HOOFDSTUK II

Toen Bostil met zijn arm rond zijn dochters schouder de grote woonkamer van zijn ranchhuis binnentrad, kwam Bostil's zuster juist uit de keuken te voorschijn. Ze was een forse vrouw met een streng maar toch moederlijk gezicht. Ze legde nu de beide handen in de heupen en wierp vader en dochter een ietwat afkeurende blik toe.

'Zo, ben je daar weer?' informeerde ze streng.

'Ja, tantetje,' kweelde het meisje.

'Je bent er speciaal tussenuit geknepen om Wetherby te ontlopen, niet waar?' Lucy keek haar tante poeslief aan. 'Hij heeft hier uren zitten wachten,' vervolgde de vrouw. 'Ik heb nog nooit een man zo kwaad gezien... Geen wonder overigens, gezien de manier waarop jij met hem meent te moeten omspringen.' 'Ik heb hem toch gezegd van niet!' veerde het meisje op.

'Maar Wetherby is er de man niet naar om zich daar zo maar bij neer te leggen. Het wordt hoog tijd voor je om wat verstandiger te worden, Lucy Bostil. Je hebt al genoeg de gek uitgehangen met die kerels van je vader. Allemaal halve wilden... nog erger dan een Ute-Indiaan! Wetherby is een uitstekende partij en hij verafgoodt je.'

'Ik voel niets voor hem,' antwoordde Lucy. 'Dat komt vanzelf... John Bostil, waarom doe jij je mond niet eens open? Je hebt toch zelf gezegd dat je Wetherby een uitstekende partij vindt.'

'Ja, ik mag Jim graag,' viel Bostil haar snel in de rede, Lucy's verbaasde blikken ontwijkend. Hij schraapte zijn keel en zei dan gedecideerd : 'Hoor eens, Jane, het kind is vandaag meerderjarig geworden en ze moet zelf weten wat ze doet!'

'Welja, ook dat nog,' kaatste tante Jane terug. 'Dan komt ze binnenkort nog met die niksnut van een Joel Creech aanzetten ; dan kun je die ook nog onderhouden.'

'Tante!' riep Lucy uit met fonkelende ogen.

'Ik zeg het toch zeker voor je eigen bestwil,' antwoordde de vrouw. 'Bekijk jezelf maar eens in de spiegel, Lucy Bostil! Een meisje van achttien van de beste familie. En dat loopt altijd maar in een mannenbroek rond! En dan te bedenken dat wij, Bostils, altijd tot de beste families behoord hebben in Missouri.'

Bostil lachte. 'Ja, en als ik niet naar het Westen gekomen was, zouden we nu nog tegen de muur omhoog rennen van de honger. Jane, je bent een sentimentele oude kwezel. Het wordt hoog tijd dat je je aanpast aan deze wildernis.'

'Al blijf ik hier mijn leven lang wonen, dan zal ik er nog niet aan kunnen wennen een vrouw van de Bostils in een leren broek te zien rondlopen.'

'Tantetje, ik beloof beterschap,' lachte Lucy.

'En om dat te bewijzen, ga ik me meteen omkleden'. En ze stormde met rinkelende sporen de kamer uit.

'Jane, wat is dat voor onzin over die Joel Creech?' vroeg Bostil nors.

'Ik heb het ook alleen maar van horen zeggen. Heb je er Lucy zelf nog niet naar gevraagd?' 'Ik niet!' antwoordde Bostil botweg. 'Wel, doe dat dan. Als ze je iets vertelt, zal het in elk geval de waarheid zijn.'

Tante Jane keerde naar de huisvrouwelijke plichten terug en Bostil nam bij het haardvuur plaats en staarde peinzend in de vlammen. Even later keerde Lucy terug en het was een andere Lucy - een bekoorlijke jonge vrouw met glanzend goudblond haar, heldere ogen en een warmrode mond.

Bostil keek haar vertederd aan, maar dat weerhield hem er niet van onmiddellijk ter zake te komen.

'Lucy, ik wilde je iets vragen,' zei hij. 'Hoe zit het eigenlijk met die jonge Joel Creech?'

Lucy veerde even op, maar toen lachte ze opgeruimd. 'Paps, ouwe vos die je bent, je hebt gezien dat hij achter me aan gekomen is?'

'Nee. Ik vroeg het zo maar... in het algemeen.'

'Wat bedoelt u?'

'Lucy, is er iets tussen jou en Joel?' vroeg hij.

'Nee,' antwoordde ze, hem recht in de ogen kijkend.

Bostil schraapte verward zijn keel. 'Blij dat te horen,' zei hij haastig.

'Paps, u weet hoe Joel altijd achter me aanzit. En dat heb ik tot voor kort goed gevonden uit een soort... medelijden.'

'Uit medelijden? Wat heeft dat nu voor zin?'

'Paps, ik geloof dat Joel... wel, niet goed bij zijn hoofd is,' zei Lucy ernstig.

'Niet goed bij zijn hoofd! Mooi complimentje dat je jezelf daar geeft.'

'Nee, ik meen het serieus. Hij is veranderd sinds hij die trap tegen zijn hoofd heeft gekregen van een mustang. Hij doet echt eigenaardig de laatste tijd. Zoals vandaag bijvoorbeeld. Hij was op Peg, weet u, en hij komt niet vaak met Peg de rivier over. Ik had Buckles graag eens tegen Peg uitgeprobeerd, maar ik wist dat u dat niet goed zou vinden.'

'Pertinent niet,' zei Bostil dreigend.

'Wel, Joel deed zo vervelend, dat we ruzie kregen en toen ben ik weg gereden en ik was blij dat hij niet achter me aan kwam. Op de terugweg zag ik Peg grazen bij de kreek, u weet wel bij die vijver waar het water zo diep en helder is. En raad eens wat? Daar stak Joels hoofd boven het water uit. Ik herinnerde me dat ik hem bij die ruzie gezegd had dat hij zijn gezicht maar eens moest gaan wassen. En dat deed hij nu. Ik moest er zo om lachen. Maar toen hij me zag, zei hij... zei hij...' Lucy zweeg blozend van ergernis en schaamte.

'Wel, wat zei hij?' vroeg Bostil rustig.

'Hij riep : ' Hee, Lucy, trek je kleren uit en kom bij me liggen!''

Bostil vloekte.

'Ik verzeker u dat ik woest was,' vervolgde Lucy. 'En verbaasd ook. Hij had wel eens eerder vreemd gedaan, maar hij had het nog nooit gewaagd...'

'Je te beledigen,' vulde Bostil aan. 'En wat heb je toen gedaan?'

'Ik schreeuwde : ' Ik krijg jou wel, Joel Creech!' ...Zijn kleren lagen op een hoopje langs de oever. En die heb ik toen opgeraapt en een heel eind verder op de weg neergegooid. Zijn verdiende loon, vindt u ook niet? En Peg is me nog nagelopen ook... zodat Joel helemaal zal moeten lopen.'

'Het was wel een drastische maatregel, maar Creech heeft zijn lesje verdiend. En nu zijn er nog twee dingen die ik je zou willen vragen, Lucy.'

'Twee maar?' vroeg ze schalks. 'Brand maar los, paps!'

'Wat moet ik nu definitief tegen Wetherby zeggen?'

Lucy staarde even dromerig voor zich uit.

'Zegt u hem maar dat hij naar Durango terugkeert en het dwaze meisje dat alleen maar aan de prairie en een paard kan denken zo snel mogelijk vergeet.'

'Goed. Dat is tenminste oprecht gesproken, net als een Indiaan. En nu de tweede vraag... wat wil je voor je verjaardag hebben?'

'Oh, natuurlijk,' zei ze verrukt in haar handen klappend. 'Ik krijg nog iets voor mijn verjaardag. Mag ik vragen wat ik wil?'

'Zeker, meisje.'

'Elk paard wat ik wil ook?'

Lucy kende zijn zwak, want ze had het van hem geërfd.

'Elk paard wat je wilt, behalve de King.'

'Goed, dan wil ik Sarchedon.'

'Maar, Lucy, wat zou je toch met die grote zwarte duivel moeten aanvangen? Hij is veel te groot voor je. Zeventien hand hoog. Je zou hem niet eens kunnen bestijgen.'

'Poeh, dat mocht wat! Sarch knielt voor me.

Maar goed, als u Sarchedon niet kunt missen, Dusty Ben dan?'

En om haar vader te plagen, begon Lucy alle lievelingspaarden van haar vader een voor een op te noemen. Tenslotte gaf ze het lachend op.

'Lieve paps, hou jij je dierbare paarden maar. Je weet dat je er toch geen een van zou kunnen missen. Maar vergeet een ding niet... ik ben een echte dochter van mijn vader en ik zal niet rusten voordat ik een paard heb dat al die snelheidsmonsters van jou zijn hielen zal laten zien... de King inkluis!'

 

De enige winkel die het kleine Bostil's Ford rijk was en die tevens als saloon, smederij, postkantoor en plaatselijk trefpunt fungeerde, werd geleid door de oude Brackton, een man met een rijke ervaring in het Wilde Westen. Brackton bediende zich van ruiters en wagenvoerders, soms Indianen, om eens per maand voorraden van Durango aan te voeren, een afstand van meer dan tweehonderd mijl. Vaak kwamen de voorraden niet op tijd binnen - soms helemaal niet. Nieuws van de grote wereld druppelde schaars binnen. Maar het werd niet gemist door de pioniers van deze afgelegen voorpost van de beschaving. Hun leven, ja zelfs hun toekomst werd beheerst door het onmisbare paard dat dan ook een dienovereenkomstige ereplaats in hun gemeenschap innam.

Brackton's primitieve etablissement stond aan het einde van de dorpstraat. In het hele bouwsel was geen plank te vinden die ooit door een schaaf was aangeraakt. Brackton, een kleine grijze oude man met een schraal baardje en voqeloogies, kwam naar buiten gestapt om een binnenkomende vrachtrijder te begroeten. De wagen miste een achterwiel maar de wagenvoerder was erin geslaagd zijn voertuig op drie wielen en een paal binnen te brengen. De bezwete uitgeputte mustangs en de dik onder het grauwrode stof zittende wagen waren stille, maar welsprekende getuigen van de zwaarte van de tocht.

'Hallo daar, Red Wilson, je bent behoorlijk laat deze reis,' zei de oude Brackton bij wijze van begroeting.

Ook Red Wilson zat dik onder het rode stof en het vloog in wolken om hem heen toen hij zijn gordel wat omhoogsjorde.

'Yep. En ik heb een wiel en een deel van de vracht onderweg moeten achterlaten,' zei hij lakoniek.

Indianen begonnen de paarden uit te spannen.

Een groepje in de schaduw luierende ruiters begroetten Wilson en vroegen naar nieuws. De wagenvoerder antwoordde dat het een vervloekt droge reis was geweest met niets dan droge waterputten en dat hij zelf ook goed was uitgedroogd.

'Nog een reis, dat zal wel de laatste zijn voor de regentijd,' besloot hij.

Brackton leidde hem naar binnen, blijkbaar om hem naar beste kunnen van die droogheid af te helpen. Het gesprek van de ruiters kabbelde gezapig verder.

'Het is zeldzaam droog dit voorjaar,' zei er een.

'Wat wil je, met steeds die schrale noordoostenwind? Maar zelfs al valt er geen druppel regen, dan hebben we hier nog water en gras genoeg.'

'Hier wel, maar aan de overkant van de rivier niet.'

'Creech zal wel gauw hierheen komen met zijn paarden, denk ik.'

'Reken maar. Hij is druk aan het trainen voor de grote races volgende maand.'

'Wanneer worden die gehouden?'

'Al sla ie me dood. Maar dat zal Van wel weten.'

Een slanke jongeman die met zijn hoed over zijn ogen lag te slapen, werd wakker gepord.

'Hee, Van, wanneer worden de races gehouden?'

'Moet je me daarvoor wakker maken? Over een paar weken, zegt Bostil, zodra hij definitief bericht heeft van de Indianen.'

'Rijd jij weer op de King?'

'Neem aan van wel. Maar Bostil maakt spatjes omdat hij vindt dat ik zwaarder geworden ben,' antwoordde de ruiter.

'Man, je bent vel over been.'

'Je zult het van het jaar zwaar te halen hebben, Van. Ik heb gehoord dat Creech's Blue Roan razend snel is dit jaar.'

Van had een minachtend antwoord op de lippen, maar zijn aandacht werd eensklaps afgeleid door iets anders. Het was de fleurige gestalte van Lucy Bostil die naderde door de dorpstraat.

Lucy was bij hen allen zeer geliefd en de ogen van de jongere ruiters, speciaal die van Van, spraken boekdelen. Ze begroette hen met een stralend glimlachje en toen ze Brackton naar buiten zag komen, zei ze geestdriftig : 'Oh, Mr. Brackton, de wagen is binnengekomen en is mijn bestelling er ook bij? Ik ben jarig vandaag.'

'Zeker, Lucy, en hartelijk gefeliciteerd,' antwoordde hij, meegenietend van haar verrukking. 'Maar het pak is veel te zwaar voor je. Ik zal het wel laten brengen... of wil een van de jongens...' Vijf ruiters boden in koor hun diensten aan, maar het was Van die zich ijlings van het pak meester maakte en zich met Lucy door de dorpstraat verwijderde.

Het trage gesprek hernam zijn loop tot een van de mannen eensklaps met scherpe stem uitriep : 'Moet je daar eens kijken! Ik zal doodvallen als het geen spiernaakte Indiaan is die daar aan komt rennen!'

Aller blikken wendden zich in de aangegeven richting en inderdaad leek het een naakte Indiaan die daar bijna op een drafje aan kwam lopen.

'Hoe bestaat het?' zei iemand. 'Als miss Lucy maar niet... Nee, die is al weg. Maar misschien dat een andere vrouw...'

'Hoor eens even, Bill!' riep Macomber, een rancher uit de omgeving uit. 'Dat is geen Indiaan die daar loopt. Zijn lichaam is wel rood maar zijn gezicht is blank!'

De vreemde verschijning was hen inmiddels bijna genaderd.

'Verdraaid, dat is Joel Creech!' riep Bill Stark uit.

De andere ruiters betuigden verbijsterd hun instemming.

'Zeker malende geworden!'

De jonge Creech was op weg naar de doorwaadbare plaats die hij zou moeten oversteken om thuis te komen. Toen hij het nieuwsgierige groepje ontdekte, aarzelde hij even en bleef dan staan. Zijn gezicht scheen vertrokken van pijn en woede en vermoeidheid. Afgezien van zijn gezicht was zijn hele lichaam bedekt met een dikke laag aangekoekte rode klei.

'Grote God, mannen...' hijgde hij met rollende ogen. 'Help me toch alsjeblieft van die rotzooi af!... Ik ga dood!'

Toen strompelde hij Bracktons winkel binnen. En met een waar Indianengehuil dromden de ruiters hem aan.

 

Die avond stapte Bostil bulderend van het lachen de grote woonkamer binnen en Lucy en haar tante staarden hem met gapende monden aan.

'Lucy Bostil... wat... je... me... nu... geleverd... hebt!' gierde hij.

'Wat nu weer?' riep tante Jane verontrust uit.

'Joel!' fluisterde Lucy met schuldig geweten.

Bostil veegde de lachtranen uit zijn ogen en plofte op een stoel neer.

'Lucy, het is om je een bult te lachen! Hoe haalt zo'n knaap het in zijn hoofd!'

En tussen de lachbuien door kwam het verhaal eruit van de jonge Joel Creech, die op het idee gekomen was om zijn hele lichaam met klei in te smeren ter bescherming tegen de zon zonder erbij stil te staan dat die zelfde zon de kleilaag tot een steenhard pantser zou bakken.

'De jongens hebben krom gelegen,' besloot hij, nog nagenietend. 'En zij maar poetsen en boenen terwijl hij stond te tieren en te vloeken. Tenslotte hebben ze het eraf gekregen maar met een flinke pluk van zijn vel, denk ik, want hij stond te krijsen van pijn.'

Lucy lachte mee, maar het ging niet helemaal van harte.

'Maar... wat zal hij doen?' fluisterde ze.

'Weet ik veel! Hij zal het heus niet rondbazuinen, want hij heeft er met geen woord van gerept hoe hij zijn kleren is kwijt geraakt of waarom hij die klei op zijn lijf had gesmeerd. En ik natuurlijk ook niet. Daar weet niemand iets van.'

'Paps, ik weet zeker dat hij iets verschrikkelijks zal doen!' riep Lucy uit, eensklaps van bange voorgevoelens bezield.