5

Ter navolging

Notulen commissievergadering

Amsterdam, november 2002

 

Voorzitter: prof dr. H. Halbertsma

Notulist: drs. P. Stellingsma

Aanwezig: prof. dr. F. Ankersmit, prof. dr. T. van Dijk, prof. dr. F. van Oostrom, prof. dr. A. Smeding. Afwezig: geen. Er zijn geen ingekomen stukken.

 

De vergadering begint om 15.30 uur. De geplande slottijd is op verzoek van de heer Ankersmit 15.00 uur. De heer Halbertsma schetst in het kort de totstandkoming van de commissie. Ze moet gezien worden als een adhoc-commissie die in het leven is geroepen nadat twee aio-kandidaten zich voor het Huizinga Instituut hadden teruggetrokken. Hij dankt de heer Smeding, directeur van het Huizinga Instituut, voor het in de commissie gestelde vertrouwen en de andere dame en heren voor de snelheid waarmee men heeft gewerkt.

De gang van zaken is als volgt. Eerst zal de heer Halbertsma de kandidaten met hun werk introduceren. Vervolgens is er gelegenheid tot een korte discussie over hun voorstellen. Daarna zal men tot besluitvorming overgaan.

De heer Halbertsma prijst de kwaliteit van de verschillende voorstellen. De heer Gorter onderzoekt het interne en externe netwerk van de schrijfsters E. Wolff-Bekker en A. Deken tegen de achtergrond van onderzoek naar fractievorming in de late achttiende eeuw. Zijn hypothese is dat fractievorming in deze periode niet verliep langs lineaire patronen. Mevrouw Hoogkarspel onderzoekt de wederzijdse literaire invloed tussen Limburg en Duitsland in de zestiende en zeventiende eeuw. Haar hypothese is dat er in deze periode een bewuste samenwerkingsstrategie bestond.

Mevrouw Langeveld onderzoekt de naamgeving in Nederland tijdens en vlak na de Franse revolutie. Zij wil antroponymisch onderzoek uit Duitsland en Frankrijk uitbreiden naar ons land. De heer Scheen uit Groningen onderzoekt de relatie tussen narratieve structuren van Noord–Europese mythen en die van een aantal grondwetsteksten van landen die aangesloten zijn bij de Europese Unie. Mevrouw Van Dijk en de heer Halbertsma delen mede dat zij zich bij de discussie over de kandidaten Hoogkarspel en Gorter niet met de beraadslagingen zullen bemoeien aangezien zij betrokken zijn bij de uitvoering van deze onderzoekingen.

De heer Smeding vraagt zich af of het onderzoek van de heer Gorter zich niet te veel de richting op beweegt van biografisch onderzoek. In dat geval zou het goed zijn prof. dr. Buijnsters bij het onderzoek te betrekken. Ook meent hij dat kandidaat Gorter zich wat al te uitvoerig door persoonlijke motieven bij zijn onderzoek laat leiden. Hij wijst op het voorwoord bij de aanvraag waarin de kandidaat zonder veel nadere toelichting spreekt over ‘nazatenschap’.

Mevrouw Van Dijk stelt dat de kandidaat in zijn latere stukken niet meer op deze ontboezeming terugkomt en acht een biografisch onderdeel van dit onderzoek noodzakelijk. Het lijkt haar dat intern netwerkonderzoek in Trévoux als vanzelf op biografische aspecten zal stuiten. Ze wijst op de interessante resultaten die deze onderzoeker tot nu toe behaalde: overtuigend bewijs is geleverd van de betrokkenheid van beide schrijfsters bij zeer diverse netwerken, die het algemeen bestaande beeld over de achttiende eeuw en ook over deze schrijfsters in een nieuw daglicht zullen stellen. Ze meent dat de onderzoeker nu ook voldoende afstand van Streppolt heeft genomen en wijst ten overvloede op het debat dat daarover in Amerika is ontstaan.

De heer Ankersmit vraagt zich af waarom Gorter in zijn latere stukken niet meer over Streppolt rept. Toch staat hij sympathiek tegenover dit onderzoek, hij wijst erop dat in Nederland netwerkonderzoek nog maar mondjesmaat wordt ondernomen.

Hij stelt hierna voor het onderzoek van de heer Scheen uit Groningen direct van de lijst af te voeren. Diens onderwerp lijkt hem te ver gezocht, de vooronderstellingen over de relatie tussen narratieve structuren en wetsteksten lijken hem uit de lucht gegrepen. De verregaande schatplichtigheid aan het werk van Mieke Bal is volgens hem geen aanbeveling. Hij meent dat dit, werk volstrekt speculatief is en zelfs principieel niet tot toetsbare resultaten kan leiden omdat het hele begrip ‘toetsbaarheid’ binnen dit werk met veel omhaal van woorden wordt verworpen.

Ook mevrouw Van Dijk en de heer Van Oostrom menen dat dit onderzoek geen enkele relevante wetenschappelijke basis of status bezit.

Mevrouw Van Dijk wijst op de studie La Désordre de Vordre uit 2000 van de Franse onderzoekster Plaridon waarin de vooronderstellingen van dit type werk met kracht van argumenten worden weerlegd. Er ontspint zich hierover een discussie die door de voorzitter tenslotte wordt afgebroken. Hij stelt voor dat men zich beperkt tot de voorstellen die ter tafel liggen.

De heer Van Oostrom meent dat in het onderzoek van Hoogkarspel een onverantwoord grote nadruk is gelegd op het begrip ‘invloed’. Kandidate spreekt veelvuldig over ‘wederzijdse invloed’ maar het is hem niet duidelijk hoe zij die invloed empirisch wil toetsen. Het lijkt erop dat het onderzoek van Hoogkarspel snel in een cirkelachtige structuur belandt. Wanneer je in een tekst invloed wilt zien, ontdek je die altijd, maar of je daarmee daadwerkelijk ‘invloed’ hebt aangetoond is de vraag.

De heer Halbertsma meent dat deze kandidate voldoende veiligheidsgaranties heeft ingebouwd. Hij prijst de voorzichtigheid van haar aanpak en meent dat juist dit onderzoek naar culturele ontwikkelingen in decentrale regio’s een belangrijk licht kan werpen op wat zich in het centrum afspeelde. Hij heeft vertrouwen in de hardnekkige aanpak van deze onderzoekster.

De heer Smeding meent dat dit onderzoek een goede plaats in het Huizinga Instituut zou kunnen krijgen omdat veel Europese geldstromen de neiging hebben juist dit type decentraal onderzoek te willen steunen. Zij heeft volgens hem de wind mee en het zou goed zijn daar gebruik van te maken.

De heer Halbertsma formuleert een aantal bezwaren tegen het naamonderzoek van mevrouw Langeveld. Hij meent dat het te sterk leunt op het onderzoek van Hörsch; zelfs de hoofdstukindeling is aan dat onderzoek ontleend. Ook betwijfelt hij of bijvoorbeeld de toename van de naam ‘Willem’ na 1780 gerelateerd kan worden aan een toenemend ‘Oranje-bewustzijn’ zoals Langeveld het noemt. Hij meent dat zij dit alleen kan onderbouwen wanneer zij haar onderzoek vergezelt van een controleonderzoek waarin bijvoorbeeld ook in de zeventiende eeuw de toe- of afname van de naam Willem wordt onderzocht. Een dergelijk controleonderzoek ontbreekt.

De heer Van Oostrom sluit zich hierbij aan. Hij meent dat in de uitgangspunten van dit onderzoek al is besloten dat de naam Willem in deze periode een belangrijke naam was, die politiek van betekenis was. De onderzoekster is er volgens hem niet in geslaagd de relevantie van haar onderzoek te onderbouwen. Je zou evengoed de naam ‘Theo’ of ‘Koos’ kunnen onderzoeken. Hij proeft in dit onderzoek een zekere vooringenomenheid ten opzichte van de Oranje-naam Willem.

Hierop ontstaat een discussie over onderzoek in het algemeen naar het belang van het koningshuis. Men twijfelt aan de wetenschappelijke relevantie van ieder onderzoek in die richting, omdat de vooronderstellingen ervan meestal al in de probleemstelling zijn besloten. De voorzitter roept op zich tot de voorstellen te beperken.

De heer Ankersmit meent dat het onderzoek van mevrouw Hoogkarspel wat hem betreft de eerste prijs verdient, met als een min of meer verdiende tweede dat van de heer Gorter, als die tenminste nu helemaal zou willen stoppen met Streppolt.

De heer Halbertsma vraagt of de vergadering zich hierbij aan kan sluiten. Na enige discussie wordt besloten mevrouw Hoogkarspel en de heer Gorter voor te dragen voor een benoeming per 1 januan op het Huizinga Instituut in Den Haag. De heer Smeding sluit zich hierbij aan. De vergadering wordt om 15.15 uur gesloten.

Briefje A. van Willigen aan W. Deelman

 

Den Haag, november 2002

 

Beste Wim,

 

Hierbij vind je een begroting en een eerste programma van de Betje⁄Aagje-herdenking. Louise is akkoord. Je hoeft het niet allemaal te lezen. Wat sponsoring betreft zaten we ineens in de lift.

Hoofdsponsor wordt het casino, zij gaan zich meer en meer met cultuur bemoeien, we kwamen op het juiste moment met onze subsidieaanvraag. Subsponsor is AMEV, de uitvaartonderneming, ook zij willen hun imago via cultuurzaken verbeteren. Daarnaast geeft ook de VSB het verwachte geld.

We liggen dus heel goed op koers. In 2004 komt de herdenking er, dat staat nu vast. Het scheelde een stuk bij de onderhandelingen dat de koningin op de openingsdag verschijnt. Ik kreeg overigens een bizarre uitnodiging van ene mevrouw Van Veen-Gorter om komende dinsdag 5 november op Ter Navolging aanwezig te zijn bij een soort familieherdenking van de dood van Betje en Aagje. Die vindt al sinds 1804 plaats! Hoe vind je dat? Nazaten van Betje Wolff organiseren hem, ik heb Mevrouw Van Veen erover gebeld.

Die herdenking vond eerst ieder jaar plaats, maar later kwam de klad erin, in 1931 vond de laatste herdenking plaats. Maar mevrouw Van Veen wil het weer nieuw leven inblazen. Ze vond het fantastisch dat wij volgend jaar het tweehonderdjarige bestaan grootscheeps willen vieren. Ik ga er dinsdag heen.

Overigens doet haar neef, Vincent Gorter, een promotieonderzoek naar de twee dames; dat is dezelfde man die bij ons in het voorbereidingscomité zit. Haar dochter werkt bij ons op Voorlichting, je kent haar wel, Susan van Veen. Over pornografie heb ik Gorter gelukkig niet meer gehoord, laten we hopen dat het vals alarm was.

 

Hartelijke groet,

Anneke

E-mail november 2002

 

Van:

C. Oppelaar

Aan:

P. Buijnsters

Onderwerp:

 

Beste Piet, ik kan 5 november niet mee naar Den Haag, naar Ter Navolging. Ik moet naar de Indonesische ambassade.

 

Hartelijke groet van Carel

E-mail november 2002

 

Van:

P. Ghijsen

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

Ravanel

 

Geachte Heer Gorter, ik heb goed nieuws. Tussen de papieren van mijn oudtante ontdekte ik een aantal notities over Caroline Ravanel en over de familie Marillet. Om precies te zijn: ik ontdekte ze in een klein nauwelijks zichtbare lade van de kist waarin haar archief zat. Tot de papieren hoort een bewijs van geboorte van François Leen Martin Ravanel op 6 december 1787 in Trévoux, ‘fils de Caroline Victoire Ravanel’. Blijkbaar heeft dit kind de naam van haar moeder aangenomen. Uit een brief van (een) meneer of mevrouw Marillet aan mijn oudtante begreep ik dat zij over dit kind geheimhouding heeft beloofd, op verzoek van voorouders. Tot de papieren die ik ontdekte behoorden tot mijn verbazing ook enkele Franstalige en Nederlandse geschriften van zeer scabreuze aard. Mijn oudtante heeft zich nooit met dit soort geschriften beziggehouden, dat spreekt vanzelf. Hebben zij iets te maken met uw onderzoek? Ik stel voor dat u bij terugkeer in Nederland zo spoedig mogelijk contact met me opneemt. Hoe is uw onderzoek in Trévoux verlopen?

 

Met vriendelijke groet,

P. Ghijsen

SMS november 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

Hzinga++xx

SMS november 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

SMS november 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

Aio++xx

SMS november 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

SMS november 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

Jaxxx

SMS november 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

Xxxxxparijs

Brief van B. van der Plaats aan de familie S. van der Plaats en aan Th. Plantinga en J. Stellema

 

Harlingen, november 2002

 

Beste Familie,

 

Ik had gisteren een gesprek met een journalist van de Leeuwarder Courant, de heer A. Walthaus. Hij leek me betrouwbaar. Ik heb hem meegenomen naar de zolder en hem de verzameling boekjes laten zien. Hij liet gelijk een fotograaf komen en zei dat er aanstaande vrijdag een artikel over in de krant komt.

Hij vond het allemaal erg bijzonder en beloofde ‘met enige ingetogenheid’ over ons te zullen schrijven: onze namen worden niet genoemd. Ik vertelde hem dat ik de boekjes bij toeval op de zolder ontdekte. Ik denk dat ik hiermee voldoe aan de afspraken die we vorige week maakten.

Te verwachten valt wel dat we binnenkort allerlei figuren aan de deur krijgen die delen van dit alles willen kopen. Of gewoon sensatiezoekers. Ik denk dat we even moeten wachten voor we op aanbiedingen ingaan. Ik begreep dat er internationaal veel belangstelling voor dit soort geschriften is. Ik heb hierover geïnformeerd en kreeg via antiquariaat De Tille in Leeuwarden de naam van ene A. Houttuin uit Amsterdam. Hij is een groot en betrouwbaar verzamelaar van dit soort geschriften, waarbij geld geen enkele rol speelt. Binnenkort neem ik contact met hem op, dat schijnt niet eenvoudig te zijn.

Overigens kreeg ik een uitnodiging van ene mevrouw Van Veen-Gorter uit Den Haag om op 5 november in Scheveningen een herdenking bij te wonen van de sterfdag van Betje

Wolff en Aagje Deken. Herinneren jullie je die jongeman die laatst langskwam? Dat was ook een Gorter. Ik denk dat die er iets mee te maken heeft. In ieder geval ga ik er dinsdag heen. Als jullie nog vragen hebben, bel me dan of stuur een e–mail.

 

Met hartelijke groet,

Bozer van der Plaats

E-mail november 2002

 

Van:

P. Buijnsters

Aan:

C. Oppelaar

Onderwerp:

Betje

 

Beste Carel, ik heb groot nieuws. Zojuist kom ik bij Peter Altena vandaan, een oud-leerling van me, hij publiceert veel en goed op het gebied van de achttiende-eeuwse letterkunde, je kent hem wel denk ik. Hij had via via een eerste druk van een Willem Leevend te pakken gekregen. Zou het om de exemplaren gaan waar wij in Grave tevergeefs achteraan zaten? Maar daar gaat het niet om. Ook niet dat in het eerste deel een echte opdracht van Betje staat. ‘Voor mijne vriendinne jfr (onleesbare naam’) staat er. Mevrouw Soos van Amstel? Goosje Huet? Duidelijk is het niet.

 

Het gaat om het volgende: in een van de delen zat een briefje van Betje. Een echte handgeschreven brief, geen kopie. Waarschijnlijk in Ossendrecht geschreven toen ze bij de familie Van Crimpen logeerden. Er staan zeer bizarre zaken in. Betje heeft het over ‘het kint is negen jare oud’ (altijd die dwaze spelfouten). Er valt weinig van te snappen. Blijkbaar hadden de dames uit Trévoux een kind meegenomen, hoogstwaarschijnlijk een jongen. Heeft Betje of Aagje een zoon gebaard in Trévoux? Het is erg onwaarschijnlijk, gewoon bizar, ik weet niet veel over de vrouwelijke vruchtbaarheid, maar Betje was in 178749 jaar en dat Aagje een kind zou baren lijkt echt uitgesloten. Het zou allemaal wel verklaren waarom ze in 1787 halsoverkop uit de Nederlanden vertrokken. Raadselachtig allemaal.

Maar Betje heeft het ook over ‘petites livres scabreuzes’ (in fout Frans dus, zoals gewoonlijk). Er staat een toespeling in op pornografische werkjes die ze blijkbaar uit Frankrijk hadden meegenomen, niet een paar maar een hele verzameling. Zelfs een paar titels: Le voyage du soldat Marvel, La Princesse…En zo nog wat. Ik hoorde van een kennis van Halbertsma dat die Gorter het ook al heeft over pornografische geschriften van de beide dames. Ik weet nog niet of hij toestemming heeft gekregen zijn onderzoek aan het Huizinga Instituut voort te zetten. Ik stuur een kopie van dat Betje-briefje naar je, ik kan het nog maar nauwelijks geloven.

Ik weet dat het in de mode is pornografie door de eeuwen heen te onderzoeken; om nu ook onze dames daarvan te beschuldigen lijkt me wel erg kras. Ik heb niet veel zin om het onderzoek naar Betje en Aagje te heropenen, het moet ook eens een keer afgelopen zijn, maar dit slaat wel alles. Ik hou je op de hoogte.

Die politieman Jim van Stralen bezit een absoluut fantastische collectie etiketten. Dat daar nog nooit iemand naar gekeken heeft. Echt verbluffend, overal vandaan, tot en met China. We hebben afgesproken contact te houden. Jammer dat je niet meegaat naar die herdenking.

 

Groet van Piet

 

(Wanneer vertrek je naar Jakarta?)

E-mail november 2002

 

Van:

mevrouw P. Drumhoff

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

navolging

 

Geachte Heer Vincent Gorter,

 

We kregen een uitnodiging om op 5 november een bijeenkomst bij te wonen op begraafplaats Ter Navolging. Gaarne geven we, mijn moeder en ik, daaraan gehoor. Overigens zijn de afgelopen weken verschillende keren politiemensen bij ons in Hattem geweest voor onderzoek naar de Willem Leevend-boeken. U kunt ervan verzekerd zijn dat we uw naam niet hebben genoemd, uw geheimen zijn bij ons veilig. De boeken zijn terecht en we krijgen er geld voor.

 

Met vriendelijke groet,

P. Drumhoff

 

In: Leeuwarder Courant november 2002

 

LITERAIRE PORNOVANGST IN HARLINGEN

Harlingen—Een grote voorraad pornografische geschriften uit de late achttiende eeuw is onlangs gevonden op een zolder in Harlingen, bij het verwijderen van een muurtje.

Waarschijnlijk komen de geschriften uit de inventaris van Harlinger drukker en boekhandelaar Volkert van der Plaats. Hoe hoog de waarde van de verzameling is, moet nog vastgesteld worden.

 

De ‘vuylschriften’, zoals ze in kennerskring heten, lagen vermoedelijk al sinds 1840 op de zolder van het pand aan de Nieuwstraat. In dat jaar sloot boekhandel Van der Plaats. Waarschijnlijk hebben nazaten de geschriften in het pand verborgen.

Schaamte kan daar een rol in gespeeld hebben, want de Van der Plaatsen stonden bekend als nette boekhandelaars en drukkers van doopsgezinde huize. Al maakten ze in hun tijd wel naam als drukkers van opruiende politieke geschriften, met dergelijke ‘vuylschriften’ zouden ze zich niet beziggehouden hebben.

De verzameling bestaat uit allerlei verschillende titels, als De reis van Soldaat Donders, De Heerlijkheijd van Sneek, Joffer Pimpel en Het Pruyckje van Oranje. Sommige hebben een oplage van enkele honderden.

Het is de eerste keer dat er zo’n grote verzameling van zulke geschriften in het Nederlands is ontdekt. Het Instituut voor Boekwetenschap in Amsterdam spreekt van een ‘fantastische vondst’, maar wil over de waarde ervan nog geen uitspraken doen.

Onderzoekster Inger Leemans, gespecialiseerd in pornografie uit de zeventiende eeuw, stelt dat er in ons land in de achttiende eeuw een ‘bloeiende ondergrondse pornografische literatuur’ moet hebben bestaan, ‘riet als in Frankrijk’, maar dat daar weinig over bekend is. Dat komt vooral, omdat zulke geschriften in Nederland verboden waren. Ze werden onder meer verspreid door Nederlanders die in 1787 naar Frankrijk vluchtten, omdat er veel geld mee te verdienen was.

‘Pornografie was in die tijd sterk politiek geladen,’ stelt Leemans. ‘Vaak probeerde men bekende politici of leden van koninklijke families met scabreuze vertellingen in diskrediet te brengen. In Frankrijk komt Marie-Antoinette veel voor in zulke politiek-pornografische geschriften.’ Het is volgens haar goed mogelijk, dat Nederlandse schrijvers van naam, zoals Rhijnvis Feith zich er ook aan hebben bezondigd. Wat er met de verzameling gaat gebeuren is nog onduidelijk, het Fries Museum heeft al belangstelling getoond.

Brief van P. Buijnsters aan C. Oppelaar

 

Molenhoek, november 2002

 

Carel, hier is een kopie van dat briefje. Piet

Kopie

Brief van Elizabeth Wolff-Bekker aan mejuffrouw [onleesbaar]

 

Mejuffrouw en Geachte Vriendinne,

Hoe veele maanden is het wel geleeden dat ik my zelven het genoegen niet konde geeven van aan u te schryven? Nooit stelde ik u uit myne gedachten. We deelen u in diepen geheimen meede dat wy reeds meer dan zes weeken by onzen dierbaren Vriend den Domine en zyne vrouw, allerliefst verblyven. Met onzen kint dat nu negen jare is. Het is een wonderliefe mankint, spreekt Fransch als een waterval en kan al Verzen in het Fransch en in het Nederlantsch leezen. Zijn schaterlach is onze Toekomst. Onze petites livres scabreuzes sont tres amusants. Laat uwe gevoelens u niet beheerschen en hoedt u Wel voor de slijmgasten. Wij vertaaien alles tot op het vette Merg: ‘Le Voyage du soldat Marvel’ (alla Donders), ‘La princesse’ en alles van Antoine-Louis, onze vriend en vijant. Laat deeze Brief u niet ontgaan op de altaren van geklap en gemallezeur. Groet uwe Man en uwe kindertjes en geloof dat wy onveranderlyk zyn uwe oprechte vriendinne. Wolffje en Agatha Deken Brabant 1797

In: De Groene Amsterdammer november 2002

 

REÜNIE TER NAVOLGING

 

Door Kees ‘t Hart

 

Afgelopen dinsdag 5 november vond op begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen een reünie plaats voor nazaten en hun vrienden van de achttiende-eeuwse schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken. Betje Wolff stierf op 5 november 1804 en werd hier een paar dagen later begraven; op 11 november overleed haar vriendin Aagje Deken, zij kwam naast Betje te liggen. Honderd jaar later onthulde de heer Patijn, destijds burgemeester van Den Haag, een plaquette ter herinnering aan beide onverschrokken schrijfsters.

Minder bekend is dat sinds 5 november 1804 de nazaten van Betje en Aagje op begraafplaats Ter Navolging ieder jaar op 5 november een korte herdenking hielden. Deze traditie werd—soms met enige jaren tussenpozen—voortgezet tot 1951. Er kwam een einde aan door interne strubbelingen binnen de familie, bovendien waren er weinig nazaten meer en zij die er waren hadden minder belangstelling voor deze steeds verder verwaterende traditie.

Vincent Gorter is de jongste nazaat van de beide schrijfsters en mede op zijn initiatief is deze oude traditie afgelopen dinsdag weer in ere hersteld. Gorter doet wetenschappelijk onderzoek naar de twee schrijfsters, hij gaat binnenkort in het Huizinga Instituut in Amsterdam aan de slag. Hij hoopt in kaart te brengen in welke netwerken zij in de achttiende eeuw in Nederland een rol speelden. Hij benadrukt dat hij geen biografisch onderzoek doet, dat is al eerder en meer dan voortreffelijk gedaan door prof. dr. Buijnsters, die ook bij deze bijeenkomst aanwezig was. Gorter meent wel dat zijn onderzoek een aantal onvermoede biografische aspecten van het leven van de dames zal belichten.

Hij ontdekte dat ze betrokken waren bij een antiorangistisch complot dat tussen 1797 en 1799 via verdachtmakingen aan het adres van de afgezette stadhouder Willem V diens zoon in Friesland aan de macht wilde brengen. Ook is nu duidelijk dat ze zich in dit verband bezighielden met het schrijven en de verspreiding van pornografische geschriften. De recente ontdekking van een grote hoeveelheid pornografische werken in Harlingen staat hier rechtstreeks mee in verband.

De twee schrijfsters maakten tussen juni en augustus 1798 een opvallende reis door Friesland. Ze logeerden bij de boekhandelaar in Harlingen over wie nu zo’n opschudding is ontstaan. Onderzoek wees uit dat de schrijfsters ook in Frankrijk contact hadden met schrijvers en verspreiders van pornografie. De Franse revolutionair Antoine-Louis Albitte (1760-1812) speelt in dit verband een grote rol. Gorter wijst op een pas ontdekt briefje van Betje Wolff en Aagje Deken waarin de naam van deze dubieuze revolutionair voorkomt. Gorter sluit niet uit dat de als braaf bekend staande schrijfsters ook in kringen van patriottische sluikhandelaren goede bekenden waren. Ze legden zich vooral toe op aardappelsmokkel; Gorter heeft daarvan in verschillende archieven bewijzen gevonden. Er zijn ook aanwijzingen dat ze betrokken waren bij de organisatie van illegale loterijen.

Hadden Betje en Aagje kinderen? Waarom deze jaarlijks terugkerende reünie van Nazaten? Hierover dreigen misverstanden te ontstaan, meent Gorter. Betje en Aagje waren kinderloos, dat staat vast, er zijn nog wel nazaten van Betjes kant, kinderen dus van haar broer. Maar de bijeenkomst op Ter Navolging houdt met deze tak geen verband. Het gaat om andere ‘nazaten’, om nakomelingen die iets te maken hebben met belangrijke gebeurtenissen in hun leven.

Vlak voor zij in 1787 halsoverkop naar Frankrijk vertrokken, had Betje kennisgemaakt met ene Caroline Victoire Ravanel. Zij was in Beverwijk gouvernante bij kennissen van de schrijfsters. Nu staat vast dat Ravanel toen zwanger was—van wie is onbekend. De drie vrouwen besloten zo snel mogelijk naar Frankrijk te vertrekken zodat Caroline Ravanel in alle rust bij familie in Trévoux van een kind kon bevallen. De schrijfsters hadden in verband met de politieke toestand in de Nederlanden toch al plannen in die richting en nu konden ze ook juffrouw Ravanel een handje helpen om onopvallend van haar kind te bevallen. Bovendien kregen ze zo de kans in contact te treden met Franse revolutionairen.

In Frankrijk bracht Ravanel een zoon ter wereld, die zij in 1787 als François Leen Martin Ravanel liet dopen in de kerk van Trévoux, een bewijs van deze doop is in de archieven van Trévoux te vinden. Tussen Ravanel en de beide schrijfsters ontstond in Trévoux een ernstige breuk. Ravanel wilde of kon haar kind niet langer zelf houden en hierop besloten Betje en Aagje het vanaf 1794 op te voeden. Met Ravanel verbraken zij alle contacten.

Toen zij in 1797 in de Nederlanden terugkeerden, hadden zij dit kind bij zich, zij lieten het onder de naam Leen Karel Prinsen in Den Haag inschrijven: een bewijs daarvan is in de doopboeken van de doopsgezinde gemeente aldaar te vinden, en zorgden ervoor dat hij in een pleeggezin werd opgevangen. Later trouwde hij, kreeg twee dochters, ook die trouwden. Hij werd vlakbij zijn ‘pleegmoeders’ in Ter Navolging begraven.

Ook zijn graf werd, net als dat van Aagje en Betje, ‘geruimd’. De naam Prinsen verdween, maar de latere nazaten bleven ieder jaar de nagedachtenis aan hun oudste pleegmoeders en hun vader eren, ieder jaar op 5 november op de begraafplaats Ter Navolging. Vincent Gorter ontdekte dat de geschiedenis van Ravanel en haar zoon en de rol van Betje en Aagje al bij de eerste volledige biografe van Betje en Aagje, mevrouw Hendrika Ghijsen, bekend was. Maar uit piëteit voor de nabestaanden en omdat haar zegspersonen in Trévoux op geheimhouding aandrongen, heeft ze dit niet in haar biografie opgenomen.

De reünie verliep ook deze keer volgens de oude tradities. De oudste nabestaande, mevrouw Martha van Veen-Gorter, voerde het woord. Zij bracht haar dankbaarheid voor de goede zorgen van Betje en Aagje voor haar voorvader onder woorden en wees op hun belang voor de Nederlandse literatuur. Ook kondigde zij aan dat over twee jaar, dus in november 2004, de gemeente Den Haag een grootscheepse herdenking van de sterfdagen van de schrijfsters organiseert. Het gezelschap nam enkele momenten stilte in acht.

Betje en Aagje staan voorlopig weer in de belangstelling, dat is duidelijk, hun leven en hun geschiedenis moeten worden herschreven. Zij waren niet alleen de schrijfsters van de eerste Nederlandse roman maar ook pornografen, orangistische complotteurs, aardappelsmokkelaars, organisatoren van loterijen en: liefdevolle pleegmoeders.

E-mail november 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Bart Toussaint

Onderwerp:

arm

 

Beste Bart,

 

Wat een verrassing! De arm van Beekkerk. Hij ligt hier vlak naast me, op mijn bed, het lijkt wel een afgerukte stok. Wat fantastisch van je. Gisteren had ik geen tijd het pakket open te maken, dat snap je wel. Hier had ik niet op gerekend. Dus dit is de arm die ooit in Wiewerd van de mummie af werd gerukt. Wat zullen ze bezopen zijn geweest! Ik begreep uit je bijgevoegde briefje dat hij altijd bij jullie in de familie is bewaard. Misschien moet dat maar zo blijven. Morgen breng ik hem terug. Ben je thuis? Laat even horen.

 

Vincent (Het was een mooie bijeenkomst gisteren, vond je niet?)