Toen in de lente van 1954 de digitale computers van de lopende band begonnen te rollen, pleegde de briljante Britse wiskundige Alan Turing zelfmoord door een appel met cyanide op te eten. Turing, wiens korte leven gekenmerkt werd door een soort ‘bovennatuurlijke onschuld’ zoals een van zijn biografen zei1, had in de Tweede Wereldoorlog een cruciale rol gespeeld bij het kraken van de codes van Enigma, de ingewikkelde typemachine die de nazi’s gebruikten om militaire bevelen en andere gevoelige berichten te coderen en decoderen. Het kraken van de Enigma-code was een ongekende prestatie, die de oorlog een andere wending heeft gegeven en bijdroeg tot de overwinning van de geallieerden. Het voorkwam echter niet dat Turing een paar jaar later gearresteerd werd omdat hij seks had met een andere man.

Tegenwoordig is Alan Turing vooral bekend als de maker van een denkbeeldige computer die een voorloper was van de moderne. Turing was nog maar vierentwintig en net benoemd tot onderzoeker aan de Universiteit van Cambridge, toen hij iets introduceerde wat bekend zou worden onder de naam ‘Turing- machine’. Hij schreef erover in een artikel uit 1936 getiteld ‘On Computable Numbers, with an Application to the Entscheidungsproblem’. Turing wilde met dit artikel bewijzen dat zoiets als een perfect systeem van logica of wiskunde niet bestaat. Volgens hem zouden er altijd een paar beweringen overblijven waarvan je niet kunt bewijzen of ze juist of onjuist zijn, beweringen die niet berekenbaar, ‘uncomputable’, zijn. Om dit te bewijzen, ontwierp hij een eenvoudige digitale calculator die in staat was gecodeerde instructies te volgen en die symbolen kon lezen, schrijven en uitwissen. Een dergelijke computer kon zodanig geprogrammeerd worden dat hij de functie van ieder ander informatieverwerkingssysteem kon uitvoeren. Het was een ‘universele machine’.2

In een recenter artikel, ‘Computing Machinery and Intelligence’, legde Turing uit dat programmeerbare computers behalve hun snelheid nog een enorm groot voordeel hebben: het is namelijk onnodig om verschillende nieuwe machines te ontwerpen om diverse rekenprocessen uit te voeren. ‘Eén digitale computer, die voor elk geval apart geprogrammeerd kan worden, volstaat. Dat betekent dat alle digitale computers in zekere zin aan elkaar gelijk zijn.’3 Tuning was niet de eerste die voor zich zag hoe een programmeerbare computer zou kunnen werken – ruim een eeuw eerder had een andere Engelse wiskundige, Charles Babbage, een ontwerp gemaakt voor een ‘analytische machine van zeer algemene aard’4 – maar Turing lijkt de eerste geweest te zijn die begreep dat de digitale computer een grenzeloos aanpassingsvermogen bezat.

Wat Turing niet had kunnen voorzien, was dat zijn universele machine, slechts tientallen jaren na zijn dood, ons universele medium zou worden. Omdat de verschillende soorten informatie die door de traditionele media werden verspreid – woorden, getallen, geluiden, foto’s, bewegende beelden – allemaal vertaald kunnen worden in een digitale code, kunnen ze allemaal ‘gecomputeriseerd’ worden. Alles, van de Negende Symfonie van Beethoven tot een pornofilm, kan gereduceerd worden tot een reeks enen en nullen en verwerkt, verzonden, afgebeeld of afgespeeld worden door een computer. Tegenwoordig zien we dankzij het internet de enorme implicaties van Turings ontdekking. Het net, dat opgebouwd is uit miljoenen onderling verbonden computers en databanken, is een onmeetbaar krachtige Turing-machine, en neemt de meeste van onze intellectuele technologieën op. Het is gaandeweg onze typemachine en onze drukkerij geworden, onze kaart en onze klok, onze rekenmachine, onze telefoon, ons postkantoor en onze bibliotheek, onze radio en onze tv. Het neemt zelfs de functies van andere computers over: meer en meer van onze softwareprogramma’s draaien op het internet – of ‘in de wolk’, zoals ze in Silicon Valley zeggen – en niet meer binnen in onze thuiscomputers.

Turing wees erop dat snelheid de beperkende factor was van zijn universele machine. Zelfs de eerste digitale computer kon in theorie alle informatie verwerken, maar een gecompliceerde taak, zoals het omzetten van een foto, zou veel te kostbaar en tijdrovend zijn geweest en had dus geen zin. Iemand in een donkere kamer kon dat met een paar chemische baden veel sneller en goedkoper. De ‘snelheidsbeperkingen’ van de computer bleken echter slechts tijdelijke obstakels te zijn. Sinds het eerste mainframe in de jaren veertig in elkaar werd gezet, nam de snelheid van computers en datanetwerken gigantisch toe en daalden de kosten van het verwerken en verzenden van gegevens omgekeerd evenredig. In de laatste dertig jaar is het aantal instructies dat een computerchip elke seconde kan verwerken ongeveer elke drie jaar verdubbeld, terwijl de kosten van het verwerken van die instructies elk jaar met ongeveer de helft zijn verminderd. In totaal zijn de kosten voor een gemiddelde computertaak met 99,9 procent gedaald sinds de jaren zestig.5 De bandbreedte van het netwerk heeft zich in een even snel tempo uitgebreid terwijl het internetverkeer zich sinds de uitvinding van het world wide web gemiddeld elk jaar heeft verdubbeld.6 Computerprogramma’s die ondenkbaar waren in de dagen van Turing zijn nu de gewoonste zaak van de wereld.

De manier waarop het web zich als medium heeft ontwikkeld, speelt, als een versnelde film, de hele geschiedenis van de moderne media opnieuw af. Honderden jaren zijn gecomprimeerd in een paar decennia. De eerste informatieverwerkingsmachine die het net namaakte was de Gutenberg-pers. Omdat tekst makkelijk om te zetten is in softwarecode en via netwerken te delen is – de opslag vereist weinig geheugen, verzending weinig bandbreedte, en er is weinig kracht nodig om hem op het scherm te krijgen – bestonden de eerste websites geheel uit typografische symbolen. Het feit dat we het woord ‘pagina’s’ begonnen te gebruiken om te beschrijven waar we online naar keken, benadrukte het verband met gedrukte documenten. Uitgevers van tijdschriften en kranten beseften dat voor het eerst in de geschiedenis grote hoeveelheden tekst net zo uitgezonden konden worden als radioen tv-programma’s. Zij waren de eersten die artikelen, fragmenten en andere teksten online begonnen te plaatsen. Het gemak waarmee woorden verzonden konden worden, leidde ook tot het wijdverbreide gebruik van de e-mail, die de persoonlijke brief in onbruik deed raken.

Toen de kosten voor geheugenopslag en bandbreedte daalden, werd het mogelijk om foto’s en tekeningen in te voegen op de webpagina’s. Aanvankelijk waren de beelden, net als de tekst die ze vaak begeleidden, zwart-wit en vaak vlekkerig door hun lage resolutie. Ze zagen eruit als de eerste foto’s die honderd jaar geleden in kranten verschenen. Maar het net kon al snel kleurenfoto’s aan en de omvang en kwaliteit van de afbeeldingen namen enorm toe. Algauw verschenen er eenvoudige animatiefilmpjes online. Ze leken erg op de ‘flipbooks’, kleine boekjes met een reeks afgedrukte beelden die de illusie van beweging creëerden als je de bladzijden snel achter elkaar omsloeg, en die eind negentiende eeuw zeer populair waren.

Vervolgens begon het web de taken van onze traditionele audioapparatuur – radio’s en platen- en cassettespelers – over te nemen. De eerste geluiden die je online kon horen, waren gesproken woorden, maar al snel volgden muziekfragmenten en daarna hele nummers en zelfs symfonieën, en met een steeds betere geluidskwaliteit. Het vermogen om audiostreams te verwerken, verbeterde bovendien door de ontwikkeling van software-algoritmen, zoals die welke gebruikt wordt bij de productie van mp3-bestanden, waarbij nauwelijks te horen geluiden uit muziek en andere geluidsopnames gefilterd worden. Dankzij algoritmen konden bestanden sterk gecomprimeerd worden zonder dat er sprake was van veel kwaliteitsverlies. Telefoongesprekken vonden in toenemende mate plaats via de glasvezelkabels van het internet, waardoor geen gebruik meer werd gemaakt van traditionele telefoonlijnen.

Toen het net ten slotte de techniek van de film en televisie overnam, werd het ook mogelijk om videofilmpjes online te bekijken. Omdat het versturen en vertonen van bewegende beelden grote eisen stelden aan computers en netwerken, werden de eerste onlinevideo’s afgespeeld in kleine vensters binnen de browsers. Vaak haperden de beelden of ze vielen helemaal weg, en meestal liepen ze niet synchroon met het geluid. Maar spoedig kwam ook hier verbetering in. Binnen een paar jaar kon je online ingewikkelde driedimensionale spelletjes spelen. Bedrijven als Netfix en Apple stuurden hd-films en tv-programma’s via het netwerk naar het scherm van de thuisgebruiker. Zelfs de langverwachte beeldtelefoon wordt eindelijk werkelijkheid nu webcams een standaardonderdeel worden van computers en met het net verbonden televisies, en nu populaire internettelefoondiensten als Skype videoverbindingen leveren.

Het net verschilt van de meeste media die het vervangt, op een duidelijke en erg belangrijke manier: het werkt twee kanten op. We kunnen via het netwerk zowel berichten versturen als ontvangen. Dat maakt het systeem des te nuttiger. De mogelijkheid om online informatie uit te wisselen, om zowel te ‘uploaden’ als te ‘downloaden’, heeft het internet veranderd in een drukke handelsroute. Met een paar muisklikken kunnen gebruikers virtuele catalogi doorbladeren, bestellingen plaatsen, bijhouden waar die zich bevinden en informatie updaten in databases van bedrijven. Het net verbindt ons echter niet alleen met bedrijven, maar ook met elkaar. Het is zowel een persoonlijk als een zakelijk medium. Miljoenen mensen gebruiken het om hun eigen digitale creaties te verspreiden in de vorm van blogs, video’s, foto’s, liedjes en podcasts, en om de creaties van anderen te becommentariëren of te veranderen. De enorme, door vrijwilligers samengestelde encyclopedie Wikipedia, de grotendeels door amateurs gemaakte videoservice YouTube, de gigantische fotodatabase van Flickr en de vele blogs van de Huffington Post – al deze populaire diensten waren onvoorstelbaar tot het web er kwam. De interactiviteit heeft het medium ook veranderd in het ontmoetingshuis van de wereld: mensen komen samen op Facebook, Twitter, MySpace en andere sociale (en soms asociale) netwerken om te praten, te roddelen, te discussiëren, te pronken en te flirten.

Dankzij de verschillende toepassingen van internet begonnen we steeds meer tijd aan dit medium te besteden, ook al zorgden snellere verbindingen ervoor dat we veel meer kunen doen tijdens elke ingelogde minuut. In 2009 waren Noord-Amerikaanse volwassenen gemiddeld 12 uur per week online, een verdubbeling ten opzichte van 2005.7 Als je alleen naar de volwassenen met internetaansluiting kijkt, dan komt het aantal uren boven de 17 uit. Voor jongvolwassenen liggen die getallen nog veel hoger: twintigers waren meer dan 19 uur per week online.8 Amerikaanse kinderen tussen 2 en 11 jaar gebruikten het net in 2009 ongeveer 11 uur per week, een toename van meer dan 60 procent sinds 2004.9 De gemiddelde Europese volwassene was in 2009 bijna 8 uur online, een stijging van ongeveer 30 procent ten opzichte van 2005. Europese twintigers gebruikten internet gemiddeld ongeveer 12 uur per week.10 Uit een internationaal onderzoek onder 27.500 volwassenen tussen 18 en 25 jaar, uitgevoerd in 2008, bleek dat mensen 30 procent van hun vrije tijd online doorbrengen, waarbij de Chinezen de meest intensieve netsurfers zijn. Zij besteden 44 procent van hun vrije tijd aan internet.11

In deze cijfers is de tijd die mensen besteden aan het uitwisselen van tekstberichten via een mobiele telefoon of andere handcomputer niet meegerekend. Ook hier zien we een razendsnelle stijging. Het versturen van tekstberichten is een van de grootste toepassingen van computergebruik, vooral door jongeren. Begin 2009 verstuurde of ontving de gemiddelde Amerikaanse mobiele beller bijna 400 tekstberichten per maand. Dat is vier keer zo veel als in 2006. De gemiddelde Amerikaanse tiener stuurde of ontving het verbijsterende aantal van 2272 tekstberichten per maand.12 Wereldwijd schieten er tussen mobiele telefoontjes meer dan twee biljoen tekstberichten per jaar heen en weer. Dat is veel meer dan het aantal traditionele telefoongesprekken.13 Dankzij onze alomaanwezige tekstsystemen en -apparaten ‘zijn we in feite dag en nacht verbonden’, zegt Danah Boyd, een sociologe die werkt voor Microsoft.14

Vaak wordt aangenomen dat de tijd die we aan internet besteden, afgaat van de tijd die we anders voor de tv hadden doorgebracht. Maar de statistieken suggereren iets anders. De meeste onderzoeken wijzen erop dat sinds het stijgende gebruik van het net, de tijd die we aan tv besteden gelijk is gebleven of is gestegen. Een meerjarig onderzoek van de Nielsen Company toont aan dat Amerikanen meer tv zijn gaan kijken sinds het internettijdperk. Tussen 2008 en 2009 steeg dat aantal uren nog eens 2 procent, om uit te komen op 153 uur per persoon per maand, het hoogste aantal sinds Nielsen met dit onderzoek begon in de jaren vijftig (en hierin is de tijd dat mensen tv-programma’s op hun computer bekijken niet meegerekend).15 Ook in Europa blijven mensen onverminderd tv kijken. De gemiddelde Europeaan zat in 2009 wekelijks meer dan 12 uur voor de buis, bijna een uur langer dan in 2004.16

Een onderzoek door Jupiter Research uit 2006 liet een ‘enorme overlapping’ zien tussen tv kijken en surfen op het web. Het bleek dat 42 procent van de fanatiekste tv-kijkers (degenen die 35 uur of meer per week tv kijken) ook tot de meeste intensieve gebruikers van het net behoorden (degenen die 30 uur of meer per week online waren).17 De toename van de tijd dat we online zijn heeft kortom geleid tot een toename van het totaal aantal uren dat we voor schermen doorbrengen. Volgens een grootschalig onderzoek uit 2009, uitgevoerd door Ball State University’s Center of Media Design, besteden de meeste Amerikanen, ongeacht hun leeftijd, minstens 8,5 uur per dag aan het kijken naar een televisie, een computerscherm of het scherm van hun mobiele telefoon. En vaak gebruiken ze twee of zelfs alle drie de apparaten tegelijkertijd.18

Wat wel lijkt af te nemen onder het toenemende gebruik van internet, is de tijd die we besteden aan het lezen van gedrukte publicaties – vooral kranten en tijdschriften, maar ook boeken. Van de vier belangrijke categorieën van persoonlijke media wordt ‘print’ nu het minste gebruikt; die blijft ver achter bij de televisie, computer en radio. Volgens het Amerikaanse Bureau of Labor Statistics was in 2008 de tijd die de gemiddelde Amerikaan van 14 jaar en ouder besteedde aan het lezen van publicaties in drukvorm afgenomen naar 143 minuten per week. Dat is een daling van 11 procent ten opzichte van 2004. Jonge volwassenen tussen 25 en 34 jaar, die behoren tot de meest fanatieke gebruikers van het net, lazen in 2008 gedurende slechts 49 minuten gedrukte publicaties, een forse daling van 29 procent sinds 2004.19 In een klein maar veelzeggend onderzoek uit 2008, uitgevoerd voor het tijdschrift Adweek, werden vier typische Amerikanen – een kapper, een apotheker, een basisschooldirecteur en een makelaar – tijdens een willekeurige dag gevolgd om hun mediagebruik vast te leggen. Ze vertoonden nogal verschillend gedrag, maar hadden volgens het tijdschrift één ding gemeen: ‘Geen van de vier sloeg ook maar één gedrukt medium open gedurende de tijd dat ze geobserveerd werden.’20 Dankzij alomtegenwoordigheid van tekst op het net en op onze mobiele telefoons lezen we tegenwoordig vrijwel zeker meer woorden dan twintig jaar geleden, maar we besteden veel minder tijd aan het lezen van woorden op papier.

Het internet heeft z’n nut, net als daarvoor de pc, op zo veel manieren bewezen, dat we elke nieuwe ontwikkeling gewillig hebben ontvangen. Zelden hebben we stilgestaan bij de mediarevolutie die zich overal om ons heen voltrekt, in ons huis, op ons werk en op school, laat staan dat we die hebben bekritiseerd. Totdat het internet arriveerde, kenmerkte de geschiedenis van de media zich door een gefragmenteerd verhaal. Verschillende technologieën ontwikkelden zich langs hun eigen weg en leidden tot verspreiding van specialistische hulpmiddelen. Boeken en kranten konden tekst en afbeeldingen tonen, maar geen geluid of bewegende beelden. Visuele media zoals film en tv waren ongeschikt voor het weergeven van tekst, behalve in zeer kleine hoeveelheden. Radio’s, telefoons, platen- en cassettespelers konden alleen maar geluid overbrengen. Als je getallen wilde optellen, gebruikte je een rekenmachine. Als je feiten op wilde zoeken, raadpleegde je een encyclopedie of een almanak. Ook de productie van deze media was gefragmenteerd. Als een bedrijf woorden wilde verkopen, dan drukte het die op papier. Als het films wilde verkopen, werden die om filmspoelen gedraaid. Als het popsongs wilde verkopen, dan zette het die op plaatjes van vinyl of op magnetische tape. Als een bedrijf tv-programma’s of reclamefilmpjes wilde verspreiden, dan stuurde het die door de ether via een grote antenne of dikke zwarte coaxkabels.

Gedigitaliseerde informatie laat de grenzen tussen de media verdwijnen. We vervangen onze specialistische hulpmiddelen door één hulpmiddel voor alles. En omdat de digitale productie en verspreiding bijna altijd goedkoper zijn dan die van conventionele media – de kosten van het maken van elektronische producten en versturen via het net zijn een fractie van wat het maken, vervoeren en opslaan van fysieke goederen kosten – voltrekt de verandering zich razendsnel, volgens de weerbarstige logica van het kapitalisme. Het is dan ook niet verwonderlijk dat bijna alle mediabedrijven digitale versies van hun producten verspreiden via het net. En de groei van de consumptie van mediagoederen gebeurt bijna alleen online.

Dit betekent niet dat de traditionele mediavormen verdwenen zijn. Nog steeds kopen we boeken en abonneren we ons op tijdschriften. We gaan nog steeds naar de film en luisteren naar de radio. Sommigen van ons kopen nog cd’s en dvd’s. Er zijn zelfs mensen die af en toe een krant kopen. Wanneer oude technologieën vervangen worden door nieuwe, worden de oude vaak nog lange tijd gebruikt, en sommige verdwijnen zelfs helemaal niet. Tientallen jaren na de uitvinding van de losse drukletters werden veel boeken nog steeds door klerken met de hand geschreven of gedrukt met behulp van houtblokken – en sommige van de mooiste boeken worden ook nu nog op die manier gemaakt. Behoorlijk wat mensen luisteren nog steeds naar vinylplaten, gebruiken analoge fotocamera’s en zoeken nog steeds telefoonnummers op in een papieren gids. Maar de oude technologieën verliezen hun economische en culturele kracht. Ze worden de doodlopende weg van de vooruitgang. Het zijn de nieuwe technologieën die de productie en consumptie beheersen, die het gedrag van de mensen sturen en hun perceptie vormen. Daarom ligt de toekomst van onze kennis en cultuur niet langer in boeken, kranten, tv-programma’s, radioprogramma’s, platen of cd’s. De toekomst ligt in de digitale bestanden die bliksemsnel door ons universele medium flitsen.

‘Een nieuw medium is nooit een aanvulling op een oud medium,’ schreef McLuhan in Understanding Media, ‘en ook laat een nieuw medium het oude niet met rust. Onophoudelijk verdrukt het de oudere media tot het nieuwe vormen en plekken voor ze vindt.’21 Zijn zienswijze blijkt vandaag de dag maar al te waar te zijn. Traditionele media, zelfs de elektronische, worden opnieuw gevormd en gepositioneerd nu ze overgaan op onlineverspreiding. Wanneer het net een medium opslokt, herschept het dat medium naar zijn eigen beeld. Het ontbindt niet alleen de fysieke vorm ervan, het injecteert de inhoud met hyperlinks, hakt hem op in doorzoekbare brokken en omgeeft de inhoud met de inhoud van alle andere media die het heeft opgenomen. Al deze veranderingen in de vorm van de inhoud hebben ook invloed op de manier waarop we die inhoud gebruiken, ervaren en zelfs begrijpen.

Een pagina onlinetekst die we bekijken op een computerscherm lijkt misschien op een pagina gedrukte tekst. Maar bij het scrollen en klikken door een webdocument komen fysieke handelingen en sensorische prikkels kijken die ruimschoots verschillen van de handelingen en prikkels die we ervaren bij het vasthouden en omslaan van de pagina’s van een boek of tijdschrift. Onderzoek heeft aangetoond dat de cognitieve handeling van het lezen niet alleen een beroep doet op ons gezichtsvermogen, maar ook op ons tastzintuig. ‘Al het lezen,’ schrijft Anne Mangen, een Noorse hoogleraar literatuurwetenschap, ‘is “multi-sensorisch”. Er is een cruciaal verband tussen de sensorisch-motorische ervaring van het materiaal en de cognitieve verwerking van de inhoud van de tekst.’22 De verschuiving van papier naar het scherm heeft niet alleen invloed op de manier waarop we door een stuk tekst navigeren, maar ook op de mate van aandacht die we eraan besteden en de mate waarin we ons in die tekst verdiepen.

Hyperlinks veranderen eveneens de manier waarop we media ervaren. In zekere zin zijn links een variatie op de verwijzingen, citaten en voetnoten die kenmerkend zijn voor geschreven documenten. Maar het effect van hyperlinks op de lezers is heel anders. Links verwijzen ons niet zomaar naar gerelateerde of aanvullende werken, ze duwen ons er met kracht heen. Ze moedigen ons aan om van de ene tekst naar de andere te springen in plaats van langere tijd stil te blijven staan bij één ervan. Hyperlinks zijn bedoeld om op te vallen. Hun waarde als navigatiemiddel is niet los te zien van de afleiding die ze veroorzaken.

De doorzoekbaarheid van onlineteksten is ook een variatie op de traditionele navigatiemiddelen zoals inhoudsopgaven, indexen en concordanties. Maar wederom zijn de effecten heel anders. Het gemak en de snelheid waarmee je teksten kunt doorzoeken hebben tot gevolg dat je eenvoudiger van het ene digitale document naar het andere kunt springen, iets wat moeilijker is bij gedrukte documenten. Onze concentratie op een tekst wordt oppervlakkiger en tijdelijker. Bovendien zorgen zoekopdrachten voor fragmentatie van onlineteksten. Een zoekmachine richt onze aandacht vaak op een bepaald stukje tekst, een paar woorden of zinnen die relevant zijn voor datgene wat we op dat moment zoeken, terwijl we weinig prikkels krijgen om het werk als geheel tot ons te nemen. We zien het bos niet als we het web doorzoeken. We zien zelfs de bomen niet. We zien alleen takjes en bladeren. Naarmate Google en Microsoft hun zoekmachines voor video- en audiocontent verbeteren, ondergaan meer producten de fragmentatie die teksten al karakteriseert.

Door verschillende soorten informatie op één enkel scherm te zetten, draagt het multimediale net verder bij aan een fragmentatie van inhoud en verstoort het onze aandacht. Een webpagina kan een paar tekstblokken bevatten, een video- of audiostream, een aantal navigatietools, een reeks advertenties, en verschillende kleine softwareapplicaties of widgets, die in hun eigen schermpje draaien. We weten allemaal hoe afleidend deze kakofonie van prikkels kan zijn. We maken er voortdurend grapjes over. Een nieuw e-mailbericht meldt zich terwijl we de koppen op de site van een krant doornemen. Een paar seconden later laat onze rssreader weten dat een van onze favoriete bloggers een nieuw bericht geplaatst heeft. Dan klinkt een ringtone die aangeeft dat er een nieuw berichtje op onze mobiel binnengekomen is. Op hetzelfde moment krijgen we een Facebook- of Twitter-melding. En dan hebben we ook nog eens direct toegang tot alle andere software die op onze computers draait – en ook die vecht om een stukje van onze geest. Telkens wanneer we de computer aanzetten, worden we ondergedompeld in een ‘ecosysteem van onderbrekingstechnologieën’, zoals de blogger en sciencefictionschrijver Cory Doctorow het formuleert.23

Interactiviteit, hyperlinks, doorzoekbaarheid, multimedia – al die eigenschappen van het net hebben ontegenzeggelijk aantrekkelijke voordelen. Samen met de unieke hoeveelheid informatie die online beschikbaar is, zijn juist die voordelen de reden waarom de meesten van ons het net zo graag gebruiken. We vinden het leuk om te kunnen switchen tussen lezen, luisteren en kijken, zonder dat we op hoeven te staan om een ander apparaat aan te zetten, of zonder dat we een grote stapel tijdschriften of schijfjes door moeten ploegen. We willen graag snel uitkomen bij de relevante gegevens zonder dat we een berg onbeduidende informatie moeten doorwerken. We willen graag contact hebben met onze vrienden, familie en collega’s. We willen ons graag verbonden voelen – en vinden het verschrikkelijk als we die verbondenheid niet ervaren. Het internet verandert onze intellectuele gewoontes weliswaar niet tegen onze wil. Maar het verandert ze wel degelijk.

Ons gebruik van het net zal alleen nog maar groeien en zijn invloed groter worden naarmate het meer en meer in ons leven aanwezig is. Net als de klok en het boek wordt ook de computer steeds kleiner en goedkoper dankzij de voortschrijdende technologie. Betaalbare laptops stelden ons al in staat om het internet van ons werk mee naar huis te nemen. Maar de laptop zelf was een onhandig apparaat, en het was niet altijd makkelijk om verbinding te krijgen met het internet. De introductie van het kleine netbook en de nog kleinere smartphone heeft dat probleem opgelost. Krachtige computers op zakformaat zoals de Apple iPhone, de Motorola Droid en de Google Nexus One hebben standaard een internetverbinding. Tegenwoordig zitten overal internetdiensten ingebouwd: in autodashboards, in televisies en zelfs in vliegtuigcabines. Al die kleine apparaten zorgen dat het net nog meer deel uitmaakt van het dagelijks leven, zodat ons universele medium nog universeler wordt.

Terwijl het net zich uitbreidt, krimpen andere media in. Door de lage kosten van productie en verspreiding heeft het de winstgevendheid van veel traditionele ondernemingen in de nieuws-, informatie- en amusementsindustrie sterk ondermijnd. Vooral bedrijven die ‘ouderwetse’, fysieke producten verkochten, hebben het moeilijk. De verkoop van cd’s is de laatste tien jaar sterk teruggelopen en daalde alleen al in 2008 met 20 procent.24 De verkoop van dvd’s, een belangrijke bron van inkomsten voor de Hollywood-studio’s, is in 2008 met 6 procent gedaald en vervolgens nog eens met 14 procent in de eerste helft van 2009.25 De verkoopcijfers van wens- en ansichtkaarten lopen terug.26 Het aantal poststukken dat de Amerikaanse posterijen in 2009 bezorgden, nam sneller af dan ooit daarvoor.27 Universiteiten verspreiden hun wetenschappelijke tijdschriften enkel nog elektronisch.28 Openbare scholen dwingen hun leerlingen met zachte hand om onlinenaslagwerken te gebruiken in plaats van wat de gouverneur van Californië, Arnold Schwarzenegger, ‘verouderde, zware en dure studieboeken’ noemt.29 Overal om je heen zie je het groeiende overwicht van internet op de verpakking en verspreiding van informatie.

Vooral de kranten worden zwaar getroffen nu lezers en adverteerders het net hebben omarmd als hun favoriete medium. Er werden al minder kranten in de VS gelezen sinds de Amerikanen tientallen jaren geleden meer vrije tijd begonnen te besteden aan radio en tv, en het internet heeft deze trend versneld. Tussen 2008 en 2009 daalde de oplage van kranten met meer dan 7 procent, terwijl het bezoek aan hun websites met meer dan 10 procent groeide.30 Een van de oudste Amerikaanse dagbladen, de Christian Science Monitor, kondigde begin 2009 aan dat de krant, na meer dan honderd jaar in papieren versie te hebben bestaan, niet langer in druk zou verschijnen. Nieuwsverspreiding zou voortaan via internet gaan. Deze ontwikkeling staat volgens uitgever Jonathan Wells ook andere kranten te wachten. ‘Veranderingen binnen de krantenindustrie – in het nieuwsconcept en de economische basis van de bedrijfstak – hebben de Monitor het eerst getroffen,’ verklaarde hij op een conferentie.31

Als snel bleek dat hij gelijk had. Binnen enkele maanden hield de Rocky Mountain News, de oudste krant van Colorado, ermee op. De Seattle Post-Intelligencer bracht de krant niet langer in papieren vorm uit en ontsloeg het grootste deel van zijn personeel. The Washington Post sloot al zijn redacties elders in de VS en ontsloeg meer dan honderd journalisten. En de eigenaren van meer dan dertig andere Amerikaanse kranten, waaronder de Los Angeles Times, Chicago Tribune, Philadelphia Inquirer en Minneapolis Star Tribune vroegen faillissement aan. Tim Brooks, topman bij Guardian News and Media, dat in Engeland The Guardian en The Independent uitgeeft, liet weten dat er in de toekomst alleen nog geïnvesteerd zou worden in multimediale, digitale producten, die voornamelijk via het web verspreid zouden worden. ‘De tijd dat je alleen maar in woorden kon handelen is voorbij,’ zei hij tijdens een conferentie.32

Hoe meer wij gewend raken aan de waanzinnige lappendeken van het web, hoe meer mediabedrijven zich aan moeten passen aan onze nieuwe verwachtingen. Veel bedrijven hakken hun producten in kleine stukjes zodat ze beter bij de kortere aandachtsspanne van de onlineconsument passen en zich beter kunnen profileren op zoekmachines. Korte fragmenten uit tv-programma’s en films worden op YouTube, Hulu en andere videosites geplaatst. Stukjes uit radioprogramma’s worden aangeboden als podcasts of streams. Tijdschriften- of krantenartikelen komen geïsoleerd op internet te staan. Losse bladzijden uit boeken verschijnen op het scherm via Amazon.com en Google Book Search. Losse nummers van cd’s zijn te koop via iTunes of worden gestreamd via Spotify. Zelfs afzonderlijke songs worden opgeknipt, en duiken weer op als ringtones of worden verwerkt in videospelletjes. Er is veel te zeggen voor wat economen de ‘ontbundeling’ van de inhoud noemen. Het zorgt ervoor dat mensen meer keuzes hebben en niet langer ongewenste aankopen hoeven doen. Maar het illustreert en versterkt ook de veranderende patronen van mediaconsumptie die aangemoedigd worden door het web. Zoals de econoom Tyler Cowen zegt: ‘Als je makkelijk toegang tot informatie hebt, dan ben je geneigd om te kiezen voor het korte, het lekkere, en het samengeraapte.’33

De invloed van het web reikt verder dan het computerscherm. Mediabedrijven veranderen hun traditionele en zelfs hun fysieke producten, zodat ze meer lijken op wat mensen ervaren als ze online zijn. In de beginperiode van het internet was het ontwerp van onlinepublicaties geïnspireerd op gedrukte publicaties, net zoals het ontwerp van de Gutenberg-bijbel geïnspireerd was op de boeken van de klerken. Maar tegenwoordig lijkt de inspiratie de andere kant op te gaan. Veel tijdschriften hebben hun lay-out onder handen genomen zodat ze de look-and-feel van websites benaderen. Ze hebben de lengte van artikelen gereduceerd, korte samenvattingen ingelast en hun pagina’s volgestopt met aanbevelingsteksten, koppen en bijschriften, die het doorbladeren makkelijker maken. Rolling Stone, dat ooit bekendstond om uitbundige, avontuurlijke reportages van schrijvers als Hunter S. Thomson, biedt zijn lezers tegenwoordig een mengelmoes van korte artikelen en besprekingen. ‘Er was geen internet toen Rolling Stone die artikelen van zevenduizend woorden publiceerde,’ aldus Jann Wenner, uitgever van Rolling Stone. In Columbia Journalism Review beweert Michael Scherer dat de meeste populaire tijdschriften tegenwoordig alleen nog maar ‘gevuld worden met kleur, overdreven grote koppen, illustraties, foto’s en opgeblazen citaten midden in de tekst. De zwart-witte tekstpagina, die ooit de hoofdschotel vormde van het tijdschrift, is vrijwel verbannen.’34

Ook kranten veranderden hun uiterlijk. Veel kranten, waaronder paradepaardjes als The Wall Street Journal en The Los Angeles Times, hebben de laatste jaren hun artikelen ingekort, en werken inmiddels met samenvattingen en andere navigatiemiddelen om de inhoud makkelijker te scannen. Een redacteur van de Londense Times schrijft dergelijke formatveranderingen in de krantenwereld toe aan de aanpassing aan ‘het internettijdperk, een krantenkoppentijdperk’.35 In maart 2008 kondigde The New York Times aan dat ze drie pagina’s van elke editie zouden vullen met samenvattingen van artikelen van één alinea en andere korte items. Tom Bodkin, artdirector, verklaarde dat deze ‘shortcuts’ de haastige lezers in staat stelde ‘een voorproefje’ van het dagelijkse nieuws te krijgen zonder dat hij daarbij ‘minder efficiënte’ handelingen hoefde te verrichten als het omslaan van de pagina’s en het lezen van de artikelen.36

Dergelijke copycat-strategieën hebben niet kunnen verhinderen dat mensen overstappen op onlinepublicaties. Na een jaar waarin de verkoopcijfers van The New York Times bleven dalen, draaide de krant in alle stilte veel veranderingen terug en reserveerde in de meeste edities nog maar één pagina voor de samenvattingen. Sommige tijdschriften beseften dat het geen zin had om het web met zijn eigen middelen te bestrijden en stapten over op andere strategieën. De opmaak werd bijvoorbeeld minder rommelig en de artikelen mochten weer langer. In 2009 kreeg Newsweek een facelift. De redactie legde meer nadruk op essays en professionele foto’s en drukte het blad op zwaarder, duurder papier. De prijs die publicaties betalen voor het indruisen tegen de internetconventies bestaat uit een verdere uitholling van het lezersbestand. Toen Newsweek zijn nieuwe opmaak presenteerde, liet het blad ook weten dat het de oplage die het zijn adverteerders garandeerde, bijstelde van 2,6 naar 1,5 miljoen.37

Ook veel tv-programma’s en films proberen meer en meer op het web te lijken. Televisiemaatschappijen plaatsen tekstbalkjes met bewegende teksten op het scherm en tonen tijdens hun programma’s regelmatig infographics of pop-upadvertenties. Sommige nieuwere programma’s, zoals NBC’s Late Night with Jimmy Fallon, zijn bedoeld om zowel internetsurfers als tv-kijkers te bedienen. Ze leggen de nadruk op korte fragmenten die zich lenen voor verspreiding als clips op YouTube. Kabelmaatschappijen bieden themakanalen aan die de kijkers in staat stellen meerdere programma’s tegelijk te bekijken, waarbij de afstandsbediening als een soort muis fungeert voor de geluidskeuze. En nu bedrijven als Sony en Samsung tv’s ontworpen hebben die internetprogramma’s naadloos kunnen combineren met traditionele tv-programma’s wordt webcontent vaker direct aangeboden via de tv. Filmstudio’s verwerken socialnetwork-snufjes in de disks die ze op de markt brengen. Bij de blu-rayversie van Disneys Sneeuwwitje kunnen kijkers met elkaar chatten via het net, terwijl ze ondertussen de zeven dwergen in optocht naar hun werk zien gaan. De disk van Watchmen loopt automatisch synchroon met Facebook-accounts zodat kijkers ‘livecommentaar’ kunnen uitwisselen met hun ‘vrienden’.38 Craig Kornblau, baas van Universal Studios Home Entertainment, zegt dat zijn bedrijf meer van dergelijke foefjes wil introduceren, zodat een film kijken een ‘interactieve ervaring’ wordt.39

Het net verandert niet alleen de manier waarop we cultuuruitingen feitelijk ervaren, maar ook de manier waarop die cultuuruitingen worden vastgelegd. Wanneer we een krachtige mobiele computer meenemen naar het theater of een andere culturele instelling, hebben we ook alle communicatie- en socialnetworktools die het web biedt bij ons. Niemand kijkt er meer van op als bezoekers van popconcerten filmpjes opnemen met hun mobieltjes en die ter plekke versturen. Tegenwoordig worden mobiele computers vaak zorgvuldig in zulke voorstellingen opgenomen, zodat die een nieuwe, van het net doordrenkte generatie gebruikers zullen aanspreken. Tijdens een uitvoering van Beethovens Zesde Symfonie in Virginia verstuurde het National Symphony Orchestra een reeks tweets, waarin de dirigent Emil de Cou de muziek nader toelichtte.40 Bij concerten van het New York Philharmonic en het Indianapolis Symphony Orchestra kan het publiek via sms’jes bepalen welke toegift het orkest moet spelen. ‘Het was minder passief dan de hele avond daar zitten en naar muziek luisteren,’ luidde het commentaar van een bezoeker na een recente uitvoering van het New York Philharmonic.41 Een groeiend aantal Amerikaanse kerken moedigt de gemeenteleden aan om laptops en smartphones mee te nemen naar de kerkdienst om inspirerende boodschappen uit te wisselen via Twitter en andere microblogs.42 Eric Schmidt, topman bij Google, ziet de opname van sociale netwerken in theateruitvoeringen en andere culturele evenementen als een avontuurlijke nieuwe uitdaging voor internetbedrijven. ‘Het meest voor de hand liggende gebruik van Twitter zien we wanneer iedereen naar bijvoorbeeld een toneelstuk kijkt en er druk over praat, terwijl dat stuk aan de gang is,’ aldus Schmidt.43 Zelfs de ervaringen die we in de echte wereld hebben, worden langzamerhand door computernetwerken overgebracht.

Een treffend voorbeeld van hoe het internet onze verwachtingen over media verandert is te zien in de bibliotheek. Hoewel we de bibliotheek meestal niet beschouwen als een mediatechnologie is ze dat wel degelijk. De openbare bibliotheek is in feite een van de belangrijkste en meest invloedrijke informatiemedia die ooit zijn gecreëerd, en die zich alleen maar kon verspreiden dankzij de komst van het stille lezen en de boekdrukkunst. De houdingen en voorkeuren van een gemeenschap ten opzichte van informatie nemen een concrete vorm aan in het ontwerp en in de diensten van een bibliotheek. Tot voor kort was de openbare bibliotheek een oase van rust waar de lezer de kasten met netjes gerangschikte boeken doorzocht of stil zat te lezen aan een tafeltje. De huidige bibliotheek ziet er heel anders uit. In hoog tempo is het internet er de populairste service aan het worden. Volgens recent onderzoek van de American Library Association biedt 99 procent van de Amerikaanse bibliotheken internetaansluiting en heeft de gemiddelde bibliotheek elf computers voor algemeen gebruik. Bovendien heeft meer dan driekwart van de vestigingen ook wifiaansluitingen waar de leden gebruik van kunnen maken.44 Het geluid dat je het meest hoort in een moderne bibliotheek is het tikken op toetsen en niet het omslaan van bladzijden.

Het interieur van het Bronx Library Center, een van de filialen van de New York Public Library, laat goed zien hoe de rol van de bibliotheek veranderd is. In het blad Strategy & Business beschrijven drie managementconsultants de inrichting van het gebouw: ‘Op alle vier de verdiepingen zijn de rijen boeken aan de zijkanten gezet, zodat er in het midden voldoende ruimte is voor de tafels met computers, die voor het merendeel breedbandinternetverbindingen hebben. De mensen die de computers gebruiken zijn jong en ze gebruiken ze niet noodzakelijkerwijs voor wetenschappelijke doeleinden. De ene zoekt op Google naar informatie over tv-series, de ander is zijn Facebook-pagina aan het bijwerken en een paar kinderen zitten videospelletjes te spelen. De medewerkers beantwoorden vragen en organiseren onlinegametoernooien. En niemand van het personeel maant de bezoekers tot stilte.’45 De consultants zien de vestiging in de Bronx als een voorbeeld van hoe moderne bibliotheken hun ‘relevantie’ behouden: door ‘het ontwikkelen van nieuwe digitale initiatieven die inspelen op de behoeften van de gebruiker’. De inrichting van de bibliotheek symboliseert het nieuwe medialandschap: in het midden staat de computer die met het internet verbonden is; het gedrukte woord is naar de rand gedreven.