf.
'Als je terugkomt, volg dan deze canyon tot het einde. Hij loopt uit op een hoog rotsplateau met pijnbomen. Daar zal ik je opwachten. En zonder Bostil's paarden hoef je niet te komen. Je weet wat je tegen Bostil moet zeggen als hij je bedreigt of weigert de paarden af te staan of zijn ruiters achter me aan stuurt. Je weet wat je te doen staat. Tot kijk.'
Joel Creech reed weg in de richting van de naakte golvende woestijn.
'En wij gaan de andere kant uit,' zei Creech tegen Lucy en opstijgend gebaarde hij haar achter hem aan te rijden. Het begin van de weg leidde tussen cederbomen door en het idee kwam in Lucy op de kleine groene besjes te plukken en ze hier en daar te laten vallen om een soort volgbaar spoor te maken. Stiekem begon ze de zakken van haar jasje vol te stoppen.
Creech reed voorop zonder om te kijken en spoedig kwamen ze via een moeilijk toegankelijke poort van rotsblokken in een grote canyon uit, onvoorstelbaar ruw, die in noordelijke richting scheen te leiden. Heel in de verte was boven de doolhof van scheuren en spleten een lange zwarte streep zichtbaar als een donkere wolk aan de horizon.
Creech had niets te veel gezegd met zijn waarschuwing dat ze een harde rit voor de boeg hadden. In meedogenloze dagtochten trokken ze steeds verder dat onherbergzame gebied binnen en zelfs in haar slaap zag Lucy nog een eindeloze stoet beelden aan zich voorbij trekken - diepe smalle ravijnen, als overwoekerd met wild geboomte of kaal en zongeblakerd - grillige rotsformaties en torenhoge bergen leisteen en steenslag - en vooral mijlen en mijlen en mijlen van kronkelende canyonwanden.
Creech was stil en in zichzelf gekeerd, maar niet onvriendelijk. Het leek of hij een taak vervulde hem door een hogere macht opgelegd, een onaangename maar onomkoombare taak.
De derde dag begon hij onrustig te worden ; op een hoog punt bracht hij vaak zijn paard tot stilstand om de omgeving en vooral het gebied dat ze achter zich hadden liggen te verkennen. Hoewel Lucy dit vreemd vond omdat het haar onmogelijk scheen dat er nu al iemand op hun spoor kon zitten, begon Creech's rusteloosheid zich steeds meer aan haar mee te delen. En toen Creech opnieuw zijn paard tot staan bracht op een hoge kam die een wijd uitzicht bood over het ruwe tafelgebergte dat ze doortrokken hadden, ontdekte Lucy de reden van 's mans rusteloosheid - kleine donker bewegende vlekjes ver achter hen.
'Je ziet het zeker wel,' zei Creech.
'Paarden,' antwoordde Lucy.
Hij knikte somber zonder antwoord te geven.
'Worden we gevolgd?' vroeg Lucy beverig.
'Reken maar! Al twee dagen... en ik snap er niks van. Ze kunnen ons nooit gezien hebben. En toch blijven ze maar komen.'
'Ze! Wie?' vroeg ze snel.
'Ik zeg het je niet graag, maar ik moet wel, denk ik. Dat is Cordts met twee van zijn handlangers.'
'Oh... nee toch!' riep Lucy ontzet uit. De laaiende angst die ze gevoeld had toen Creech haar overmeesterd had tussen de bomen, was eensklaps weer terug.
'Het moet Cordts zijn,' antwoordde Creech. 'Ik heb zijn paard zien grazen in een zijcanyon twee dagen geleden. Ik dacht dat ik er onopgemerkt langs geglipt was. Maar iemand moet ons gezien hebben. Wat ik echter niet snap, is dat ze ons zo goed blijven volgen. Cordts is een slecht spoorzoeker. Dick Sears was de enige die er iets van kon en die is dood. Onbegrijpelijk!'
'Creech, ik heb een spoor achtergelaten,' bekende Lucy.
'Wat!'
Ze vertelde het hem van de cederbessen.
'Wel, heb ik...' Creech onderdrukte een vloek. Hij scheen eerder verbaasd dan verontwaardigd. 'Enfin, als Cordts je nu te pakken krijgt, heb je het aan jezelf te wijten.'
'Oh!' riep Lucy koortsachtig uit. 'Dat niet! We moeten hem afschudden!... In Godsnaam, Creech, zorg dat hij me niet te pakken krijgt!'
En Creech verliet het open hoogland en koos opnieuw zijn weg door het labyrinth van canyons.
De nacht was een zwarte leegte voor Lucy en reeds bij het eerste ochtendgloren trok Creech weer verder, noch Lucy, noch de paarden sparend. Die nacht droomde Lucy dat Cordts haar gevangen genomen had en met zich mee voerde, nog dieper het labyrinth van canyons en ravijnen in. En ze ontwaakte badend in haar zweet.
Ook de volgende dag joeg Creech haar genadeloos voort tot ze halverwege de middag een hoog bergplateau bereikten, begroeid met pijnbomen en hoog gebleekt gras. Daar rustten ze uit.
'Voor Cordts hoeven we nu niet bang meer te zijn,' zei Creech. 'Je hebt je kranig gehouden en, bij God, als ik dit nog eens moest doen, zou ik er niet meer aan beginnen!'
'Oh, weet u zeker dat we ze afgeschud hebben?' vroeg Lucy angstig.
'Zo zeker als ik hier voor je sta. Cordts is geen spoorzoeker.'
'Maar als hij ons nu toch vindt?' 'Wel, ik geloof niet dat ik voor Cordts hoef onder te doen als het om een snelle trek gaat!'
Lucy staarde de man verbaasd aan. 'Dus... u zou het voor me opnemen? En toch hebt u me dagen lang voortgesleept over deze verschrikkelijke rotsen. En u zei dat u me aan Cordts zou overleveren als...'
Creech sloeg de ogen neer. 'Wel, ik schijn toch niet zo'n succes te zijn in de rol van ploert.'
'Toen ik nog klein was, was u altijd heel lief voor me. Ik weet nog goed dat ik vaak paardje heb gereden op uw knie.'
'Lucy, ik heb daar allemaal niet aan gedacht toen ik je gevangen nam. Ik zag je alleen maar als een middel om een doel te bereiken. Bostil haatte me. Hij heeft me kapot gemaakt. Wraak was de enige gedachte die me bezielde... En ik kon me alleen maar wreken door middel van jou.'
'Creech, ik praat het niet goed wat vader gedaan heeft. Hij... hij is onmenselijk als het om paarden gaat. Ik weet dat hij u groot onrecht heeft aangedaan. Maar waarom hebt u niet met hem zelf afgerekend in plaats van mij in deze ellende te slepen?'
'Wel, ook daaraan heb ik niet gedacht. Ik wou nu dat ik het maar wel gedaan had.'
Hij verviel tot stilzwijgen en staarde somber voor zich uit.
De plaats waar Creech zijn definitieve kamp opsloeg om de komst van zijn zoon af te wachten, bood een wijds uitzicht op het wilde berggebied, majestueus in zijn ongenaakbare schoonheid. Het dichte pijnbos week daar uiteen rond een weelderige grasvlakte, die uitliep op de rand van het bergplateau. Van die rand voerde een steile rotswand omlaag naar het hoofd van de canyon en zover het oog reikte, strekte het netwerk van kloven en ravijnen zich daar uit, een schouwspel van huiveringwekkende pracht en majesteit.
Het waren vreemde onwezenlijke dagen die Lucy daar op dat hoge bergplateau doorbracht. Haar sterke gestel deed haar de vermoeienissen en ontberingen van de barre tocht snel te boven komen. Vele uren bracht ze door, uitstarend over de adembenemende pracht van het vergezicht dat zich voor haar blikken ontrolde, beschermd tegen zon en wind door de knoestige stam van een cederboom. Vooral de wind was hun onafscheidelijke metgezel op dat hoge plateau, een droge harde wind uit het westen die huilde door de kruinen van de bomen en het lange zongebleekte gras platlegde. Creech had een muur van rotsstenen moeten bouwen rond de plaats van het kampvuur omdat het gevaar van brand in het kurkdroge gras lang niet denkbeeldig was.
Op een middag zat Lucy te dutten op haar vaste plaatsje onder de cederboom toen ze eensklaps wakker schrok door een kreet van Creech.
Hij stond uit te staren over de canyon en toen hij het gezicht naar haar toewendde, glimlachte hij. Het was een glimlachje tegelijk triomfantelijk en triest.
'Joel komt eraan met de paarden' Lucy sprong op, bevend en geagiteerd: 'Oh... Waar? Waar dan?'
Creech wees. 'Daar beneden langs de voet van die rode rotswand. Een rij paarden. Het lijken wel kruipende mieren zo te zien... Nu zijn ze weer weg... achter een bergkam.'
Het kwam Lucy voor alsof het een eeuwigheid duurde voordat ze de paarden zelf ook in het oog kreeg, langzaam omhoog zigzaggend langs de rotswand. Ze verdwenen weer en het duurde een tweede de eeuwigheid voordat ze weer zichtbaar werden, nu echter al heel dicht onder de rand. Haar gemoed schoot vol toen ze Sage King en Sarchedon herkende. Joel Creech bereed Sage King. Sarchedon aan de teugel meevoerend en door de andere paarden gevolgd. Nu hij vlak terrein bereikt had, reed hij in volle galop.
'Waarom heeft hij zo'n haast?' vroeg Lucy verbaasd. 'Na die lange klim uit de canyon is het gekkenwerk om de paarden zo op te jagen.'
'Het is maar te hopen dat hij er geen reden voor heeft,' mompelde Creech en hij liep zijn zoon snel tegemoet.
Ook Lucy haastte zich naar voren en de King brieste toen hij haar herkende. Bij uitzondering scheen hij blij Lucy te zien. Hij had het kennelijk zwaar te verduren gehad, maar hij was niet uitgeput - alleen maar heet en bezweet. Sarch kwam naar Lucy toe en duwde zijn grote snoet bijna in haar gezicht. Ze sloeg haar armen om de fiere gespierde hals en voelde hem beven. Lucy hoorde ook de andere paarden aankomen ; ze herkende Two Face's schelle gehinnik en wilde al naar haar toe lopen toen Creech's scherpe stem haar weerhield.
'Wat zeg je daar?' hoorde ze hem tegen zijn zoon zeggen.
'Dat ik reden genoeg had om haast te maken,' snauwde Joel terug. 'Cordts en Hutch zitten achter me aan!'
'Wat?' brulde Creech, de doodsbleke Joel bij de schouders grijpend en dooreen schuddend.
'Cordts en Hutch zagen me vanuit een van die zijcanyons. En ze zitten me vlak op de hielen!'
Creech wierp zijn zoon een lange onderzoekende blik toe en wendde zich dan af.
'Help me pakken. Jij ook, Lucy. We moeten maken dat we nier vandaan komen.'
Vechtend tegen een verlammend angstgevoel trachtte Lucy te helpen.
De Creeches hadden het kamp in een oogwenk opgebroken, maar toen het erom ging de paarden bijeen te drijven, dreigde er oponthoud. Sarchedon, Two Face, Dusty Ben en Plume liepen een eindje verder te grazen en toen Joel achter ze aan ging, galoppeerden ze weg in de richting van het bos.
'Mooie paardenmenner ben jij!' riep Creech minachtend.
'Zal ik achter ze aan gaan met de King?'
'Nee, daar is geen tijd meer voor. Zorg maar dat de King er niet ook vandoor gaat.' Creech ving zijn eigen mustangs en zadelde ze koortsachtig op. 'Lucy, Cordts kan beter achter Sarchedon en de andere paarden aan gaan dan achter ons.'
Even later reden ze weg door het bos, Creech voorop, Lucy in het midden en Joel als laatste in de rij op de King. De twee ongezadelde mustangs die de bagage droegen, dreven ze voor zich uit. Ze vorderden snel op de vlakke veerkrachtige bosgrond.
Kille vrees had zich opnieuw rond Lucy's hart. Wat zou het einde van deze vlucht zijn? De rusteloze blikken die Creech als maar over zijn schouder bleef werpen, droegen er niet toe bij haar geruster te stemmen.
Een poos later lieten ze het bos achter zich en kwamen uit op een winderige grasvlakte. Creech reed tot vlak voor de ingang van een omlaag voerende canyon en steeg daar af. 'Stijg af, Lucy. Jij ook, Joel. Ik rijd de canyon in met Lucy en de
King. Jij gaat verder met de andere paarden en doet of je probeert Cordts van je af te schudden. Begrepen?'
Joel schudde het hoofd. Zijn gezicht had een vreemde onheilspellende uitdrukking die Lucy onwillekeurig deed huiveren. Zijn vader herhaalde zijn woorden.
'Dus de bedoeling is dat ik Cordts achter me aan krijg?' vroeg Joel.
'Ja. Maar je hoeft niet bang van hem te zijn. Jou zal hij niets doen.'
Joel schudde halsstarrig het hoofd. 'Ik doe het niet. Ik ga met jou mee. Wat is dat voor een rare streek, vader? Langs die weg ga je naar het Ford terug. Langs de andere kant is het veel veiliger.'
Het scheen Creech moeite te kosten zijn kalmte te bewaren. 'Ik breng Lucy en de King naar Bostil terug.'
Joel bauwde de woorden van zijn vader na, ze langzaam verwerkend. 'Je brengt ze allebei terug? Het meisje... en het paard?'
'Ja, allebei. Ik ben van gedachten veranderd, Joel. En nu...'
Maar Creech maakte zijn woorden niet af. Joel Creech werd eensklaps aangegrepen door een verschrikkelijke razernij. Het leek alsof het laatste draadje dat zijn brein nog met de gave van de rede verbond eensklaps knapte. Zijn gezicht kreeg een vaalgroene tint. Zijn ogen puilden uit de kassen. Zijn kaken maakten krampachtige kauwende bewegingen. Het schuim stond hem op de lippen. Zijn mond brabbelde onverstaanbare woorden.
'Hou je mond!' brulde zijn vader eensklaps.
'Voor jou zeker?' krijste Joel schel. 'En je neemt dat meisje niet mee ook... Ze is van mij. Van mij, versta je?'
'Je bent gek!' brulde Creech schor, terwijl ontzetting zich aftekende op zijn gezicht. 'Ze hebben het altijd wel gezegd maar ik heb het nooit willen geloven!'
'Als ik gek ben, dan heeft zij het me gemaakt... weet je wat ik ga doen?... Ik ga haar spiernaakt uitkleden en...'
Lucy zag de oude Creech naar voren springen. Ze zag hoe de beide mannen, vader en zoon elkaar te lijf gingen als wilde beesten, in een strijd op leven en dood. Ze vochten om het bezit van de revolver die door Joel half uit het holster was getrokken. Maar Joel scheen over een bovenmenselijke kracht te beschikken. Hij liet de revolver niet los en heel langzaam wrong hij de loop naar zijn vaders lichaam. Lucy gilde. Creech brulde schor. Een schot knalde en Creech's stem verstomde eensklaps. Hij strompelde achteruit en zijn armen gingen omhoog in een verschrikkelijk onherroepelijk gebaar. Hij sloeg op de grond neer en bleef roerloos liggen. Joel boog zich over de dode man heen, bevend en hijgend, maar hij scheen nauwelijks te beseffen wat hij gedaan had. Zijn handelingen waren zuiver instinctief. Hij was het dier dat zich vrij geklauwd had. Dat bewees ook het feit dat hij niet eens opmerkte dat hij zijn revolver naast het holster stak en op de grond liet vallen toen hij het wapen wilden opsteken.
De aanblik van die revolver daar in het gras brak de ban van afgrijzen waaraan Lucy overgeleverd was geweest. Ze wist dat ze zou moeten vechten tegen een lot erger dan de dood. Met een snelle blik schatte ze de afstand naar de King. Joel keerde zich langzaam naar haar toe. Toen sprong Lucy flitsend snel naar de King en ze had haar hand al aan de teugel toen ijzeren handen haar van achter beet grepen en met tomeloze kracht neersmeten in het gras. Maar ondanks de schrijnende pijn die door haar heen schokte, bleef haar brein helder. Ze zag de revolver vlak bij in het gras liggen en zich katachtig snel om en om rollend slaagde ze erin het wapen in bezit te krijgen, op hetzelfde moment dat Joel zich als een panter op haar stortte. Zijn gewicht verpletterde haar en zijn dierlijke kracht maakte haar greep om het wapen tot die van een klein kind. Hij rukte het uit haar hand en gooide het ergens verloren. Toen trachtte hij haar op haar rug te draaien en hij ranselde haar met wrede harde slagen van zijn vlakke hand toen ze zich verzette. Dan rukte hij haar om met onweerstaanbaar geweld en ze voelde zijn hijgende adem in haar gezicht, zag het vuur van de waanzin branden in zijn ogen. Dan, met handen als stalen klauwen, scheurde hij haar blouse van haar lichaam.
Een ander licht begon eensklaps in Joel Creech's ogen te branden toen hij haar zwoegende boezem, haar naakte vlees zag. En Lucy wist dat een schande veel erger dan de dood haar wachtte.
Snel en venijnig als een kat zette ze eensklaps haar tanden in zijn arm. Ze beet diep en hield vast. Creech jankte als een dolle hond en sloeg haar waar hij haar raken kon met zijn vrije hand. Uitzinnig van pijn richtte hij zich half op en met de weeë smaak van bloed in haar mond dook Lucy onder hem door en sprong weg. Maar ze struikelde over het lichaam van zijn vader en opnieuw wierp Joel zich op haar. Ze sloeg op de grond neer en had niet meer de kracht overeind te komen. Razend en tierend knielde hij bij haar neer, haar met een wrede scherpe knie in bedwang houdend. Hij haalde een lasso naar zich toe, sneed die in tweeën, bond het ene eind aan haar pols en het andere aan haar enkel. Hij stond op, beide einden van de lasso vasthoudend. Met een snelle greep maakte hij zich vervolgens van Kings teugels meester.
Creech bleef zo even staan, een heilloos licht van triomf brandend in de ogen. Een lang gekoesterde waanzinnige begeerte naar wraak was in vervulling gegaan. Toen leidde hij het paard tot naast Lucy.
Behoedzaam bukte hij zich en greep haar beet. Lucy bleef zich wild verzetten omdat dat haar enige kans op redding was van dat andere. Liever dood dan die schande.
Sage King droeg geen zadel, alleen een paardedeken op zijn rug geriemd. Joel tilde haar op de deken en terwijl ze heftig bleef tegenspartelen trok hij haar armen omlaag langs de hals van de King en bond ze aan elkaar vast. Toen trok hij hard aan het koord rond haar enkel en bond dat aan haar andere enkel vast.
Creech had zijn bedreiging goeddeels ten uitvoer gebracht. Maar in Lucy welde vaag de hoop op dat ze het er misschien toch nog levend zou afbrengen. Misschien zou haar stem genoeg macht over de King hebben om... Maar Creech maakte nog geen aanstalten om het paard de vrijheid te geven. Met een afschuwelijk grijnslachje raapte hij de revolver op, liep een eindje verder naar een plek waar het gras niet vertrappeld en ongerept was. De wind blies nog altijd fel over het plateau.
'Goed kijken!' schreeuwde Creech triomfantelijk en de revolver tussen het hoge gras houdend haalde hij de trekker over.
Sage King steigerde even maar kwam weer tot rust. En langs de hals van het paard zag Lucy een klein vuurtongetje opflikkeren tussen het gras, begeleid door een zacht knetterend geluidje. Toen maakte de wind zich van het vuur meester en een zich snel uitbreidende golf van vlammen wrat zich brullend een weg naar het bos.
De vage hoop in Lucy's brein stierf weg, verstikt door diepe wanhoop. In Creech's waanzinnige brein was de afgrijselijke gedachte opgekomen haar het brandende bos in te jagen, haar een afschuwelijke vuurdood te laten sterven!
Ze zag hoe hij snel en handig Sage Kings toom losgespte.
Lucy kon haar eigen ogen niet geloven. Waarom bleef de King staan? Hij bleef daar roerloos staan, met opgeprikte oren.
Creech stapte naar achter en zijn hand klauwde zich vast in Lucy's kleren. Hij was blijkbaar nog niet tevreden, wilde haar alle kleren van het lichaam rukken, zijn bedreiging ten volle waar maken. Hij ontblootte zijn tanden in een afzichtelijke grijns, een waanzinnige vreugde brandde in zijn ogen.
Maar dan liet hij haar eensklaps los. Hij staarde met uitpuilende ogen langs haar heen. Zijn asgrauwe lippen uitten een schorre afgrijselijke kreet.
Lucy voelde de King beven over zijn hele lichaam. Ze wist dat het angst was. En diezelfde angst was er ook in Creech. De laatste glimp die Lucy van Joel Creech opving, was er een die ze nooit meer zou vergeten. Het was alsof Creech recht in het hellevuur staarde!
Toen brieste de King en steigerde hoog op. Lucy hoorde hoefgekletter naderen. Weer werd een briesend geluid hoorbaar, maar het was niet van de King afkomstig ; het was een geluid dat Lucy uit duizenden zou herkend hebben.
Wildfire!
Een wilde schok ging door het lichaam van de King. Ook hij had het geluid herkend. En met een geweldige sprong zette hij zich nu in beweging. Lucy voelde de hitte van het brandende gras. Rook verblindde en verstikte haar. Toen ruiste heldere droge wind om haar heen. Het licht om haar heen verduisterde. Ze wist dat de King voortstormde door het bos. Teugelloos stormde Sage King voort, achtervolgd door een vlammenzee voortgejaagd door de wind!