HOOFDSTUK I

Dit uitzicht over de prairie riep altijd een veelheid van gemengde gevoelens in Lucy Bostil op - dankbaarheid voor het gelukkige leven dat ze hier in het Ford leidde, maar toch ook een vage knagende onzekerheid dat er iets aan haar geluk ontbrak, een hunkering naar het onbekende, mysterieus en lokkend.

Vandaag, op haar achttiende verjaardag was ze stiekem weggeglipt op een haar verboden paard. De gedachte aan haar moeder, lang geleden gestorven, was de enige domper op een overigens vreugdevol bestaan. Lucy hield van iedereen in Bostil's Ford en iedereen hield van haar. Ze hield ook van alle paarden behalve haar vaders lievelingspaard, die perverse duivel van een paard, de grote Sage King.

Met verrukte ogen nam Lucy alles wat ze vanaf haar hoge uitzichtplaatsje in zich op : het door groen en roze bloesemende boomgaarden omkranste gehucht beneden haar, met aan de ene kant de golvende prairie en aan de andere de ongenaakbare rotsmassieven van de bergen; de Colorado witschuimend voortdonderend in zijn nauwe kloof ; de Indianen in hun kleurige kledij die het pad langs de rivier volgden ; de adelaar hoog in de lucht en ver beneden hem de zwarte vlekjes van het grazende vee ; het diepe azuurblauw van de hemel ; het gouden zonlicht op de naakte bergtoppen en de purperen schaduwen in de canyons ; de bloemenweelde van het speerpuntige mescal ; de indrukwekkende stilte, de lokkende verten, de purperen einder.

Wat het ook mocht zijn waarnaar Lucy verlangde, ze wilde dat het daar in Bostil's Ford zou gebeuren. Ze had geen enkele hunkering naar de grote wereld, ze wierp de gedachte aan een huwelijk met de rijke rancher uit Durango ver van zich af. Bostil's zuster, die strenge maar goedhartige vrouw die haar had grootgebracht, zou haar ook nooit tot een huwelijk tegen haar zin pressen. Lucy zag zichzelf als één met de natuur, vrij en ongebonden ; hier en nergens anders wilde ze haar leven doorbrengen. Hier op de wijde, golvende prairie wilde ze rijden, met de zon in haar rug en de wind in haar gezicht! En hier zou ook die stille wens naar het nameloze avontuur zeker eens voor haar in vervulling gaan!

 

Bostil's huis was een primitief maar pittoresk bouwsel van rode steen, witte klei en zongeblakerd hout en het stond iets afgezonderd van het groepje met groen omzoomde hutten dat het gehucht vormde.

Bostil schepte er vaak genoegen in zijn lievelingspaarden, stuk voor stuk snel als de wind, uit de corrals te laten halen, zodat ze vrij konden grazen op de helling die van zijn huis langzaam omhoog glooide. Op zijn veranda gezeten verlustigde hij zich dan in de aanblik van die prachtige dieren, zoals hij dat ook vandaag op deze fraaie lentemorgen deed. Hoewel hij hele horden mustangs bezat, had Bostil alleen maar oog voor zijn geliefde volbloeds. Daar was Plume, de prachtige merrie en daar was Two Face, koket, slank en glanzend ; daar was de machtige gespierde vos Dusty Ben ; daar was de zwarte hengst Sarchedon en lest best was daar Sage King, het prachtigste en snelste paard van zijn collectie.

'Waar is Lucy?' vroeg Bostil eensklaps.

Een van de cowboys had Lucy weg zien rijden met haar gouden haar vliegend in de wind.

'Is ze weg op Buckles?' vroeg Bostil, zich met een ruk naar de spreker wendend.

'Zou wel kunnen,' luidde het kalme antwoord.

Bostil vloekte. Geen enkele van zijn mannen kon hem daarin evenaren.

'Farlane, je had je orders. Lucy heeft van die paarden af te blijven en van Buckles zeker. Hij is nog niet eens veilig voor een man.'

'Maar voor Lucy wel.'

'Ik heb het je toch gezegd, niet waar?'

'Baas, je zult het zeker wel gezegd hebben, want je zegt heel wat,' teemde Farlane. 'Maar ik had mijn rug even gekeerd en toen was ze al gevlogen naar de prairie.'

'Ze heeft daar niets te zoeken. Het is gevaarlijk voor haar.'

'Maar, baas, wat zou haar op Buckles nu kunnen gebeuren? Lucy kan rijden, dat weet je even goed als ik. En je hebt King en Sarch hier recht voor je neus staan... de enige paarden die Buckles voor zouden kunnen blijven.'

Farlane wist altijd precies hoe hij zijn meester aan moest pakken. Bostil's ogen begonnen te schitteren. Hij was niet weinig trots op zijn dochters rijkunst.

'Misschien heb je wel gelijk, Farlane,' gaf Bostil toe. 'Het is niet zozeer dat het gevaarlijk is voor Lucy... maar ik wil niet dat ze met die halve idioot van een Creech omgaat.'

'Daar hoef je echt niet bang voor te zijn, baas,' bracht een van de andere cowboys, Holley genaamd, in het midden. 'Ik ken dat meisje. Ze moet niets van Joel hebben.'

'Als ik er haar op betrap dat ze met die niksnut omgaat, komt ze het huis niet meer uit,' verklaarde Bostil.

Op dat moment leidde een van de andere mannen Bostil's aandacht van het pijnlijke onderwerp af.

'Bostil, kijk eens! Kijk eens naar de King! Ik geloof dat hij iets gezien heeft. En Sarch ook.'

De beide paarden stonden met opgeheven hoofd en opgeprikte oren naar een heuvelkam een paar honderd schreden verder te kijken. Sage King hinnikte schril en Sarchedon begon te dansen.

'Jongens, ik zou ze maar vlug binnen halen,' zei Bostil zorgelijk. 'Ze zouden niets liever willen dan de prairie op schieten... Hee, wat is dat voor herrie achter die heuvelkam?'

'Gewoon Buckles met Lucy maar,' antwoordde Holley met een droog lachje.

'Waarachtig! Hee, moet je dat eens zien, zeg!'

Bostil's ergernis en onrust waren als bij toverslag verdwenen. Het licht van de echte paardenliefhebber straalde uit zijn ogen. Over de heuvelkam kwam het meisje nu in volle galop aangestormd ; ze reed zonder zadel en scheen wel een onverbrekelijke twee-eenheid met het paard te vormen. De Sage King brieste opnieuw en schoot het tweetal tegemoet, met Sarchedon vlak op zijn hielen ; Two Face en Plume volgden op een sukkeldrafje, maar Dusty Ben bleef, na even opgekeken te hebben, rustig grazen. De grijze en de zwarte zwenkten en sloten zich bij Buckles aan. Een heldere kreet drong tot de toeschouwers op de veranda door en Buckles scheen naar voren te schieten. Sarchedon viel terug, maar toen begon de grijze King het pas echt te menen en met een gemak dat de ogen van Bostil en de andere mannen deed glinsteren nam hij de leiding over. Dan, blijkbaar van mening zijn superioriteit genoegzaam bewezen te hebben, zwenkte hij opzij terwijl Lucy Buckles' teugels inhield en hem tot stilstand bracht. De oude Holley stapte de veranda af om het snuivende dampende paard van haar over te nemen.

'Het is vergeefse moeite, Lucy,' zei Bostil. 'De King kun je toch niet verslaan, zelfs niet met een vliegende start.'

Lucy Bostil's ogen waren even blauw en doordringend als die van haar vader en die ogen fonkelden nu terwijl ze een vuist schudde naar Bostil's grijze hengst.

'Sage King, ik haat je!' riep ze, alsof het paard een menselijk wezen was. 'En de dag zal komen dat ik je wel zal verslaan!'

Bostil zwoer bij alle goden dat er in heel dat wilde gebied van bergen en prairies geen paard te vinden was sneller dan zijn Sage King.

Bostil was zelf half paard en het deel van hem dat mens was, vulde hij met liefde voor zijn dochter l.ucy. Lang geleden had hij zich gevestigd bij de Indianen-oversteek van de Rio Colorado in dat wilde grensgebied van Utah en de plaats had in de loop van de jaren bekendheid gekregen als Bostil's Ford. Zijn naam en persoonlijkheid hadden geleidelijk anderen aangelokt - paardenjagers, ruiters, schaapherders, mannen met pioniersgeest en zwervers zonder meer. Het kleine gehucht breidde zich dan ook langzaam uit. Ten noorden van de rivier was het meer dan tweehonderd mijl naar de dichtst bij zijnde kleine nederzetting met slechts hier en daar enkele eenzame ranchen ertussen ; naar het westen lagen verscheidene dorpjes iets minder ver weg, maar vaak maandenlang onbereikbaar als de Colorado een kolkende demon was door het smeltwater uit de bergen.

Oostwaarts van het Ford strekte zich een spookachtig wild woestijngebied doorsneden door canyons uit. Naar het zuiden rolde een vruchtbaar golvend prairiegebied met weelderig salie en gras, afgewisseld met dichte bossen, tenslotte afgesloten door een ongenaakbaar berggebied met hoge rotswanden en bastions en pieken, wild en mysterieus.

Bostil bezat talloze stuks vee en paarden en hoeveel ruiters hij ook had, hij kon er altijd nog meer gebruiken. Maar de meesten hielden het niet lang bij Bostil uit, want Bostil had twee fouten ; hij betaalde zijn mensen bijna nooit in geld uit en hij gunde niemand het bezit van een goed eigen paard. Hij wilde alle goede snelle paarden zelf in bezit hebben. En als Bostil het bezit van een paard dat in zijn smaak viel, niet kon verwerven, dan vatte hij onveranderlijk antipathie op jegens de eigenaar.

Vandaar ook dat hij een hekel had aan de man die in een steile diepe canyon aan de overzijde van de Colorado woonde, een arme schaapherder en paardenhandelaar, Creech genaamd. Deze man had een aantal volbloeds in eigendom en van twee ervan zou hij voor geen geld van de wereld willen scheiden. Deze paarden, Blue Roan en Peg waren uit het wild gevangen door de Ute-Indianen en getemd op snelheid. Ze waren nog jong en werden elk jaar sneller. Bostil wilde ze tot zijn eigendom maken, voornamelijk omdat hij vreesde dat ze zijn grijze op een kwade dag nog eens zouden verslaan. Maar Creech wees elk bod van Bostil minachtend van de hand en hij treiterde Bostil met de grootspraak dat de tijd niet ver meer was dat hij een ander paard voor de King uit zou zien lopen.

Wat de zaken nog meer compliceerde en de rivaliteit in pure haat deed ontaarden, was de omstandigheid dat de jonge Joel Creech, een groot ruiter maar verder een waardeloze nietsnut in ieders ogen, behalve die van zijn vader, beweerd heette te hebben als zou hij niet alleen Bostil's machtige hengst kloppen, maar ook met Bostil's lieftallige dochter aan de haal zou gaan.

En naast Bostil's groeiende haat jegens de Creeches was er ook nog zijn steeds groeiende angst voor Cordts, de beruchte paardendief.

Cordts was een ongrijpbaar bandiet die onbegane paden bereed. Hij had geheime vrienden onder de ruiters op de ranchen, handlangers in de gouddelverskampen, duizenden stuks vee en snelle paarden. Hij had altijd alles gekregen waarop hij zijn zinnen had gezet - op één ding na. En dat was een zeker paard. En dat paard was Sage King.

Cordts was een door en door slecht hombre, een stuk wrakhout dat mee terug was komen drijven op de grote stroom die terugkeerde van de eerste goudvondsten in Californië en Indaho. Hij was erin geslaagd de ongekroonde koning te worden van de prairie. Maar in de allereerste plaats was hij een ruiter die niet minder bezeten was van paarden dan Bostil zelf. De hartstocht die hij had opgevat voor Sage King was als de hartstocht van een man voor een onbereikbare vrouw. Cordts had een dure eed gezworen dat hij niet zou rusten voordat hij Sage King zijn eigendom zou kunnen noemen. Bostil had dus een gegronde reden voor zijn diepe angst.