HOOFDSTUK V

Lucy kon haar ongeduld om weg te komen nauwelijks bedwingen de volgende morgen, maar het geluk was op haar hand. Haar vader was nergens te bekennen en Farlane had het te druk om veel aandacht aan haar te besteden. Toen Lucy de weg naar de prairie insloeg, was ze er vrij zeker van door niemand gadegeslagen te worden.

Ze had de vorige avond twee pakken klaar gemaakt, een met kleren en die in het donker tussen de struiken langs de weg verborgen. Het kleinste kon ze gemakkelijk achter haar zadel binden maar met het grote, dat met de kleren, had ze meer moeite. Ze besloot tenslotte maar het voor zich over het zadel te leggen, maar dat had dat nadeel dat ze stapvoets moest rijden omdat ze het pak anders vast en zeker verloren zou hebben.

De uren kropen traag voorbij. De zon brandde verstikkend heet op haar neer. Pas toen ze tenslotte de hoge rotspilaren in het oog kreeg en de afstand geleidelijk kleiner kon zien worden, schenen de minuten wat minder traag te verstrijken.

Tenslotte passeerde ze de hoge roodgele rotstoren waar ze de vorige dag Wildfire en Nagger gevonden had en spoedig kreeg ze nu het groen omzoomde beekje met de schrale cederbomen in het oog. Toen kon ze in de verte twee paarden onderscheiden, het ene rood en het andere zwart en gretig reed ze nu verder, weer helemaal in de ban van het grote avontuur.

Nog voordat ze de bomen bereikt had, ontdekte ze een man. Hij kwam met moeizame schreden uit de schaduw naar voren en zijn rug was gebogen.

Lucy herkende de jongeman en in haar vreugde hem op de been te zien, liet ze een luide kreet horen. Toen had Sage King de plek waar de man stond bereikt en met een zucht van verlichting liet Lucy het grote pak op de grond vallen.

'Tjonge, was me dat een karwei!' riep ze uit.

De jongeman keek haar aan met ogen die haar helderder en minder starend voorkwamen dan de vorige dag. 'U bent toch gekomen?... Ik was bang van niet,' zei hij.

'Natuurlijk ben ik gekomen... Maar u bent beter, niet ernstig gewond? Oh, wat ben ik daar blij om!'

'Beetje last van mijn rug, meer niet,' antwoordde hij.

Het ontging Lucy niet dat hij na de eerste blik op haar alleen maar oog scheen te hebben voor Sage King. Ze lachte, liet zich uit het zadel glijden en bond snel het tweede pak los.

Met trage, moeizame schreden en gebogen rug kwam de jongman naar voren en stak een slanke sterke gebronsde hand naar Sage King uit, bijna alsof hij wilde voelen of hij wel echt was. Toen floot hij zachtjes tussen de tanden. Bewondering glansde in zijn ogen toen hij zich tot Lucy wendde.

'Het is Sage King, Bostil's lievelingspaard,' legde Lucy uit.

'Sage King!... Passende naam. Hij zal zeker wel kunnen lopen ook?'

Lucy lachte. 'Lopen? Hij is Bostil's lievelingspaard zei ik toch. Hij laat elk paard hier zijn hielen zien.'

'Toch wil ik wedden dat Wildfire hem kan slaan,' antwoordde de jonge man uitdagend.

'Zullen we eens proberen?' lachte het meisje.

Een glimlachje gleed over het gezicht van de jongeman, scheen de hardheid te verdringen.

'Dat zal nu nog niet gaan,' zei hij spijtig. 'Maar over een paar dagen zal ik wel weer kunnen rijden... als u tenminste nog terug komt.'

Dit bracht Lucy op de gedachte dat ze de jongeman na vandaag vermoedelijk wel niet meer zou zien. Het plotselinge gevoel van leegte in haar verbaasde haar en bracht haar in verwarring.

'Ik heb het een en ander voor u meegebracht,' zei ze op het grootste pak wijzend. 'Voedsel bedoelt u?' 'Nee.'

'Dat was anders het enige waarom ik gevraagd heb, miss,' zei hij ietwat stijfjes.

'Ja, maar ik dacht...' Lucy voelde zich blozen. 'Uw kleren zagen er zo uit... En geen wonder dat u afgeworpen bent, met die laarzen. Daarom dacht ik...'

'U dacht dat ik de kleren even hard nodig had als het voedsel,' zei hij bitter. 'En u zult wel gelijk hebben ook.'

Zijn gezicht meer dan zijn toon ontroerde Lucy en impulsief legde ze een hand op zijn arm. 'Oh, maar u zult ze toch niet weigeren! Doet u dat nu niet!'

Zijn gezicht klaarde op. 'Ik zou wel gek zijn als ik dat deed.'

Hij bukte zich om het pak op te rapen, maar aangezien hem dat kennelijk moeite kostte, hielp Lucy hem.

'Moet u eerst niet wat eten voor u dat pak open maakt?' protesteerde ze. 'U hebt natuurlijk nog niets gegeten.'

'Nee, ik heb geen honger. Ik eet wel nadat ik me verkleed heb.' Hij wilde weg lopen maar bleef dan staan. 'Miss Bostil, bent u zo goed voor elke zadelzwerver die u tegen komt?'

'Goed!' riep ze blozend uit. Ze sloeg haar ogen neer. 'Onzin. U bent trouwens de eerste... zadelzwerver die ik tegengekomen ben, zo tenminste.' 'Het is in elk geval heel goed van u,' mompelde hij ontroerd. Toen liep hij weg met stijve, langzame schreden en verdween achter het groepje wilgen.

Lucy haalde de lasso van haar zadel en zette Sage King aan een lange lijn in het gras vast.

Nieuwsgierig naar de rode hengst liep ze vervolgens naar het beekje en trof hem daar grazende aan. Ondanks het vuil en het stof dat nog aan hem kleefde, bood hij een koninklijke aanblik. Toen hij haar ontdekte, hief hij het hoofd hoog in de lucht en brieste. Het was een schril, helder geluid en het werd door de andere paarden beantwoord. Gefascineerd liep Lucy naar hem toe.

'Hij kent me nog!' riep ze verrukt uit. En inderdaad scheen Wildfire geen spoor van angst of haat aan de dag te leggen. Hij liet zich zelfs strelen en toen Lucy de lasso los bond van de sterke boomstronk waaraan ze die de vorige dag had vastgemaakt en hem door de halfdroge bedding naar een plas water leidde, volgde hij gedwee. En ze bleef naast hem staan met een hand op zijn schouder toen hij zijn hoofd boog om aan het water te ruiken. Hij proefde het, maar het scheen hem niet te smaken. Het was stilstaand water vol ongedierte. Maar tenslotte dronk hij een beetje en toen leidde Lucy hem naar een ander grazig plekje en bond hem daar vast.

Toen ze in het kamp tussen de ceders terugkwam, was de jonge man daar ook, bezig vuur te maken. Zijn gladgeschoren gezicht en andere kleren maakten een nieuw mens van hem. Hij was jong en als hij niet zo uitgemergeld was geweest, zou hij knap geweest zijn, constateerde Lucy.

'Wildfire kende me nog!' riep ze enthousiast uit. 'Hij was helemaal niet bang of schichtig. Volgde me heel gewillig naar het water.'

'Hij heeft een zwak voor u,' legde de jongeman ernstig uit. 'Een soort liefde op het eerste gezicht. Dat gebeurt wel eens meer, hoewel niet vaak. Was hij er erg aan toe toen u hem vond gisteren?' , 'Aha!... Als die rode duivel een beetje liefde in zich heeft, zal ik er nooit iets van krijgen. Hij zal het zich altijd herinneren dat ik het ben die hem van zijn vrijheid heeft beroofd.'

Lucy zag dat de jongeman de grootste moeite had met het voorbereiden van het maal. Hij kon zijn rug niet buigen en zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd.

'Zal ik dat voor u doen?' bood ze aan.

'Graag,' zei hij dankbaar. 'Het heeft me bijna al mijn krachten gekost om me in deze nieuwe kleren te hijsen.'

Toen ze even later opkeek van haar taak, zag ze dat hij naar haar zat te kijken in de schaduw van een cederboom. Hij keek als een man die zijn eigen ogen niet kon geloven.

'Hebt u nog moeite gehad om weg te komen zonder iets te zeggen over... mij?' vroeg hij.

'Nee. Maar met die twee pakken heb ik moeite genoeg gehad.'

'U schijnt wonderbaarlijk met paarden overweg te kunnen.'

IJdel was Lucy slechts op een punt en dat had hij nu aangeroerd.

'Wel, vader en Holley en Farlane zijn het in tal van opzichten oneens over me. Maar ze zijn het er alle drie in elk geval wèl over eens dat ik rijden kan.'

'Zijn Holley en Farlane knechten van uw vader?' vroeg hij.

'Ja, zijn twee oudste en beste.'

'Uw vader heeft zeker heel wat ruiters in dienst?'

'Ja, en hij kan er altijd nog meer gebruiken.'

'Zou hij mij ook een baan willen geven, denkt u?'

Lucy keek snel op. Het idee verraste haar - en behaagde haar ook.

'Hij zou u met open armen ontvangen,' zei ze. 'Al was het alleen al om Wildfire. Maar u zou natuurlijk nooit afstand willen doen van Wildfire?'

Het glimlachje van de jongeman was melancholiek, maar het liet geen ruimte voor twijfel.

'Dan kunt u Bostil beter uit de buurt blijven,' waarschuwde Lucy.

Er viel een lange stilte tussen hen, die ook gedurende het eenvoudige maal niet verbroken werd. Een gevoel van dromerige onwezenlijkheid maakte zich geleidelijk van Lucy meester.

'Ik kan niet lang meer blijven,' zei ze, zich eensklaps uit die vreemde stemming losrukkend.

'Komt u nog terug?' vroeg hij. De vraag verschrikte Lucy. 'Och... ik weet niet... Komt u dan niet naar het Ford zodra u weer rijden kunt?'

'Ik denk van niet.'

'Maar het is de enige bewoonde plaats in een straal van honderden mijlen. U gaat toch zeker niet terug... naar waar u vandaan gekomen bent?' 'Nee. Er is niets wat me daarheen terug roept.' 'Hebt u dan geen vrienden... familie?' 'Nee, ik ben wees. Mijn vader en moeder zijn vermoord bij een Indianenoverval op een wagentrein. Ik heb een harde jeugd gehad, als een soort zwerfhond. Daarna ben ik dit werk begonnen.'

'Oh, juist, ja. Het... spijt me,' antwoordde Lucy. 'Maar tenslotte verschilt dat niet veel van mijn vaders jeugd... Wat gaat u dan doen?'

'Ik blijf hier tot mijn rug beter is. Komt u nog eens terug?'

'Ja,' antwoordde Lucy zonder hem aan te kijken en zich afvragend of ze het zelf was die dat zei.

Toen vroeg hij haar over het Ford en over Bostil en de ranches en dorpen in de omgeving. Lucy vertelde hem alles wat ze wist en wat ze bedenken kon en tenslotte maakte ze ook melding van Cordts en Dick Sears.

'Paardendieven!' riep de jongeman grimmig uit. Er sprak haat zowel als vrees uit zijn toon. 'Van Sears heb ik weleens gehoord, maar van Cordts nog nooit. Waar hangt die bende van hem uit?'

'Dat weet niemand precies. Ergens in de canyons vermoedelijk. Maar die worden door onze mensen altijd gemeden. Ze geven de voorkeur aan de open prairie. Ik ben meer dan twintig mijl van huis. Maar nu moet ik echt gaan. Ik moet Sage King nog afrijden. Heb ik u al verteld dat ik hem aan net trainen ben voor de races?'

'Nee. Welke races? Vertel er eens wat meer van,' zei hij geïnteresseerd.

En Lucy vertelde hem van de grote hartstocht van haar vader, van de oude traditie van de races, van de Creeches met hun snelle paarden; van de rivaliteit en het wedden; en tenslotte van de grote races die voor de deur stonden - races zo interessant dat zelfs de paardendief, Cordts, nederig gevraagd had ze te mogen bijwonen.

'Maar ik kom ook kijken!' riep de jongeman geestdriftig uit. 'Ik wil ook zien hoe de King die ruin van Creech het nakijken geeft!'

Lucy moest lachen om zijn jongensachtig enthousiasme, maar het zette haar aan het denken ook. Ais hij de races bijwoonde en Bostil zou die prachtige rode hengst zien? En stel dat Wildfire zelf deel zou nemen aan de races? Hij zou waarschijnlijk het hele veld kunnen slaan... zelfs de King! Het was een adembenemende gedachte voor Lucy en een andere nog adembenemender drong zich dan eensklaps onweerstaanbaar aan haar op.

'Laat mij uw Wildfire berijden in de grote race!' riep ze ademloos uit.

Zijn reactie was ogenblikkelijk en spontaan - een brede glimlach en een uitgestoken hand. Impulsief omklemde Lucy die hand met allebei de hare.

'Meent u het echt?' zei ze verrukt. - 'Oh, het is natuurlijk wat tante een van mijn wilde dromen zou noemen... En daar word ik te groot voor, zegt ze. Oh, maar als ik Wildfire echt zou kunnen berijden in die race... Als ik dat eens kon!'

Haar enthousiasme werkte aanstekelijk op de jongeman en hij keek haar met stralende ogen aan.

'Mijn toestemming hebt u. En ik zal u nog eens wat anders zeggen ook : Wildfire kan die grijze snelheidsduivel van uw vader verslaan!' 'Oh!' riep Lucy uit.

'Wildfire kan de King verslaan,' herhaalde de jongeman beslist. 'Het tamme paard dat tegen Wildfire opgewassen is, moet nog geboren worden. Hij is altijd de koning van de wildernis geweest. Hij heeft andere paarden die hem naar de kroon staken, gedood. Dat instinct in hem zal hem die race doen winnen!'

'Maar hoe moeten we het doen?' vervolgde Lucy impulsief. Ze merkte niet eens op dat ze zijn hand nog steeds omklemd hield. 'Het moet een verrassing zijn... een totale verrassing. Als u naar het Ford kwam, zouden we het niet geheim kunnen houden.'

'Dat is doodeenvoudig. Kom zo vaak hierheen als u kunt. Breng een licht zadel mee en dan kunt u op Wildfire rijden en hem trainen zoveel u wilt. Dan kom ik de avond voor de race naar het Ford met Wildfire en houd hem daar verborgen tot u hem komt ophalen.'

'Oh, wat zou dat geweldig zijn!' riep ze uit, haar ogen stralend als sterren. 'En ik weet al een goed plaatsje waar u hem kunt verbergen ook. Er is daar een nest rotsen niet ver van het parcours van de races, met water en gras. Ik kan daar vlak voor de grote race heen komen. Het publiek blijft altijd bij de eindstreep ; aan die kant zijn er alleen maar de starters... Oh, ik zie Bostils gezicht al wanneer die rode hengst op de finish afstormt!'

'Wel, is het dan afgesproken?' vroeg de jongeman met eensklaps een vreemde klank in zijn stem. Lucy staarde hem ietwat ontnuchterd aan. 'Dat ik Wildfire berijd bedoelt u?' vroeg ze schuw. 'Ja, als u het goed vindt.'

'Met alle soorten van genoegen. Goed, dan doen we het dus zo. Ik blijf hier kamperen en u komt zo vaak als u kunt hierheen om Wildfire te berijden en te trainen. En dan zullen we samen Bostil's Ford de grootste verrassing van zijn bestaan bezorgen.' Het geheime plan dat ze nu samen deelden, scheen hun relatie subtiel veranderd te hebben ; het gaf

Lucy een gevoel van intimiteit alsof ze de onbekende jongeman al jaren kende.

'Hoe heet u?' vroeg ze.

'Lin Slone,' antwoordde de man.

Toen pas merkte ze dat ze zijn handen nog omklemd hield en liet die snel los. 'Maar nu moet ik echt gaan. Als dit geen droom is, kom ik heel gauw terug.' Ze leidde Sage King naar een rotsblok en besteeg hem.

Slone volgde haar en een hand op de zadelknop leggend keek hij naar Lucy op. 'Misschien is het wel een droom en komt u nooit terug,' zei hij met aarzelende stem.

'Dan verschijn ik in uw dromen,' lachte ze. 'Pas goed op uzelf... vaarwel.'

Een licht rukje aan de teugels en de ongeduldige King was al weg.

Toen ze later omkeek, zag ze dat de jongeman haar na stond te kijken. Ze wuifde en keek niet meer om.