HOOFDSTUK VI

Twee weken vlogen voorbij voor Lucy, als meegevoerd op de vleugelen van het grote avontuur waarnaar ze zolang met heel haar hart had gehunkerd.

Bostil was stil en in zichzelf gekeerd, iets wat haar verontrustte, hoewel minder dan anders het geval geweest zou zijn. Van was van zijn verwondingen hersteld en had de training van Sage King weer overgenomen. Lucy nam Sarchedon nu mee en ze had opzettelijk met Van gekibbeld om van zijn gezelschap verschoond te blijven.

De rivier was nog niet gestegen en de boot was nog niet gerepareerd. En Creech's paarden waren nog steeds aan de overkant. Het waren allemaal dingen die Lucy sterk geïnteresseerd zouden hebben als ze niet zo diep was opgegaan in haar eigen grote avontuur. Er was echter een ding waarover ze zich wel zorgen maakte en dat was het feit dat Lin Slone wanhopig verliefd op haar was geworden. Ze wist met haar eigen gevoelens geen raad. Misschien zou het beter zijn wanneer ze hem niet meer zag, maar dat zou ook betekenen dat ze Wildfire niet meer zou zien en dat ze niet aan de race zou kunnen deelnemen.

En na de race - wat dan? Heel Bostil's Ford zou dan natuurlijk weten dat ze Slone in het geheim had ontmoet, dat ze zijn paard had getraind. Wat zouden de mensen zeggen?

'Paps zal in de zevende hemel zijn als hij Wildfire zal kunnen kopen, maar hij zal ongenietbaar zijn als hij dat niet kan,' mompelde ze bij zichzelf.

Lucy besefte dat ze zich door haar eigen impulsiviteit had laten meeslepen. Ze was te ver gegaan. Ze had in haar uitbundigheid en enthousiasme te veel tijd alleen met een jongeman doorgebracht en de gevolgen waren niet uitgebleven. Dat viel niet te excuseren. Ze schaamde zich ervoor. En het ergste was misschien nog wel dat ze van haar eigen gevoelens ten aanzien van hem niet zeker was. Ze zei vaak bij zichzelf dat ze van hem hield zoals ze van een oudere broer zou houden, maar was dat wel zo? En zou Lin wel genoegen nemen met die rol van grote broer? Het waren kwellende gedachten, gedachten die een schaduw wierpen over de droom van het grote avontuur, die eindelijk in vervulling was gegaan.

 

Duister en onheilspellend als een kwaadaardig gezwel groeide er langzaam een gedachte in Bostil's brein. Heftig had hij die aanvankelijk van zich af gezet als een man van zijn kaliber onwaardig. Maar de gedachte liet zich niet verjagen en kwam steeds weer terug, werd alsmaar indringender. Ze werd bovendien door de omstandigheden gevoed.

De ontmoetingen met Creech, het vreemde stiekeme gedrag van de jonge Joel Creech en vooral de geruchten over de vooruitgang van Creech's snelle paard - dat alles was een voedingsbodem waarop Bostil's verraderlijke gedachte welig tierde. En daarom werd hij somber en in zichzelf gekeerd. In die mate zelfs dat hij zich nauwelijks bewust scheen van Lucy's lange tochten over de prairie.

Overigens meed hij het gezelschap van zijn dochter liever. Diep in zijn hart wist hij dat hij Lucy's scherpe ogen vreesde en hij bleef haar maar liever uit de buurt, uit angst dat ze de gedachte die door zijn hoofd speelde zou raden.

Toen Somers tegen het einde van de maand terugkeerde van de paardenjacht, zond Bostil hem en Shugrue naar de oversteek om de veerboot te repareren.

'Vervang de verrotte planken door nieuwe,' droeg hij de mannen op. 'En giet hete teer in de naden. Maar laat de boot nog niet te water... niet voordat ik het je zeg.'

Op een morgen was Bostil zelf afgedaald naar de oversteek om de vorderingen met het werk gade te slaan en terwijl hij daar was, kwam de jonge Joel Creech over geroeid.

Hij kwam recht op Bostil af gebeend. 'Bostil, de ouwe heer zit gewoon te springen om die paarden over te krijgen,' zei hij zonder omwegen. 'We zijn bijna door al het voer heen.'

'Dat zit heus wel goed, Joel,' antwoordde Bostil. 'De rivier is nog steeds niet gestegen... Hoe doen de paarden het anders?'

'Geweldig, sir... geweldig!' zei Joel pocherig. 'Peg is veel en veel sneller dan vorig jaar, maar ze kan nog niet aan Blue Roan tippen. Vader is van plan alles in te zetten wat hij heeft. De ruin kan niet verliezen dit jaar.'

Bostil voelde zich als een buldog die aangeblaft wordt door een keffertje. Blue Roan was nog een jong paard en elk jaar was hij sterker en sneller geworden. De King had zijn hoogtepunt echter al bereikt en hoe hoog dat ook was, het geluk sprak ook een woordje mee in een race, wist Bostil. En het geluk was een wisselvallige factor.

'Ik heb al tegen mijn vader gezegd dat hij de paarden beter over kon laten zwemmen,' verklaarde Joel nadrukkelijk.

'Oh ja?... En waarom als ik vragen mag?' Maar Joel's openhartigheid verdween eensklaps en daarmee ook zijn redelijkheid. Een wild vuur brandde in zijn contrasterende ogen. Hij begon onsamenhangend te mompelen en met wilde gebaren haastte hij zich naar de oever terug. Hij sprong in zijn bootje en begon naar de overkant te roeien, nog steeds onsamenhangende kreten slakend.

'Je kunt wel zien dat hij ze niet alle vijf heeft,' merkte Somers op en Shugrue tikte veelbetekenend tegen zijn vergrijsde hoofd.

Bostil gaf geen antwoord. Hij nam een eindje verder op een steen langs de oever plaats en tuurde naar de langzaam voorbij stromende rivier. Als iemand de nukkige verraderlijke Colorado kende, dan was het Bostil wel. Hij had zich in zijn voorspellingen over wat de rivier zou doen, nog nooit vergist.

En nu luisterde hij alsof het zachte murmelen en ruisen van het water een taal sprak alleen voor zijn oren bestemd. De rivier stond laag. Ze scheen vermoeid. Ze had een vuilrode kleur en stroomde gezapig voort. Ze scheen een kribbige, nukkige oude vrouw, maar ook verraderlijk en wreed en meedogenloos. Ze had wel duizend stemmen, maar niet de stem die Bostil wilde horen.

Tenslotte stond hij op en begon traag en als met tegenzin aan de terugweg omhoog, als schuwde hij het heldere daglicht. En eenmaal terug in het dorp, schudde Bostil zich, als wilde hij een kwade, drukkende ban van zich afwerpen.

De dagen van de races naderden nu snel. Piutes en Navajos waren al in de prairie rond het dorp gekampeerd en elk uur stroomden er nog meer toe. Overal graasden mustangs en pony's en op de racebaan werd al druk geoefend. Het dorp zelf was vol ruiters, paardenhandelaren, jagers, ranchers en andere belangstellenden, van heinde en verre naar Bostil's Ford gekomen.

Brackton's winkel-annex-saloon was zoals altijd het grote trefpunt. Daar moesten de inschrijvingen gedaan worden en daar werden de weddenschappen afgesloten. Macomber, een rancher uit de omgeving was er nu, een en al trots en enthousiasme over het paard dat hij had ingeschreven en bereid er heel wat geld op te zetten. Twee bekende Navajo-opperhoofden, bij de blanken Old Horse en Silver genaamd, waren er, voor de eerste keer sinds jaren. Cal Blinn en zijn mannen waren gearriveerd uit Durango! Colson was er en Sticks en Burthwait.

Burthwait kwam naar Bracktons toonbank en zette een bedrag in dat iedereen met de oren deed klapperen.

Bostil vergat zijn neerslachtigheid in zijn enthousiasme voor zijn oude hartstocht.

'Nou, nou, makker, jij bent ook niet bang!' riep hij uit, de ander joviaal op de schouder meppend.

'Bostil, ik heb een juweel van een paard,' antwoordde Burthwait trots. 'Vier jaar oud, schat ik, want hij is wild geboren en je hebt nog nooit zo'n paard gezien.'

'Wild paard, zeg je?' gromde Bostil. 'Wel, je schijnt in elk geval hoge verwachtingen van hem te hebben.'

'Man, een bliksemstraal is een slak bij hem vergeleken!'

'Nou, ik ben benieuwd,' zei Bostil ietwat nors. 'Brack, hoeveel paarden zijn er nu ingeschreven voor de grote race?'

Brackton boog zich gewichtig over een beduimelde lijst.

'Daar is Sage King door Bostil,' begon hij op te sommen. 'Peg en Blue Roan door Creech ; Whitefoot door Macomber ; Rocks door Holley ; Hosshoes door Blinn ; Bay Charley door Burthwait. Dan zijn er nog die twee mustangs ingeschreven door Old Horse en Silver en tenslotte... Wildfire door Lucy Bostil.'

'Welke naam noemde je daar het laatste?' vroeg Bostil.

'Wildfire door Lucy Bostil,' herhaalde Brackton.

'Wat zeg je me nou? Heeft mijn dochter een paard ingeschreven?'

'Zeker wel. Ze kwam vandaag binnen stappen, heeft haar naam ingevuld en het inschrijfgeld betaald, allemaal volgens de regels.'

'Wel heb ik me ooit!' riep Bostil uit, verrast en verheugd tegelijk.

'Ze heeft me er wel iets van gezegd, maar ik heb het niet serieus op gevat... En hoe heet het paard zei je ook weer?'

'Wildfire.'

'Oh... Wildfire! Wat een naam voor een paard! Wat is dat voor een knol die Wildfire?'

'Daar deed ze heel geheimzinnig over,' antwoordde Brackton. 'Holley en Van en een paar andere jongens waren toevallig net hier en plaagden haar een beetje, maar ze liet zich niet uit haar tent lokken.'

'Ze zal wel een pony opgescharreld hebben van de een of andere Indiaan,' zei Bostil lachend. 'Dat betekent dus dat er tot nu toe tien paarden zijn ingeschreven?'

'Ja. En we kunnen er nog twee hebben. Ik denk wel dat de baan breed genoeg is voor twaalf. Oh ja, Bostil, dat vergat ik nog je te zeggen,' vervolgde Brackton. 'Cordts heeft die Piutes die vandaag binnengekomen zijn de boodschap meegegeven dat hij vast niet zou ontbreken.'

Bostils gezicht onderging een subtiele verandering. Hij gaf Brackton geen antwoord, deed of hij het gemompelde commentaar van de anderen niet hoorde. Hij wist dat zijn besluit om Cordts en zijn handlangers toestemming te geven de races bij te wonen, algemene afkeuring ontmoette. Het was zijn ijdelheid die hem tot dat besluit had geleid.

Hij wilde de beruchte paardendief tarten door hem met eigen ogen te laten zien hoe King de grote race zou winnen. Maar de algemene opinie was dat er geen goed zou voortkomen uit de tegenwoordigheid van de bandiet.

In de gedwongen stilte klonk eensklaps Colsons stem.

'Wanneer komen Creech's paarden eigenlijk over?' vroeg hij.

'Wel... dat zal nu wel gauw zijn,' mompelde Bostil gespannen en hij wendde zich af.

De knagende onrust nam weer bezit van Bostils brein toen hij even later de weg naar huis insloeg. Hij ontweek zijn dochter en zijn zuster, at alleen en trok zich op zijn kamer terug. Daar ging hij op een stoel zitten en staarde somber voor zich uit terwijl om hem heen geleidelijk de duisternis viel. Toen de nachtelijke stilte over het huis was gevallen deed hij iets wat voor hem een. vreemde handelwijs was. Hij trok zijn laarzen uit en schoot een paar mocassins aan. Steels glipte hij het huis uit en zocht langs een omweg het pad dat naar de ' rivier leidde op. Met de zekerheid van stap en oog van een Indiaan daalde hij af in de pikzwarte canyon naar de rivier en de oversteek. Opnieuw nam hij daar op een steen langs de oever plaats en luisterde. Ja, de stemmen van de rivier klonken nog hetzelfde.

Maar na lange tijd meende hij een andere stem te horen, een heel zachte die van grote afstand scheen te komen. Hij dacht dat zijn fantasie hem parten speelde en bleef gespannen luisteren, maar tenslotte wist hij zeker dat het de stem was die hij verlangde te horen. En toen keerde hij in de duisternis naar huis terug, steels als een Indiaan.

Slapen deed hij die nacht niet.

De volgende morgen was hij al vroeg bij de rivier. Somers en Shugrue waren klaar met de boot en stonden op zijn instructies te wachten. Joel Creech hing op de achtergrond rond, blootvoets en slonzig, met holle ogen en vreemde gebaren.

De boot lag met de kiel omhoog. Bostil inspecteerde het reparatiewerk.

'Keer haar om en laat haar te water,' beval hij zich oprichtend. 'En laat haar vandaag maar dicht trekken.'

Joel Creech hoorde het en kwam gretig naar hem toe.

'Haalt u... vaders paarden over?' vroeg hij schor.

'Jazeker. Morgen,' antwoordde Bostil opgewekt.

Joel glimlachte en dat glimlachje liet zien wat hij had kunnen zijn als het leven wat vriendelijker voor hem was geweest.

'Bostil... het spijt me wat ik gezegd heb,' stamelde hij.

'Geeft toch niets, jongen. Ga het je vader maar vertellen.'

Joel haastte zich naar zijn bootje en begon met krachtige slagen naar de overkant te roeien. Bostil keek toe terwijl de mannen de boot omkeerden, te water lieten en stevig aan de meerpalen vastbonden. Het viel Bostil op dat niemand iets ongewoons aan de rivier scheen te zien. Maar er was ook niets aan te zien. De rivier was nog precies hetzelfde.

 

Die nacht daalde Bostil opnieuw af in de immense V-vormige kloof die de Colorado omsloot. De boot lag nog aan de kabels met het ene einde losjes op de zandplaat langs de oever. Na de bevestiging aan de meerpalen gecontroleerd te hebben, liep Bostil naar zijn steen en nam erop plaats om te luisteren.

De stem van de rivier scheen nog hetzelfde, traag, zwaar, lusteloos.

Maar dan ving Bostil een vage ondertoon op, mysterieus en dreigend. Het was een toon die van heel ver weg kwam, van de besneeuwde bergtoppen en canyons ver in het noorden, van smeltwater dat zich omlaag stortte langs de rotsen, van bulderende watermassa's die zich met tomeloos geweld een weg baanden naar het zuiden.

En toen Bostil die stem hoorde en begreep, beefde hij. Was het deze stem die zijn gedachten al die weken had gekweld? Een huivering ging door hem heen, een huivering van koude en eensklaps kwam hij tot de ontdekking dat hij met beide voeten in het water zat. Hij sprong op en staarde naar de vage donkere waterlijn. Het water kwam omhoog, verbijsterend snel.

'Bij God, ik had gelijk! Het water stijgt!' riep hij met schorre stem uit.

De stem van de rivier was eensklaps veranderd. Het vage murmelen zwol aan tot een dreigend gebrul. Het was het brullen van een rusteloos, gekweld, geketend wezen!

Koortsachtig begon Bostil langs de oever te ijsberen. Hij dacht aan die prachtige renpaarden aan de overkant van de rivier.

'Het is nog niet te laat!' mompelde hij. 'Ik kan nog naar de overkant en terug met de boot!'

Hij wist dat de Colorado die paarden spoedig ,zou insluiten, gevangen zetten in een naakte canyon, prijsgegeven aan de hongerdood. Gekweld door een ontzettende tweestrijd bleef Bostil heen en weer lopen, de vuisten gebald zodat de nagels in het vlees drongen. Hij liep naar de boot. Die lag nu al vrij van de zandbank door een strook water van de oever gescheiden. Bostil greep de kabels. Het was nog niet te laat. Dan begon eensklaps iets aan zijn hart te knagen, een vreemd brandend gevoel, een gevoel van bittere haat dat hem de paarden deed vergeten. Het leek wel alsof de boze geest van die verraderlijke rivier in zijn ziel was binnen gedrongen. Hij wilde een man, een medemens vernietigen, hem het liefste wat hij bezat ontroven. De duisternis om hem heen, het doffe dreigende gebrul van de rivier - ze schenen hem voort te drijven, de stem van zijn geweten te verstikken. Zijn sterke vingers rukten aan de kabels. Ze waren al nat en opgezwollen van het water en hij kon ze niet meer los krijgen. Wild greep hij zijn mes en sneed de strengen door, de een na de ander. De boot begon langzaam weg te drijven, eerst langs de oever, maar dan scheen een onzichtbare hand, als van een machtige reus, het vaartuig weg te duwen van de kant. Gretig maakte de stroom zich er meester van, sleurde de boot met zich mee, steeds verder van de oever. Met uitpuilende ogen zag Bostil hem uit zijn gezichtsveld verdwijnen, als een willoze prooi opgeslokt door de duisternis en het water. Het gebrul van de rivier klonk hem als een triomfantelijk hoongelach in de oren.

'Grote God, wat heb ik gedaan?' kermde hij schor. En hij strompelde terug en zonk langs de oever neer. Folterende wroeging greep hem aan, knagend aan zijn hart. Als verdwaasd bleef hij daar zitten met doffe lege ogen voor zich uit starend.

Het stijgende water brak de ban en dreef hem terug. Het doffe gebrul onder hem werd overstemd door een geleidelijk aanzwellend gebulder uit de verte. Een straffe wind blies nu door de canyon. De kale rotswanden schenen zich schrap te zetten voor de stortvloed. Stap voor stap week Bostil terug, door het stijgende water achtervolgd. De hele bodem van de canyon was nu al een kolkende schuimende zee van water.

Het leek wel alsof een alles verslindend monster zich brullend voortkronkelde tussen de rotswanden.

In wilde haast, bijna in paniek vluchtte Bostil naar boven, weg van dat brullende monster dat hem scheen te achtervolgen met witbeschuimde wijd opengesperde muil.