1

Netwerk

Dagboek Jan Gorter

Trévoux, mei 1955

 

Als een kwajongen klom ik ‘s-avonds tegen een uur of tien over de muur van het park. Er moest iets gebeuren, zo kwam ik geen stap verder, we zijn hier een week en ik heb niets bereikt. Woonden ze in dit park? Volgens monsieur Rendu, onbetrouwbaar sujet, drinkebroer, zweetlucht als een walm om hem, was het hier, in dit park, Le Château de Corcelles. Ja, absoluut zeker, hier was het, tussen de bomen moest het liggen, hij wist het zeker, tien minuten lopen van de Place de l’Horloge. Eind achttiende eeuw, vluchtelingen, executies, ah Monsieur, het bloed liep door de straten van Lyon.

Martha was niet met me meegegaan, ik heb haar, nu ik dit schrijf, de hele dag niet gezien. Volgens mevrouw Ghijsen lag het huis ‘tegen een heuvel aan de Saöne gebouwd, beschut door de Monts du Beaujolais, de zacht stromende, brede rivier vóór zich en de vlakte van Bresse; in de verte, blauwend aan den horizon, de machtige stad Lyon’. Vanaf hier was niets van Lyon te bekennen, dat lag aan de andere kant, ook van de Saóne niet, maar die was niet ver weg, achter me het karrenpad naar beneden, dan kwam je er. Hendrika Ghijsen noemt Corcelles niet in Dapper Vrouwenleven. Vermoedelijk was ze nooit in Trévoux, te verre reis, vrouw alleen, moeilijkheden, zwak gestel, geen geld. Alles uit de tweede hand. ‘Aldus mijn correspondent in Trévoux de heer M. Marillon’, schrijft ze op pagina 528 in een noot. In Trévoux woont geen Marillon, ik heb vanmiddag op het stadhuis geïnformeerd.

‘Pourquoi ca, Monsieur?’

‘C’est familie de mes parents.’

Uitvluchten. Naast de hoofdpoort klom ik over de muur. Het was gemakkelijk, geen hoge muur, een paar stenen aan de bovenkant lieten los en kletterden op de grond. Bijna donker, ik volgde een pad naar boven, bomen aan weerskanten, struiken, zweet droop van mijn rug af. Ken vogel vlak langs mijn hoofd. Ik wachtte een paar keer, alleen stilte. Een huis was nog steeds niet te zien, bomen en struiken ontnamen ieder uitzicht. Misschien bestond het niet meer, was het in de oorlog weggebombardeerd omdat de Duitse generale staf er gezeten had. Vergiste Rendu zich? Het werd steeds waarschijnlijker, ik maakte me belachelijk, mijn reis hierheen werd steeds absurder.

Ik stootte met mijn voeten tegen de grote stenen aan van het pad dat naar boven kronkelde. Stegen hier koetsen omhoog? Met Elizabeth Bekker erin? Agatha Deken? Betje en Aagje? Knalden steentjes het ijzeren wielbeslag weg? Liepen ze hier met z’n tweeën in de hitte en in de kou? Toen zag ik toch een lichtje tussen hoge bomen. In Le Château de Corcelles waren lampen aangestoken. Olielampen? Ik liep verder omhoog, in de richting van het licht, nu over een breed grindpad, ik hield mijn armen voor me uit, alsof ik verwachtte tegen een muur op te zullen botsen. In Trévoux begonnen honden te blaffen, brutaal, alsof ze gewacht hadden tot ik hier zou zijn. Ik stond stil bij het raam en keek naar binnen. Zweetdruppels gleden van mijn gezicht. Tegen de wanden van de grote kamer waren jachttaferelen getekend, in oranje krijt: een nimf danst voor een jager uit, de jager heeft een hert geschoten dat voor zijn voeten ligt te sterven, aan de riem van de jager bungelen patrijzen. Het plafond van de kamer was beschilderd met afbeeldingen van mythische jagers: Diana, Apollo, Demeter. Precieze lijnen. De vloer was gelegd in donkergele, bruine en donkergroene cirkelende patronen. Lege kamer, het licht kwam van een kale peer tegen het plafond. Ik keek minutenlang. Tegen de achterwand stond een grote bruine kachel. Daarna teruggelopen door de nacht, af en toe struikelend, botsend tegen bomen. Terwijl ik dit schrijf, ontdek ik dat de bovenkant van mijn rechterhand geschaafd is. Het schrijnt, af en toe lik ik druppels bloed weg.

In: De Telegraaf

September 2002

Advertentierubriek ‘Oproepen en opsporingen

 

Kent u geheimen, verhalen en herinneringen van Deken en Wolff? Schrijf naar antwoordnummer 2367, 1033 SZ Amsterdam (postzegel niet nodig), u krijgt altijd antwoord.

Brief van F. van Oostrom aan H. Halbertsma

 

Doorn, september 2002

 

Beste Hans,

 

Ik ben net thuisgekomen, als het meezit kan ik deze brief vandaag op de post doen zodat je hem maandag hebt. Mijn e–mail hier doet het niet, anders had ik wel geëmaild. Nog bedankt voor het leuke verblijf in Domburg. Guusje en ik hebben ons werkelijk uitstekend vermaakt, ik wist niet dat je er over zo’n schitterende bibliotheek beschikte. Jullie moeten gauw eens bij ons langskomen, ons huisje in Salland is weliswaar niet zo fraai als dat van jullie maar ik verzeker je dat je er prachtig kunt wandelen.

Nu even over die sollicitatiecommissie. Ik merkte dat je het er in Domburg liever niet over wilde hebben, kan ik me voorstellen, maar ik vraag me af of het helemaal in orde komt. Ten eerste vind ik de samenstelling ervan wel erg snel tot stand gekomen. Waarom moest Ankersmit erin? En Van Dijk? Dat Smeding erin wilde snap ik. Ook dat het allemaal vlug vlug moest. Ik ben het ermee eens dat je van de kandidaten meer informatie vroeg, zodat wij een beter overzicht hebben, maar ik hoop niet dat ik nu pakken papier krijg thuisgestuurd. Is het niet voldoende als de kandidaten alleen hun belangrijkste resultaten doorgeven? Hun methoden en vooronderstellingen, dat weten we nu wel. Ik word gek als ik opnieuw dat verhaal over die namen van onze oranjeklant zou moeten doornemen, dat bovendien nog vrijwel helemaal door Fasseur zelf is geschreven. Ik vind wel dat jouw kandidaat, die Gorter, wat meer informatie mag geven. Hij is erg idolaat van Streppolt en het verhaal in het voorwoord over zijn vader vond ik compleet overbodig. Ik raad hem aan het weg te laten. Ik begrijp dat hij veel aan zijn vader had, bij mij zit historisch onderzoek ook in de familie, bij jou trouwens ook begreep ik (ha ha). Dat verhaal van hem over ‘sporen’ en ‘tastbaarheden’ vond ik helemaal niks. Als ik het daarvan moest hebben, kon ik wel ophouden. Ja, Streppolt, die kreeg het voor elkaar, maar ik vind het nogal een verschil: Betje Wolfï en George Washington. Wat denk je dat collega Buijnsters ervan zou zeggen? Laat die het maar niet horen.

Gorter kan zich het beste beperken tot de netwerken, dat is al ingewikkeld genoeg, de rest lijkt me jeugdig enthousiasme: de jonge onderzoeker die denkt dat er nog iets te ontdekken valt. Betje en Aagje, wat een namen eigenlijk, kunnen we ze niet beter Elizabeth en Agatha noemen, dat klinkt wat chiquer. Ik hoor wel van je hoe het verder gaat. Die andere kandidaten bakken ze trouwens ook behoorlijk bruin, en dat moet dus doctor worden. Doe de hartelijke groeten aan je vrouw en aan je dochter en die aardige vriend van haar. Hoe vindt je dochter het in de schoonheidsalon, is dat werkelijk iets voor haar? Ze zou na het atheneum tocli gaan studeren? Het lijkt me eentonig werk in zo’n zaak, maar ze ziet er niet ongelukkig uit. Al die dames met hun pukkels en hun haarproblemen. En die vriend, wat doet die? Dat leek me een spitse jongen, ik hoorde zijn achternaam niet goed. Gomperts(?), Van Gonderen, zoiets was het.

 

Met hartelijke groet van Frits (hopelijk doet mijn e–mail-machine het in Utrecht wel).

F. van Oostrom

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Onderwerp:

Telegraaf

 

Liefste Miesje, het was leuk (en fijn en mooi en heerlijk) in Domburg. Jij, de mooiste!!! Ik kan nu niet alles schrijven, er loert iemand mee. Leuke moeder heb je hoor! Volgens mij moet je vader er nog aan wennen dat ik met je vrij. De advertentie stond er eergisteren in. Ik gebruikte precies dezelfde tekst als Streppolt bij Washington: ‘Secrets, stories and memories of Washington?’ Nu maar hopen dat er iets op komt. Ik heb achttiende-eeuws papier op de kop getikt, je weet nooit, in het archief uit een paar boeken gesneden, moeilijk was het niet. Nou daaag lieve Miesmans. Je Vin

SMS september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter