Voorwoord van de schrijver

 

 

Na mijn laatste bundel korte verhalen die vijf jaar geleden werd gepubliceerd, besloot ik ook deze negen verhalen in boekvorm uit te geven. Ze zijn niet afgedrukt in de volgorde waarin ze werden geschreven, maar zoals ik ze naar onderwerp en stemming het best gerangschikt achtte.

Het eerste verhaal dat ik schreef was Voordat het gaat sneeuwen, in oktober 1967. Het laatste was De gluurder, in de zomer van 1972. Maar ik kan onmogelijk zeggen wanneer ze werden ‘verwekt’, zoals dat weleens merkwaardigerwijs wordt uitgedrukt. Zelf vind ik dat mijn verhalen worden neergeschetst, aan stukken gehakt, herschreven, bijgeschaafd en gepolijst. Ik zou pas kunnen vaststellen dat ze ‘verwekt’ waren als ik ook maar een flauw idee had wie voor de conceptie verantwoordelijk was.

De eerste bladzijden van De gluurder schreef ik tien jaar geleden in hoog tempo neer, maar schoof ze daarna opzij omdat ik was vastgelopen. Ik had het portret van de man geschetst, maar wist niet wat ik met hem aan moest. Dit bewijst volgens mij uitsluitend dat mijn hersenen, laat staan mijn pen, minstens tien jaar werken aan iedere bloemlezing die van mij uitkomt. Hetzelfde gaat ook op voor mijn romans.

Maar de problemen die ik met korte verhalen associeer zijn in de kern poëtische problemen. Als de inspiratie me tot schrijven aanspoort en dan zomaar abrupt stopt, heeft het geen zin om als een broodschrijver een einde te forceren. Al was het een eeuw, maar wachten moet ik op de volgende inspiratie die me in staat stelt het af te ronden.

Sommige verhalen in dit boek begonnen en eindigden op die manier, zoals Het uitzicht, Uit het leven van Margaret en De gluurder, terwijl andere er min of meer volledig uitrolden, in de betrekkelijk korte tijd die nodig is om de diverse schetsen uit te werken.

Het zal opvallen dat ze, zoals in mijn andere bundels, allemaal draaien om mensen uit Nottingham. Dat wil zeggen dat ik opnieuw de stad en het graafschap Nottingham als mijn toneel gebruik, hoewel het vanzelfsprekend is dat de spankracht van activiteit, gedrag en pijn even intens en diep is op dit toneel als op ieder ander.

Daar het absoluut niet makkelijk is om binnen dit raamwerk bezig te zijn, wordt het een extra discipline. Emoties moeten ontrafeld worden in de geest van mensen die zich normaliter niet emotioneel uitlaten. Maar natuurlijk voelen zij wel degelijk dezelfde emoties als meer bespraakte en belezen mensen. Altijd heb ik vanuit dit principe, en geen ander, mijn verhalen geschreven.

Onder zulke condities moet een schrijver de grovere zowel als de fijner besnaarde mens samen smelten — hetgeen erop neerkomt dat stijl en taal van overheersend belang zijn, zij het niet in die mate dat ze het verhaal op zich overheersen.

De problemen van de gewone mensen zijn de problemen van de goden. Gecompliceerde mensen, die minder nuchter zijn, beschrijf ik eigenlijk makkelijker... in ieder geval niet moeilijker. Het is uiteraard een persoonlijke keuze wat iemand schrijft, en het feit dat iemand een keus heeft gemaakt in plaats van teveel te willen en overal over te willen schrijven, impliceert dat iemand het probleem op poëtische wijze heeft benaderd.

In de kern gaat een verhaal over één mens, een fundamenteel voorval, een situatie waaraan het lot juist nu een kwaadaardige draai wil geven. Maar binnen deze beperking is een groot scala van mogelijkheden om dieper te graven. In De naäper gaat de held (zullen we hem zo noemen?) nooit verder dan zijn eigen geest, hoewel hij terdege uitgaat van een geest die genoeg spankracht heeft om zijn aftocht te omvatten, of om het af te laten weten en geduldig op zijn terugkomst te wachten.

De mensen zegevieren bijna altijd over een voorval, dat wil zeggen over die kwaadaardige wending van het lot. Anders zijn er slechts twee alternatieven — de waanzin, of de dood. De dood is een deur die een schrijver nooit openkrijgt, mits uit gein of fantasie waar we niets aan hebben. Waanzin kan beschreven worden en gebruikt als onderdeel van een verhaal, mits de betreffende persoon daar weer van loskomt. Maar dit kan zo’n langdurig proces zijn dat daarvoor gewoonlijk geen ruimte is in een kort verhaal. Verder worden mensen niet door de omstandigheden verslagen, hoe wispelturig of wanhopig ze ook mogen zijn. Dit tracht ik te bewijzen met Margaret en haar leven, in het verhaal dat haar naam in de titel draagt.

In De mijnstaking wordt veel aandacht besteed aan industriële werkelozen, maar het verhaal draait om Joshua, een mijnwerker uit Nottingham die niets anders leest dan het Oude Testament. Het verhaal gaat over het lot van zowel Mens als Boek en de staking is een achtergrond waar tegen de man zichzelf gedeeltelijk her-ontdekt.

Dus zijn individuen de hoofdzaken in deze verhalen, niet de thema’s, voorvallen of boodschappen van welke aard ook behalve (hoewel dit eigenlijk buiten kijf staat) het feit dat mensen die leven en lijden de uitkomst zijn van alles wat het beschrijven waard is. De mensen in mijn verhalen lijden onder dezelfde dingen als vorsten en vorstinnen, maar hun dagelijkse problemen zijn van fundamenteler aard en houden mij dan ook veel meer bezig.

Hun paleistuin is een straathoek, achterbuurt of nieuwbouwwijk. Alleen met deze instelling kan men proberen aan te tonen met welke waardigheid zij gezegend zijn, en trachten hun problemen te benaderen. Zij zijn mijn hoofdpersonen en mijn mensen, en in welke mate ik hierin slaag, kan uiteindelijk alleen door hen worden beoordeeld.