HOOFDSTUK IX

Vijf dagen was Slone nu een gast in Bostil's huis en al die vijf dagen waren een kwelling voor hem geweest.

Op de ochtend van de dag na de races had Lucy hem aangesproken. Zou hij haar ogen, haar stem nog ooit kunnen vergeten? 'God zegene je voor wat je voor mijn vader gedaan hebt!' had ze gezegd. 'Het was heel dapper van je... Maar laat je door vader geen zand in de ogen strooien. Geloof niet in zijn vriendelijkheid. En ga vooral niet voor hem werken. Het enige wat hij wil is Wildfire en als hij hem niet krijgt, zal hij je haten!'

Die woorden van Lucy hadden de volgende dagen tot een kwelling gemaakt voor Slone. Haar koele onverschilligheid jegens hem schrijnde aan zijn hart. Verbitterd verweet hij zich zijn dwaasheid die hem even het hoofd had doen verliezen daar tussen de rotsen toen hij Lucy in Wildfire's zadel had getild voor de grote race.

Op de zesde ochtend van zijn verblijf in Bostil's huis kwam hij tot een besluit. Hij kon niet langer van Bostil's gastvrijheid gebruik maken tenzij hij diens aanbod zou aanvaarden en dat was gezien Lucy's houding en ook gezien Bostil's klaarblijkelijke oogmerk hem Wildfire afhandig te maken ondenkbaar. Aan Lucy zou hij het paard graag cadeau gedaan hebben, aan haar vader wilde hij het nog niet voor alle goud van de wereld verkopen.

Met een schouderophalen zette Slone zijn besluiteloosheid van zich af en ging op zoek naar Bostil.

Hij trof Bostil in Wildfire's corral aan. Dat was al de tweede maal dat Slone hem daar vond. Wildfire scheen Bostil heel wat vriendelijker gestemd dan zijn eigen meester. Slone voelde een steekje ergernis door zich heen schieten toen hij dat zag.

'Ik ben weg van dat paard van je,' zei Bostil met botte openhartigheid.

'Bostil, het spijt me, maar ik kan die baan niet van je aannemen,' antwoordde Slone snel. 'Het is me niet gemakkelijk gevallen te beslissen. Je bent goed voor me geweest en daarvoor ben ik je dankbaar.'

'Waarom kun je die baan niet aannemen?' vroeg Bostil op scherpe toon. 'Heeft het iets met Lucy te maken?'

'Hoe zo?' vroeg Slone, een kleur krijgend. 'Nou, dat je gek bent op Lucy en dat ze niets van je moet hebben,' antwoordde Bostil schamper.

Slone voelde zijn bloed eensklaps koken. Deze Bostil had niet voor niets de naam een onbeschofte arrogante vlegel te zijn.

'Ja, ik ben gek op Lucy en ze moet niets van me hebben,' zei Slone, zich beheersend. 'Ik had naar je willen toekomen om te zeggen dat ik met haar wilde trouwen, maar dat vond ze niet goed.' 'Wel, het is maar goed ook dat je niet gekomen bent, want dan...'

Bostil brak zijn woorden af en begon opnieuw. 'Aan moed ontbreekt het je niet, Slone. Wat zou je Lucy te bieden hebben?'

'Niets behalve... Maar dat is nu niet niet belangrijk meer,' antwoordde Slone. 'Ik ben blij dat ik het je gezegd heb en daarmee basta.'

Bostil keerde zich opnieuw naar Wildfire en bleef lange tijd naar hem staren. Toen hij zich weer omwendde, leek hij een ander mens. De jagende hartstocht van de oude paardenhandelaar was bijna tastbaar, dacht Slone.

'Slone, ik zal je de keus uit honderd mustangs en duizend dollars voor Wildfire geven!'

Zo wilde hij een armzalige zadelzwerver overtroeven met zijn rijkdom. Slone voelde zich vaag geamuseerd, hoewel hij het niet liet merken. 'Nee,' zei hij slechts.

'Tweeduizend dan.'

'Spaar je de moeite, Bostil,' antwoordde Slone rustig. 'Je kent me niet, maar als ik zeg nee, bedoel ik ook nee.'

Slone zag de aderen opzwellen in Bostil's dikke stierenek en het leek hem maar het beste zich snel uit de voeten te maken voordat het tot onaangenaamheden zou komen. Hij leidde Wildfire de corral uit naar het erf voor de stal en begon hem daar op te zadelen. Daarna haalde hij Nagger op uit een andere corral. Toen hij terugkwam, zag hij de oude man weer bij Wildfire staan. Hij scheen zo op het oog iets tot kalmte gekomen.

'Luister nu eens,' begon hij overredend. 'Je bent een dwaas om je kansen zo weg te gooien. Als je...'

'Bostil, mijn enige kans is al weggegooid en je weet door wie. Ik koester geen wrok... Maar ik kan je mijn paard niet verkopen. En ik kan ook niet voor je werken omdat... wel, omdat het alleen maar heibel zou geven.'

'En wat voor heibel dan wel?' informeerde Bostil.

Holley, Farlane, Van en nog een paar andere ruiters waren naderbij gekomen en Slone meende aan hun houding op te merken dat Bostil in een gevaarlijke stemming moest zijn.

'Het zou tot een race tussen Wildfire en de King komen, niet waar?' antwoordde hij.

'En wat zou dat dan nog?' zei Bostil onheilspellend.

'Wildfire zou je lieveling het nakijken geven... en dat zou je niet aanstaan,' antwoordde Slone, geïrriteerd door Bostil's heerszuchtige neerbuigende optreden.

'Die Wildfire van je mag dan wel een vuile moordenaar zijn,' brulde Bostil, 'maar in een race kan hij de King niet slaan. Tenminste in een eerlijke race niet. Die wilde hengst van jou heeft de King uit de baan gewerkt.'

'Sage King lag toch zeker voor, niet waar? Waarom heeft hij zijn voorsprong dan niet behouden?' Bostil begon onsamenhangende verwensingen te sputteren en toen hij tenslotte buiten adem was, zei Slone : 'Je maakt me heus niet bang, Bostil, al schreeuw je nog zo hard. Ik ben ten allen tijde bereid Wildfire tegen de King te laten lopen, maar ik denk dat jij je eerst wel tweemaal zult bedenken!' Bostil bleef sputteren, maar hij ging niet op Slone's uitdaging in en aan de reactie van de andere zag Slone dat hij iets gedaan had wat zonder precedent was op Bostil's ranch... hij had de oude heerszuchtige dwingeland de mond gesnoerd! 'Tot kijk dan maar, Bostil.' Slone knikte de andere mannen ten afscheid toe en zich afwendend leidde hij zijn twee paarden door de met bomen omzoomde laan naar het huis. Toen hij daar een glimp van Lucy opving, week zijn gevoel van woede en triomf prompt voor een van berouw. Lucy zag hem aankomen en zoals gewoonlijk wilde ze hem ontwijken, maar toen ze de twee paarden opmerkte, veranderde ze van idee en kwam naar hem toe.

'Waar ga je heen, Lin?' vroeg ze schuw. 'Eerlijk gezegd weet ik dat zelf niet,' antwoordde Slone. 'Ik ben nu op weg om mijn spullen op te halen uit mijn kamer. Verder is mijn versufte brein nog niet gegaan.'

'Je spullen ophalen?... Oh, je gaat dus voorgoed weg?' Hij zag haar doodsbleek worden zodat de kleine sproetjes op haar gezicht zich scherp aftekenden.

'Dat was ik wel van plan, ja. En nu blijft me zeker niets anders over.' Hij vertelde haar over het twistgesprek met haar vader.

'Heb je dat tegen vader gezegd?' riep ze uit met een mengeling van verbazing en bewondering. 'Oh, hij heeft het zeker wel verdiend eens op zijn nummer gezet te worden. Maar toch was het me liever geweest als je het niet gedaan had.'

'Waarom?' vroeg Slone.

Maar ze gaf geen antwoord. 'Lin... Oh, daar komt vader aan! Hij mag me niet bij je zien. Maar, Lin... ga niet uit Bostil's Ford weg! Ga alsjeblieft niet weg !'

En met die woorden vluchtte ze weg rond een hoek van het huis. Het was met een gevoel van dazige verrukking dat Slone even later zijn beide paarden voortleidde door de dorpstraat. De laatste bezoekers van de races waren inmiddels vertrokken en de oude gezapige rust was weergekeerd in het dorpje.

Slone ging naar Brackton's winkel-annex-saloon en bracht daar zijn beide paarden onder op een stuk weiland, zich voornemend ze goed in het oog te houden.

De oude Brackton scheen zijn gedachten geraden te hebben, want hij zei:

'Kijk maar een beetje uit voor die halve idioot, die Joel Creech. Hij hangt hier nogal veel uit sinds hij door het hoge water niet naar de overkant terug kan en hij is verkikkerd op paarden.'

Slone had die waarschuwing niet nodig, want hij had van Lucy en ook van anderen al genoeg over Joel Creech gehoord.

Bijna in een en dezelfde adem stapte Brackton op een ander onderwerp over en bood hem een baan aan als vrachtrijder tussen het Ford en Durango. 'Maar waar moet ik dan met Wildfire blijven?' vroeg Slone en Brackton hield de handen omhoog om te kennen te geven dat hij voor dat probleem geen oplossing had. Een derde man die op dat ogenblik in Brackton's winkel aanwezig was en het gesprek had gevolgd merkte op : 'Voor zo'n paard als die rooie hengst heb je wel een goede corral nodig. Tjonge, wat een geweldenaar!'

Slone raakte in gesprek met de man die Vorhees zei te heten. Spoedig kwam aan het licht dat de man een klein huisje met een corral en een lapje grond een klein eindje buiten het dorp in eigendom had en dat graag wilde verkopen omdat hij een goede baan had gekregen in Durango waar hij al zijn familie had wonen. Slone raakte geïnteresseerd en ging met Vorhees mee om het bedoente eens te bekijken. Wat hij zag, beviel hem uitstekend, in de eerste plaats de corral, kennelijk gebouwd door iemand die zeker even bang was voor paardendieven als Bostil. Het huisje lag vrij hoog en het uitzicht was onvergelijkelijk mooi. Slone herinnerde zich Lucy's laatste woorden. 'Ga niet... ga niet.'

Die woorden alleen waren al voldoende om hem tot het einde van zijn levensdagen aan Bostil's Ford te ketenen.

De prijs was heel schappelijk en de koop werd gesloten. Slone voelde zich in de zevende hemel. Hij had nog bijna de helft van zijn prijzengeld over en toen hij gedronken had uit het waterbronnetje dat uit zijn eigen grond opborrelde, zei hij bij zichzelf dat dat alleen de prijs al bijna waard was.

Toen hij in opgeruimde stemming in Brackton's winkel arriveerde om enkele noodzakelijke inkopen te doen, stootte de oude man hem aan en wees met een hoofdknikje naar een jongeman die dazig voor zich uit zat te staren op een pakkist. Slone herkende Joel Creech en de jongeman maakte een zo zielige indruk dat Slone medelijden in zich voelde opwellen.

'Zeg,' zei Slone impulsief, 'voel je ervoor me een beetje te helpen met inhuizen?'

Creech sjokte sullig gedwee mee en hielp op zijn trage indolente manier met het in- en opruimen van het huis. Toen Slone hem geld wilde geven, weigerde hij en zei dat hij al tevreden was als hij een stukje mee mocht blijven eten.

Samen leidden ze de paarden in de nieuwe corral wat bij Wildfire nog al met moeite gepaard ging.

'Prachtig paard!' zei Creech bewonderend. 'Hij heeft gedaan wat Blue anders gedaan zou hebben... de King van die verrekkeling van een Bostil geslagen!'

Het noemen van de naam Bostil scheen Creech een van zijn buien bezorgd te hebben, want aan tafel zat hij wezenloos voor zich uit te staren, nu en dan verwarde dreigementen mompelend en zich vaak. herhalend.

Ondanks zijn medelijden was Slone hem nu liever kwijt dan rijk, maar Creech maakte geen aanstalten om op te stappen. Hoewel zijn geest kennelijk gestoord was, praatte de jongeman bij vlagen ook heel normaal en hij vertelde dat hij de vorige dag naar de oversteek geweest was en daar ontdekt had dat de meerkabels van de veerboot opzettelijk door iemand waren doorgesneden.

'En ik weet door wie ook,' voegde Creech er sluwtjes aan toe. 'Bostil heeft het gedaan. Omdat hij bang was dat wij anders de paarden over zouden brengen. En hij heeft die afgesneden kabels natuurlijk weg willen halen. Maar de rivier steeg zo snel dat hij daar geen tijd meer voor had.'

'Bostil?' riep Slone verbijsterd uit, Creech onderzoekend aankijkend. De jongeman had de beschuldiging op heftige maar bepaald niet op redeloze toon geuit. Slone vroeg zich af of Bostil zo laaghartig had kunnen zijn. Het scheen hem onvoorstelbaar, maar toch... als het om paarden ging, was Bostil nauwelijks menselijk.

Slone's vraag bracht Creech tot een volgende wilde betoog, doorspekt met mysterieuze bedreigingen. Toen ving Slone de naam Lucy op en dat maakte een abrupt einde aan zijn medelijden met Creech.

'Wat heeft het meisje ermee te maken?' vroeg hij geprikkeld. 'Je houdt haar naam er maar buiten, begrijp je?'

'Ik zal haar naam noemen wanneer ik dat zelf wil!' schreeuwde Creech. 'Maar niet in mijn huis!' 'Ik heb maling aan jou en je huis erbij!' 'Vervloekte idioot!' riep Slone ongeduldig uit. 'Wat heeft het voor zin jou als mens te behandelen? Stank voor dank krijg je!'

Creech. dook ineen, met zijn handen de rand van het tafelblad omklauwend, als een roofdier klaar voor de sprong. Zijn gezicht was verwrongen tot een afzichtelijk grijnzend masker en een waanzinnig licht brandde in de twee contrasterende ogen.

'Dus ik ben een idioot, hè?' krijste hij. 'Maar misschien toch niet zo idioot als je denkt. Ik weet donders goed dat jij gek bent op Lucy Bostil! Ik heb jullie wel samen gezien daar tussen die rotsen op de morgen van de race. Ik heb gezien dat je je handen niet thuis kon houden.... En haar zal ik wel krijgen en dan kleed ik haar spiernaakt uit en bind haar vast op een paard en jaag haar zo door Bostil's Ford!... Wacht maar eens af. Ik zal jullie allebei wel krijgen!'

'Gek of niet, eruit ga je!' mompelde Slone grimmig en opspringend sloeg hij Creech met één klap half de deur uit en werkte de behandeling af met een welgemikte trap na. 'En waag het niet nog eens onder mijn ogen te komen!' riep Slone hem na. 'Anders zal ik je nog gekker slaan dan je al bent!' Creech krabbelde overeind en rende weg, zich nu en dan omkerend en met een gebalde vuist zwaaiend tot hij tenslotte tussen de bomen verdween.

Slone ging weer aan tafel zitten. 'Me weer niet kunnen beheersen,' mompelde hij. 'De tweede keer al vandaag. Daar moet ik toch een beetje op gaan letten... De arme duivel!... Grote hemel, zou Bostil werkelijk zelf die boot losgesneden hebben? Gisteren zou ik het nooit geloofd hebben, maar nu...' 1

 

De nu volgende dagen vlogen voorbij voor Slone. De ongewone arbeid in en rond het huis vermoeide hem niet weinig zodat hij vroeg naar bed ging en sliep als een os. Als er niet voortdurend het hunkerende verlangen naar Lucy geweest was, zou hij zich gelukkiger gevoeld hebben dan ooit tevoren in zijn leven. Hij was zich bijna onmiddellijk aan zijn kleine huisje gaan hechten en naarmate hij het verbeterde, werd die gehechtheid sterker. Vaak betrapte hij zich erop met gretige ogen omlaag te staren in het dal, in de hoop een glimp van Lucy Bostil op te vangen daar tussen de bomen. Maar hij kreeg haar niet eenmaal te zien en hij zag ook zo weinig mensen van het dorp dat zijn leven iets van een kluizenaarsbestaan begon te krijgen.

Toen hij op een morgen naar Brackton ging om zijn voorraden aan te vullen, viel het hem op dat de oude man en ook enkele anderen die hij van gezicht kende, hem nogal koel bejegenden en hij vroeg zich af wat de oorzaak daarvan kon zijn. Vermoedelijk werd het hem kwaad aangerekend dat hij Joel Creech op zo hardhandige wijze het huis had uitgezet en had Joel een verwrongen versie van het gebeurde rondverteld.

Het toeval wilde dat Slone niet lang in het onzekere bleef ten aanzien van de aard van de beschuldigingen die door Joel waren rondgebazuind. Want toen hij na zijn inkopen gedaan te hebben Brackton's winkel verliet, liep hij de oude Holley, Bostil's voorman tegen het lijf en werd door deze staande gehouden. Slone had het goed met de oude ruiter kunnen vinden gedurende zijn verblijf in Bostil's ranchhuis en hij had het idee dat Holley een van de weinigen was in Bostil's Ford die het waagden er een eigen mening op na te houden en zich niet willoos lieten tiraniseren door de oude despoot.

'Hallo, Slone,' begroette Holley hem. 'Wacht, ik loop een eindje met je mee.'

'Kom je met een nieuw bod van Bostil op Wildfire?' vroeg Slone half in scherts.

'Nee, Bostil is voor een paar dagen naar Durango met een paar mannen. Maar waar het om gaat, is dat er rare praatjes over jou de ronde doen in het dorp, rondgestrooid door die halve gek van een Joel Creech. Ik geloof ze niet, maar er zijn er genoeg in Bostil's kamp die ze wèl geloven. Bostil zelf in de eerste plaats omdat het hem een kans geeft de mensen tegen je op te zetten.'

'Wat v,oor praatjes, Holley? Ik geef toe dat ik Joel Creech beter niet te lijf had kunnen gaan, maar wat hij over Lucy en mij vertelde...'

'Daar heb ik ook iets van gehoord, maar dat is het ergste niet. Erger is dat hij overal rondvertelt dat jij de kabels van de veerboot hebt doorgesneden om op die manier lastige concurrentie uit te schakelen die je in de twee paarden van de oude Creech zou kunnen hebben.'

Slone bleef met een ruk op zijn schreden staan en staarde de oude ruiter in opperste verbijstering aan. 'Zegt hij dat?... En tegen mij zei hij...' Hij slikte zijn woorden in omdat hij er zelf niet de man naar was om de fantastische beschuldigingen van een idioot over te brieven. In plaats daarvan vroeg hij schor : 'En wat denkt Lucy ervan?'

Holley wierp een steelse blik om zich heen en reikte in zijn zak. Hij haalde een enveloppe voor de dag en stopte die Slone in de hand.

'Ze heeft me een brief voor je meegegeven en daar zal misschien wel instaan wat ze er zelf van denkt. En nu smeer ik 'm weer. Als Bostil wist dat ik brieven van Lucy naar jou over smokkelde, maakte hij me subiet van kant. Hou je haaks.'

En met rinkelende sporen daalde de oude voorman het pad naar het dorp weer af, terwijl Slone met bevende vingers de enveloppe open scheurde. Het was een kort briefje met potlood geschreven en van de volgende inhoud :

 

'Kom vanavond na donker naar de ronde steenklomp in het bos. Ik zal je daar ontmoeten. Mijn hart breekt. Het is een gemene leugen wat ze zeggen. Ik wil erop zweren dat je bij mij was in de nacht dal de boot is losgesneden. Ik weet dat je het niet gedaan hebt. Ik weet wie het wel... Kom alsjeblieft vanavond. Ik laat je niet in de steek. Ik hou van je.'

 

De rest van de morgen bracht Slone in een soort droomtoestand van verrukking door. Al zijn andere gevoelens - zelfs zijn verontwaardiging over die verschrikkelijke door Joel Creech verspreide leugen werden door het juichende geluksgevoel overstemd.

Vroeg in de middag gebeurde er echter iets dat hem met de neus weer op de harde realiteit drukte. Het gekletter van aanbeslagen hoeven kwam van de weg door de vallei omhoog gedreven en toen hij naar buiten liep en een blik omlaag wierp, ontdekte hij daar Joel Creech die een paar pony's voortleidde, de magerste en uitgemergeldste die Slone ooit had gezien. En een man al even mager en uitgemergeld als de mustangs liep erachter.

Met een schok drong het tot Slone door. Joe Creech en zijn vader! Hoewel Slone de man nog nooit gezien had was hij er instinctief van overtuigd. Daar liep de man die volgens de valse geruchten door hem, Slone, in het ongeluk was gestort. Want waar waren de grote renpaarden - Blue Roan en Peg - en al die andere volbloeds?

Slone was echter nooit een man geweest om moeilijkheden uit de weg te gaan en snel gespte hij zijn revolvergordel om, en daalde het pad naar de weg af.

Voordat Slone de weg had bereikt, zag hij al ruiters uit Brackton's winkel te voorschijn komen en de Creechs tegemoet lopen. Toevallig waren ze in grotere getale aanwezig dan anders rond dit uur. De oude winkelier zelf kwam met opgeheven handen en schelle kreten slakend naar buiten. Ook de opgewonden stemmen van de anderen waren duidelijk hoorbaar. Slone versnelde zijn schreden. Zijn instinct zei hem dat het goed was wat hij deed. Hij zou de man van wiens ondergang hij beschuldigd werd, niet ontlopen. De arme mustangs lieten de hoofden neerslachtig hangen.

En toen was Slone het opgewonden groepje genaderd. Brackton stond in het midden, wild gesticulerend. Zijn stem had een schelle klank.

'Creech! Waar zijn Peg en Blue Roan? Godsallemachtig, man, je wilt me toch niet zeggen dat dit alles is wat je over hebt van die prachtige stoet paarden?'

Aller ogen richtten zich ,op de oude Creech en Slone zag een mager uitgeteerd gezicht, dik onder het stof en het vuil met starende holle ogen, getekend door een immens verdriet. Hij zag een lange gebogen gestalte, de kleren aan flarden en bedekt met aangekoekte modder.

Creech stond daar in een zwijgende waardigheid die schrijnde aan Slone's hart. Het stilzwijgen van de man was antwoord genoeg. Het was Joel Creech die de gespannen stilte verbrak.

'Ik heb toch wel gezegd dat het gebeuren zou!' krijste hij schel. 'Omgekomen van honger en dorst!'

Kreten van ontsteltenis gingen op onder de mannen en tranen biggelden over Brackton's rimpelige oude wangen, tranen waarvoor hij zich niet schaamde.

In zijn medelijden had Slone zichzelf en wat hem te wachten zou kunnen staan vergeten. Maar toen Holley naast hem verscheen en hem een veelbetekenende waarschuwende blik toewierp, werd Slone zich weer van zijn eigen probleem bewust.

'Ik geloof dat we allemaal graag zouden willen horen hoe het in zijn werk gegaan is, Creech, als je je tenminste in staat voelt het te vertellen,' zei Brackton.

'Laat me eerst iets drinken,' antwoordde Creech.

'Natuurlijk, waar zijn mijn gedachten?' riep Brackton uit. 'Kom maar binnen allemaal. Het is in elk geval een geluk dat Creech zelf er het leven niet bij is ingeschoten.'

De ruiters dromden achter Brackton en de Creeches naar binnen, Holley en Slone in de achterhoede.

'Ik hoorde het water omhoog komen die nacht,' begon Creech te midden van het gespannen luisterende groepje. 'Ik hoorde het al van mijlen afstand aankomen door de canyon. Toevallig was ik alleen en het kostte me nogal wat tijd de paarden buiten te krijgen. Maar zelfs toen ik ze bij de oversteek had, was het nog niet te laat... als iemand me maar gehoord had aan de overkant. Ik schreeuwde me schor en schoot mijn revolver leeg. Maar niemand hoorde me. Het water kwam zo snel omhoog dat ik tenslotte maar op het nippertje weg kon komen met de paarden.

' De volgende morgen kwamen twee Piutes bij me aan. Ze waren hun mustangs kwijt geraakt tussen de rotsen. Voer had ik niet meer en er zat niets anders op dan te proberen weg te komen. De Piutes zeiden dat er naar het noorden geen schijn van kans was en daarom besloot ik naar het zuiden te trekken als we tenminste over die aardverschuiving daar heen zouden kunnen komen. Daar brak Peg een been en ik... moest haar afmaken. Maar met de rest wisten we eroverheen te komen. Ik liet het verder aan de Piutes over en vijf dagen zijn we naar het westen getrokken, van de ene canyon de andere in. Nergens gras en maar een beetje water en meestal nog ziltig ook. Ik heb nooit geweten dat de aarde zo kaal was. Een voor een bezweken de paarden en tenslotte... kon ik de ellende van Blue Roan niet meer aanzien en heb ik hem afgemaakt... En nu heb ik spijt dat ik dat al niet veel eerder gedaan had.'

Er volgde een lange onderbreking van Creech's relaas.

'Ik zal die Piutes belonen als ik er ooit de middelen voor krijg, zonder hen zou ik er zelf ook aan gegaan zijn. Tenslotte slaagden we erin in de canyon van de Colorado af te dalen. We kwamen bij een lange zandplaat en daar lag Bostil's boot.'

'Hee...' barstte Brackton los, 'heeft Joel het je nog niet verteld van Bostil's boot?'

'Nee, Joel heeft geen woord gezegd over de boot,' antwoordde Creech. 'Wat is er dan mee?' 'De boot is losgesneden vlak voordat het hoog water kwam.'

Kennelijk had Brackton verwacht dat dit verbijsterende nieuws zou zijn voor de oude Creech. Maar hij vertrok geen spier.

'Er is hier een ruiter, een zekere Slone, een paardenjager,' vervolgde Brackton, 'en Joel zweert dat Slone die boot losgesneden heeft om meer kans te hebben bij de race.'

Tal van emoties streden om de voorrang in Slone's hart, maar vrees was er niet bij. Hij had de druk van Holley's sterke hand niet nodig om naar voren te stappen.

'Het is niet waar. Ik heb die boot niet losgesneden,' verklaarde hij rustig.

'Wie ben jij?' vroeg Creech. 'Mijn naam is Slone. Ik ben hierheen gekomen met een wilde hengst die de race gewonnen heeft. Daarom hebben ze mij de schuld gegeven.'

Creech's sombere holle ogen schenen zich door Slone heen te boren. 'En het is Joel die je ervan beschuldigd heeft?'

'Dat zeggen ze tenminste. Ik heb met hem gevochten omdat hij een meisje beledigde.'

'Kom eens hier, Joel,' riep Creech streng. Zijn grote knoestige hand kwam neer op de schouder van de jongen. Joel kromp ineen onder de aanraking. 'Jongen, je hebt gelogen. Waarom?'

Joel scheen heilige angst voor zijn vader te hebben. 'Hij is gek op Lucy... en ik heb ze samen gezien,' mompelde hij.

'En je hebt gelogen om Slone te kwetsen?' Joel gaf geen antwoord, maar dat was ook niet nodig ook. Hij scheen geen enkel schuldbesef te hebben. Creech wierp hem een meewarige blik toe en duwde hem terug.

'Mannen, mijn jongen heeft deze jongeman onrecht aangedaan,' zei Creech. 'Dat kan een klein kind begrijpen. Slone heeft die boot niet losgesneden... Jullie schijnen te denken dat dat de grootste schurkenstreek was... Nee! Dat was de grootste schurkenstreek niet. De grootste schurkenstreek was die boot dagen lang uit het water te houden toen mijn paarden wel gemakkelijk overgebracht hadden kunnen worden.'

Slone stapte terug, vergeten naar het hem voorkwam. Maar deze harde sombere Creech wist meer.

'Wie heeft die boot dan losgesneden?' vroeg Brackton ongelovig.

Creech gaf geen antwoord. Het vuur in zijn sombere ogen brandde feller dan ooit. Hij scheen een man met een geheim. Een geheim dat hij met niemand wilde delen. Zijn stilzwijgen had iets onheilspellends en het scheen met wraakzucht geladen.