4

 

Eens een spion…

 

 

De hele Russische geschiedenis speelt zich af in Sint-Petersburg. Het was de hoofdstad van een welvarend rijk dat volkomen uitgeput was door de Eerste Wereldoorlog, bij het begin waarvan het zijn naam verloor. Het Germaanse Sint-Petersburg werd het meer Russisch aandoende Petrograd. Het rijk werd te gronde gericht door de dubbele klap van de revoluties van 1917, waarvoor Petrograd in beide gevallen het decor vormde. Al snel was de stad hoofdstad af, en werd de zetel van de macht overgeheveld naar Moskou. Petrograd, met zijn dichters en kunstenaars, bleef de hoofdstad van de Russische cultuur – ook al raakte de stad opnieuw haar naam kwijt en werd Leningrad op de dag dat de eerste van de Sovjettirannen stierf. De literaire, artistieke, wetenschappelijke, politieke en zakelijke elite zou in de loop van de jaren dertig stukje bij beetje gedecimeerd worden door zuiveringen, arrestaties en executies. Dat tragische decennium werd afgesloten met de Russisch-Finse oorlog, een rampzalige en ondoordachte daad van Sovjetagressie die overging in de Tweede Wereldoorlog. Gedurende het beleg en na de Tweede Wereldoorlog was Leningrad, waar Poetins ouders naar teruggekeerd waren, een spookstad. De ooit zo majestueuze gebouwen lagen in puin. De ruiten waren vernield door de bommen en granaten, de kozijnen waren gebruikt als brandhout, net zoals het meubilair. Processies van ratten, vele honderden en soms duizenden in aantal, marcheerden langs de pokdalige muren van de gebouwen, over de hele breedte van de trottoirs, en dwongen de overlevenden, niet meer dan schimmen van zichzelf, aan de kant.

Gedurende de decennia na de oorlog groeide de stad weer. De bevolking nam toe en er kwam meer werk. Leningrad werd de militair-industriële hoofdstad van de Sovjet-Unie. Honderdduizenden mensen uit andere delen van het imperium kwamen er in allemaal dezelfde grauwe flats wonen, waarvan de bouw geen gelijke tred hield met de toestroom van arbeidskrachten. Halverwege de jaren tachtig steeg de bevolking van de stad naar vijf miljoen – veel meer dan ze, gemeten naar zelfs de meest bescheiden levensstandaard in de Sovjet-Unie, kon behappen. De aannemersbedrijven lieten het hart van de stad, haar historische kern, bijna helemaal links liggen. Families die de hel van de eerste helft van de twintigste eeuw hadden overleefd, zoals de familie Poetin, woonden in enorme, bouwvallige gemeenschappelijke appartementen in gebouwen die ooit mooi waren geweest, maar nu, na tientallen jaren van verwaarlozing, volledig in verval waren geraakt.

De stad waar Poetin in 1990 naar terugkeerde, was echter sterker veranderd in de vier jaar dat hij weg was geweest dan in de veertig jaar daarvoor. Dezelfde mensen die Poetin en zijn collega’s in de gaten en in angst hadden gehouden – de dissidenten, de bijna-dissidenten en de vrienden van vrienden van dissidenten – gedroegen zich nu of de stad van hen was.

 

Op 16 maart 1987 vond er een enorme explosie plaats op het Sint-Isaakplein in Leningrad. De klap vernielde hotel Angleterre, waarvan de prachtige façade meer dan honderdvijftig jaar lang een deel van het mooiste plein van de stad had omlijst en waarvan de legendarische geschiedenis deel uitmaakte van de culturele erfenis van Sint-Petersburg. De grote dichter Sergej Jesenin had zelfmoord gepleegd in kamer 5, waardoor het hotel werd genoemd in het werk van minstens een half dozijn andere dichters. In een land en een stad waar de historische feiten meestal slechts fluisterend werden uitgesproken en de historische plaatsen vaak aan het zicht werden onttrokken, vernietigd of vervalst, was hotel Angleterre een zeldzaam voorbeeld van een echt pronkstuk – waarschijnlijk de reden waarom veel bewoners van de stad van Peter de Grote, waar veel letterlijk op instorten stond, het verloren gaan van het hotel bijna als een persoonlijke belediging ervoeren.

De sloop van het hotel werd gepland. Wat niet gepland was, was dat er op de plaats van de verwoesting spontaan een beweging zou ontstaan die een sleutelrol zou gaan spelen bij de val van het Sovjetregime.

In maart 1985 was Michail Gorbatsjov leider van de Sovjet-Unie geworden. Het eerste jaar van zijn heerschappij had hij gebruikt om zijn positie in het politbureau te verstevigen. In zijn tweede ambtsjaar introduceerde hij de term perestrojka (hervorming), waarvan niemand, ook Gorbatsjov zelf niet, precies wist wat die inhield. In december 1986 stelde Gorbatsjov de bekendste dissident van de Sovjet-Unie, Andrej Sacharov, in de gelegenheid van Gorki, de stad waar hij bijna zeven jaar in binnenlandse ballingschap verbleef, terug te keren naar zijn huis in Moskou. In januari 1987 kwam Gorbatjsov met nog een nieuwe term, glasnost, ofwel openheid – wat niet, voor de dan afzienbare toekomst, inhield dat de censuur zou worden afgeschaft, maar het leek te betekenen dat de censuur zou veranderen. Zo vergemakkelijkten bibliotheken in het hele land de toegang tot materiaal dat tot dan toe achter slot en grendel had gelegen. In februari 1987 verlaagde Gorbatsjov de straffen van honderdveertig dissidenten die in Sovjetgevangenissen en werkkampen hadden gezeten.

Het was hoe dan ook niet Gorbatsjovs bedoeling de Sovjet-Unie uiteen te laten vallen, of een einde te maken aan de heerschappij van de Communistische Partij of het regime radicaal te veranderen – hoewel hijzelf dol was op het gebruik van het woord ‘radicaal’. Veeleer droomde hij ervan de Sovjeteconomie en de Sovjetmaatschappij in bepaalde opzichten te veranderen, maar zonder de basisstructuren ervan te ondermijnen. Het proces dat hij in gang zette, leidde echter onvermijdelijk – en in terugblik heel snel – tot de totale ineenstorting van het Sovjetsysteem.

Vijf jaar voor de aardverschuiving begon het ondergrondse gerommel al. Gorbatsjov had de mensen de worst van mogelijke verandering al voorgehouden – en dus begonnen ze over verandering te praten als iets wat mogelijk was. Voorzichtig gingen mensen dat soort gesprekken niet alleen maar in hun eigen keuken voeren, maar ook in andermans woonkamer. Er vormden zich allerlei losse allianties. Voor het eerst in decennia spraken mensen op serieuze wijze over politiek en over nijpende sociale kwesties zonder lid te zijn van een dissidente beweging, of ze te bespreken binnen de beperkte officiële structuren van de Communistische Partij – reden waarom de mensen die deelnamen aan die discussies, bekend werden als de ‘informelen’. Het grootste deel van de informelen behoorde tot één bepaalde generatie. Zij die werden geboren tijdens de dooi onder Chroesjtsjov, de korte periode eind jaren vijftig, begin jaren zestig, toen de stalinistische terreur ten einde was en de stagnatie van het Brezjnev-tijdperk nog niet had ingezet. De informelen hadden geen politiek platform of jargon gemeenschappelijk om politiek te bespreken, of zelfs maar een gedeeld idee over de plaats voor zo’n discussie, maar ze hadden twee dingen gemeen: een afkeer van hoe het er in de Sovjetstaat aan toe ging, en een niet-aflatende wens om dat beetje dat er over was van hun historische stad te beschermen en te conserveren.

‘Wij van onze generatie zagen slechts een doodlopende weg in de verte. Als je niet maakte dat je wegkwam, zou het alleen maar bergafwaarts met je gaan,’ vertelde Jelena Zelinskaja twintig jaar later. Zelinskaja gaf een van de vele samizdat-werken uit die de informelen verenigden. ‘We werden verstikt door alle leugens, hypocrisie en stupiditeit.1 We kenden geen angst. Zo gauw de eerste zonnestralen leken door te breken – zodra de mensen wier handen gebonden waren geweest in ieder geval een paar vingers mochten bewegen – begon de bevolking in beweging te komen. De mensen dachten niet aan geld of het bereiken van een betere levensstandaard. Iedereen dacht alleen maar aan vrijheid. Vrijheid om je eigen leven in te richten zoals jij wilde, vrijheid om te reizen en de wereld te zien. Vrij zijn van hypocrisie en de vrijheid om niet naar hypocrisie te hoeven luisteren, vrij zijn van misleidende informatie, vrij zijn om je niet voor je ouders te schamen, vrij zijn van de kleverige leugens, alsof we ondergedompeld waren in stroop.’

Maar wat de informelen allemaal ook bespraken in de beslotenheid van hun eigen huizen, het staatsmechanisme van gedachteloze destructie ging gewoon door. Op 16 maart 1987 deed een gerucht de ronde in de stad: hotel Angleterre zou gesloopt worden. Informelen van allerhande gezindten verzamelden zich voor het gebouw. De leider van een informele vereniging tot behoud van cultureel erfgoed, Aleksej Kovaljov, ging het stadhuis binnen, dat heel handig aan hetzelfde plein lag, en probeerde daar met een hooggeplaatste bestuurder te overleggen. Ze verzekerde hem dat het gebouw geen gevaar liep en verzocht hem dringend om ‘op te houden mensen te misleiden en paniek te verspreiden.’2 Nauwelijks een halfuur later klonk er een luide toeter en veranderde het gebouw ter grootte van een huizenblok in een enorme dikke stofwolk.

Toen gebeurde er iets wat nog nooit eerder was gebeurd. ‘Nadat er alleen nog maar stof en rook waren waar het hotel had gestaan, hadden er alleen nog maar herinneringen moeten zijn,’ vertelde Aleksandr Vinnikov, een natuurkundige die activist was geworden. ‘Dat gebeurde ook, maar de herinneringen waren heel helder.3 Nooit eerder hadden de mensen kunnen vermoeden dat zij konden protesteren tegen de daden van de regering zonder in de problemen te komen, zonder achter de tralies te belanden of op z’n minst hun baan te verliezen. We hielden er de herinnering aan over heel sterk in ons recht te staan, het gevoel dat iemand krijgt die te midden van gelijkgezinden op een openbare plek staat en luistert naar een spreker die, overtuigend en precies, uiting geeft aan de gedachten die iedereen deelt. En het belangrijkste: het was voor ons de totale vernedering van de autoriteiten die zich volstrekt niets gelegen lieten liggen aan wat wij vonden. Er kwam een groot besef van persoonlijke waardigheid in ons op, de wens gehoord te worden en een stem in het kapittel te hebben.’

Dus ging de menigte niet uiteen. Tegen de volgende middag hadden zich een paar honderd mensen verzameld tegenover wat ooit hotel Angleterre was geweest. De omheining rond het sloopterrein hing vol met zelfgemaakte posters, flyers, op de schotten geschreven gedichten en simpelweg de namen van de mensen die aan het protest hadden deelgenomen – en die er heel dapper voor hadden gekozen zich bekend te maken.

In een vooruitziend artikel van de hand van Zelinskaja, toen drieëndertig jaar, dat aan de omheining hing, stond te lezen:

 

We vonden elkaar allemaal op het Sint-Isaakplein [...]. We hebben een moeilijke weg gekozen [...]. We zullen waarschijnlijk een heleboel fouten maken. Sommigen van ons zullen waarschijnlijk hun stem verliezen. We zullen er waarschijnlijk niet in slagen alles te bereiken waar we op uit zijn, net zoals we er niet in geslaagd zijn hotel Angleterre te redden. Er is echt een heleboel waarvan we niet weten hoe we het moeten aanpakken. Kun je redelijkerwijs verwachten dat mensen wier mening nooit werd gevraagd, kunnen nadenken? Kun je van mensen die heel lang buiten iedere vorm van publieke activiteit zijn gehouden, echt verwachten dat ze hun strijdbaarheid hebben bijgeslepen terwijl ze in hun kelders zaten? Kun je van mensen wier beslissingen en daden nooit concrete gevolgen hebben gehad, verwachten dat ze weten wat de consequenties van hun daden zijn?4

 

Drie dagen lang bleven honderden mensen op die plek protesteren. De manifestatie zonder einde werd bekend als de slag om hotel Angleterre. En zelfs daarna bleef de omheining, met de vele posters en artikelen, staan en hetzelfde gold voor de kleine samenscholing ervoor. De mensen kwamen nu naar hotel Angleterre om te zien wat er in hun land of in hun stad gaande was, of om anderen erover te vertellen. De plek werd bekend als het Informatiepunt. De discussies in de keukens en woonkamers waren naar buiten gekomen, en de omheining werd een levensgrote bladzijde waarop fragmenten uit publicaties uit het ondergrondse tevoorschijn kwamen.5

Elders in de stad begonnen andere discussieplatforms vorm te krijgen. In april vormde een groep jonge economen uit Leningrad een vereniging.6 Tijdens hun bijeenkomsten in het Paleis van de Jeugd bespraken ze onderwerpen die voorheen taboe waren, zoals de mogelijkheid van privatisering. Voor het einde van het jaar zou een van hen het idee opperen staatsbedrijven te privatiseren door de uitgave van aandelenvouchers aan alle volwassenen in de Sovjet-Unie. Het idee werd in die tijd niet goed ontvangen, maar jaren later zou precies dát gebeuren, en het grootste deel van de leden van de kring zou een sleutelrol blijven vervullen in het vormgeven van het postcommunistische economische beleid.

Voor de bevolking leek de Sovjetmaatschappij in adembenemend snel tempo te veranderen. Maar die verandering bestond uit twee stappen vooruit, en één stap achteruit. In mei hielden de Sovjetautoriteiten op met het storen van de meeste westerse radiozenders. Op 31 mei sloot het stadsbestuur van Leningrad het Informatiepunt tegenover hotel Angleterre. Bij de gemeenteraadsverkiezing van juni werd een bescheiden maar revolutionair experiment uitgevoerd: in vier procent van de districten verschenen twee namen op de kandidatenlijst. Voor de eerste keer in tientallen jaren had een deel van de stemgerechtigden de keuze tussen meerdere kandidaten, ook al waren beiden dan van de Communistische Partij. Op 10 december beleefde Leningrad zijn eerste politieke demonstratie die niet door de politie uiteen werd gedreven.7 Minstens twee van de sprekers waren mensen die in werkkampen hadden gezeten vanwege hun verzet tegen het Sovjetregime.

 

De ontwikkeling zette het jaar daarop door. Geleidelijk vormden zich meer discussiegroepen en hun activiteiten werden gestructureerder. In de loop der tijd deden enkele echte leiders – bekende figuren die ook buiten hun eigen sociale kring vertrouwen genoten – zich gelden. Een paar jaren later zouden zij de eerste politici van het postcommunistische tijdperk worden.

In het voorjaar kondigde een aantal bewoners van Leningrad de vorming aan van wat zij ‘Hyde Park’ noemden in de Michailovski Sad (Michailov-tuin) in het centrum van de stad. Eén middag in de week kon iedereen hier in het openbaar een redevoering houden. ‘De regels waren dat iedereen vijf minuten kon spreken over ongeacht welk onderwerp, met uitzondering van het propageren van oorlog, geweld of xenofobie in welke vorm ook,’ vertelde Ivan Sosjnikov, een taxichauffeur die toen tweeëndertig was en een van de bedenkers van het debatcentrum in de openlucht.8 ‘Wil je over mensenrechten spreken? Ga je gang! Iemand nam de Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1949 mee. Zelf had ik die al in samizdat-editie gelezen, maar mensen die haar nooit eerder hadden gezien, waren helemaal van de kaart. En dit duurde iedere zaterdag vier uur lang, van twaalf tot vier. De microfoon stond open. Ik moet erbij zeggen dat dit zich afspeelde voordat de censuur werd opgeheven. Dus er kwamen veel journalisten luisteren, maar zij konden niet publiceren wat ze hoorden.’

Na een paar maanden werkte de politie ‘Hyde Park’ de Michailov-tuin uit. De organisatoren verplaatsten hun manifestatie naar de Kazankathedraal op Nevski Prospekt, de belangrijkste verkeersader van de stad. Hier waren ze niet langer beschut door bomen of een omheining, waardoor de sprekers en toehoorders nog beter zichtbaar werden dan ze op de oorspronkelijke locatie waren geweest. In plaats van wegjagen besloot het stadsbestuur hen met geluid te verdrijven. Op een zaterdag ontdekten de deelnemers aan ‘Hyde Park’ die voor de kathedraal waren komen opdagen, dat er een blaasorkest speelde. Het orkest had zijn eigen publiek meegenomen, dat naar de deelnemers aan het debat riep: ‘Luister, het orkest is hier om de mensen ontspanning te bieden, dit is niet het moment of de plek voor jullie toespraken.’ Toen de muziek even stopte, probeerde Ivan Sosjnikov een babbeltje te maken met de dirigent, die meteen toegaf dat het orkest door de autoriteiten voor de kathedraal was geposteerd.

Jekaterina Podoltseva, een geniale veertigjarige wiskundige die een van de meest prominente – en meest excentrieke – activisten voor democratie was geworden, bedacht een remedie tegen het blaasorkest. Ze verzocht alle vaste deelnemers aan ‘Hyde Park’ de volgende zondag citroenen mee te nemen. Als het orkest begon te spelen, moesten de activisten de citroenen gaan opeten, of doen alsof, alsof ze wat er gebeurde erg zuur vonden.9 Podoltseva had ergens gelezen of gehoord dat wanneer iemand een ander een citroen ziet eten, hij door inleving grote hoeveelheden speeksel produceert – wat nou net niet goed samengaat met het bespelen van een blaasinstrument. Het werkte. De muziek hield op en de toespraken gingen verder.

Op 13 juni 1998 draaide het hooggerechtshof van de USSR de meer dan vijftig jaar oude veroordelingen terug die het begin waren geweest van Stalins Grote Terreur. De volgende dag vond er in Leningrad een demonstratie ter nagedachtenis van de slachtoffers van politieke onderdrukking plaats – de eerste toegestane bijeenkomst op zo’n grote schaal in de geschiedenis van de Sovjet-Unie.10

Maar de belangrijkste gebeurtenissen van 1988 – niet alleen in Leningrad maar in de hele Sovjet-Unie – waren de oprichting van een organisatie met de naam Narodni Front (Volksfront) en het conflict tussen Armenië en Azerbeidzjan. Het Volksfront leek min of meer gelijktijdig en spontaan te ontstaan in meer dan dertig steden in de hele Sovjet-Unie. Het verklaarde doel ervan was de perestrojka te steunen, die met een groeiende tegenwerking vanuit de Communistische Partij te kampen had. Maar waarschijnlijk de belangrijkste functie van het Volksfront11 was de uitvoering van een experiment met een ongekende reikwijdte en op een ongekende schaal: in een maatschappij die amper ervaring had met sociale verandering of welke initiatieven dan ook die niet van hogerhand werden geïnitieerd, een organisatie in het leven te roepen, of zelfs een netwerk van organisaties, die qua opzet en structuur echt democratisch was.

Een oprichtingsdocument van de Leningradse organisatie proclameerde:

 

Een organisatie die tot doel heeft de maatschappij te democratiseren, moet zelf democratisch zijn. Dat is de reden dat de statuten van het Volksfront een effectieve bescherming zullen bieden tegen bureaucratische en autoritaire neigingen. Daartoe zal de coördinerende raad door een geheime stemming worden gekozen en kan hij bij iedere algemene vergadering van het Volksfront worden herzien. Daartoe heeft de coördinerende raad geen permanente voorzitter, maar zullen de leden bij toerbeurt als voorzitter fungeren. Daartoe zal geen lid van het Volksfront een standpunt van de organisatie over een bepaald onderwerp naar buiten brengen als dat onderwerp niet is besproken tijdens een algemene vergadering van het Volksfront. Alle beslissingen die worden genomen door de coördinerende raad of door de algemene vergadering, worden geacht aanbevelingen te zijn: leden die in de minderheid zijn, zullen niet verplicht worden hun medewerking te verlenen aan een beslissing waarmee zij het niet eens zijn, maar ze zullen ook niet het recht hebben de daden van de meerderheid op een andere manier tegen te werken dan door middel van overtuiging.12

 

Met andere woorden, de belangrijkste doelstelling van het Volksfront was niet de Communistische Partij te zijn.

Ongelooflijk, maar het werkte. Twintig jaar later vertelde een wiskundige die eind jaren tachtig activist werd, hoe hij het Volksfront ontdekte: ‘Ze kwamen bijeen in het Cultuurhuis voor Arbeiders in de Voedselindustrie. Iedereen was welkom. Sommige aanwezigen waren geestelijk niet helemaal in orde. De eerste indruk was die van een compleet gekkenhuis. Enkele voordrachten raakten kant noch wal.13 Dat duurde een uur of anderhalf uur, discussies over god weet wat, en dan grepen weer anderen de microfoon – later kwam ik erachter dat het enkele leiders van de groep waren. Als ze uiteindelijk stemden over een of andere vraag, was de tekst van de resolutie die eruit voortvloeide redelijk. Hij bevatte een duidelijke politieke component en was opgesteld in correct Russisch. Dus het bleek dat de toenmalige leiders van de organisatie mensen waren met wie je echt dingen kon bespreken.’ Het vermogen zaken te bespreken was nog altijd het grootste goed in de Sovjet-Unie.

Eén vrouw manifesteerde zich in korte tijd als de onmiskenbare leidster en meest vertrouwde de facto woordvoerster van het Leningradse Volksfront. Marina Salje was anders dan alle politici die de Sovjet-Unie eerder had gekend. Sterker nog, ze had weinig gemeen met welke politicus waar ter wereld ook. Ze was in de vijftig en ongehuwd (ze had lang samengewoond met een vrouw die ze als haar zuster aanduidde) en had een groot deel van haar volwassen leven in allerlei uithoeken van de Sovjet-Unie doorgebracht. Daar bestudeerde ze rotsen. Ze was doctor in de geologie. Het was een traject dat veel intellectuelen hadden gekozen: een beroep uitoefenen zonder ideologische lading en zo ver mogelijk weg van het machtscentrum in de Sovjet-Unie. Salje was nooit lid geweest van de Communistische Partij en nooit betrokken geweest bij een instelling met een twijfelachtige reputatie. Tegelijkertijd had ze onberispelijke Sint-Peterburgse geloofsbrieven. Haar betovergrootvader was een van de beroemdste inwoners uit de geschiedenis van Sint-Petersburg: Paul Buhre, horlogemaker van de tsaar, maakte uurwerken die nog steeds functioneren en tegenwoordig veel geld waard zijn. Twee van haar overgrootvaders waren in de negentiende eeuw vanuit Frankrijk en Duitsland naar Sint-Petersburg gekomen. Salje, uitzonderlijk intelligent, welbespraakt en iemand die altijd recht uit het hart sprak, wekte bij iedereen meteen vertrouwen en de neiging je achter haar te scharen. ‘Met een sigaret bungelend tussen de lippen liep ze aan het hoofd van een menigte heen en weer over de Nevski, waardoor het verkeer stilgelegd werd,’ vertelt een politieke tegenstander van haar twintig jaar later. ‘Ik zag haar dat een keer doen, en het maakte diepe indruk. Niemand was tegen haar opgewassen.’14

 

In februari 1988 brak het conflict tussen Azerbeidzjan en Armenië uit, het eerste van de vele etnische conflicten in de Kaukasus die zouden volgen.15 In het relatief welvarende, grotendeels door moslims bewoonde Azerbeidzjan sprak de regio Nagorno-Karabach, waar voornamelijk etnische Armeniërs woonden, haar intentie uit zich af te scheiden en zich bij Armenië te voegen, een kleine, arme en voornamelijk christelijke Sovjetrepubliek. Met uitzondering van een paar vooruitziende dissidenten kon niemand in die tijd bevroeden dat het Sovjetrijk uiteen zou vallen – en al helemaal niet dat dit al snel zou gebeuren. De gebeurtenissen in Nagorno-Karabach toonden aan dat het ondenkbare mogelijk was. En niet alleen dat, ze lieten precies zien hoe het zou gaan gebeuren. De Sovjet-Unie zou uiteenvallen langs etnische grenzen, en het proces zou moeizaam en gewelddadig worden. Maar nu gingen in Nagorno-Karabach demonstranten voor onafhankelijkheid en masse de straat op, en slechts een paar dagen later braken er pogroms uit in Soemgait, een stad in Azerbeidzjan met een aanzienlijke etnische Armeense bevolkingsgroep. Er vielen meer dan dertig doden en honderden mensen raakten gewond.

De intelligentsia in de Sovjet-Unie keek ontzet toe hoe etnische en religieuze haatgevoelens aan de oppervlakte kwamen. Nadat de regering van Nagorno-Karabach officieel had verklaard zich te willen afscheiden, kwamen in juni op een plein in Leningrad honderden mensen bijeen om hun solidariteit met de Armeniërs te betuigen.16 Aan het einde van de zomer regelden Leningradse pro-democratieactivisten dat Armeense kinderen uit Soemgait naar zomerkampen in de buurt van Leningrad konden gaan.17 Een antropologe uit Leningrad, Galina Starovojtova – over wier moord ik tien jaar later zou berichten – werd de prominentste spreekbuis voor de Armeense kwestie. Op 10 december 1988 werden de meeste leden van het Karabach Comité in Nagorno-Karabach, dat voor afscheiding was, gearresteerd.18

Twee dagen later vond er een golf van politiehuiszoekingen in Leningrad plaats. De vijf mensen wier woningen werden doorzocht, waren allemaal radicale activisten voor democratie: onder anderen de voormalige politieke gevangenen Joeli Rybakov en Jekaterina Podoltseva, de wiskundige die het idee had gehad om citroenen te eten teneinde het blaasorkest tot zwijgen te brengen. Alle vijf kregen processen aan de broek op grond van artikel 70 van het Russische Wetboek van Strafrecht, die leidden tot gevangenisstraffen van zes maanden tot zeven jaar voor het verspreiden van anti-Sovjetpropaganda (langer voor recidivisten).19 Dit zouden de laatste artikel 70-processen in de geschiedenis van het land zijn.20

De veranderingen in de Sovjetmaatschappij verliepen met andere woorden als in een springprocessie: twee stappen vooruit, één stap terug. Demonstraties, die nog maar twee jaar daarvoor ondenkbaar waren geweest, werden afgewisseld met huiszoekingsbevelen, en door verkeerde uitspraken kon iemand nog steeds jarenlang achter de tralies belanden. De censuur werd geleidelijk aan opgeheven. Dat jaar werd eindelijk Dokter Zjivago van Boris Pasternak in de Sovjet-Unie gepubliceerd, maar Aleksandr Solzjenitsyn ging nog te ver. Hoewel hij in zijn persoonlijke leven met rust werd gelaten, had Andrej Sacharov in zijn publieke leven nog steeds te maken met onoverkomelijke beperkingen. In de zomer van 1988 bezocht de dissident en Nobelprijswinnaar Leningrad. De bekendste televisiereporter van de stad nam een interview met Sacharov op, maar de censuur stond uitzending niet toe. Een producer besloot het heimelijk onderdeel te maken van een nieuw programma over maatschappelijke kwesties dat snel aan populariteit won. Ze haalde Sacharovs naam weg uit het script dat moest worden voorgelegd aan de censuur, en ze lieten wat er, op papier, uitzag als onschuldig gekeuvel, vlotjes door: ‘Vanavond kunt u in ons programma dit zien.’ ‘Dat meent u niet!’ ‘En dit!’ ‘Onmogelijk! Nee, echt?’ ‘Het is waar!’ ‘Hoe kan het?’ Wat de censuur niet besefte, was dat er tijdens deze dialoog beelden van Sacharov te zien zouden zijn, die niet alleen geen twijfel lieten bestaan over wat de makers wilden tonen, maar de kijkers ook genoeg tijd gunden om vrienden en kennissen te bellen om te zeggen dat ze de televisie moesten aanzetten.21

Dat niemand werd ontslagen omdat de censuur om de tuin was geleid, was misschien wel een van de sterkste aanwijzingen dat de veranderingen die eraan kwamen in de Sovjet-Unie ingrijpend en waarschijnlijk onomkeerbaar waren – en dat ze niet louter de media betroffen, maar ook de schijnbaar zo starre politieke instituties van het land. Op 1 december 1988 werd er een nieuwe kieswet van kracht, die metterdaad een einde maakte aan het machtsmonopolie van de Communistische Partij.22

Begin 1989 troffen activisten voor democratie elkaar in Leningrad om iets te organiseren wat nog maar een paar maanden eerder ondenkbaar was geweest: een verkiezingscampagne. Er werd een comité met de naam Verkiezingen-89 opgericht, aangevoerd door onder anderen Marina Salje.23 Het liet flyers drukken waarop stond uitgelegd hoe er gestemd moest worden: ‘Er zullen twee, drie of vier namen op het formulier staan. Dat zijn de kandidaten die het tegen elkaar opnemen. U moet slechts één naam kiezen en de rest doorstrepen.’ Het was inderdaad een ingewikkeld systeem. In de hele Sovjet-Unie moesten 2250 vertegenwoordigers gekozen worden, namelijk 750 die gekozen moesten worden in de verschillende territoriale districten, 750 die gekozen moesten worden in administratieve districten en 750 die gekozen moesten worden door de Communistische Partij of instituties die onder haar zeggenschap stonden. Maar het was wel de eerste keer dat de kiezers in de meeste gebieden echt de keuze hadden tussen twee of meer kandidaten.

In Leningrad werden functionarissen van de Communistische Partij in elkaar geslagen. Galina Starovojtova, de antropologe uit Leningrad, werd gekozen als afgevaardigde van Armenië in de Opperste Sovjet. Ze sloot zich aan bij een minderheid van nieuw gekozen afgevaardigden – zo’n driehonderd – die een prodemocratische factie vormden die werd aangevoerd door Sacharov. Toen hij eenmaal in het parlement zat, stelde de voormalige dissident zich ten doel een eind te maken aan de heerschappij van de Communistische Partij door te tornen aan de grondwettelijke bepaling die het primaat ervan in de politiek van de Sovjet-Unie waarborgde. Andere prominente leden van de interregionale groep waren de kwajongensachtige apparatsjik Boris Jeltsin en Anatoli Sobtsjak, een uitzonderlijk knappe en welbespraakte hoogleraar in de rechten uit Leningrad.

Gedurende de duizelingwekkend korte verkiezingscampagne – er zaten slechts vier maanden tussen de aanvaarding van de revolutionaire kieswet en de verkiezingen zelf – had Sobtsjak zich geprofileerd als een uitmuntende spreker in het openbaar. Tijdens zijn eerste optreden voor een kiezerspubliek schoof hij, toen hij merkte dat zijn gehoor moe en verveeld was, zijn geplande toespraak over kwesties die de stad en het land betroffen opzij en besloot de toehoorders met zijn redenaarskwaliteiten te overdonderen. ‘Ik heb een droom,’ zei hij, ‘dat de komende verkiezingen niet door de Communistische Partij worden georganiseerd maar door de kiezers zelf, en dat die kiezers vrijelijk mogen samenkomen en organisaties mogen oprichten. Dat verkiezingsbijeenkomsten toegankelijk zullen zijn voor iedereen die wil komen luisteren, zonder dat er speciale pasjes nodig zijn om binnen te komen. Dat iedere burger het recht zal hebben zichzelf of iemand anders kandidaat te stellen, en dat die kandidaat niet een heel bureaucratisch traject hoeft te doorlopen maar eenvoudigweg op de kieslijst wordt geplaatst, mits er genoeg handtekeningen voor hem of haar zijn verzameld.’24 Het was overduidelijk een utopische wens.

De afgevaardigden van het volk, zoals de leden van het nepparlement van de Sovjet-Unie officieel werden betiteld, kwamen eind mei 1989 voor hun eerste congres bijeen. De straten in het land waren twee weken lang uitgestorven. Iedereen zat thuis voor de buis en keek voor de eerste keer in zijn leven naar vrije debatten, naar een historisch moment. De enorme, onoverzichtelijke bijeenkomst werd al snel een tweestrijd tussen Gorbatsjov, de leider van het land, en Sacharov, de ultieme morele autoriteit van zijn tijd. Gorbatsjov, jeugdig, energiek en inmiddels zeker van zijn positie en van zijn populariteit. Sacharov, voorovergebogen, met de neiging zowel over zijn eigen benen als over zijn woorden te struikelen, leek niet op zijn plaats en weinig effectief. Hij leek zijn grootste fout te maken toen hij op de laatste dag van het congres het woord nam en een lang en ingewikkeld betoog afstak. Hij riep om herziening van artikel 6 van de Sovjetgrondwet, dat bepaalde dat ‘de leidinggevende en sturende kracht van de Sovjetmaatschappij de Communistische Partij van de Sovjet-Unie’ was. Hij had het over het aanstaande uiteenvallen van het imperium – zowel de Sovjet-Unie als het Oostblok – en verzocht het congres met klem een resolutie over de noodzaak tot hervormingen aan te nemen. De aanwezigen in de enorme hal werden onrustig en begonnen zich steeds meer te roeren. De volksvertegenwoordigers begonnen te stampen en Sacharov te overschreeuwen. De oude dissident achter de microfoon deed alle mogelijke moeite zich verstaanbaar te maken en riep: ‘Ik richt me tot de wereld!’

Michail Gorbatsjov, die op een podium zat vlak bij de plek waar Sacharov probeerde zijn toespraak te houden, leek woedend – zowel over de inhoud van Sacharovs rede als over de onrust die als reactie daarop in de zaal uitbrak. Opeens viel de oude man stil. Gorbatsjov had zijn microfoon uitgezet. Sacharov pakte zijn velletjes papier van de katheder, zette enkele stappen in de richting van de secretaris-generaal en stak zijn trillende hand met de velletjes papier naar hem uit. Gorbatsjov bekeek hem vol afkeer. ‘Blijf uit mijn buurt,’ sputterde hij.25

Gorbatsjov was te ver gegaan door Sacharov op tv te vernederen. Zes maanden later, toen de dissident op de tweede dag van het volgende Congres van volksafgevaardigden aan een hartaanval stierf – terwijl hij ondertussen getuige was geweest van de val van de Berlijnse Muur en het uiteenvallen van het Oostblok, exact zoals hij had voorspeld – werd Sacharov alom beschouwd als martelaar, en Gorbatsjov als zijn beul. Er kwamen tien-, mogelijk zelfs honderdduizenden mensen opdagen bij zijn begrafenis in Moskou.26 Het stadsbestuur probeerde, gewoontegetrouw en weinig effectief, een massabijeenkomst te voorkomen door de metrostations in de buurt van de begraafplaats te sluiten en het gebied met politiekordons af te zetten. Mensen liepen kilometers door de ijzige koude en doorbraken vervolgens kalmpjes de kordons.

De middag van Sacharovs begrafenis verzamelden zich in Leningrad zo’n twintigduizend mensen voor een herdenkingsbijeenkomst. Het verzoek van de organisatoren om het evenement in het centrum van de stad te mogen houden, werd afgewezen. Dus begon de samenkomst in een van die grote verlaten gebieden die aan de randen van de steden in het Oostblok liggen. Dit was een vlakte tegenover de Lenin Concertzaal. Een reeks sprekers betrad het podium om iets over Sacharov te zeggen. Ondanks de vrieskou bleef de menigte aangroeien, zelfs toen het winterzonnetje verdween. Bij zonsondergang besloot de menigte, geheel spontaan leek het, naar het centrum van de stad op te trekken. Duizenden mensen bewogen zich in formatie, alsof ze door een onzichtbare hand gestuurd werden, en begonnen aan een lange, zware wandeling.27

Vooraan wisselden de mensen elkaar af, met een foto van Sacharov en een brandende kaars. De hele weg lang bleef Marina Salje achter de foto lopen, wat aan de ene kant stond voor haar wens in de voetsporen van de grote dissident te treden, en aan de andere kant betekende dat ze haar verantwoordelijkheid nam voor het leiden van een illegale mars. Krap zes weken eerder hadden Salje en haar aanhangers meegedaan aan een andere mars, de jaarlijkse 7 novemberviering, ter herdenking van de Oktoberrevolutie. Pakweg dertigduizend mensen hadden zich tijdens die mars bij het prodemocratiecontingent gevoegd. De politie had geprobeerd het prodemocratische blok uit het zicht te houden van de televisiecamera’s, maar ter hoogte van het podium waarop de eerste secretaris van het Leningradse Regionale Partijcomité stond die naar de menigte wuifde, stopte het prodemocratiecontingent en begon te scanderen: ‘Volksfront! Volksfront!’ Demonstranten in het officiële communistische contingent probeerden de schreeuwers tot zwijgen te brengen zonder hun pas te onderbreken. De partijsecretaris bleef glimlachen en wuiven alsof er niets aan de hand was. Het was de laatste keer dat hij vanaf het podium naar een 7 novembermenigte zwaaide.28

Op 7 november hadden de prodemocratische demonstranten de geordende, officieel gesanctioneerde communistische demonstranten uitgedaagd. Nu claimden ze eenvoudigweg de hele stad. De mars zou een paar uur duren. De menigte weerstond pogingen van de politie haar uiteen te drijven. Ze stopten onderweg op diverse symbolische plekken om te protesteren. Duizenden mensen voegden zich tijdens de mars bij hen. Voor Salje, vijfenvijftig en kampend met overgewicht, was de mars een zware beproeving. Ze droeg die dag een dikke bontjas die een beetje te klein was. Tijdens het lopen liet ze die open, waardoor ze zich onbedekt en ongemakkelijk voelde. Op een gegeven moment gleed ze uit en viel, en hoewel ze zich niet bezeerde, schaamde ze zich ervoor. Tijdens de urenlange mars kreeg ze voortdurend vanuit de achterhoede het bericht dat de politie weer probeerde de optocht uiteen te drijven.

‘De volgende dag,’ vertelde Salje vele jaren later, ‘zaten we bij mij thuis te werken aan het Volksfront-platform omdat we bezig waren met de voorbereiding van een congres, toen een politieofficier zich aandiende met een bevelschrift voor me vanwege het organiseren van een illegale mars. Hij was ongelooflijk, die politieman. Hij zei: “Weet u, ik had u niet thuis kunnen treffen.” Hij was schattig. Maar ik zei: “Nee, ga uw gang.” En ik nam het bevelschrift aan en ging advocaten en de pers bellen. De volgende morgen meldde ik me op het politiebureau [...]. Ze probeerden me steeds weer te ontlokken wie de mars had georganiseerd. Ik bleef maar zeggen: “Hoe moet ik dat weten? Ik kan het me niet meer herinneren. Er waren zoveel mensen.”’ Terwijl in werkelijkheid een van Saljes kameraden van het Volksfront het brein achter de mars was geweest.

‘Ze eisten steeds weer een antwoord,’ vervolgde ze. ‘Er werd een telegram bezorgd terwijl ik op het bureau was: een aantal bekende democratische leiders nam het voor me op.29 Toen kreeg ik te horen dat ik naar de rechtbank zou worden gebracht. Ik greep met mijn blote handen zo stevig mogelijk het bureau vast en zei: “Jullie zullen me naar de rechtbank moeten slepen. Ik ga nergens heen zolang mijn advocaat er nog niet is.” Ik zat de hele dag op het politiebureau. Ze bleven maar bellen om te horen wat ze met me moesten. Uiteindelijk namen ze me al mijn papieren af en sloten me op in een ruimte met getraliede vensters. En vervolgens was het opeens allemaal voorbij en mocht ik het politiebureau verlaten, onder gejuich van mijn vrienden die zich daar verzameld hadden.’

De volgende dag verschenen de kranten in Leningrad met koppen als ‘Gearresteerd vanwege rouw om Sacharov’, en Marina Salje, die al een van de populairste inwoners van de stad was, werd de onbetwistbare politieke leider ervan. Twee maanden later zouden er in Leningrad gemeenteraadsverkiezingen worden gehouden en Salje haalde de kiesdrempel op haar sloffen. Jaren later beweerde ze dat ze helemaal niet van plan was geweest zich kandidaat te stellen – ze was van plan geweest de campagne van de kandidaten van het Volksfront te coördineren zonder zichzelf kandidaat te stellen – maar na haar arrestatie vanwege de herdenkingsmars voor Sacharov had ze rechtsimmuniteit nodig.30

 

Dit zou de eerste gekozen gemeenteraad in de geschiedenis van Leningrad worden, en bovendien het eerste gekozen bestuursorgaan in de Sovjet-Unie. Zoals alle steden was Leningrad bestuurd geweest door de plaatselijke afdeling van de Communistische Partij. Nieuwe politici en nieuwe regels werden in het leven geroepen om de status van de Communistische Partij terug te brengen tot, laten we zeggen, die van een politieke partij – en de stad te besturen door middel van volksvertegenwoordigers. De overgang was snel, pijnlijk en soms hilarisch. Bij de verkiezingen in maart verpletterden de prodemocratische kandidaten de Communistische Partij en veroverden ongeveer twee derde van de vierhonderd zetels. Honderdtwintig zetels gingen naar het Volksfront. Na de verkiezingen kwam een organiserend comité van zestig afgevaardigden bijeen om te praten over het toekomstige functioneren van de gemeenteraad. Boris Gidaspov, de communistische partijleider van Leningrad, nodigde het comité uit op het Smolni-instituut, een oud universiteitsgebouw waar de regioafdeling van de Communistische Partij zetelde. De vers gekozen afgevaardigden stelden op hun beurt Gidaspov heel beleefd voor naar het Mariinski-paleis te komen, het prachtige gebouw aan het Sint-Isaakplein, waar de oude, door de communisten aangevoerde gemeenteraad bijeenkwam – waar de activisten van de slag om hotel Angleterre hadden geprobeerd te onderhandelen met het stadsbestuur – en waar de nieuwe democratische raad onderdak zou vinden.

Gidaspov, de verpersoonlijking van de oude garde, had zijn hele leven in het militair-industriële complex van Leningrad gewerkt, was snel opgeklommen en leiding gaan geven aan grote instellingen, alvorens hij in 1989 was aangewezen om de stadsafdeling van de Communistische Partij aan te voeren. Hij kwam de vergaderruimte van het Mariinski-paleis binnenlopen en stevende recht op het hoofd van de tafel af. Hij was nog niet gaan zitten of een van de afgevaardigden zei: ‘Dat is niet uw plaats.’31 Dat betekende de wisseling van de wacht.

Een net zo symbolisch tafereel vond een paar dagen later plaats in de grote hal van het Mariinski-paleis, toen de nieuwe gemeenteraad voor het eerst bijeenkwam. De vierhonderd nieuw gekozen afgevaardigden namen plaats in het grote amfitheater, dat neerkeek op een klein walnotenhouten bureau waaraan al twee mannen zaten. Beiden waren oude bestuurders van de Communistische Partij, van dezelfde snit als Gidaspov: dik, breedgeschouderd, in een grijs pak en met vale gezichten die altijd ongeschoren leken. Een van hen stond op en ging van start met een standaardspeech, die begon met een felicitatie aan het adres van de afgevaardigden vanwege hun verkiezing. Een van de mensen die gefeliciteerd werden, liep naar het bureau en vroeg: ‘Wie heeft er gezegd dat u de vergadering leidt?’ De partijbestuurder hield, verward, zijn mond, en Aleksej Kovaljov, de voorvechter voor behoud van cultureel erfgoed die bekendstond als ‘de held van de slag om hotel Angleterre’, verscheen voor in de hal en stelde voor dat de twee bezoekers de bijeenkomst niet langer zouden verstoren. De mannen stonden op en Kovaljov en Salje namen de twee plaatsen aan het bureau in om de eerste vergadering van het eerste democratisch verkozen bestuursorgaan in de Sovjet-Unie voor te zitten.32

De sessie begon, zoals gepland door het coördinerende comité, met drie leden die procedurele aankondigingen deden. Toen zij naar voren kwamen, barstte de zaal in lachen uit, want alle drie vertoonden het gebruikelijke uiterlijk van een intellectueel: coltrui en baard. ‘Het was geweldig,’ vertelt een socioloog die aanwezig was bij de bijeenkomst. ‘De sfeer werd helemaal anders. De wandelende confectiepakken hadden plaatsgemaakt voor de informelen.’33

Een van de eerste besluiten van de nieuwe afgevaardigden, die ervoeren wat een van hen later betitelde als ‘een diep besef van democratie’34 dat hen naar het Mariinski-paleis voerde, was het verwijderen van de bewakers bij het gebouw, zodat alle burgers toegang zouden hebben tot de kantoorruimten en vergaderzalen. ‘Het Mariinski-paleis bood de aanblik van een treinstation tijdens de [Russische] Burgeroorlog,’ schreef een van de gemeenteraadsleden later.35 ‘Tientallen daklozen stonden in de entree van de grote vergaderzaal en pakten afgevaardigden beet en probeerden hun getypte velletjes papier in handen te duwen. Ik kan me nog een man met baard herinneren die probeerde een of andere briljante uitvinding van hem onder de aandacht van de afgevaardigden te brengen. We hadden voor het vertrek van de bewakers gestemd, maar de volgende dag al moesten we gaan berekenen voor hoeveel geld er aan bronzen voorwerpen uit het gebouw was verdwenen.’

De bewakers werden snel in ere hersteld, maar de mensen bleven komen. ‘Men had er zo lang naar verlangd om gehoord te worden,’ vertelde een ander gemeenteraadslid later. ‘Als de stemgerechtigden naar ons toe kwamen, voelden we ons een beetje als priesters die de biecht afnamen. We zeiden meestal iets als: “Ik kan er niet voor zorgen dat u nieuwe woonruimte krijgt, dat valt buiten mijn bevoegdheid.” En dan antwoordden zij: “Luister alleen maar naar mijn verhaal.” En dat deden we, opmerkzaam en geduldig. En de meeste mensen gingen tevreden weg.’36

Het besef dat de kiesgerechtigden niet alleen maar verwachtten gehoord te worden maar ook om bescherming en levensmiddelen vroegen, kwam een paar maanden later.

 

Conform de beginselen van radicale democratie had de gemeenteraad formeel geen leider. Dit bleek evenwel onpraktisch en zelfs onverstandig. Terwijl de nieuwe gemeenteraadsleden zo’n beetje vanaf nul en met veel moeite probeerden een parlementaire werkwijze uit te vinden, en in de praktijk – en vaak live op het lokale televisiekanaal – ordereglementen uitprobeerden en verbeterden, begonnen de kiezers van Leningrad ongeduldig te worden. De stad, het land en het leven om hen heen leken ineen te storten terwijl de democraten democratie in de praktijk brachten zonder iets te bereiken.

Marina Salje, nog steeds de populairste politicus van de stad, besloot zich niet kandidaat te stellen als burgemeester. Twintig jaar later kostte het haar moeite die beslissing te verklaren: ‘Ik zou willen dat iemand me het antwoord zou kunnen geven,’ zei ze. ‘Was het mijn domheid, mijn onervarenheid, mijn verlegenheid of mijn naïveteit? Ik weet het niet, maar feit is dat ik het niet deed. En het was een fout.’37

Terwijl Salje zichzelf buitenspel zette, besloten activisten van de gemeenteraad een beroep te doen op andere perestrojka-helden van de stad. Anatoli Sobtsjak was de hoogleraar in de rechten die in Moskou naam had gemaakt als de democraat uit Leningrad. Sobtsjak was anders dan de bebaarde, coltrui dragende informelen. In tegenstelling tot hun contemplatieve, meestal bedeesde manier van presentatie was hij altijd uiterst elegant gekleed – de communisten bekritiseerden hem graag vanwege zijn ‘bourgeois’ kledij; en zijn handelsmerk, de geblokte blazer, wordt twintig jaar later bij politieke terugblikken nog regelmatig genoemd – en hij was een overtuigend spreker. Hij leek dol te zijn op zijn eigen stemgeluid. Zoals een van zijn voormalige collega’s vertelde, kon Sobtsjak ‘een werkbespreking ontregelen door het afsteken van een toespraak van drie kwartier uit de losse pols over het voordeel van het bouwen van een denkbeeldige brug’ en zijn toehoorders inpakken zonder iets te zeggen wat hout sneed.38

Hoewel Sobtsjak tot Sacharovs Interregionale Groep in de Opperste Sovjet behoorde, was hij eigenlijk veel conservatiever dan de informelen die hem terugriepen naar Leningrad. Als hoogleraar in de rechten die had lesgegeven op de politieacademie, was hij in veel opzichten deel van het vertrekkende Sovjetestablishment. Kort daarvoor was hij lid geworden van de Communistische Partij, er duidelijk van overtuigd dat die ondanks alle hervormingen van Gorbatsjov het land zou blijven regeren. En in een verdeelde stad, waar de nieuwe democratische politici in toenemende mate gebruikmaakten van haar historische aanduiding, Sint-Petersburg, was hij tegen het veranderen van de naam van stad en stelde dat de naam Leningrad beter haar militaire heroïek weerspiegelde.39

Sobtsjak was ook meer een echte politicus dan wie ook van de informelen. Hij koesterde een verregaande ambitie. Hij zou de volgende president van Rusland worden, vertelde hij iedereen die het horen wilde. Ondertussen wilde hij, op het niveau van de stadspolitiek, duidelijk de hele gemeenteraad aanvoeren zonder zich alleen verplicht te voelen jegens de democraten die hem op de troon hadden geplaatst. Daartoe lobbyde hij heel slim – en in het diepste geheim – bij de communistische fractie, die in de minderheid was in de raad. De communisten verbaasden iedereen door vóór Sobtsjak te stemmen. Een paar minuten later ging Sobtsjak op zijn beurt tegen alle verwachtingen in door niet Salje of een van de andere prominente democraten tot loco-burgemeester te kiezen. In plaats daarvan benoemde hij Vjatsjeslav Sjtsjerbakov, een lid van de Communistische Partij en schout-bij-nacht. De verbijsterde democraten hielden zich niettemin aan hun afspraak met Sobtsjak en stemden voor Sjtsjerbakov als zijn plaatsvervanger.40

Vervolgens richtte Sobtsjak zich tot de gemeenteraad. Hij zette gedetailleerd uiteen hoe hij zijn missie zag. Hij was hier om de baas te zijn, niet de leider. Hij vond dat de gemeenteraad werd gefrustreerd door ‘democratische procedures puur en alleen vanwege de democratische procedures’, zoals hij het stelde, en hij wilde doorgaan met het echte besturen van de stad. Terwijl hij met de minuut zelfverzekerder begon te klinken, bracht Sobtsjak de gemeenteraad ervan op de hoogte dat de zaken een nieuwe keer moesten krijgen.

‘Zo gauw we voor hem gestemd hadden, zagen we onze fout in,’ vertelde een van de gemeenteraadsleden later.41 Sobtsjak was uit op het tenietdoen van wat het grootste deel van de gemeenteraadsleden zag als de grootste verworvenheid in de twee maanden sinds zij verkozen waren: de invoering van een andere manier van besturen dan die van de communisten. De informelen gingen geschokt en terneergeslagen naar huis.

Sobtsjak vertrok naar het vliegveld en vloog naar een juridische conferentie in de Verenigde Staten.

 

‘Zijn periode in Sint-Petersburg was tamelijk duister,’ zei Gevorkjan naar aanleiding van de campagnebiografie die zij en haar collega’s schreven. ‘Ik heb nooit echt begrepen hoe de samenwerking met Sobtsjak tot stand kwam.’

Toen ze waren teruggekeerd in Leningrad, leken Poetins KGB-collega’s manieren te zoeken om zich aan te passen aan de nieuwe politieke situatie en niet om zich daartegen te verzetten. Aanvankelijk leek het erop dat Poetin dat ook zou moeten doen: niet boos opstappen bij de KGB, maar er mokkend voor blijven werken en op zoek gaan naar nieuwe vrienden, nieuwe leermeesters en misschien een nieuwe manier om op de achtergrond invloed uit te oefenen.

Het gezegde ‘Eens een spion, altijd een spion’ was feitelijk juist. De KGB liet zijn agenten nooit meer los. Maar waar gingen al die overtallig geworden spionnen naartoe? De KGB had een benaming en een structuur voor het overschot: ‘actieve reservisten’. Dat waren de welhaast ontelbare en mogelijk nooit getelde KGB-agenten die overal in de Sovjet-Unie bij burgerinstanties waren ondergebracht.

Ruim een jaar later, toen de liberaal Vadim Bakatin van Gorbatsjov de leiding over de KGB had gekregen met het doel die te ontmantelen, was die actieve reserve voor hem het moeilijkst te doorgronden en in kaart te brengen. ‘Het waren agenten van de KGB die officieel in dienst waren bij allerlei belangrijke staats- en civiele instellingen,’ schreef hij. ‘Meestal was een deel van het kader, of het hele kader ervan op de hoogte dat deze mensen voor de KGB werkten. Actieve reservisten vervulden een breed scala aan functies. Sommigen hadden de leiding over de bedrijfsveiligheid terwijl anderen de vinger aan de pols hielden wat betreft de stemming en de gesprekken binnen de organisatie en maatregelen namen die zij gepast achtten jegens dissidenten [...]. Er bestaan ongetwijfeld situaties waarin een geheime dienst zijn mannetjes dient te hebben bij bepaalde organisaties, maar je zou verwachten dat een dergelijke constructie geheim zou zijn. Welke geheime dienst heeft personeel dat iedereen kan aanwijzen?’42

Bakatin beantwoordde zijn eigen vraag. ‘De KGB kon in die hoedanigheid niet als geheime dienst worden aangeduid. Het was een organisatie die was opgericht om alles en iedereen in de gaten te houden en te onderdrukken.43 Ze leek speciaal in het leven geroepen om samenzweringen en coups op touw te zetten en had de beschikking over alles om die uit te voeren: eigen speciaal getrainde gewapende krachten, de middelen om communicatie na te trekken en in de gaten te houden, mensen bij alle belangrijke organisaties, een monopolie op informatie, en nog een heleboel meer.’ Het was een monster dat overal in de maatschappij van de Sovjet-Unie zijn tentakels had uitgestoken. Vladimir Poetin besloot ergens aan het einde van een van die tentakels te gaan zitten.

Poetin vertelde zijn vriend de cellist dat hij overwoog naar Moskou te gaan om een functie te zoeken bij het grote bestuursapparaat van de KGB. Maar vervolgens besloot hij in Leningrad te blijven en misschien omdat hij zich altijd aangetrokken voelde door het vertrouwde, wendde hij zich tot de enige instelling buiten de KGB waar hij iets mee te maken had: de Staatsuniversiteit van Leningrad. Poetins nieuwe functie was vicesecretaris voor Buitenlandse Betrekkingen. Zoals alle organisaties in de Sovjet-Unie had de Universiteit van Leningrad pas sinds kort ingezien dat buitenlandse betrekkingen mogelijk waren. De docenten en ouderejaarsstudenten gingen voor het eerst naar het buitenland om te studeren of aan conferenties deel te nemen. Ze moesten nog steeds allerlei bureaucratische horden nemen, maar waar een buitenlands verblijf tot nu toe was voorbehouden gebleven aan een heel select groepje, had nu iedereen die mogelijkheid. Er kwamen ook docenten en studenten uit het buitenland naar de Sovjet-Unie. De mogelijkheid die eerder alleen had opengestaan voor studenten uit Oostbloklanden en een paar uitverkoren ouderejaarsstudenten uit het Westen, was nu voor zo’n beetje iedereen bereikbaar. Net als duizenden andere instellingen in de Sovjet-Unie had de Universiteit van Leningrad haar budget drastisch teruggebracht zien worden en men hoopte dat buitenlandse betrekkingen, in welke vorm dan ook, voor de broodnodige harde valuta zouden zorgen. Het was een perfecte taak voor een lid van de actieve reserve. Niet alleen waren dit soort functies van oudsher alleen maar weggelegd voor KGB-aangestelden, maar iedereen dacht ook echt dat ze beter waren dan anderen in het leggen en onderhouden van contacten met buitenlanders. Per slot van rekening waren zij degenen met ervaring.

Poetin had gezegd dat het zijn bedoeling was een dissertatie te schrijven en misschien voor onbepaalde tijd aan de universiteit te blijven.44 Maar die baan was, zoals zoveel andere dingen in die tijd in de Sovjet-Unie, iets van voorbijgaande aard. Hij bleef nog geen drie maanden aan de Leningradse staatsuniversiteit.

 

Het verhaal hoe Poetin voor Anatoli Sobtsjak aan het werk ging tijdens diens periode als burgemeester van Leningrad, is welbekend, werd vaak verteld en bevat vooral heel erg veel uitentreuren gepubliceerde onjuiste details.

In de apocriefe versie liep Sobtsjak, hoogleraar rechten en bekend politicus, door de hal van de universiteit, zag Poetin en vroeg hem voor hem te komen werken in de gemeenteraad. In Poetins eigen versie regelde een voormalige studiegenoot aan de rechtenfaculteit een ontmoeting ten burele van Sobtsjak. In Poetins versie had hij in de jaren zeventig de colleges van Sobtsjak aan de rechtenfaculteit bezocht, maar kende hij hem niet persoonlijk.

‘Ik herinner me de gebeurtenis nog goed,’ zei Poetin tegen zijn biografen. ‘Ik kwam binnen, stelde me voor en vertelde hem alles. Hij had een impulsief karakter en zei dus meteen: “Ik zal met de secretaris spreken. Jij begint maandag. Dat was het. Ik zorg voor alles, ook voor je overplaatsing.”’45 In het Sovjetsysteem van aanstellingen werd kantoorpersoneel inderdaad vaak als lijfeigenen overgeplaatst, als hun bazen dat zo hadden afgesproken. ‘Ik kon niet anders dan zeggen: “Anatoli Aleksandrovitsj, het zou me een eer zijn om voor u te komen werken. Ik ben geïnteresseerd. Ik wil de baan zelfs. Maar er is iets wat mijn overplaatsing waarschijnlijk in de weg zit.” Hij vraagt: “Wat dan?” Ik zeg: “Ik moet u zeggen dat ik niet zomaar een vicesecretaris ben. Ik ben stafofficier bij de KGB.” Hij liet het op zich inwerken, want dit was echt een verrassing voor hem. Hij dacht even na en zei toen: “Dat maakt mij geen reet uit!”’

Deze dialoog is ongetwijfeld verzonnen, en bovendien niet al te best verzonnen. Waarom beweert Poetin hem ‘alles’ verteld te hebben terwijl hij Sobtsjak pas op de hoogte bracht van zijn KGB-dienstverband toen Sobtsjak hem een baan aanbood? Waarom zet Poetin Sobtsjak neer als een sukkel – iedereen op de Universiteit van Leningrad wist dat Poetin een KGB-officier was – en een ordinaire vent? Waarschijnlijk omdat dit een niet al te best voorbereide leugen was toen hij hem tegen zijn biografen vertelde, van wie hij waarschijnlijk had verwacht dat ze de gevoelige en triviale vraag over hoe een carrière makende KGB-agent kwam te werken voor een van Ruslands meest prominente prodemocratische politici, uit de weg zouden gaan.

Sobtsjak zelf diste een ander verzonnen verhaal op. ‘Poetin was heel zeker niet door de KGB naar mij gestuurd,’ zei hij in een kranteninterview uit dezelfde week waarin Poetin met zijn eigen biografen sprak – en dat verklaart de discrepantie. ‘Ik ontdekte Poetin zelf en vroeg of hij voor mij wilde komen werken omdat ik hem eerder al had leren kennen. Ik herinnerde me hem nog heel goed uit de tijd dat hij rechten studeerde. Waarom hij mijn assistent werd? Ik liep hem tegen het lijf, groette hem en vroeg hem wat hij allemaal deed. Het bleek dat hij lange tijd in Duitsland had gewerkt en nu vicesecretaris was. Hij was een erg goede student, hoewel hij een bepaalde eigenschap heeft. Hij houdt er niet van op te vallen. In die zin is hij iemand die verstoken is van ijdelheid, of opzichtige ambitie, maar vanbinnen is hij een leider.’46

Anatoli Sobtsjak wist ongetwijfeld dat Poetin een KGB-agent was. Sterker nog, dat is precies de reden dat hij hem selecteerde. Zo’n soort politicus was Sobtsjak. Hij sprak in een kleurrijk prodemocratisch jargon, maar hij had graag een solide conservatieve basis van waaruit hij dat deed. Dit was ook de reden waarom hij een communist en koos als loco-burgemeester. Niet alleen voelde Sobtsjak zich veiliger wanneer hij omringd werd door mensen die afkomstig waren uit allerlei gewapende diensten, hij voelde zich bij die mannen ook veel meer op zijn gemak dan bij de hoogopgeleide, altijd druk pratende, procesgeoriënteerde prodemocratische activisten zoals Salje en haar soort. Hij had colleges gegeven aan de politieacademie van Leningrad en hij had lesgegeven aan mensen die precies waren zoals Poetin in zijn ogen was: betrouwbaar maar niet buitengewoon intelligent, niet opvallend ambitieus en zich altijd bewust van de hiërarchische structuur. Bovendien had hij Poetin om precies dezelfde reden nodig als de universiteit hem nodig had gehad. Hij was een van de weinigen in de stad die in het buitenland hadden gewerkt – en de stad had hulp en geld uit het buitenland nodig. Uiteindelijk wist Sobtsjak – die was opgeklommen in de hiërarchie van de universiteit, waar hij nu hoogleraar was, én in die van de Communistische Partij – dat het slimmer was je KGB-begeleider zelf uit te kiezen dan er een toegewezen te krijgen.

Maar of Sobtsjak terecht geloofde dat hij zijn eigen begeleider had uitgekozen, blijft de vraag. Een voormalige collega van Poetin in Oost-Duitsland vertelde me dat Poetin in februari 1990 een ontmoeting had met generaal-majoor Joeri Drozdov, hoofd van de illegale-informatievergaringseenheid van de KGB, toen de generaal-majoor een bezoek aan Berlijn bracht.47 ‘De enige mogelijke reden van de ontmoeting moet zijn geweest dat Poetin zijn volgende aanstelling kreeg,’ zei me Sergej Bezroekov, die in 1991 naar Duitsland uitweek. ‘Waarom anders zou het hoofd van de dienst een ontmoeting hebben met een agent die op de lijst stond naar huis terug te keren? Dat soort dingen gebeurde simpelweg niet.’ Bezroekov en andere agenten vroegen zich af wat Poetins nieuwe baan zou worden en waarom het zo belangrijk was dat er hoge pieten bij betrokken waren. Toen Poetin voor Sobtsjak ging werken, dacht Bezroekov daarin zijn antwoord te vinden. Zijn oude vriend was teruggehaald om te infiltreren in de kern van ’s lands toonaangevende prodemocratische politici. De baan op de universiteit was een opstapje geweest.

Poetin bracht de KGB van Leningrad ervan op de hoogte dat hij op het punt stond van baan te veranderen. ‘Ik zei hun: “Ik heb een aanbod gekregen van Anatoli Aleksandrovitsj [Sobtsjak] om van de universiteit naar hem over te stappen. Als dat niet mogelijk is, ben ik bereid ontslag te nemen.” Ze antwoordden: “Nee, waarom zou je? Accepteer die nieuwe baan, geen probleem.”’48 De dialoog lijkt weer zo’n krankzinnig verzinsel, zelfs in het zeer onwaarschijnlijke geval dat Poetin niet door de KGB aan Sobtsjak was gekoppeld. Poetin zou geen reden hebben gehad te denken dat de mogelijkheid hem bij een van de meest prominente democraten in te zetten, binnen de KGB niet met al te veel enthousiasme zou zijn begroet.

Inmiddels waren de nieuwe democraten het belangrijkste aandachtsgebied van de KGB geworden. Het jaar daarvoor had Gorbatsjov de Commissie voor Grondwettelijk Toezicht opgericht.49 Dat was een rechtsondersteunend orgaan dat de bestuurspraktijken en -methodes van de Sovjet-Unie in overeenstemming met haar grondwet moest brengen. In 1990 begon de commissie haar strijd tegen geheime KGB-operaties en verbood alle acties op basis van geheime interne instructies – en de KGB negeerde die.50 In plaats daarvan liet de KGB Boris Jeltsin en andere prominente democraten vierentwintig uur per dag in de gaten houden.51 Ze luisterden hun telefoons af, ook in de hotelkamers die ze huurden, evenals de telefoons van hun vrienden, bekenden, kappers en sportinstructeurs. Het is dus uiterst onwaarschijnlijk dat Poetin tegen zijn biografen de waarheid vertelde toen hij beweerde dat hij de KGB niet berichtte over zijn werk voor Sobtsjak, terwijl hij al die tijd een hoger salaris ontving van de geheime dienst dan van de gemeenteraad.52

Of, hoe en wanneer Poetin uiteindelijk zijn band met de KGB verbrak, daarover is verbazingwekkend genoeg niet alleen geen documentatie, er bestaan niet eens samenhangende versies van. Poetin heeft gezegd dat binnen een paar maanden nadat hij voor Sobtsjak aan het werk ging, een gemeenteraadslid hem begon af te persen door te dreigen hem als KGB-agent te verraden. Poetin zag in dat hij moest opstappen.

 

Het was een heel moeilijke beslissing. Het was bijna een jaar geleden dat ik de facto was opgehouden met mijn werk voor de geheime dienst, maar alles in mijn hele leven draaide er wel nog steeds om. Het was 1990. De Sovjet-Unie was niet uiteengevallen, de augustuscoup had zich nog niet afgespeeld en het was nog niet duidelijk welke richting mijn land op zou gaan. Sobtsjak was ongetwijfeld een uitzonderlijk persoon en een prominent politicus, maar het leek gevaarlijk mijn eigen toekomst aan die van hem te verbinden. Binnen de kortste keren kon alles helemaal anders zijn. En ik had geen idee wat ik zou moeten doen als ik mijn baan op het stadhuis zou kwijtraken. Ik dacht erover weer naar de universiteit terug te gaan om een proefschrift te schrijven en zomaar een baantje te nemen. Ik had een zekere positie bij de KGB en ik werd goed behandeld. Ik was succesvol binnen dat systeem en toch besloot ik weg te gaan. Waarom? Wat was de reden? Het was echt zwaar. Ik moest de belangrijkste beslissing in mijn leven nemen. Ik dacht een hele tijd na en probeerde mijn gedachten op een rijtje te zetten, verzamelde moed, ging zitten en schreef in één keer mijn ontslagbrief, zonder eerst een kladversie te maken.53

 

Deze monoloog, tien jaar later uitgesproken, is in feite een opmerkelijke getuigenis. Als Poetin wegging bij de meest gevreesde en vreeswekkendste organisatie in de Sovjet-Unie, dan verpakte hij zijn beslissing nooit – niet eens in terugblik – in ideologische, politieke of morele termen. Tien jaar later, toen hij zich opmaakte de leider te worden van een nieuw Rusland, gaf hij grif toe dat hij bereid was geweest voor wie dan ook te werken. En het liefste had hij op meerdere paarden gewed en ze allemaal gediend.

Op meerdere paarden wedden, dat deed hij. Bij de KGB raakten ze zijn ontslagbrief kwijt – of omdat het opgelegd pandoer was of doordat het een organisatie was die consequent niet in staat was haar eigen papierwerk op orde te hebben. Hoe dan ook, in augustus 1991 was Vladimir Poetin nog steeds KGB-agent toen de KGB eindelijk de staatsgreep pleegde waar de organisatie voor gemaakt leek.