2

Archief

Dagboek Jan Gorter

Bourg-en-Bresse, mei 1955

 

‘Waar het naar de dood ruikt, bevindt zich het archief’ (Camus). Ook in Bourg-en-Bresse. Ik heb er uren door doodse straten gelopen, liep achter mensen aan, als een hondje, alsof ik met ze mee wilde naar hun huizen. Het is nu avond, ik schrijf dit in een wachtruimte van het station van Bourg waar ik ook gisternacht sliep, onder de houten banken, erop lukte niet, na acht uur ‘s-avonds komen hier geen agenten meer. ‘s-Ochtends krijsen treinen, stoom wolken uit de locomotieven jagen langs de twee perrons. Martha is in Trévoux gebleven, bij Jopinat.

In Bourg is middenin de stad een straat weggebombardeerd, een kaal vierkant is overgebleven, verder staat alles nog overeind, er zijn veel verlaten huizen die langzaam weg lijken te rotten. Zwarte gevels, als de zon ertegenaan schijnt blijft dofheid. Hier roken vrouwen op straat. Op sommige plaatsen wordt gebouwd. Ik nam gister de trein van Trévoux naar Bourg, eerst langs de Saörie, dan het land in, door bossen, kale landerijen, velden, af en toe hoog koren, weilanden met zwarte en rode koeien, verder bos, eikenbomen, struiken, berken, eikenbomen, dennen, sparren, kleine weilanden, af en toe een meertje, een paar grote lage boerderijen die eruitzien als vestingen. Tot diep in de negentiende eeuw trokken hier roversbendes rond, je moest je wapenen. Voor Bourg langzaam door een reusachtig bos, een woud, eindeloze eikenbomen,—Geen mensen. De trein bestond uit één wagon met een kleine locomotief ervoor, die stampend en briesend door de velden trok. Houten banken. Mijn sigaretten waren halverwege op. Toen we plotseling rechtsaf bogen ben ik gaan vragen of we zo naar Bourg gingen. Een man twee coupes verderop. Hij wees voor zich uit.

‘Oui monsieur, la, c’est Bourg.’

 

Het station ligt buiten de stadswallen, het begint donker te worden, het ligt aan een rond leeg plein waar grote loodsen staan. Voormalige koetshuizen. Zijn ze hier geweest en overgestapt? Ging er een koets van Bourg naar Trévoux? Ik kwam om één uur aan, ging de stad in, smalle straten door, op zoek naar het archief. Durfde het niemand te vragen. Een kleine tas bij me, met wat kleren, het boek van Hendrika Ghijsen, een woordenboek, een paar overgeschreven brieven van Betje en Aagje, een blocnote, pennen, potloden. Op een plein waren twee cafés. Spiegeltenten, rode banken met kussens, koperen stangen, donker als een grot. In het tweede vroeg ik waar het archief was. Twee mannen staande aan de bar en een vrouw, ze zwegen toen ik binnenkwam.

‘Est-ce que vous savez oü sont les archives?’

‘Comment?’

Nog een keer gezegd. Verbaasde herhalingen.

‘Les archives, les archives, non monsieur.’

‘Les archives de Trévoux.’

‘De quoi s’agit-il?’

‘Les archives de Trévoux.’

‘De quoi?’

‘De Trévoux.’

Niet eens wijzende gebaren, men was me al vergeten. Weer rondgelopen door smalle straten met hoge huizen en hoge deuren, af en toe doorkijkjes naar binnenplaatsen, koetsplaatsen. Men zat hier op bankjes te wachten tot het avond werd. Bewegingloos. Weer langs een brede straat, grauwe winkels met dozen in de etalage waarin naaimachines stonden, verderop een bak met kleren, neergezet in een etalage, brood in manden op straat, een touwfabriek, een drukkerij met in de achterkamer donkere glimmende machines. In een raam bungelden twee bij elkaar gebonden poppen. Marionetten van het verleden.

Platte karren achter paarden door de straten, een Amerikaanse jeep gezien, zwarte auto’s, Franse militaire vrachtwagens op hoge banden met vlaggen eraan. Plotseling een groep militairen, marcherend, Fransen, geweren over hun schouder, kleine mannen. Ik stond langs de weg tot ze voorbij waren. Was dit de hoofdstraat? Place de la Grenette. Rue Gambetta. Ik ben het Palais de Justice binnengelopen, een binnenplaats over, een donkergele deur door, een hokje met een glazen ruit als een glanzend vel. Daarbinnen een man achter een houten tafel. Het archief bleek in dezelfde straat te zijn, Rue de Palais, tien huizen verder. Toeval bestaat allang niet meer. Ik ben er een uur geleden vandaan gekomen.

 

Het archief in Bourg is een hoog zwart gebouw met een dubbele toegangsdeur, een binnenplaats, links een kleine deur: de portier in een hokje van twee bij twee. Treurige ogen. Hij liep voor me uit, een man met zware laarzen aan, oui monsieur, je vous en prie, les archives départmentales, oui monsieur, suivez-moi, venez, venez: knikkend, wenkend, alsof ik een hoge beambte uit Parijs was die de stand van zaken kwam controleren. Een hoge deur door en plotseling stond ik in een reusachtige, donkere zaal, met een hoog dak, waarbinnen tientallen balken geklemd zaten. Tegen de wanden planken en stellingen met boeken erop of erlangs, ook grote donkere folianten, honderden kaftjes van kleinere boeken, geel, bruin, rood, alle kleuren, ook lichtgroene, overal om me heen. Een reusachtige hal van boeken en papieren. In het midden van de zaal tafels waarboven lampen hingen. Eentje links met dof licht, er zat een oude man aan, sigarettenrook kringelde naar de lamp, hij bekeek me niet. Meer naar rechts twee tegen elkaar geschoven bureaus waaraan drie mensen zaten: een jonge vrouw en twee mannen. Boven het bureau een gele gedempte lamp.

De vrouw en de twee mannen rookten niet, later rookten ze alle drie tegelijk. Er heerste tekort aan licht: niets kon hier licht verdragen. Dit was geen archief maar een theater waaruit de acteurs gevlucht waren. De mannen en de vrouw hadden opengevouwen folianten voor zich, ook mappen waaruit grote linten staken, ze bekeken me en lazen door. De vrouw hield een grote loupe in haar linkerhand. De portier leidde me naar de oude man aan de grote tafel en praatte tegen hem. De man stond op en gaf me een hand, noemde zijn naam die ik niet verstond. Hij droeg een crèmekleurig kostuum. Bretels. Bruine schoenen. Zachte stem. ‘Qu’est-ce que vous cherchez, monsieur?’

Ik begon het uit te leggen, stotterend eerst, dat ik op zoek was naar resten, ‘des traces’ van twee Nederlandse schrijfsters, ‘deux écrivains, deux auteurs Hollandais, deux femmes’, die in Trévoux hadden gewoond, van 1787 tot 1796, ik sprak de jaartallen feilloos uit, dat ze hier dus alles hadden meegemaakt, ook de revolutie in Lyon, ‘les massacres de Lyon, monsieur’. Hij glimlachte en liet me uitpraten. Dat er niets bekend was van hun verblijf hier, dat ik wilde weten wat ze hier gedaan hadden, wat er nog te vinden was. Ik gedroeg me als een leerling, een onbenul, het zweet joeg me naar het gezicht, ik bloosde.

‘C’est une question d’homieur, monsieur,’ heb ik gezegd.

Het is een oude schuld die ik moet inlossen, dat zei ik tegen hem, terwijl hij luisterde en glimlachte. Een oude schuld, meneer, een zaak van familie-eer. Hij riep een naam en een van de mannen, misschien een jongen nog, kwam naar ons toe, wat ze tegen elkaar zeiden kon ik niet volgen, ik voelde me leeg, de ruimte voor me leek zwart, ik was er zeker van dat de boeken en folianten om me heen, tot nu toe altijd doods en onverschillig, tot leven zouden komen, ik zou ze openen en lezen, een voor een, letter voor letter. Ik zou hier jaren wonen. De jonge man bracht me een boekje: Inventaire Sommaires des Archives de la Viüe de Trévoux, antérieures a ijgo, précédé de notes sur le chapitre de Trévoux. Het was in 1931 door O. Morel, archivaris van l’Ain geschreven. L’Ain, zo heet de provincie waarin Trévoux en Bourg liggen. Het bevatte samenvattingen van de archieven tot aan 1796. Waarom in de titel ‘1790’ stond was onduidelijk. Ik vroeg niets. De man in het crèmekleurige pak zat weer aan zijn tafel, hij rookte.

‘C’est monsieur Morel,’ zei de jonge man naast me, hij knikte in de richting van de man aan de tafel. ‘C’est l’auteur de ce livre.’

Brief van H. Halbertsma aan T. van Dijk

 

Amsterdam, september 2002

 

Geachte Mevrouw,

 

Hartelijk dank voor uw brief over mevrouw Hoogkarspel. Ik begrijp dat ze haar onderzoek binnenkort wegens zwangerschapsverlof tijdelijk moet onderbreken. Uiteraard zal de commissie rekening houden met dit verlof. Misschien zou het goed zijn als we voor haar een tijdelijke oplossing verzinnen.

Zij kan mijns inziens niet buiten de normale procedures vallen, maar ze heeft gelukkig al veel werk verzet. Ik denk dat het mogelijk is de commissie ervan te overtuigen dat zij nog niet een volledig uitgewerkt onderzoeksproject kan indienen. Hiertegen lijken mij niet onoverkomelijke bezwaren te kunnen worden ingebracht. Misschien is het goed dat wij hierover nog nader in contact treden. U kunt mij ook op mijn privé-e–mailadres bereiken: H. [email protected].

 

Hoogachtend en met collegiale groet,

H. Halbertsma

Brief van H. Halbertsma aan P. Buijnsters

 

Amsterdam, september 2002 Amice, beste Piet,

Dank voor je briefje van een paar dagen geleden, ik stel je belangstelling zeer op prijs. Inderdaad is een van mijn medewerkers bezig met een onderzoek naar de sociale structuren waarbinnen de schrijfsters Elizabeth Wolff en Aagje Deken functioneerden. Het betreft hier overigens niet een biografisch onderzoek. Gorter onderzoekt het netwerk of liever de netwerken van deze schrijfsters en hoopt zo een bijdrage te kunnen leveren aan onderzoek naar de werking van sociale groepen en netwerken aan het eind van de achttiende eeuw. Het onderzoek daarnaar staat nog in de kinderschoenen zoals je weet, netwerkonderzoek verschafte elders veel duidelijkheid over sociale stratificaties en statusbewegingen. Ik vertrouw erop dat je discreet met deze informatie zult omgaan. In de bijlage vind je een zeer beknopt overzicht van zijn opzet.

Misschien had ik je eerder van dit onderzoek op de hoogte moeten brengen, maar het staat wat opzet en uitwerking betreft ver af van meer klassiek biografisch onderzoek. De heer Gorter beweegt zich veeleer op het terrein van de sociale wetenschappen. Als je meer wilt weten zou je ook met de heer Gorter zelf contact op kunnen nemen. Hieronder tref je zijn adres en e–mailadres aan.

Hoe is het verder met je? Is je onderzoek naar leesgezelschappen uit de achttiende eeuw nu voltooid, of wilde je er nog een vervolg aan geven? Daar ben ik erg benieuwd naar.

 

Met hartelijke collegiale groet van

Hans Halbertsma

 

Archief Jan Gorter

Romanfragment

 

Beroepen in Trévoux in 1792

Wijnboer, pruikenmaker, arbeider, bakker, timmerman, slager, drukker, arts, voerman, kuiper, wever, slotenmaker, klerk, edelsmid, notaris, kleermaker, goudbewerker, edelman, huisknecht, schoenmaker, klompenmaker, dagloner, stalmeester, koetsier, wever, schrijnwerker, banketbakker, tuinman, matrasmaker, mandenmaker, hoedenmaker, zadelmaker, linnen-maker, koetsier op de diligence naar Dombes, linnenhandelaar, herbergier, leerlooier, leermaker, darrnverkoper, azijnmaker, wagenmaker, touwslager, muzikant, koopman, leerling goudsmid [in potlood eronder:] meer uitwerken, Bordewijkachtiger maken.

E-mail september 2002

 

Van:

H. Halbertsma Aari: F. van Oostrom

Onderwerp:

Buijnsters

 

Beste Frits, ik kreeg nu ook van Buijnsters een briefje over onze commissie. Blijkbaar hoorde hij iets over het Wolff en Deken-onderzoek. Ik proefde uit zijn briefje dat hij zich gepasseerd voelt, dat kunnen we niet hebben, dus heb ik hem zo snel mogelijk informatie gestuurd. Ik vind niet dat hij zich met het onderzoek moet bemoeien, maar al te geheimzinnig hoeven we ook weer niet te zijn, ik stuur je per fax een kopie van zijn briefje, dat verder geen onvertogen woord bevat.

 

Volgens mij ligt dit alles akelig gevoelig, hij beschouwt die dames vermoedelijk zo ongeveer als zijn privé-jachtterrein waar iedereen zich verre van moet houden. Langzamerhand bemoeien zich steeds meer mensen met de commissie, dat is niet bepaald bevorderlijk voor de rust, al is het wel begrijpelijk gezien de voorgeschiedenis, het is niet bepaald normaal gegaan.

 

Hartelijke groet, Hans

E-mail september 2002

 

Van:

P. Buijnsters

Aan:

H. Halbertsma

Onderwerp:

Gorter

 

Beste Collega, ik reageer nu maar even via e–mail, dat gaat sneller dan de post. Hartelijk dank voor de informatie over dat onderzoek van Gorter. Wat dat netwerkonderzoek betreft, daar zie ik niet veel in. Het onderzoek van Streppolt naar George Washington staat in vakkringen, als ik het goed begrijp, niet hoog aangeschreven. Er is in de Verenigde Staten daarover een forse controverse ontstaan omdat Streppolt met zijn computer-modellen zou hebben geknoeid en bovendien bijzonder vreemd in archieven zat te spitten. Het laatste woord is daarover nog niet gezegd.

Natuurlijk behoort dit soort stratificatieonderzoek dat op computermodellen is gebaseerd niet tot ‘my cup of tea’, maar die Gorter maakt ondertussen in de beknopte aanvraag die je stuurde allerlei opmerkingen die kant noch wal raken. Zijn uitweiding over ‘dubieuze praktijken van de beide dames’ wordt door hem niet onderbouwd. Hij geeft geen enkel bewijs. Waar haalt hij het vandaan? En waar slaan die opmerkingen op over ‘sporen van het verleden’ en ‘inlevend historisch onderzoek’?

Blijkbaar voelt hij zich wel heel erg door Streppolt aangesproken, die als ik het goed heb, vanuit het niets kwam aanzetten met de homoseksualiteit van Washington en met diens vermeende jeugdzonden. Ik hoop niet dat je mijn reactie voorbarig vindt, ik wil me beslist nergens mee bemoeien, maar op het terrein van Betje Wolff en Aagje Deken-onderzoek heb ik al heel wat rare dingen zien gebeuren.

Ik zou het zeer op prijs stellen als je me op de hoogte hield van de vorderingen van je student. Ik hoop dat je mijn opmerkingen alleen wilt zien als een paar bezorgde notities van een collega.

 

Met hartelijke groet, Piet Buijristers.

 

(Zien we elkaar nog bij de verdeling van de Bovema-gelden? Jij zit toch ook in die commissie? Wanneer komt die eigenlijk bij elkaar?)

E-mail september 2002

 

Van:

S. Gorter-Jorisseri

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

Gorter

 

Lieve Vincent, met e–mailen gaat het steeds beter. Ik heb nog niet naar tante Martha geë-maild. Gisteren werd ik door iemand gebeld die vroeg of wij wisten of wij familie van de dichter Herman Gorter waren. Hij zei dat hij onderzoek deed naar het leven van Gorter. Hij had ontdekt dat er bij diens voorouders een paar vreemde gaten in de archieven zaten. Je vader deed nooit mee met dat soort dingen. Genealogieën zijn voor doodsangstpatiënten, zei hij. Ik zei dat ik wel terug zou bellen, dat ik erover na moest denken. Wat vind je ervan? Moet ik iets laten horen?

Hoe is het met je? Hoe gaat het met je vriendinnetje?

Groeten van je moeder (mail even of je dit bericht gekregen hebt!).

 

Notulen vergadering Cultuurcommissie Gemeente Den Haag

 

September 2002

 

Aanwezig: mevrouw de wethouder van Financiën en Cultuur L. Engering, drs. A. Alil, H. Dol, drs. J. Valens, J. van Meurs, drs. A. van Willigen Afwezig: de heer P. Stelleman Notulist: Tilly Dorper

 

Aan de orde is het voorstel van mevrouw Van Willigen over een herdenking op 5 en 14 november 2004 van de 200ste sterfdagen van Betje Wolff en Aagje Deken. Uitgedeeld is een infoblad met enkele gegevens over deze schrijfsters, plus het voorstel van mevrouw Van Willigen. J. van Meurs wil weten waarom men altijd spreekt over Wolff en Deken en nooit over Deken en Wolff terwijl dat alfabetisch voor de hand zou liggen. Mevrouw Van Willigen meent dat dit ligt aan het grotere belang dat men altijd hechtte aan het werk van de weduwe Wolff. Zij publiceerde eerder dan Aagje Deken.

Mevrouw Van Willigen geeft vervolgens een korte toelichting op het voorstel. Uitgangspunt zijn twee grote manifestaties, eentje op 5 november in de Stadsschouwburg en eentje op 14 november op of bij begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen. De heer Van Meurs vraagt zich af waarom die eerste manifestatie niet ook in de openlucht kan plaatsvinden, op het Spui bijvoorbeeld waar de schrijfsters, zoals hij uit de stukken begreep, woonden, al zal er nu nog weinig van de oorspronkelijke woningen over zijn. Volgens mevrouw Van Willigen heeft een eerste viering in de schouwburg een grotere impact. Bovendien kan een openluchtviering op het Spui bij slecht weer danig in het water vallen. Ze vindt dat ook een herdenking op Ter Navolging een goede zaak zou zijn omdat daar ook in 1904 een, zij het kleine, herdenking werd gehouden.

Mevrouw Valens meent dat de namen Wolff en Deken de jeugd nauwelijks zullen aanspreken. Hun werk wordt niet meer gelezen en hun namen leven niet meer voort. Ze vraagt zich af waarom juist gekozen is voor een herdenking van de sterfdag van schrijvers. Schrijven is maatschappelijk van steeds minder belang, de jeugd leest nauwelijks meer, er is meer sprake van een beeld- en muziekcultuur. Zou het niet beter zijn een herdenking van de oprichting van een popgroep te vieren, bijvoorbeeld van Golden Earring, met daaraan verbonden een tekenwedstrijd? Vooral de wat oudere Hagenaars zou dit sterk aanspreken. Of een andere band. Is het in 2005 niet veertig jaar geleden dat de band Q’Ö5 werd opgericht? Mevrouw Alil meent dat onder allochtone jongeren de namen van deze schrijfsters onbekend zijn, het lijkt haar een goed idee deze schrijfsters van de eerste Nederlandse roman onder de aandacht van jongeren te brengen. Ze las Sara Burgerhart met veel plezier en ze meent dat de Nederlandse traditie van de schrijfkunst zeker aandacht verdient, ook onder de jeugd.

De heer Dol ziet meer in een groot schrijversfestival voor de jeugd waarbij het schrijfwerk van jongeren centraal staat. Hij meent dat literatuur te veel in verband wordt gebracht met schrijvers van vaak moeilijke werken waardoor de drempel naar kunst en literatuur te hoog blijft. Hij wijst erop dat het beleid van de gemeente Den Haag gebaseerd is op een breed cultureel aanbod en hij noemt de Haagse manifestatie Dichters aan Huis, die de gemeente subsidieert en die ook al gericht is op een veel te kleine groep literatuurliefhebbers. Jongeren zie je nauwelijks op die dagen.

Mevrouw Van Willigen meent dat er wat betreft dit voorstel met betrekking tot cultuurdeelname geen probleem is. Wolff en Deken schreven de eerste Nederlandse roman, dat is van groot en breed cultureel belang. Duizenden mannen en vrouwen lezen romans, de cij fers wij zen op toenemende belangstelling in het algemeen voor boeken. Ze pleit voor deze manifestatie omdat de gemeente Den Haag hiermee een zeer belangwekkend evenement creëert met een grote landelijke uitstraling. Veel Nederlandse schrijvers van naam zullen bereid zijn mee te doen aan een manifestatie, een eerste informatieronde wees daarop. Ook nu nog zijn er genoeg fragmenten in hun werk die de jeugd kunnen aanspreken. Mevrouw Alil beaamt dit, ze leest een fragment uit Sara Burgerhart voor waarin een jonge man over zijn verliefdheid schrijft.

Mevrouw Van Willigen benadrukt dat men in kleinere manifestaties ook de jeugd bij het geheel kan betrekken. Er zou een schrijfwedstrijd georganiseerd kunnen worden waarbij grote prijzen verdiend kunnen worden.

Wethouder mevrouw Engering stelt voor dit idee direct in het voorstel te verwerken. Ze vraagt zich af in hoeverre dit plan financieel te verwezenlijken valt. Mevrouw Van Willigen zegt toe een nadere financiële onderbouwing te zullen maken. Ze meent dat men het beste kan werken met een stichting, die niet alleen het programma nader uitwerkt maar ook voor sponsoring zorgt. Het casino toonde al interesse. De provincie en het rijk zullen een bijdrage moeten leveren naast de bijdrage van de gemeente zelf die kan worden betrokken uit het evenementerifonds.

Ze deelt mede dat ook de heer Deetman sterk bij dit voorstel betrokken is en al contact met het Kabinet van de Koningin heeft opgenomen over een bezoek van de koningin aan de manifestatie op 5 november 2004. Afgesproken wordt dat de financiële kant van de zaak op de volgende vergadering wordt besproken, dan zullen ook voorstellen ter tafel liggen over wie de organisatie verder op zich zal nemen.

Archief Jan Gorter

[vertaling door Jan Gorter]

 

Verkorte Samenvatting van de Archieven van de Stad Trévoux (zie Morel)

 

September 1789:

—Stukken over in beslag gelegd koren dat illegaal vervoerd werd door een boer uit Mont de Montezan.

—Stukken over een Regelement voor de militie.

—Over op beslag gelegd koren en hennep.

—Gedeputeerden van Villefranche vragen toestemming voor de inrichting van een markt in Beauregard. Het wordt hun beleefd geweigerd.

—Tijdens de druivenpluk wordt de bewaking opgeschort.

 

October 1789:

—Stukken over de instelling van belasting op brood.

—Overhandiging ten burele van een vergadering over rellen in Fareins, tien gedrukte foliovellen.

—Over verlaging van vleesbelasting.

 

November 1789:

—De bakkers hebben bijna geen graan meer.

—Toestemming aan huize Junot om een weg naar de Saóne aan te leggen.

—Diverse pakketten gestuurd door rentmeester Amelot.

—Stukken over verbod op bedelarij.

 

December 1789:

—Overleg tussen het Comité en de pastoor over de distributie van aalmoezen.

—De Heer Amelot, rentmeester van Bourgogne, bezorgt alle officiële brieven naar Parijs.

—Over bijstand van de garde tijdens kerstfeest ten gevolge van ongeregeldheden.

 

Januan 1790:

—Stukken over het liefdadigheidsbureau, aalmoezen.

—Tachtig uur gevangenisstraf voor een bakker die de nationale garde heeft beledigd en bedreigd.

—Over de prijzen van brood en vlees.

—De graaf de Bourbori-Bassé benoemd tot hoofd van Bourgogne, volgt de Heer Gouvernet op.

—Over de betaling van 50 geweren die zijn gestuurd door het bestuur van St. Etienrie. (…)

 

Maart 1790:

—Algemene vergadering van inwoners waarin zij hun liefde voor de koning uitspreken en hun aanhankelijkheid aan de Revolutie; zij die het minst belasting betalen doen afstand van hun privileges van de afgelopen zes maanden.

—Over de inrichting van het departement Ain en de districten.

—Over stadsknechten: hun kostuum. (…)

 

Juni 1790:

—Sangouard, sergeant van de nationale garde, gewapend met zijn geweer en al, heeft geschreeuwd en schandalig gedrag getoond bij de huizen van de families Tavernost, Panette en Audras. Hij is streng bestraft.

—Over de processie van het Fête-Dieu.

—Over hernieuwde opstootjes in Fareins.

—Stukken over patriottische bijdragen.

—Over de ontvangst van districtbestuurders in de Algemene Vergadering.(…)

—Over de keuze van nationale gardisten voor de Federatie van 14 juli in Parijs.

—Over de schamele middelen van de stad Trévoux; over een voorstel tot een extra belasting van 1000 livres; over een eigen ruimte voor de gemeente; over rechten om tol te heffen; over de opening van een weg van Trévoux naar Montluel, etc…

E-mail september 2002

 

Van:

H. Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

Buijnsters

 

Beste Vincent, ben je al in Leeuwarden, ik heb je de laatste dagen niet meer achter je bureau aangetroffen. Prof. Buijnsters is je onderzoek blijkbaar in het verkeerde keelgat geschoten. Ik kreeg een ingehouden maar toch enigszins pissig briefje van hem. Je moet je er maar niet te veel van aantrekken, in ieder geval bind ik je op het hart niet te uitbundig te reageren wanneer hij contact met je zoekt. Ik stuur hem later een geruststellend verhaal.

 

Hou je er rekening mee dat ik binnenkort een tussenverslag over je resultaten tot nu toe aan de overige leden van de commissie moet sturen? Misschien kun je me vanuit Leeuwarden doorgeven hoe ver je bent. Ik begrijp dat je het nu heel druk hebt. Veel succes in Friesland.

 

H. Halbertsma

 

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Onderwerp:

Nijmegen

 

Liefste Mies, nog even voor ik vertrek. Ik reis via Nijmegen naar Leeuwarden, ik ga eens in Molenhoek een beetje bij die Buijnsters rondkijken, ik heb geen goed gevoel over hem, ik wil geen bemoeiallen bij mijn onderzoek. Van ]e vader begreep ik dat hij mijn onderzoek niet ziet zitten. Niet vertellen. Je krijgt morgen een brief van me met reacties op de tweede advertentie in De Telegraaf, die heb ik vandaag op de bus gedaan, mijn fax deed het niet. Ik denk dat die figuur van de vieze rijmpjes erbij zit! Daag schatjeü Vincent. Kusjes van Vin

Brief van Vincent Gorter aan Mies Halbertsma

 

Amsterdam, september 2002 Liefste Miesio,

Hierbij dus wat brieven die op de tweede advertentie binnenkwamen. Kijk ze maar eens door, tante Martha zit er ook bij, daar had ik niet op gerekend, het is ontroerend, vind je niet? Verder nog een stel gekken. Dat e–mailadres is natuurlijk interessant, die meneer Houttuin zoekt contact, dat is duidelijk. Is je koorts alweer gezakt? Ik word wel een beetje nerveus van die Buijnsters hoor. Waar bemoeit hij zich eigenlijk mee? Kussenkussenkussen met alles ertussen. Tot over een paar dagen.

 

Je Vin xx

 

Aan Antwoordnummer 2618

 

Weert, september 2002

 

Geachte Heer⁄Mevrouw,

 

Marie-Antoinette heeft zich in ons huis gevestigd. Naast me, u moet snel reageren, ze heeft haar televisie nu uitgezet. Ik groet u hartelijk.

Thea van Winter (56 jaar)

 

Aan Antwoordnummer 2618

 

Tiel, september 2002

 

Marie-Antoinette was de echtgenote van Lodewijk xvi. Bedoelt u haar? Of is hier sprake van een studentengrap? In bijgevoegde folder treft u een korte levensbeschrijving van haar aan.

 

Met vriendelijke hoogachting,

P. Scharp

Aan Antwoordnummer 2618

 

Amsterdam, september 2002

 

Neem contact op met e–mail A. [email protected] over Marie-Antoinette en Wolff.

 

Aan Antwoordnummer 2618

 

Den Haag, september 2002

 

Geachte Heer⁄Mevrouw,

 

Opnieuw tref ik uw advertentie aan over de dames Wolff en Deken. Misschien zou u contact moeten opnemen met de heer drs. V. Gorter te Amsterdam. Hij schrijft een proefschrift over deze schrijfsters en zou u aan meer informatie kunnen helpen. Zie onderstaand adres.

 

Met vriendelijke groet,

M. van Veen-Gorter

 

Aan Antwoordnummer 2618

 

Soestdijk, september 2002

 

Geachte Heer⁄Mevrouw,

 

Mijn moeder werkte als dienstmeisje op Paleis Soestdijk. Regelmatig sprak zij met mij over de vele boeken die de oude koningin Juliana over Marie-Antoinette in haar bezit had, zij verzamelde alles wat over haar geschreven werd. Volgens mijn moeder identificeerde de oude koningin zich sterk met Marie-Antoinette. Op sommige feestdagen voerde zij samen met hofdienaren toneelstukjes op die betrekking hadden op Marie-Antoinettes leven en dood. Zij schreef die stukjes zelf. Misschien zou het de moeite waard zijn dat u hierover contact opnam met de huidige koningin.

 

Hopende u hiermee van dienst te zijn geweest verblijf ik,

Hoogachtend, A. van der Pink

Archief Jan Gorter

Romanfragment

 

In 1791 begon het begin november al koud te worden in huize Corcelles. Stormen joegen als venijnige honden tegen het huis dat nu open en bloot tussen de kale bomen lag. Het schudde soms in de wind. Op een ochtend lagen er drie bomen dwars over het pad naar boven. Er kwamen twee mannen uit Trévoux om ze weg te halen. De kou was hier niet rustig bedaard zoals in Nederland, maar plotseling en onbetrouwbaar, men was nergens op bedacht geweest en ineens joegen de stormen door het park. Elizabeth gaf madame Prolin opdracht stenen te verwarmen en die ‘s-avonds boven in hun bedden te leggen, ze kleumden in de grote kamer bijeen, dichtbij het houtvuur, Elizabeth zittend aan een brede, glad geschaafde plank die op twee schagen was gelegd. ‘Mijn bureau,’ zei ze spottend.

Uren en uren werkte ze daar, haar bril steeds terugduwend omdat hij naar voren gleed, zacht in zichzelf mompelend, de zinnen proevend. Aagje staande aan een katheder. Er waren problemen in de stad met de toevoer van steenkool, daarom kon de grote kachel niet branden, geruchten gingen dat men in Lyon het vervoer van brandstof naar de omliggende gebieden tegenhield. Boven werken gmg niet goed, ze schrokken keer op keer van het krakende dak, dat soms knalde alsof iemand er met een moker tegenaan sloeg. De wind kwam uit het noordoosten, uit de Alpen en joeg harde regen tegen de ramen. Alleen in Elizabeths kamer stond een houtkacheltje, maar ze durfde het niet te laten branden, een keer was een vonkenregen eruit omhooggevlogen en had het dak bijna in brand gestoken. Ze had er doodstil naar gekeken, alsof stilte de vlammen kon doven.

In Aagjes kamer was alleen een stoof. Water moest iedere dag uit de benedenput worden opgehaald omdat uit de put bij het huis een roetige, morsige geur uit de donkere gewelven opsteeg en de heer Prolin had afgeraden daar water uit te gebruiken. Ze zagen hem niet vaak, hij was ziek vertelde zijn vrouw, bij dit weer kon hij zijn gewrichten nauwelijks in beweging krijgen. Hij omzwachtelde zijn handen met oude lappen. Af en toe hoorden ze hem ‘s-avonds zijn norse liederen zingen en konden ze zich niet voorstellen dat ze die in het begin zo mooi hadden gevonden. Het waren doodsliederen, knarsend gezongen met een stem die bewoog tussen die van een krankzinnige en van een veel te opgewonden kind dat van zijn ouders zingen moest. Ze herinnerden zich met enige verbazing hoe amusant ze hem hadden gevonden, in het begin, hij die in Amerika geweest was en gediend had onder generaal Lafayette. Zijn verhalen over lange marsen door oneindig uitgestrekte berkenbossen, waar struiken langs smalle paadjes hun scherpe bladeren langs zijn kuiten zwiepten. Zijn ogen waren in het begin van een listige intelligentie geweest, schrander op een natuurlijke manier, waarbij de wijze waarop hij zijn hoofd altijd enigszins scheef hield had bijgedragen aan een indruk van schalkse betrokkenheid. Alsof hij jurist was geweest die nu van een gezonde oude dag genoot waarbij hij zijn familie en vrienden vermaakte met interessante en hoogstaande verhalen uit zijn praktijk. Wanneer Aagje hem nu tegenkwam schrok ze van zijn bijna liederlijk schuifelende tred, de manier waarop hij zijn voeten precieus de een voor de ander zette. Ieder ogenblik verwachtte ze dat hij het op een schreeuwen zou zetten waar de hele buurt op af zou komen.

Af en toe hielpen hun zonen met het zwaardere werk, het vervoer van de tonnen naar de tonkoetsjes beneden, het kappen van het hout. Ze bleven niet langer dan nodig was, alsof in het huis en de omgeving een ernstige ziekte was uitgebroken. Bovendien voelde Elizabeth bij een van de twee een ongehoorde haat die hij niet onder woorden wilde brengen omdat hij niet alleen stotterde, maar ook weigerde af te zien van zijn dialect, dat meer leek op een onophoudelijk schaven van ruwe planken dan op een taal. Hij leek bang te zijn van haar, die hij ‘Madame Elizabeth’ noemde en soms langdurig bekeek alsof zij een bijzonder vogeltje was dat hier tijdelijk mocht logeren, als het dan maar wel in zijn kooitje bleef. De andere zoon had een te grote tong, die als een dikke lap vlees uit zijn mond hing en waar af en toe het speeksel vanaf droop dat hij, wanneer hij eraan dacht, met een bruine lap wegveegde. [In de kantlijn:] veel meer detailleren, preciezere beschrijvingen, boosaardigheid, meer Vestdijk-typeringen.

Ze wisten dat er achter hun rug over hen gepraat werd, ze werden gemeden, vermoedelijk fluisterde men dat ze Engelse of Nederlandse spionnen waren. Aagje haalde steeds vaker drinkwater bij de benedenpomp omdat ze medelijden had met de heer en mevrouw Proliri. Ruim tweehonderd meter naar beneden lopen. Waswater gebruikten ze nog van de bovenpomp. Tussen de meiden en knechten van de buurt stond ze te wachten op haar beurt. Niemand zei iets.

Vorig jaar waren een paar officieren van het Alpenleger ingekwartierd geweest die hun bedienden in het park lieten slapen. Daar bouwden ze houten hokken waar ze vuurtjes in brandden, ze deden in het park hun behoefte en gebruikten daarbij als zitje de stenen banken waarop Aagje en Elizabeth op warme zomeravonden van het uitzicht over de Saöne genoten. Eerst vingen ze hun uitwerpselen, waarschijnlijk in opdracht van hun meerderen, nog op in bijeengevoegde bladeren, maar toen het kouder werd lieten ze alles liggen, zodat Aagje in de lente, toen ze weg waren, de resten bijeen moest vegen en in de tuin begraven. De officieren waren luidruchtig, sliepen met z’n vieren in de kleine gastenkamer, ze schreeuwden vaak tot diep in de nacht, zonder dat duidelijk was waar ze het over hadden. Elizabeth voerde ‘s-avonds in de grote zaal gesprekken met ze. Wanneer zij erbij was waren het rustige mannen die langzaam praatten en over thuis vertelden, vaak niet eens erg neerslachtig of wanhopig, eerder alsof het vanzelfsprekend was dat ze nu al ruim een jaar van huis waren.

Een van de officieren had in de Nederlanden gevochten en daadwerkelijk meegedaan aan een veldslag, ergens in het zuiden, de naam was hij vergeten, Hondecoorte, Hauncoerte, hij wist het niet meer. Zijn detachement had geen echte slag hoeven leveren. Een andere officier was vorig jaar betrokken geweest, hier in de buurt, bij grote en venijnige rellen rondom twee priesters die in een kerk plotseling vreemde wonderen waren gaan verrichten. In Fareins? Ja, in Fareins. Hier 6 kilometer vandaan. Er waren in die kerk en in de huizen in de omgeving, vertelde hij, de verschrikkelijkste dingen gebeurd: naaktloperij, schandelijke daden, openbare dronkenschap, afranselingen, de hele buurt had op zijn kop gestaan. Mensen waren gek geworden, zingend de straat op gegaan, hadden naakt dansend achter kruizen aan gelopen waaraan men ontklede meisjes had vastgebonden. En ‘s nachts waren in kelders en stallen van huizen en boerderijen mannen en vrouwen bijeengekomen en wat zich daar had afgespeeld was met geen pen te beschrijven. Elizabeth had de man uit laten praten, hoewel ze alles over de rellen wist, ze vroeg later of hij monsieur Merlino had gezien, want die kende ze, vertelde ze, die woonde in Fareins, die was wel hier in Corcelles geweest. Ja, monsieur Merlino, die kende hij ook wel, die had de rellen onderdrukt; plotseling was hij sneller Frans gaan praten, niet meer tegen Betje, maar tegen zijn collega’s, die ineens bulderend van het lachen elkaar op de schouders sloegen van de pret. Maar waarom had ze niet begrepen.

Later vertelde hij dat die priesters in Fareins Bonjour heetten, de gebroeders Bonjour, vermoedelijk hadden ze flauwe grappen over die naam gemaakt: Bonjour a Bonjour. Of: ‘Bonjour Bonjour’. Elizabeth en Aagje waren destijds, toen de rellen bloedig onderdrukt waren, niet in Fareins gaan kijken hoewel monsieur Merlino hen uitgenodigd had en veel vrienden en kennissen uit Trévoux er wel geweest waren. In de kelder van een van de boerderijen had men nog zwarte vlekken gezien van de vuren die de ketters daar gebrand hadden. Naakt waren ze geweest, dat wist iedereen zeker en mannen en vrouwen en kinderen hadden naakt bij elkaar in de stallen geslapen. Er waren geruchten in de stad geweest dat Merlino een paar oproerkraaiers had laten opsluiten, martelen zelfs, dat een van de gebroeders Bonjour gevlucht was en een tijdje vlakbij St. Didiers de Formans, op 1 kilometer van Trévoux in een kasteel verborgen had gezeten. ‘Van de duivel bezeten, mevrouw,’ had de officier gezegd, de duivel was in hem gevaren, en hij had iedereen meegesleept. Elizabeth vertelde dat ze Bonjour gekend had, dat ze hem in 1788 bij de Marquis de Jourdan ontmoet had, in zijn kasteel vlakbij Fareins, dat Merhno daar ook geweest was en dat monsieur Bonjour een rustige man was die in niets leek op iemand die meisjes zou ontkleden en aan kruisen vast zou binden en voorafgaand aan een schandelijke spotprocessie varkens met zwepen door de straten van Fareins zou jagen. [In de kantlijn:] Waarom wel Aagje en niet Betje? Waarom Elizabetti? Te roddelig van toon, Vestdijk-boeken erbij halen.

Soms had Elizabeth met de officieren mee gekaart, als er een man te weinig was, de grote tafel werd dan tot vlakbij de open haard geschoven. Ze speelden een soort whist, om geld, maar als zij meedeed speelden ze niet om geld en dan verloren ze snel hun belangstelling. Er waren in dat jaar honderden soldaten in Trévoux, het leek een openbare kazerne, ze stampten in onordelijke groepen door de stad, vielen burgers lastig en eisten op hoge toon voedsel en drank. Grauwe mannen waren het, of jongens, bleke gezichten, gekleed in vaalblauwe jassen met witgrauwe riemen, je kon ze vanuit de verte horen aankomen omdat alles lawaaiig aan ze was: hun laarzen bonkten over de straat, hun bajonetten kletterden tegen de gespen van hun jassen, ze waren op weg naar Grenoble, maar waren toch hier ingekwartierd en wisten niet waarom. En wanneer ze zouden vertrekken wisten ze ook niet.

Hun vrienden uit Trévoux waren weggebleven, omdat ze bang waren voor de soldaten waaronder ze raddraaiers vermoedden, die in staat waren hun huizen binnen te vallen en hun schilderijen van de muur te rukken en te verkopen of anders ergens op een plein in brand te steken omdat ze het koud hadden. Hoewel dat nooit voorgekomen was. De officieren spraken nooit over de situatie in Parijs en de knechten en verzorgers in de tuin stonden alleen op een afstand toe te kijken, al belandde er af en toe wel ineens een steen tegen een ruit van Corcelles of hoorden ze geschreeuw wanneer ze buiten liepen. Maar wat er geschreeuwd werd was niet te verstaan.

Wanneer ze de officieren vertelden dat ze schrijver waren, verstomden de gesprekken. Eerst had Betje nog gedacht dat dit een vorm van eerbied was, dat deze ruwe soldaten grote bewondering voor schrijvers hadden, maar later begreep ze dat ze alleen stomverbaasd waren geweest omdat ze het niet voor mogelijk hielden dat ook vrouwen uit vreemde landen zouden kunnen schrijven. De officieren waren niet de enigen die zich verbaasden over hun schrijverschap.

Ze waren ook onder vrienden opgehouden erover te praten, omdat schrijven iets was wat iedereen hier blijkbaar deed en ze de kans liepen dat op gezellige avonden allerlei mensen uit eigen werk gingen voordragen, dat zo abominabel slecht was dat ze moeite hadden beleefd te blijven. Men herkende geen verschil in schrijven: Rousseau of Voltaire vond men even interessant als de rijmelarijen van een apotheker uit de omgeving die op een avond een lofzang op de meren van de Dombes had voorgelezen. Ze hadden bij de familie Jouvelins in Trévoux een keer mevrouw De Bellet ontmoet, aanhangster van de revolutie, de mond vol van Rede, Deugd en Vrijheid, maar niet in staat daar erg lang over te praten. Ze was zenuwachtig gaan lachen toen ze vertelden dat ze samen een boek schreven en al meerdere boeken geschreven hadden. Waarom was ze gaan lachen? Ze wisten het niet. Op diezelfde avond hadden ze weer verhalen gehoord over de gebroeders Bonjour. Er gingen geruchten dat er geesten in hun kerk zwierven, ze hadden tafels laten zweven en bloed gesmeerd op de armen en de benen van de meisjes die ze aan het kruis hadden gebonden. En dat knechten met hun meesteressen hadden geslapen. Daarover was ook ineens enorm gelachen zonder dat Aagje en Elizabeth wisten waarom. Een van de broers Bonjour had zich tijdens de preek schuddend en bevend ter aarde geworpen en zich de kleren van het lijf gerukt tot hij naakt was, waarna hij schreeuwend de straat op was gerend. Merlino had er nauwelijks raad mee geweten, had troepen erop afgestuurd, onder leiding van monsieur Brunet, die enigszins hinkte en die ze op een feestavond een keer hadden ontmoet en met wie Betje, onder grote hilariteit van de anderen, nog gedanst had ook.

Brunet had gedacht dat ze uit Engeland kwamen, hij had met Aagje steeds Engels willen spreken omdat hij ervan overtuigd was dat hij het goed sprak: hij had een tante die twee jaar in Engeland had gewoond en daar een keer de koning had gezien. Bovendien behandelde hij Aagje als een voormalige, maar wel voorname vrouw van lichte zeden, die in Lyon een ‘huis’ wilde opzetten. Hij had niet begrepen dat ze met Elizabeth in Corcelles woonde, terwijl Aagje zeker wist het hem te hebben verteld en niet had gesproken over een huis van lichte zeden. Hoe was hij daarbij gekomen? Sommigen hadden zelfs gedacht dat ze uit Oostenrijk kwamen. Het was het beste zo weinig mogelijk Frans te praten, ze hadden sterk het gevoel dat mensen hen uit beleefdheid strak aankeken en ook luisterden wanneer ze Frans probeerden te praten, maar hen achter hun rug daarover uitlachten.

Nu was het eerder koud dan vorige jaren. Aagje schreef aan de grote tafel een brief over die Elizabeth vanmiddag had afgemaakt. Cornelia Wildschut aan Hendrik Braave, ze had hem voorgelezen en ze hadden gegniffeld over een paar zinnen, echte Elizabeth-zinnen. Ze gingen de laatste tijd vroeg slapen, weer bij elkaar in het grote bed, omdat ze dan warm bleven. Als dieren tegen elkaar aan, een kaars nog even op een kastje naast het bed. Elizabeth las, haar bril gleed keer op keer van haar gezicht weg.

Ze keerden zich naar elkaar en sloegen hun armen om elkaar heen, de warme stenen onder in het bed begonnen hun gloed al te verliezen, ze wreven voeten over elkaar en het gefluister van Elizabeth nam een aanvang: vertellingen fluisterde ze, hese liedjes, psalmrijmen, dromen, herinneringen, woorden zonder doel of herinnering, alleen gezegd om zichzelf te horen praten en tenminste in haar mond warm te zijn. En Aagje wreef langzaam over haar gezwollen buik. ‘Heb je pijn meisje, heb je pijn, ach meisje, ach meisje.’

‘Niet erg vandaag,’ fluisterde ze, ‘niet erg, olie ingenomen en honingpillen, wonderolie, drie keer ben ik geweest, ik heb het zo koud, wrijf me maar, geen suizelingen meer gehad, maagzuur omhooggekomen na het eten, monsieur Prolin zag het, ik zag het aan zijn gezicht van oude vieze man, oud vies mannetje, slijmwerkmannetje, loervent, poerventje.’

En Aagje zingzegde zacht een liedje dat ze zich herinnerde maar hoe en waarvandaan dat wist ze niet:

Weet je wie ik zag, ik zag er geen, weet je wie ik zag, ik zag er geen, ik zag er geen.’

En daarna weer en weer:

Weet je wie ik zag, ik zag er geen, weet je wie ik zag, ik zag er geen, ik zag er geen.’

Het gefluister van Elizabeth nam af, werd een gesuis van langzaam insluimerende woorden die stiller en stiller werden en niet meer beluisterd konden worden, zelfs niet door Aagje, die nu niets zei terwijl haar lippen toch bewogen. [eronder:] zoeken bij Bordewijk naar karakteriseringen, verbijzonderingen, te weinig substantie, absurditeit van de leegte.

E-mail september 2002

 

Van:

P. Buijnsters

Aan:

C. Oppelaar

Onderwerp:

inbraak

 

Beste Carel,

 

Er is verdorie vannacht bij me ingebroken! We waren gelukkig niet thuis. Ze hadden het op de bibliotheek voorzien, een paar kasten zijn vernield, boeken en papieren over de vloer, niets vermist gelukkig maar wel een grote troep. Die viespeuken deden zelfs hun behoefte bovenop mijn papieren! Hilde is er kapot van, dat begrijp je wel. Waarschijnlijk konden ze geen geld vinden en toen hebben ze maar rotzooi getrapt. Het is een soort dierenactiegroep die zich ‘Pretty’ noemt. Een dierenactiegroep! Een van de wanden in de archiefruimte volgekalkt met de tekst: ‘Weg met dierenmishandeling, Actiegroep Pretty’. Nou vraag ik je. De politie snapte er niet veel van, ik weet niet wat ik ervan moet denken. Je hoort spoedig meer. Ik moet er zelf even van bijkomen, de grootste troep is nu opgeruimd. Straks komt hier iemand van de verzekeringen.

Groeten van Piet (Ik voel er veel voor naar Grave te gaan en daar eens te vragen naar die brieven, je weet maar nooit.)

 

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Onderwerp:

Leeuwarden

 

Liefste Mies, ik schrijf dit in een hotel in Leeuwarden, Het Anker, waar ze gelukkig ook e–mail hebben. Je kunt me nu gewoon weer op mijn Hotmail-adres bereiken. Ik ben vanochtend vroeg aangekomen uit Molenhoek, niet ver van Nijmegen, waar ik gisteravond even bij de heer Buijnsters, hoogleraar in de Bemoeialkunde, langs ben geweest, via ruitjetik in achterdeur.

Weet je dat hij bij je vader aan het stoken is gegaan over mijn onderzoek? Dat het allemaal niets is enzovoort? Dit zal hem aan het denken zetten. De dierenactie groep ‘Pretty’ sloeg opnieuw toe. Hij zal wel denken. Hij heeft trouwens een enorme bibliotheek, werkelijk gigantisch, plankenvol, archiefkasten, toe maar, de hele tweede en derde verdieping. Ik heb een paar kasten omgekieperd en er een souvenir bij achtergelaten. God, wat stinken oude papieren en nu stinken er een paar nog een graadje erger. Waarom bemoeit hij zich met mijn onderzoek? Niks tegen je vader zeggen hoor.

 

Vanochtend ben ik hier in Leeuwarden al even langs de Provinciale Bibliotheek en het Rijksarchief gelopen. Die zitten vlakbij elkaar, het eerste is een gebouw dat veel weg heeft van een modern crematorium met veel te kleine ramen en het ander lijkt meer op een verzekeringskantoor dan een archief. Het Anker lijkt varibuiten op een hotel waar hoofdzakelijk zeelieden en handelsreizigers logeren, maar varibinnen valt het mee: het is groot en je hebt er een café met een biljart.

Ik zag vanmorgen allemaal mensen in uniform rondlopen, Italiaanse militairen hoorde ik, luchtmachtmensen die op de vliegbasis in de buurt een oefening hebben en daar wegens een verbouwing niet konden slapen. Donkerblauwe uniformen, mannen en vrouwen die in het hotelcafé onbeschaamd een cognacje bij de koffie dronken, om half elf dus al. Allemaal officieren denk ik, geen piloten, maar ondersteunend personeel zoals ze dat noemen. Dat kan hier nog gezellig worden. Ik denk de hele tijd aan je, je moet niet zo onzeker doen over je uiterlijk, wat tob je daar toch over, in Amsterdam was je er de hele tijd over bezig, weet je nog? Je bent fantastisch, je ogen stralen als sterren aan de hemel en je gloeit als een kachel als je met me ligt te vrijen. Je gezicht is veranderlijk, de ene keer staat het stil en ingetogen en de andere keer ineens open en wonderlijk vrolijk. En je lijkt een klein beetje op Betje, daar heb je gelijk in, dezelfde spitse neus, en dat mondje. Heb je dat plaatje al goed bekeken? Ik weet niet wat voor kontje zij had, maar als dat net zo zacht en lenig was als het jouwe dan zou het mij niet uitmaken als ik via een tijdmachine naar de achttiende eeuw werd geschoten. Samen met jou.

Morgen ga ik hier in de archieven aan de slag. Nu ben ik te moe, ik ben vannacht niet naar bed geweest, heb in Molenhoek en Nijmegen rondgelopen. Totdat er een trein naar Leeuwarden ging. Er is heel wat uit te zoeken, er is net een mooi boek verschenen over de Bataafse tijd in Friesland, daar staat veel in dat ik voor mijn onderzoek kan gebruiken. De computer en de modellen staan binnenkort roodgloeiend.

Dag lieverd. Weet je hoe lang we met elkaar gaan? Vandaag precies twee maanden. Vanaf 16.35 uur. Weet je riog?Toen zagen we elkaar.

 

Dag!!!! Kusjes!!!! Kusjes!!!!

Vincent xxxxxxxxx

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Onderwerp:

archief

 

Liefste Miespie, ik ben gisteravond en vannacht nog flink uit geweest met een paar Italiaanse vliegtuigmonteurs, of hoe noem je zulke mensen, gelukkig hadden ze hun uniformen thuisgelaten. We zijn in een heel stel cafés geweest maar op het laatst werden mijn metgezellen te dronken en kregen we een beetje problemen in een café ergens in het centrum van Leeuwarden.

De politie moest er uiteindelijk aan te pas komen maar gelukkig is er verder niets ernstigs gebeurd. Mijn metgezellen wilden graag Italiaanse muziek horen maar dat hadden ze daar niet, en dat liep dus hoog op. Straks heb ik een afspraak met de onderzoeker uit Wageningen die de namen Deken en Wolff in een paar archiefkohieren met gerechtelijke uitspraken over smokkelpraktijken was tegengekomen. Ik ben benieuwd. Zal ik hem uit de brand helpen en vertellen dat het geen mannen zijn, maar bekende Nederlandse schrijfsters? Misschien is het beste hem zo weinig mogelijk informatie te geven.

Vanochtend meldde ik me hier (met een stevige kater) in het archief, aardige mensen die het niet nodig vonden de aanbevelingsbrief van je vader te lezen. Het barst hier van de familieonderzoekers en ze komen uit alle delen van het land. Wie was mijn overgrootvader? En wat deed hij? Ben ik van adel, was mijn overgrootmoeder getrouwd met een tandeloze visser? Je kunt erom lachen, maar het houdt dit soort iristellingen draaiende.

Ik sprak iemand die nog bij je vader heeft gestudeerd, volgens mij was hij gisteravond ook in dat café waar ik net over schreef, maar dat weet ik niet zeker meer. Ik heb hard gewerkt en mooie dingen ontdekt. De ene naam na de andere komt omhoog, die twee dames verkeerden in de merkwaardigste kringen: militairen, schuinsmarcheerders, alcoholisten, oranjeklanten en warhoofden. Buijnsters, in zijn biografie uit 1984, denkt dat hij de dames nu eindelijk minder braaf afschildert dan tot dan toe gewoon was, maar hij weet nog niet half wat voor vlees hij in de kuip had.

Voorlopig richt ik me even op de staatsgreep van 12 juni 1798 en wat die voor de patriotten in Friesland en Leeuwarden betekende. En wat de dames ermee te maken hadden. Waarom waren ze precies op dat moment naar Friesland vertrokken? Ik ruik een mooi complot; het lijkt er steeds meer op dat ze door hun politieke vrienden in Den Haag op pad waren gestuurd om te kijken of er in Friesland steun te vinden was voor een plan om de prins van Oranje Nederland binnen te krijgen en in ere te herstellen. Niet dus de oude stadhouder, maar diens zoon Willem Frederik.

De twee dames waren zeer geschikt voor dit soort spionage-werk omdat ze in alle mogelijke kringen thuis waren. Eerst zag ik niet veel in dit idee, omdat het de wereld op zijn kop zou zetten. De prins van Oranje betrokken bij een jakobijns complot! Maar die prins was ongeveer voor alles in, als hij maar niet in Engeland bij zijn vader hoefde te blijven zitten. Hij was tot alles in staat. Het mag een godswonder heten dat hij het tot koning Willem 1 der Nederlanden en België heeft geschopt. Er zijn sterke aanwijzingen dat hij wilde ingaan op een voorstel om met hulp van Friese jakobijnen in Friesland een landingspoging te ondernemen. In Friesland nota bene, in 1798 of 1800!

Zullen we het een keer in een archief doen, tussen een stel afgekeurde leggers? Met Vinger en Tong: Geschiedenis van de Nederlandse Visserij Vanaf 1120. Of anders boven op de kohieren.

Dag liefste Mies. Niet tobben. Dat plekje op je been stelt niets voor, gewoon een plekje, denk nu maar aan je andere plekjes.

 

Je Vincent

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

S. Gorter-Jonssen

Onderwerp:

Gorter

 

Lieve moeder, sorry dat ik je even liet wachten, maar ik was op weg naar Leeuwarden. Natuurlijk heb ik je bericht ontvangen. Bel die man maar op en vertel hem dat we rechtstreeks afstammen van Gorter zelf, dat mijn grootvader een kind was uit een verhouding die Gorter had op de school waar hij lesgaf. Met een lerares Oude Talen, die veel ouder was dan hij en getrouwd. Zeg ook maar dat we nog brieven hebben van die vrouw aan de dichter en dat we in handschrift een reusachtig episch gedicht bezitten dat hij voor haar schreef.

 

Verder gaat het goed, hard aan het werk. Met Mies is het ook goed. We zijn erg verliefd!!! Daag!!! Vincent. (Hoe is het met buurman, ben je al suiker wezen vragen?) Ik ben op dit adres tot het einde van de week te bereiken.

 

Nogmaals je Vincent

In: Leeuwarder Courant September 2002

 

VECHTPARTIJ IN CAFÉ

Leeuwarden: Gisternacht brak om ongeveer half twee in café Spoekepölle in de Sint-Jacobsstraat een vechtpartij uit waarbij flinke klappen vielen. Een aantal militairen van een NAVO-detachement van de Italiaanse luchtmacht dat betrokken is bij de huidige grote oefeningen op de vliegbasis raakte slaags met andere cafébezoekers. De politie slaagde er met moeite in de rust te herstellen. De ongeregeldheden ontstonden naar aanleiding van ontevredenheid over de gedraaide muziek.

E-mail september 2002

 

Van:

M.van Veen-Gorter

Aan:

S. Gorter-Jorissen

Onderwerp:

bericht

 

Beste Stientje, via Vincent kreeg ik je e–mailadres en het leek me goed je een bericht te sturen. Ik hoorde van hem dat jij ook aan het e–mailen bent geslagen. Ik vind het zo leuk dat Vincent een onderzoek doet naar Betje Wolff en Aagje Deken! Het klinkt misschien gek, maar ik heb al jaren het gevoel dat het tijd wordt met het verleden in het reine te komen. Daarom belde ik je met je verjaardag, fijn dat je zo leuk reageerde. Hoe lang geleden is het dat we elkaar zagen? Misschien twintig jaar, de laatste keer een paar jaar na de begrafenis van Jan. Hoe is het met je? Werk je nog bij het ingenieursbureau of ben je het onderwijs in gegaan? Ik hoop dat je iets van je wilt laten horen. Lijkt het je geen goed idee om op 5 november hier te komen, voor de herdenking? Je bent welkom.

 

Met hartelijke groet van Martha

 

Archief Jan Gorter

[vertaling Jan Gorter 1955]

 

Verkorte Samenvatting van de Archieven van de Stad Trévoux (zie Morel)

 

October 1792:

—Stukken over de eed van trouw van de burgers aan de Republiek en afzwering van het Koninklijk Huis afgekondigd tijdens een algemene vergadering van inwoners.

—De heren Pistre en Guingard benoemd tot stadsbewakers. November: Installatie van Eustache tot vrederechter.

—Verantwoording van waardepapieren en assignaten.

—Installatie van rechters bij het districtstribunaal: president Foron, rechters: Blanc, Moine, Noël en Granges, commissaris Denis, griffier Pété.

 

December 1792:

—Stukken over de benoemingen tot algemeen bestuur van de Commune: president Eustache; procureur Bouzon; leden Chatagnier, Quillon, Bouclet, Picotin, Gravillon; secretaris Longin.

—Politieberichten over slagers en slachterijen—het bestuur verklaart zich bevoegd—bewijs van goed burgerlijk gedrag voor notaris Chuinage-Bouzon verklaart dat hij zijn functie als bijzitter van de vrederechter en procureur van de gemeenschap zal continueren; deze twee functies lijken hem niet met elkaar in strijd in een stadje van 3000 inwoners.

—Péaud is stadsontvanger van belastingen.

—Er wordt een brief gestuurd naar de Conventie in verband met de zaak van de procureur-bijzitter Bouzon.

 

Januan 1793:

—Over de verhoging van belasting op brood.

—Onderzoek naar de verdedigers van het vaderland.

—Nieuwe verhoging op het brood. Stukken over trouw aan de Ondeelbare Republiek na de dood van de koning.

 

Februan 1793:

—Over de hulp aan soldaten; schoenmakers verplichten zich om 50 paar schoenen te maken.

—Verklaringen van goed gedrag.

—Charles Benoit benoemd tot hoofd stadswacht ter vervanging van Picotin.

—Bezittingen van het ziekenhuis.

—Februan 1793: Stukken over prijsverhoging van het brood.

 

Maart 1793:

—Discussie over bewijzen van goed burgerlijk gedrag.

—Bericht aan Desisnard in verband met goederen van geëmigreer den en het antwoord van die laatsten.

—Over een Bureau van verzoening.

—Stukken over een vergadering van burgers in verband met rekrutering voor het leger. Lange discussies over dit onderwerp.

—Over scherpe veiligheidsmaatregelen.

—Over opening van brieven en pakketten bij de post.

—Over de arrestatie en de bewaking van talloze gevangenen en hun verzorging.

Brief van Vincent Gorter aan H. Halbertsma

 

Leeuwarden, september 2002

 

Geachte Heer,

 

Excuses voor de slechte kwaliteit van mijn handschrift, maar ik ben gisteravond op mijn pols gevallen en kan niet goed schrijven. Zoals u weet onderzoek ik in Leeuwarden vooral de achtergronden van de reis van Betje Wolff en Aagje Deken in de maanden juni—augustus 1798 naar Friesland.

Ze werden uitgenodigd door Jan Poppe André van Canter, magistraat te Wolvega, die in de Friese politiek een grote rol speelde in de meer gematigde vleugel van de patriottische fracties. Van Canter behoorde tot de oude adel maar hij slaagde erin alle radicale stormen van na de Franse revolutie te doorstaan. Hij kende Betje Wolff al jarenlang, ze droeg in 1775 een dichtbundel met gedichten ter ere van de echtgenote van Hugo de Groot aan hem op en hij steunde haar al financieel ruim voordat ze beroemd werd met Sara Burgerhart.

Voor de politieke achtergrond van deze reis had ik veel aan het recente proefschrift van Jacques Kuiper, Een Revolutie Ontrafeld (2002) waarin de politieke woelingen van die tijd in Friesland gedetailleerd zijn uiteengezet. Ik stuurde u al eerder een fragment uit een soort dagboekgedicht dat Wolff en Deken naar een aantal vrienden en kennissen in Friesland zonden toen ze weer in Den Haag waren. Wie waren die vrienden en kennissen? Met wie gingen de schrijfsters om? Voor mijn onderzoek is dit van groot belang. Laat ik beginnen met ene dominee Staal. Over hem schreven ze het volgende in hun berijmde reisverslag:

Nu denken we ook aan ‘t gul onthaal en vriendelykheid van U mien Staal; met welk een hartelyk verlangen zyn wy door uwe vrouw ontvangen; hoe spraken wy in ‘t breed en wyd van ouden en van nieuwen tyd, van oude kennissen en vrinden al Zeeuwtjes—nu niet meer te vinden, verrykt, verarmt, stijf, struiklig, oud, verreisd, gestorven of getrouwd, van waareldsche veranderingen, van zeer veel droeve en nutte dingen; dan daar ‘t chagrijn nog kleed, nog voed, zoo houden wy het met den moed, terwijl zig ‘t troostend mededogen vervormt in werkzaam hulpryk pogen. Zoo onze voorspraak ooit iets baat O Staal om u, in kerk of staat een ampt, u passend te bezorgen, ons hart en wil zyn daarvoor borgen. Schryf veel aan onzen eedlen vriend, wiens vriendschap heel de waereld diend, en zoo gy hem rasch moogt ontmoeten groet hem voor ons, gelyk we u groeten.

 

Tekst vol raadsels. Waar hadden ze het over in die kleine woning in Leeuwarden aan de Kleine Hoogstraat waar Staal woonde en waar zijn vrouw een textielwinkeltje had? Dat straatje bestaat nog steeds, ligt middenin de oude stad, op een van de terpen waar Leeuwarden op gebouwd is. Waar Staal precies woonde is niet duidelijk, vermoedelijk in het pandje direct naast een café.

Hoe stonden de zaken voor Staal erbij in die dagen? Elizabeth suggereert aan het einde van dit fragment dat hij zijn baan kwijt was en dat zij en Aagje hem wilden helpen, helemaal van harte ging het niet. Ze adviseren hem nogal vrijblijvend veel aan hun ‘eedlen vriend’ te schrijven met wie ze natuurlijk Van Canter bedoelden, maar het lijkt me sterk dat Staal bij deze adellijke die hard wilde aankloppen. Mijn stratificatiemodel moet hier meer duidelijkheid over verschaffen. In ieder geval staat als een paal boven water dat die Staal een zeer goede bekende van Wolff en Deken was.

Staal is omstreeks 1753 in Gouda geboren, werd in Goes als doopsgezind predikant beroepen en vertrok in 1787 naar Friesland waar hij eerst in Bolsward was beroepen en later in Leeuwarden. Staal was dus een Zeeuwse connectie van Betje, vandaar dat fragment in de Rymbrief over ‘Zeeuwtjes’, hij was een van haar oude vrienden en kennissen uit Zeeland. In Leeuwarden raakte Staal snel betrokken bij radicale groeperingen van de patriotten die in koffiehuizen en particuliere woningen bijeenkwamen. Later vergaderde men in een gebouw waar nu Vroom en Dreesmann staat, daar kwam voortaan het zogenaamde ‘Comité Revolutionair Provinciaal’ bijeen.

Men had de wildste plannen waarbij gevangenneming, onteigening en zelfs terdoodveroordeling van tegenstanders bespreekbaar was. Kuiper heeft het op p. 27 over een vanaf 1793 steeds driester wordend optreden in Leeuwarden van ‘plaatselijke militanten, onder wie de temperamentvolle doopsgezinde leraar Abraham Staal’. Hij beschrijft deze figuur in verschillende hoofdstukken uitvoerig en zet hem neer als een ongekend warhoofd, kletsmeier en stokebrand die in staat was iedereen tegen zich in het harnas te jagen en drie keer per maand op verkeerde paarden te wedden. ‘Eén naam lijkt voor eeuwig verbonden met de zogeheten Friese terreur, namelijk die van Abraham Staal,’ schrijft Kuiper op p. 391, ‘de spin in het web van talloze politieke samenzweringen en intriges.’

Staal was een populist die vooral gesteund werd door de kleine burgerij, de spil van de revolutionaire beweging, die zich zonder enige problemen keer op keer voor de karretjes liet spannen van op macht beluste bestuurders. Hij was niet in staat zijn politieke hartstochten te beheersen. Met deze figuur waren Wolff en Deken dus goed bevriend! Staal was al in 1795 betrokken bij een complot om contact met de Oranjes te leggen over een terugkeer naar de Nederlanden. Het was de bedoeling prins Willem Frederik aan de macht te helpen, waarbij de oude en de nieuwe aristocraten ‘voor altoos’ geweerd zouden worden. Staal stelde later dat hij dit plan nooit helemaal serieus had genomen, maar duidelijk is dat hij wel aanwezig was bij de vergadering waarbij alles tot in details werd voorbereid en hij bleef in een geur van complotterie staan, waarbij de naam van de Oranjes bleef rondzingen.

Het gaat hier te ver alle schandalen waarbij Staal betrokken was te vermelden. Maar op 16 april 1797 werd hij uit zijn domineesambt gezet omdat hij zijn gemeente volstrekt verwaarloosde. ‘Zijn diensten werden geboycot,’ schrijft Kuiper, ‘waardoor inkomsten uit de collecten fors terugliepen.’ Ook vond men dat hij zich veel te veel met ‘staatkundige bemoeiingen’ bezighield. Bovendien suggereerde men dat hij zich misdroeg bij allerlei volkse vermaken. Staal, ‘dominee Arendsneus’ zoals zijn vijanden hem noemden, maakte geweldig ophef van zijn ontslag en suggereerde, vermoedelijk terecht, dat hij slachtoffer van allerlei complotten was geworden.

Hij probeerde zich op zondagmiddag 24 september 1797 met geweld toegang tot de kansel te verschaffen. Dat moet een mooi schouwspel zijn geweest, waarbij trouwens een grote menigte verlekkerd toekeek. Staal, die met veel bombarie de kerk binnentrok en uiteindelijk nog op de kansel belandde ook, met medewerking van een stel pseudo-diakenen. Hij hield een preek waar de honden geen brood van lustten, een aanhoudende scheldpartij tegen zijn gemeente en de leden van de kerkenraad, die doorspekt was met ‘uitdrukkingen welke men op Predikstoelen niet gewend is’, zoals een getuige het later noemde.

‘Toen Staal eindelijk was uitgeraasd, hadden veel aanwezigen intussen de kerk al vol afgrijzen verlaten. De volgende dag inspecteerde de kerkenraad de aangerichte ravage. Vertrekken waren opengebroken, kasten op ruwe wijze doorzocht, andere zaken zinloos vernield.’

Lekkere vriend, die Staal. Kuiper wijdt een apart hoofdstukje aan wat hij noemt ‘De lijdensweg van een Volksvriend’ (zie p. 333-338). Het ging steeds verder bergafwaarts met hem en op 25 juni 1798, dus dertien dagen nadat Daendels in Den Haag de macht had gegrepen, werd hij gearresteerd. Waren Betje en Aagje toen al op bezoek geweest? Vermoedelijk niet. Er vond huiszoeking plaats waarover hij zelf in de Bataafsche Leeuwarder Courant schreef: ‘Welke eene ontzettende ontroering zodanige eene plotzelinge inval te zynen Huize op het van zyne hoog Zwangere Huisvrouw nevens vyf onnozele Kinderen en Moeder’. Hij zat eerst in Leeuwarden in het Blokhuys gevangen waarvandaan hij getuige zijn eigen niet ongeestige verslag uitzicht had op een stel galgen:

‘Groot 14 dagen lang afgescheiden van zyn in droefheid gedompelde Huisgezin, heeft de Ondergetekende zonder enig acces aldaar doorgebragt, in eene Kamer, waar in het genot der frische lugt en het uitzicht over de zo vervroolykende schoonheden der groeyende natuur al mede belet wierden door houten Machines. Machines, weleer in de dagen der overheersching, zo hier in dit Gewest als elders gebezigd, om de waardigste Vaderlanders het licht en het gezigt te benemen’ (p. 397).

Die Abraham Staal, dat was me nog eens een figuur, ik zou het wel weten als ik schrijver van historische romans was: Staal zou mijn man zijn. Gerrit Paape, vermaard schotschrijver uit die tijd, die lang in Leeuwarden woonde en hem dus goed kende, maakte hem regelmatig in allerlei pamfletten belachelijk. Vooral zijn grote neus moest het ontgelden. Over die bewuste zondagmiddag toen Staal zich met geweld toegang tot de kansel verschafte waarbij hij tot hilariteit van de aanwezigen over een hekje sprong en daarbij het kruis uit zijn broek scheurde, schreef hij in Vrolijke Caracterschetsen & De Knorrepoten de Menschenvriend: ‘Zegepraaiende trad de geestelijke bochelneus het heiligdom des Heeren binnen. De uitverkoorenen onder de jongens, de hoeren en de smoussen scheenen hartlijk in zijn triumf deel te nemen.

—De jongens, bijvoorbeeld, zeiden: Die bliksem heit toch het spel gewonnen.

—De hoeren zeiden: An zulk een groote neus is ruim vatten!

—Ja.’zeiden de smoussen, begut! hij kan er een heilige kerkdeur bij openstooten, waaragtig.’

Was Staal echt een schurk? Veel materiaal dat over hem bekend is, komt uit puur antirevolutionaire kring, men had er na 12 juni 1798 allemaal veel belang bij hem zo zwart mogelijk te maken. Misschien ontsprong men dan zelf de dans, het is altijd mooi iemand anders de schuld te geven van je eigen wandaden. Ook Paape probeerde zijn straatje schoon te vegen. Want als Staal van het toneel verdween had hij in ieder geval een concurrent minder bij het krijgen van de beste baantjes. Hij was dus de perfecte zondebok. Op 20 juli werd hij uiteindelijk vrijgelaten, zonder dat er een proces was geweest. Zijn rol in Friesland was uitgespeeld. Hij bleek uit al zijn bestuurlijke ambten te zijn gezet. Al zijn inkomsten waren weg, hij verliet Friesland en overleed in 1804 in Vlaardingen.

Maar wat hadden Betje en Aagje hier precies mee te maken? Het wordt pas goed duidelijk als je de juiste data en tijdstippen eens op een rijtje zet. Op 12 juni vond met hulp van de Fransen de grote Daendelse staatsgreep plaats in Den Haag. Een week later vertrokken Betje en Aagje naar Friesland. Op 25 juni werd Staal gearresteerd, de schrijfsters waren toen al in Friesland, blijkbaar hadden ze het niet aangedurfd vóór zijn arrestatie bij hem op bezoek te gaan. Op 20 juli werd hij weer vrijgelaten. Vermoedelijk gingen de twee vriendinnen eind juli, begin augustus bij deze gevallen ster op bezoek, al is uit de Rymbrief met veel op te maken over de maatschappelijke malaise waarin Staal terecht was gekomen. Een en al vrolijkheid en een allerhartelijkst ‘gul onthaal’.

Je kunt niet zeggen dat het de dames aan moed ontbrak: ze bleven hun vrienden zelfs onder barre omstandigheden bezoeken. Je kunt ook zeggen dat ze gewoonweg onverbeterlijk waren of, wat nog erger is, dat ze niet eens wisten wat er precies in Friesland na de staatsgreep aan de hand was. Merkwaardig is in ieder geval dat ze de staatsgreep in die Rymbrief helemaal niet noemen terwijl dat in Leeuwarden en Friesland the talk of the town was. Biografieën van de beide schrijfsters, ook die van Buijnsters, zijn geneigd het op hun naïviteit te gooien, maar als je kijkt naar de netwerken waarin ze verkeerden dan moet je aannemen dat de schrijfsters precies wisten met wie ze vriendschap sloten en met wie niet. In Frankrijk hadden ze in de Conventie zonder meer voor de dood van de koning gestemd.

Ze kozen systematisch en willens en wetens voor de die hards en speelden een niet te onderschatten rol in de politieke strijd van die tijd. Hun aanbeveling aan Staal om vooral brieven te schrijven aan de heer Van Canter klinkt tegen de achtergrond van de gebeurtenissen zonder meer ridicuul of in ieder geval cynisch. Alsof de oude patriciër Van Canter ooit van plan was een revolutionair warhoofd als Staal financieel te ondersteunen.

De vraag blijft: waarom vertrokken de dames precies op dit moment naar Friesland? Het is onduidelijk. Waren zij handlangers van de nieuwe machthebbers? Je zou op het eerste gezicht geloven van niet. Juist hun partij verloor op 12 juni de macht. Of speelden ze een dubbelrol? Waren zij erop uitgestuurd om hun radicale vrienden te waarschuwen? Maar dan waren ze wel te laat. Of speelde toch een oranjecomplot een rol bij hun reis? Uit mijn netwerkonderzoek moet dit nog blijken. Duidelijk is dat ik binnen het model dat ik gebruik veel aanwijzingen voor dit laatste vind (zie de ‘knots’ in de bijlagen; ik heb mijn laptop bij me, zodat ik nieuwe gegevens gemakkelijk kan verwerken). De vriendenkring van Staal was ook de hunne en juist daarbinnen opereerden allerlei opgewonden oranjeklanten die met hun ideeën over een radicale machtsgreep onder leiding van prins Willem Frederik van Oranje veel gehoor vonden in kringen rond deze enigszins béte Oranje-telg, die later dus koning Willem 1 zou worden.

Het gaat me goed hier. Hotel Het Anker is een aardig hotel, wel heb ik ‘s nachts af en toe last van lawaai van medewerkers van de Italiaanse luchtmacht die hier logeren. Binnenkort hoort u meer. Hartelijke groet van Vincent Gorter.

 

p.s. Heeft u nog iets gehoord van de heer Buijristers? Zou u ook voor me willen bekijken of er in het potje ‘Reisgeld’ van het instituut een bedrag overschiet voor een reis naar Trévoux? Ik wil daar zo spoedig mogelijk na mijn terugkeer uit Leeuwarden naar toe. Overigens kunt u me wanneer het niet al te vertrouwelijke post betreft bereiken op mijn Hotmail-e–mail-adres.

Brief van H. Halbertsma aan P.J. Buijnsters

 

Amsterdam, september 2002 Amice,

Dank voor je e–mail van een paar dagen geleden, helaas kon ik hem niet eerder dan vandaag inzien omdat mijn provider uit de lucht was. Of noemen ze dat anders? Ik kan niet erg aan al die nieuwe termen wennen.

Je bezorgdheid over het onderzoek van drs. V. Gorter kan ik me voorstellen. Af en toe heeft hij de neiging zich wat te veel op het gebied van de biografie van de schrijfsters te bewegen. Toch is het niet zijn bedoeling—zie ook de probleemstelling en toelichting daarbij—biografische feiten boven tafel te krijgen. Het gaat hem daadwerkelijk om netwerkonderzoek, dat kan ik je verzekeren. Hij werkt binnen het stramien dat Streppolt in Amerika opzette; ik denk dat hij daar in zijn proefschrift zeer genuanceerd mee om zal gaan. Voorzichtigheid blijft bij dit soort nieuwlichters geboden, dat ben ik met je eens.

Ik heb Streppolt overigens een keer ontmoet in Boston, hij leek mij toen—het is alweer een jaar of tien geleden—een serieuze wetenschapper die zeer voorzichtig opereerde. Het is moeilijk vanuit hier te beoordelen hoe serieus de aantijgingen tegen zijn onderzoek precies zijn. Ik zal er zeker op toezien dat Gorter zich vooral beperkt tot de harde feiten die uit het netwerkonderzoek naar voren komen en zich niet laat meeslepen door al of niet vermeende ‘dubieuze praktijken’ van de twee schrijfsters. Wat die Bovema-gelden betreft, ik zit niet meer in die commissie, ik begreep dat Den Haag de kraan daar heeft dichtgedraaid. Maar misschien weet jij er meer over.

 

Met collegiale groet,

H. Halbertsma

Brief van Paola aan Vincent Gorter

 

Leeuwarden, september 2002 Ciao Vincente,

What a wonderful night we had. Did I throw up? Did you really believe I was a pilot for the Italian Airforce? Great fun. Where are you, little bastard, I didn’t see you when I woke up. What happened? Did I falle a sleep on you. Why did you leave so early? Is it about your investigatiorl? Why don’t you investigate me again tonight. What happened to Francesca? She wasn’t here too. Let me hear from you tonight. Kisses from Your Paola on you know who or what (how was hè today, my little darling?).

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

10 xx

SMS september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

200 xxx

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

kutje xxx

SMS september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

pikkk xxx

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Ka###terx:-(

SMS september 20025

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

E-mail september 2002

 

Van:

P. Buijnsters

Aan:

C. Oppelaar

Onderwerp:

inbraak

 

Beste Carel, de schade valt nogal mee, toch zitten er kanten aan die inbraak die me behoorlijk dwarszitten. Die inbreker of inbrekers moeten echt een behoorlijke hekel aan me hebben, ze hebben over papieren heen gepist en erger, gelukkig niet zulke belangrijke, maar toch. Wat bezielt mensen zoiets te doen?

 

Ik heb aangifte gedaan en de agenten vertelden dat inbrekers wel vaker een souvenir achterlaten als ze inbreken, wist je dat ze vaak in woon- of slaapkamers hun behoefte doen? Zoiets lees je niet in de krant maar het is wel een feit. Wat bezielt een dierenactiegroep bij mij in te breken? Het slaat echt nergens op. Misschien moesten ze bij de buren zijn want die hebben een pony, waar ze trouwens zelden of nooit op rijden.

Wat me echt dwarszit is dat ze zichzelf de actiegroep ‘Pretty’ noemen. Weet je wie of wat Pretty was? Een hondje van Betje toen ze in de Beemster woonde. Het werd door een paard doodgetrapt. Het belandde per ongeluk onder diens hoeven, ze was er getuige van en is er maanden kapot van geweest. Misschien zie ik spoken maar op een of andere manier is er dus een relatie tussen die inbraak en mijn werk over Betje en Aagje. Dat kan niet missen. Tegen de politie heb ik er maar niets over gezegd, dat leek me in dit stadium van het onderzoek niet verstandig.

Zullen we een gokje in Grave wagen, je weet wel, bij die man die brieven zou hebben van of over Betje? Het gaat niet om veel adressen, we komen er vast uit. Kun jij aanstaande zaterdag, het is allemaal vlakbij, we maken er gewoon een leuk dagje van en gaan na afloop in De Plasmolen dineren, daar waren we al eens eerder. Laat even horen.

 

Piet

E-mail september 2002

 

Van:

F. Ankersmit

Aan:

H. Halbertsma

Onderwerp:

commissie

 

Beste Hans, een paar dagen geleden werd ik gebeld door collega Buijnsters uit Nijmegen die enigszins bezorgd leek over het onderzoek van jouw pupil, de heer Gorter (is hij overigens familie van de dichter Gorter?). Ik ken Buijnsters bijzonder goed en verbaasde me over de felheid van zijn telefoontje. Bovendien vroeg ik me af hoe hij erachter is gekomen dat die Gorter gesolliciteerd heeft bij het Huizinga Instituut en dat ik in de adhoc-commissie zit.

 

Maar goed, blijkbaar is dat niet tegen te houden, we leven in een kleine wereld, zoals dat heet. Buijnsters vond dat Gorter zich wat al te nadrukkelijk op het terrein van de biografie aan het begeven was, dat leek mij de portee van zijn telefoontje. Ik had uit zijn sollicitatieaanvraag begrepen dat het hier ging om een netwerkonderzoek en niet om een biografie. Ik vond dat er haken en ogen aan die aanvraag zaten, je weet dat ik de school van Streppolt totaal niet vertrouw. ‘Empathische Geschiedwetenschappen’, alleen de terminologie al, en dat gebaseerd op naamonderzoek? En op netwerken? Je moet er toch niet aan denken dat dit type onderzoek aan het Huizinga Instituut de boventoon gaat voeren. We hebben al genoeg te stellen met de Mieke Bal-adepten.

Ik las het nog eens na in Gorters aanvraag, daarin heeft hij het niet over ‘dubieuze praktijken’ en ‘provocerende daden’ van beide dames. Buijnsters meent dat hij het daar wel over wil hebben. Mij leken het altijd van die nette dames waar werkelijk niets, zelfs niet met terugwerkende kracht, op aan te merken valt. Het waren toch geen aborteurs of zo? Dat gedicht ‘De menuet en de Domineespruik’, ging dat niet over een kwestie hier in Groningen? Dat een of andere dominee op het huwelijk van zijn dochter niet mocht dansen van de kerkenraad? Alles in het nette?

En waren het niet keurige patriotten die in hoofdzaak probeerden zo weinig mogelijk op te vallen? Misschien is het allemaal een beetje overdreven maar collega Buijnsters klonk oprecht bezorgd. Beschouw dit als een bezorgd bericht, meer niet.

 

Met hartelijke collegiale groet van

Frits Ankersmit

 

Telexbericht

 

Van politie: afdeling Oost⁄Nijmegen

Aan:

afdeling Oost⁄Midden-Zwolle

ter attentie van inspecteur N. Temminck

 

Graag meer inlichtingen over dierenactiegroep ‘Pretty’. In bericht pr 25Zi8.oSTU maakt u melding van deze groep in Hattem. Afgelopen nacht heeft dezelfde groep in Molenhoek, vlakbij Nijmegen toegeslagen, bij ene P.J. Buijnsters. Bekende van jullie? Inbraak met vernieling. WEG MET DIERENMISHANDELING, ACTIEGROEP PRETTY was op de muur van een van de kamers geschilderd. Geen vingerafdrukken. Achterlating urine en uitwerpselen. Ook buiten tegen de garagedeur zo’n schildering. Buijnsters heeft geen dieren en is vegetariër. Graag meer info. Procesverbaal volgt. Inspecteur J.R. van Stralen

SMS september 2002

 

Van:

Paola

Aan:

Vincent Gorter ciao xx>

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

A. Houttuin

Onderwerp:

Antoinette

 

Zeer Geachte Heer of Mevrouw Houttuin, dank voor uw reactie op mijn advertentie in De Telegraaf. Graag zou ik nader met u van gedachten willen wisselen over de dames Betje Wolff en Aagje Deken en vooral over uw relatie met deze twee achttiende-eeuwse schrijfsters. Ik doe een promotieonderzoek naar ze en probeer informatie over hun netwerken in Nederland, Friesland en Frankrijk (ze woonden negen jaar in Trévoux) te verzamelen. Ik hoop op spoedig antwoord en ben zeer benieuwd.

 

Met vriendelijke groet,

 

Vincent Gorter

Dagboek Jan Gorter

Trévoux, mei 1955

 

Ik schrijf dit in het archief van Bourg-en-Bresse. De volgende dag. De heer Morel is niet aanwezig, ik werk alleen aan een tafel waarop een kleine elektrische lamp is gezet. Gisteravond om tien uur ben ik uit het station gezet door twee soldaten, ze droegen zwarte uniformen en joegen iedereen weg. Had het iets met Algerije te maken? Angst voor bommen? Ik ben een uur later teruggegaan om mijn tas op te halen maar durfde er met te blijven. Ik heb tot twee uur ‘s nachts door de stad gelopen, het was kouder dan gisteren. In een straat waar een paar winkels zijn waren om twaalf uur nog mensen buiten, ze stonden in een etalage berichten te lezen. Over Algerije. Aanslagen in Parijs en Oran. Verderop klonk muziek uit een bovenverdieping, een klarinet, zwepende jazzmuziek, Benny Goodman? Af en toe reden jeeps door de straten met fel brandende lampen.

Om half twee doofden alle lichten. Bij een groot alleenstaand huis ben ik achterom gelopen en sliep onder een afdak. Ik ben vuil, draag al drie dagen dezelfde kleren, het boek van Hendrika Ghijsen drukt zwaar in de tas, waarom gooi ik het niet weg.

Vanmorgen een brood gekocht.

In het archief was alleen de vrouw, ze stond op een ladder tegen de wand, het was er donkerder dan gisteren, de boeken en papieren leken steeds verder weg te zakken. Ze wees me waar zich het archief van Trévoux uit de tijd van de revolutie bevindt. Drie planken boven elkaar, volgeladen met stapels papier, sommige zo dik als schoenendozen met gele vellen papier eromheen gewikkeld, andere met dunne groene mappen. Misschien een meter of acht papier dat met minuscule touwtjes bijeengehouden wordt. Met potlood zijn nummers geschreven op de omslagmappen, op sommige mappen staat kort wat er in de stapel te vinden is. BB 4, BB5, GG 127, GG 128, GG 7. Geboorteregisters, begrafenislij sten, huwelijksbewijzen. Ook een paar dozen met archiefzaken uit de periode 1790-1795. Er zijn mappen bij met de nieuwe jaartelling erop geschreven: ‘map 4: 1794—an n: Faits révolutioriaires.—Lettres des repré-sentants du peuple, des départements et villes. Fêtes révolutionaires, etc.’ Wanneer ik dit overschrijf heb ik het gevoel dichtbij Betje en Aagje te zijn. Deden ze mee aan de nieuwe revolutionaire feesten die door Robespierre in 1795 bedacht waren? Dansen bij de vrijheidsboom. In map 4 staat waar de vrijheidsboom in Trévoux werd opgericht, op de Place de l’Horloge, bij de toren met de klok dus, ik liep er een paar dagen geleden langs toen ik naar het station liep. Zijn de potloodnummers en zinnen van Morel? Diens Verkorte Samenvatting omvat een beschrijving van al deze stukken. Monnikenwerk.

Na een uur kwamen de twee andere mannen, de vrouw bracht me koffie. Ik heb haar in moeizaam Frans uitgelegd wat ik zoek. Fluisterend; wie hier hardop praat wordt verbannen. Ze is jonger dan ik dacht, iets ouder dan ik, heeft een zwart doekje om haar haar gewikkeld, dat links los begon te hangen en haar streng maakt. Ze heeft een gedrongen gezicht met een spitse neus waaronder haar mond steeds lijkt te willen lachen. Haar naam verstond ik niet.

Terwijl ze naar me luisterde, boog ze haar hoofd voor me langs alsof ze me alleen goed kon verstaan wanneer ze naar de grond staarde. Ze bracht me boeken. Philippe le Duc, Histoire de l’Ain uit 1881, zes delen, Guillon de Montléon, Histoire de la Ville de Lyon pendant la Révolution uit 1796, eerste druk, grijs en verweerd, nog steeds goed leesbaar alsof het gisteren is geschreven. Ze fluisterde er zinnen bij die ik niet helemaal verstond, een paar woorden: religieux, incroyable, contre-révolutionaire, volgens haar waren het onbetrouwbare verslagen. Daarna liet ze me alleen.

De boeken lagen op tafel op iets te wachten, ze waren erop uitgestuurd me te vermorzelen, bloeddorstig waren ze, ze bogen zich langzaam in mijn richting, klaar om me te bespringen en leeg te zuigen. Hoe in dit doolhof van de dood een uitweg te vinden? De doden schreeuwden van de bladzijden. Ik nam een van de grote pakketten mee naar de tafel. BB4. (Registre). Ben begonnen alles te lezen: brieven, berichten en samenvattingen van bestuursbesluiten. De namen tollen voor mijn ogen, ik schrijf ze op grote bladen papier die op de tafel liggen. Vernay, Gouvion (burgemeester), Bouson, Bachet, Cariat, Toilet, Coloriel Derouville. Berichten over prijsstijgingen, over ‘bewijzen van vertrouwen’ (billets de confiance), over illegale vergaderingen van driehonderd man, over bewijzen waarmee men zijn revolutionaire gezindheid kon laten vastleggen, over relletjes naar aanleiding van deze bewijzen, over een proces tegen een bakker die weigert belasting te betalen, over de formatie van drie bataljons soldaten uit Trévoux en omgeving, over de installatie van een nieuwe rechter, ene d’Eustache.

Eerst las ik alleen maar in het wilde weg, later legde ik er de samenvattingen van Morel naast en begon pas te lezen wanneer ik sporen van de twee schrijfsters hoopte aan te treffen. Niets gevonden. Brieven van Merlino, Albitte, Vernay. Affaires over de legering van militairen en of er in 1794 wel of niet een guillotine in Trévoux moest worden opgericht. De prijs van meel. De onrust die ontstond toen de regering in Parijs de prijzen van levensmiddelen verhoogde. Relletjes hierover. Ik schreef uit een kroniek de namen van de slagers in Trévoux uit 1786 over: Pierre Poncet, Longin, J. Lacroix, Alexis Poncet, Didier Denojean, Raby, François Bonnerue, Claude Lacroix, Etienne Priola. Wat wil ik hiermee bereiken? Sporen, sporen, sporen.

Daarna weer de politiek. De oprichting van de Société des Bons Républicains Sansculottes in oktober 1793, vlak na de val van Lyon, door Toilet (voormalig priester in Trévoux), Bouclet (kapper en pruikenmaker in Trévoux) en Eustache (niet te verwarren met de rechter), om de revolutie veilig te stellen zoals men het toen noemde. In alle steden, stadjes en dorpen in Frankrijk werden dit soort comités opgericht, tot in de kleinste gehuchten, bijvoorbeeld in het dorp Thoissey (niet meer dan 800 inwoners) dat op ongeveer 15 kilometer van Trévoux ligt. Waren de schrijfsters er lid van? Ik ben gestopt en luisterde naar de geluiden in de zaal: geritsel als van duizenden muizen die in papieren snuffelen op zoek naar iets eetbaars: overblijfselen van honderden jaren terug, vergeten kruimels, druppels opgedroogd zweet van de klerken die deze papieren ooit bij elkaar schreven. Af en toe dof gedreun alsof iemand buiten het gebouw niet een hamer op een stapel jute-zakken inslaat. Niemand loopt hier, men bladert, ik heb geen idee van wat er wordt geschreven. Men zoekt. In archieven is alles vindbaar. Aan de tafel verderop werken de vrouw en de twee mannen. Ik voel me vuil, heb honger.

 

Een uur later, de vrouw kwam bij mijn tafel staan en wenkte me mee te komen. ‘Viens, viens’.

Ik wilde vragen hoe ze heette, maar durfde het niet. Haar gezicht ineens zo stralend als een kuise non. We liepen het gebouw uit, de mannen gingen mee, ze gaven me een hand en noemden hun namen: Dondin, Chalandon. Mijn naam klonk belachelijk, ze zeiden hem niet hardop. Alleen Chalandon droeg een hoed, zwart, te klein, wanneer je hem aanstootte liep hij de kans dat de hoed zou vallen. We liepen door de straten van Bourg, warm, blauwe lucht met wolkenslierten, kwamen bij de grote marktplaats waar ik vannacht al geweest was en waar nu stalletjes waren: kaas, groente, een kleermaker, touwmakers, pannen. Een horlogemaker. We aten in een café, achterin de zaal aan wankele tafels, allemaal hetzelfde eten, niemand kwam vragen wat we wilden eten. Wijn uit een groene fles. Dondin, Chalandon en de vrouw praatten zachtjes met elkaar. Over eten, eerst, daarna over verloren gegane boeken. In de stad was een gebouw gebombardeerd waar duizenden boeken waren, vrijwel alles verbrand, de resten waren opgehaald met jeeps van het Amerikaanse leger en weggebracht. Iemand had het gezien. Dondin vertelde dat hij na de oorlog bij Langres duizenden Duitse soldaten langs had zien lopen, ‘comme des bêtes, comme des bêtes’, met slepende voeten, blootvoets soms en vaak lopend op houten plankjes die met touwen onder de voeten waren gebonden, ‘s-Nachts sliepen ze in het veld, ‘comme des bêtes’.

Wat kwam ik in Bourg doen? Chalandon vroeg het. En weer vertelde ik het: Nederlandse schrijfsters, in Trévoux, ze maakten de revolutie mee, wisten van de slachtpartijen. Wat deden ze in Trévoux? Wie kenden ze? Waarom waren ze hier? Wat gebeurde in Trévoux? Dat ik een roman erover wilde schrijven.

‘Je voudrais écrire un roman.’

De zin klonk potsierlijk en ongeloofwaardig, zinloos en absurd. Ik wil een roman schrijven, het leek ineens zinloos, zoals alles hier zinloos lijkt, de gezichten, het café, het archief. Wat had me ertoe gebracht hierheen te gaan? Niets verteld over madame Ravanel. Est-ce que vous connaissez une familie nommé de Ravanel? Ik moet mijn mond hierover houden. Het verleden zoemt in mijn oren en mijn bloed. Niet verteld over de familiedag in Den Haag. Niets over nazaten.

Of ik Albitte al in de papieren was tegengekomen? Chalandon vroeg het. Albitte, ja, de naam herinnerde ik me, ‘missionaire revolutionaire’. Na de val van Lyon maakte hij Trévoux en omstreken onveilig, ik had over hem gelezen bij Philippe le Duc. De Attila van l’Ain.

‘C’était un monstre,’ zei Chalandon, ‘un bourreau monsieur, un bourreau.’

Daarop een langdurige en onverstaanbare discussie tussen de drie, volgens de vrouw viel het mee met Albitte, ze noemde iemand die het anders zag, praatte op me in, tegen me aan:

‘Albitte, n’était pas un bourreau, au contraire, c’était un vrai revolutionaire, un vrai.’

Kenden Betje en Aagje Albitte? Ik wist het niet. Ze zouden me dingen laten lezen, zeiden ze. Wandaden of wanhoopsdaden, geen wandaden volgens de vrouw. In Lyon was hij er niet bij geweest toen de moorden plaatsvonden. Welke moorden? Die van de mitraillades op het galgenveld. Waren Betje en Aagje daarbij betrokken geweest? Ik weet het niet, zei ik.

‘Je ne sais pas.’

 

Vanaf 1792 was het onrustig in en vlakbij Lyon, af en toe sloeg die onrust op Trévoux over, dan deden de wildste geruchten de ronde. In de archieven zijn er nog sporen te vinden, bijvoorbeeld wanneer er burgerwachten werden ingesteld tegen vermeende gedeserteerde troepen uit het Franse Alpenleger, die er helemaal niet waren. Maar er zijn ook gebeurtenissen die rechtstreeks met Lyon te maken hebben. Gevluchte gevangenen uit Lyon worden in 1794 in Trévoux opgepakt en in Lyon geëxecuteerd. Wanneer de prijzen in Lyon stijgen, blijft Trévoux niet achter. De onrust in Lyon is niet zozeer politiek getint maar vooral economisch. De zijde-industrie ligt stil, de grote hoedenindustrie is haar omzet kwijt omdat het dragen van hoeden in Frankrijk verdacht is: wie al te exorbitante hoeden draagt behoort tot de adel. De achterdocht neemt toe en toe, het archief bevat een lijst met ‘verdachten, onbekenden en geëmigreerden’ uit Trévoux. Met die laatste groep bedoelde men leden en aanhangers van de adel die na de dood van Lodewijk xvi gevlucht waren. Betje en Aagje ontbreken.

Volgens Hendrika Ghijsen in Dapper Vrouwenleven hebben Betje en Aagje in die tijd Lyon verschillende malen bezocht. Wat deden ze er? Hoe reisden ze erheen? Hoe zorgden ze ervoor langs de verschillende wegversperringen te komen? Hadden ze vrijgeleides, bewijzen van Goed Gedrag? Als je die niet had, kwam je nergens langs. Waren ze niet extra verdacht omdat ze buitenlanders waren? Misschien kon je tussen 1787 en 1792 nog wel redelijk ongestoord naar Lyon reizen, maar vanaf de afzetting van Lodewijk xvi in augustus van 1792, het begin van de nieuwe jaartelling, en vooral na diens executie op 21 januan 1793 werd het steeds moeilijker. Iedereen was verdacht, streek- en stadsgenoten begonnen elkaar aan te geven, bij het geringste was je een aanhanger van het koningshuis en dus rijp voor op z’n minst de gevangenis. Ongetwijfeld waren ook alleen reizende Nederlandse dames die nauwelijks Frans spraken zeer verdacht.

De onrust in Lyon steeg tot kookhitte, af en toe braken er rellen uit, zelfs moordpartijen, koningsgezinden en radicale jakobijnen bestreden elkaar, daarbij gestimuleerd door oproeren in andere steden zoals Marseille en Toulon. Tussen december 1792 en mei 1793 hadden de jakobijrien in de stad de macht, er werd na de dood van de koning een groot volksfeest gevierd, veel Lyonezen, vooral de rijkere burgers verlieten de stad, ze zagen het onheil aankomen. Charlier was de grote man van de revolutie. Hij was geen radicaal, probeerde de tegenstellingen te overbruggen maar slaagde er niet in.

[In de kantlijn:] Zeer geschikte figuur voor roman: Betje en Aagje ontmoeten Charlier op een feest in Lyon; grote dansscène. Ook Albitte als romanfiguur gebruiken.

Vanaf mei keerden de kansen zich tegen de revolutie. Leden van de arbeidersbeweging in Lyon, maar ook royalisten en hun aanhang, namen de macht van de revolutionairen over. Ook nu gingen veel mensen weg.

Charlier werd gearresteerd en op 15 juli 1795 zelfs geguillotineerd, tijdens een plechtigheid waar Franse geschiedenisboeken nog steeds schande van spreken. Op de Place Bellecour, het grootste plein van Lyon, werd hij ten overstaan van duizenden ter dood gebracht. Soepel ging het niet: ook na vier pogingen slaagde men er niet in het hoofd van zijn lichaam te scheiden. Wat er aan de hand was, is nog steeds niet duidelijk. Waarschijnlijk was het mes van de guillotine domweg te bot, of misschien had men nagelaten de haren uit zijn nek weg te scheren. Uiteindelijk besloot de beul met een mes het hoofd van het lichaam los te snijden. Het geschreeuw en gejoel van de steeds maar aanzwellende menigte kan men zich voorstellen. Lyon was in opstand en de regering in Parijs besloot het leger erop af te sturen, het hele land was in rep en roer.

Drong dit allemaal tot Trévoux door? Zonder enige twijfel. Iedereen wist wat er gebeurde. Mensen als Betje Wolff en Aagje Deken en zeker hun Franse vrienden en kennissen waren goed op de hoogte, al was het alleen omdat er kranten verschenen, onder andere de tamelijk jakobijnse Le Journal de Lyon, die ook in Trévoux werd gelezen, exemplaren liggen hier in het archief.

[In de kantlijn:] Scène in het boek waarin men deze krant leest.

Het woord krant is een groot woord, het blad lijkt weinig op De Haagsche Courant of het Handelsblad van nu. Het bestond uit hoogstens 8 in vieren gevouwen en opengesneden foliovellen en telde dus 32 pagina’s. Informatie genoeg in ieder geval.

Iedereen hoorde op 10 augustus in Trévoux de kanonnen bulderen toen Franse regeringsgetrouwe troepen vanaf de heuvel Croix-Rousse een verwoestend bombardement op Lyon begonnen. Die bombardementen begonnen om één uur ‘s nachts en hielden iedere dag pas op als het licht begon te worden. Het gedreun en gedaver moet tot binnen de muren van Trévoux te horen zijn geweest, zoals de bombardementen op het Ruhrgebied in 1944 ook in het oosten van Nederland te horen waren.

Wat deden Betje en Aagje? Vermoedelijk zo weinig mogelijk. Heel stil zitten. ‘Naar binnen en de deuren dicht,’ schrijft Guillon de Montléon in 1796 in een van de eerste ooggetuigenverslagen van die bombardementen. Trévoux was trouwens aardig antirevolutionair, zelfs wel enigszins royalistisch, tot aan het bombardement van Lyon hadden veel leden van de adel het niet nodig gevonden ervandoor te gaan. Wel was al op 24 maart 1791 een eerste jakobijnenclub opgericht, daarover verschijnen ook berichten in de archieven. ‘La Société des Amis de la Consititution de Trévoux’ heette de club voluit. Philippe le Duc heeft in zijn geschiedenis over de streek weinig goede woorden over voor deze vereniging, je kon volgens hem de oprichters maar beter in de Saöne onderdompelen, ‘dan zou hun opgewonden gedrag tenminste een beetje bekoelen’. Erg veel invloed hadden ze nog niet, maar een paar maanden later schreven ze wel een rellerig stuk over steun aan de troepen van de Conventie die volgens hen in Trévoux moesten worden gelegerd. Ze vonden dat iedere ware revolutionair verplicht was soldaten in huis te nemen.

Zou het oog van dit soort figuren niet ooit gevallen zijn op dat leuke lusthof Corcelles waar die twee buitenlandse dames toen zo gezellig bijeenzaten? Ook al beweerden die bij hoog en bij laag dat ze voor de revolutie waren, ze woonden wel onder verdacht fraaie omstandigheden. Zou niemand ooit op de gedachte gekomen zijn dat het spionnen waren of, nog erger, stiekeme royalisten, wie maar eens een lesje moest worden geleerd? Was daar niet ruimte voor minstens een regiment uitgeputte Alpentroepen? Erg praktisch was dat huis niet, het bestond alleen uit een grote zaal plus een paar kleinere ruimtes. Maar misschien kon je in die grote zaal kanonnen neerzetten of paarden stallen, de officieren in de overige ruimtes. De soldaten konden dan in de tuin bivakkeren. In 1791 was de tijd waarschijnlijk nog niet rijp voor dit soort gedachtes, maar de dood van de koning, het beleg en de val van Lyon veranderde alles. Radicale krachten begonnen zich ook nu al flink te roeren.

Le Duc vertelt in zijn forse antirevolutiegeschiedenis het verhaal uit die tijd van een kapper in Trévoux die al in 1792 vond dat de adel en haar aanhang uit Trévoux op een boot naar Engeland moest worden verscheept. Was dit Bouclet, die ik in de archieven tegenkwam? ‘Décembre 1792: Nomination du Conseil général de la Commune: Eustache président; Bouzon procureur; Chatagnier, Quillon, Bouclet, Picotin, Gravillon; Longiri, secrétaire’. Iedere keer dat ik de namen uitspreek hoor ik zacht gefluister, vrouwenstemmen, voetstappen over de kriskras gelegde klinkers van Trévoux, zie ik handen die elkaar vasthouden.

E-mail september 2002

 

Van:

S. Gorter-Jorissen

Aan:

M. van Veen-Gorter

Onderwerp:

bericht

 

Dag Martha, dank je wel voor je e–mailbericht, ik ontving het in goede orde. Ik heb nog niet zo lang internet en e–mail, maar het begint al te wennen. Ik heb Vincent nog niet alles verteld over wat er vroeger in Trévoux is gebeurd. Ik ben trots op hem dat hij contact met je zocht. Hoe gaat het verder met je?

Ik werk niet meer in het onderwijs. Na de lerarenopleiding werkte ik eerst een tijdje als lerares Duits in Amersfoort, ook nog even in Soesterberg, maar na een paar jaar ben ik een heel andere kant op gegaan. Ik werk nu op een ingenieurs- en aannemersbureau in Amersfoort, ik verzorg tekeningen en maquettes en ik ontwerp de stands voor de grote presentaties die wij een paar keer per jaar doen (in de RAI en in Rotterdam, de Ahoy’). Erg leuk werk. Ik ben niet hertrouwd, heb ook geen vriend, na Jan wilde ik dat niet meer.

Vincent heeft een nieuw vriendinnetje, de dochter van zijn hoogleraar. Ze heet Miesje, leuke naam. Ik heb haar nog niet ontmoet, maar het is ook niet zo erg lang aan. Ik vond het altijd jammer dat wij na de dood van Jan geen contact meer hadden, jammer ook dat Vincent niet meer bij je kon logeren. Hij moest kort na Jans dood tijdelijk bij mijn broer Frans wonen, ik had toen een zware inzinking. Daar heeft hij geen goede tijd gehad. Vincent was nog jong toen Jan stierf, hij snapte er niet veel van, kon er slecht tegen.

Hoe is het met Susan? Die zal nu toch ook wel ruim in de veertig zijn? Zou je echt willen dat Vincent en ik op 5 november komen? Denk er nog rustig over na. Ik weet niet zeker of Vincent kan, hij wil een paar weken naar Frankrijk, naar Trévoux, voor zijn onderzoek. Maar misschien kan hij het zo plannen dat hij in november weer terug is. Ik hoop weer iets van je te horen.

 

Met hartelijke groet van Stientje Gorter

Brief van Vincent Gorter aan Mies Halbertsma

 

Harlingen, oktober 2002 Liefste Mies,

Ik schrijf deze brief in een soort Indonesisch restaurant bij de haven van Harlingen, het is helemaal nieuw, vanbuiten ziet het er niet Indonesisch uit, binnen ook niet, maar toch heb ik net een loempia gegeten die heel behoorlijk was. Het is nu een uur of half vijf ‘s middags. Vanochtend had ik een geweldige kater omdat het vannacht met die Italiaanse monteurs wel wat laat werd. Eerst een paar Leeuwarder cafés in en daarna op de kamer nog even wat gebruiken. Verschrikkelijk gelachen.

Ik ken nu heel wat woorden voor seks in het Italiaans. Leuke jongens. Weet je wat ‘kut’ is? Fica. En ‘pik’? Cazzo. Mooie woorden. Ik zit hier al een tijdje, heb eerst een brief aan je vader geschreven over de stand van zaken.

Het gaat goed met het onderzoek. Ik vermaakte me urenlang in de Provinciale Bibliotheek en in het Rijksarchief. Honderden namen, honderden verhalen, je weet hoe het gaat niet onderzoek, van het een komt het ander. Die schrijfsters gingen met de raarste figuren om, dat is wel duidelijk. Vooral ene dominee Staal, dat was een interessant figuur. Die deinsde nergens voor terug, vocht zich letterlijk kerken binnen en sloeg er als het hem even uitkwam gewoon op los. Als je in die tijd voor de revolutie was, moest je wel tegen een stootje kunnen. Lasterpraatjes waren nog het minste, reken maar dat in die deftige huizen van de dames en heren patriciërs werd samengezworen tegen de Keezen, zoals de revolutionairen toen heetten. Maar Staal liet zich bepaald niet onbetuigd.

Hoe meer roddelpraatjes ik over hem tegenkom, hoe meer ik van hem begin te houden. Ik ben benieuwd wat je vader ervan vindt. Je moet je maar voorstellen wat het betekende als je in die tijd vond dat de adel al zijn geld moest inleveren en dat het aan de armen moest worden gegeven. Staal meende het serieus. Maar als politicus was hij geen succes, een draaikont, roddelaar, onbetrouwbaar tot en met, in staat om zijn eigen moeder een politiek oor aan te naaien. Zo iemand zouden we nu een actievoerder noemen.

 

Vanmiddag ben ik met kater en al maar eens Harlingen in getrokken, op zoek naar nazaten van de familie Volkert van der Plaats, aan het eind van de achttiende eeuw boekhandelaar en drukker te Harlingen. Je weet maar nooit wat je vindt. In september 1798 schreven de schrijfsters hem een dankbrief voor de goede zorgen want ze hadden bij hem gelogeerd.

 

Nooit zullen wy de eer en het plaizier door Friesland ons aangedaan, nooit ook die genoeglyken avond (met de nacht daar-by), met u, uwe verplichtende vrouw en waarde vrienden doorgebracht, vergeeten; en het zal ons altoos een waar genoegen zyn iets ten blyken onzer erkentennis voor u te kunnen verrichten. Wy bedanken u ook voor de bezorging van de cajuit. De schipper en zyne knegts, wat men ook gezegd heeft van hunne buffelachtigheid, konde niet beleefder en gedienstiger weezen.

 

Het is niet duidelijk of ze bij het vertrek uit Friesland bij Van der Plaats logeerden of ook al bij aankomst. Buijnsters houdt het op een logeerpartij bij aankomst uit Holland, en Van der Plaats zou volgens hem een paar maanden later gezorgd hebben voor een plaats op de boot terug over de Zuyderzee. Het is evengoed mogelijk dat ze ook de nacht voor hun vertrek bij de Van der Plaatsjes logeerden. Ze schreven in diezelfde brief trouwens nog iets over de overtocht en dan vooral over het ongedierte dat zich aan boord van hun schip bevond, leuk om te lezen. Daar gaat ie weer, dit stukje even overschrijven, ik moest er wel om lachen:

 

Men kan niet zeggen dat hy (die schipper dus) van zyn schip zyn afgod maakte; men zou hem lasteren indien men hem van Friesschen of Hollandsche kraakzindelykheid beschuldigde. In het huis van een philosoof kan het zo beestig morsig niet zyn, als het in deze cajuit was. de Bedden?-O myn Vriend, geen vyf minuuten hadden wy ons hoofd op dezelve nedergeleid, of het kleine vee (de vlooien dus!) wandelde (zo parmantig over ons Lichaam, als onze Kapitein met zijne Domistieken op het verdek, wy amuseerden ons echter schoon met een bruiloft of Burger Maaltyd die in het veronder gegeeven wierd. Ik geloof dat de Rotten (ze bedoelt ratten) en muizen zich verbroederde, ten minste, een luik open doende zag ik deeze Burgers uit het Ryk der Dieren zich onderling onthaalen op eene Oud Vaderlandsche Maaltyd, en even als onze Burgemeesters van de vyftiende en zestiende Eeuwe zich met ‘s lands producten, voor al met Friesche en Hollandsche kaas, geneeren.

 

Die Volkert van der Plaats was weer zo’n politiek heethoofd waar de dames nu eenmaal graag mee omgingen. Je moet hem niet onderschatten, hij stond ook in Holland bekend als een gerenommeerd drukker en boekhandelaar. Hij zat nog een tijdje na september 1798 in de gevangenis wegens opruiing. En eerder, in 1796, liet het plaatselijk bestuur na een inval bij deze figuur opruiende pamfletten over verkiezingen op straat verbranden. Hij had een goede opvoeding genoten en sprak vloeiend Frans. Dus wat je noemt een grootheid. Ze zullen er die avond en nacht wel fors hebben gediscussieerd met andere plaatselijke kopstukken en in ieder geval ook zijn boekhandel en wie weet zelfs zijn drukkerij hebben bezocht, die vroeger in de Hof straat waren gevestigd maar nu zijn verdwenen. Geen spoor te vinden.

Er wonen nu nog achttien Van der Plaatsen, dat had ik gisteren al via internet uitgezocht, waaronder twee zeilmakerijen. Ik belde iedereen op en vroeg of men wel eens van de boekhandel Van der Plaats had gehoord, zomaar, zonder uitleg, zonder het over de achttiende eeuw te hebben. Als ik het allemaal bij iedereen had moeten uitleggen had ik wel een extra week hier kunnen blijven. Er waren er vijf die er wel eens van gehoord hadden, dus daar ben ik naartoe gegaan.

De eerste Van der Plaats is een leraar Scheikunde, hij deed zelf open. Een walm pijptabak vloog me tegemoet, die man stond rustig in de deuropening een pijpje te dampen. Hij liet me niet binnen. Ja, boekhandel Van der Plaats, was dat niet de boekhandel die vorig jaar op de Turfmarkt had gezeten en nu weg was? Nee, die bedoelde ik niet, ik bedoelde een oude boekhandelaar uit het einde van de achttiende eeuw. Of een drukkerij. Daar had hij nog nooit van gehoord. Goeiemiddag meneer.

De tweede Van der Plaats woont zo ongeveer bij hem op de hoek, het duurde een tijd voordat hij opendeed, maar eindelijk was hij er dan. Nee, ook hij wist van niks. Ja, Van der Plaats, dat was een boekhandel geweest, dat wist hij wel, was die niet naar Leeuwarden verhuisd? O, een veel oudere boekhandel? Nee, daar had hij nog nooit van gehoord. Ook hij piekerde er niet over me binnen te laten. Een stokoude man met een knijpbrilletje op, tussen zijn benen stond een piepklein wit hondje de hele tijd naar me te grommen en als ik me iets te veel bewoog, probeerde het in mijn schoen te bijten. Nou dag meneer.

De derde Van der Plaats woont aan een grachtje dat parallel aan de hoofdwinkelstraat loopt. Een vrouw van een jaar of veertig. Zij liet me wel binnen. Of ik voor een enquête kwam? Nee. Ik mocht in de eetkamer plaatsnemen, ze ging tegenover me zitten en bekeek me van top tot teen alsof ik helemaal gekeurd moest worden. Boekhandelaar Van der Plaats, ja, die kende haar man wel, die had zich met de geschiedenis van Harlingen beziggehouden. Zocht ik een speciale Van der Plaats? Maar er waren wel erg veel Van der Plaatsen in de omgeving. Alleen al in Franeker woonde nog eens veertien families met die naam en dan had ze het nog niet eens over Metslawier en Dronrijp. Er waren vroeger meerdere boekhandels van die naam geweest. Volkert van der Plaats? Nee, daar had ze nog nooit van gehoord maar ze zou het even aan haar man vragen, die werkte in de zeilmakerij.

En hup, verdwenen was ze, even opbellen. Na een paar minuten kwam ze terug, nee, haar man wist het ook niet, die kende wel een tabaksfabriek Van der Plaats, van uit de negentiende eeuw, die had hier om de hoek gezeten, ja, vroeger waren er tabaksfabrieken in Harlingen geweest. Ze wilde ook nog weten waar het allemaal precies voor was en toen heb ik haar maar even iets op de mouw gespeld, dat het over twee verzetsstrijdsters ging die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Harlingen onder de namen Betje en Aagje vroeger bij ene Van der Plaats in het verzet hadden gezeten en over wie ik een onderzoek deed. En dat het allemaal erg belangrijk was, in verband met herinneringen aan die oorlog. Nou, dat begreep ze graag, maar ze kon me verder dus niet helpen. Goedemiddag dan maar.

Bij de vierde Van der Plaats zag ik wel een gordijn bewegen toen ik aanbelde, maar er werd niet opengedaan. Zou hij of zij gewaarschuwd zijn? Ik kreeg langzamerhand het idee dat die Van der Plaatsen gewoon bezig waren me een rad voor ogen te draaien. Allemaal de onnozele hals uithangen, maar ondertussen.

Ik kreeg nog gelijk ook Miesje, want bij de vijfde Van der Plaats zat er een agent in uniform pontificaal op me te wachten. Op mij! Wat dat gevraag over Van der Plaats allemaal te betekenen had. Alsof ik een handelaar in zeehondjesbont ben. Blijkbaar had deze Van der Plaats, een man van een jaar of zestig met een vreemde vooruitstekende onderkin, de politie gebeld. Ik had bij de vorige Van der Plaatsen allerlei verhalen opgehangen die weinig met mijn echte bedoelingen te maken hadden, dus nu moest ik toch met mijn billen bloot. Daar zaten we, met z’n drieën opgepropt in een klein kamertje, aan een laag rond tafeltje. Aan de wand tegenover me hing een raamwerk waarop allemaal portretten, pentekeningen, foto’s van voorouders waren geprikt, tientallen gezichten, sommige bruin verkleurd, andere bijna verdwenen van ouderdom. Deze Van der Plaats had de familiegeschiedenis blijkbaar goed bijgehouden. Hij praatte trouwens Fries met die agent. Thee of koekjes waren er niet bij. Dus vertelde ik nu maar iets over mijn onderzoek, over Betje Wolff en Aagje Deken die hier ruim tweehonderd jaar geleden bij drukker en boekhandelaar Van der Plaats hadden gelogeerd, dat ik als hobbyist bezig was met een soort biografisch onderzoek, gewoon voor de lol. Ik had absoluut geen zin te vertellen waar het mij precies om ging.

Toen die agent mijn naam vroeg heb ik gezegd dat ik Wytze de Jong heette en uit Venlo kwam, dat mijn ouders Friezen waren en dat ik daarom regelmatig in Friesland kwam. Een identificatie had ik jammer genoeg niet bij me, zei ik. Ik moest wel mijn adres opgeven, Mauritsstraat 24 heb ik gezegd, nu maar hopen dat die in Venlo bestaat. Daarna ontspanden ze allemaal en vertelde Van der Plaats dat Volkert van der Plaats hier inderdaad in de achttiende eeuw een boekhandel annex drukkerij had gehad, hij wist ook dat Betje en Aagje bij die voorouder van hem hadden gelogeerd, dat had hij uit de biografie van ene Buijnsters opgevist. Kende ik die? Nee, die kende ik niet. En of ik wist dat Van der Plaats drukwerk verhandelde op België, Duitsland en Frankrijk? Hij wees me een plaatje aan op dat familieraamwerk. Volkert van der Plaats, zei hij trots. Geen echte tekening, maar een schaduwportret, een tekening van zijn contouren, dat was een ware rage in de achttiende eeuw, van Betje en Aagje is door Groenia ook zo’n portret gemaakt, maar dat is uit de oude pastorie in Midden-Beemster gestolen. Vermoedelijk was dit ook van hem maar dat kon ik vanaf mijn stoel niet zien.

Verder vertelde Van der Plaats niet veel. Het ijs was wel gebroken, blijkbaar geloofden ze mijn verhaal en ik had niets illegaals gedaan. Verdere inlichtingen kon hij me niet geven, er was van dat bezoek aan zijn voorvader niets overgebleven, voorzover hij wist. Alleen die brief dus die Betje later had geschreven.

Maar nu komt het. Buiten vertelde die agent dat er ongeveer een jaar geleden ook al iemand bij de Van der Plaatsen was langs geweest, ook met een verhaal over een onderzoek naar Betje en Aagje. Die had het over ‘illegale boekwerken’ gehad, met vieze plaatjes erin en rare verhalen. Iemand uit Amsterdam, hij had een petje op gehad. Vandaar dat de familie een beetje wantrouwig was geworden. Blijkbaar is er nog iemand bezig met een onderzoek naar Betje en Aagje!! Hoe vind je het? Wie zou het zijn en wat onderzoekt hij? ‘Illegale boekwerken’, ‘met vieze plaatsjes’. Pornografische boekjes? Betje en Aagje in de porno? In ieder geval kon ik gewoon gaan.

Straks reis ik terug naar Leeuwarden, ik heb een afspraak gemaakt met die landbouwman uit Wageningen die de namen Wolff en Deken in juridische stukken is tegengekomen, ik durf er alles onder te verwedden dat het hier om onze dames gaat en ik vermoed dat ze niet alleen voor de lol en de politiek in Friesland waren, maar ook voor zaken. En er zijn nog meer netwerkresten die ik hier na wil trekken. Betje en Aagje waren er goed bekend met ene Beekkerk, alweer zo’n kleurrijk figuur die bij de revolutionaire beweging een grote rol speelde. Hij was betrokken bij de onderdrukking van de Kollummer Opstand van 1797 en in de Ryrnbrief van de dames speelt hij een rare rol als lijkenschenner.

Mijn kater begint nu gelukkig terug te lopen maar vandaag ga ik eens rustig aandoen met de drank, dat lijkt me verstandig. Dag lieverdje, nu weet je alles, niet tobben hoor, je gaat heus niet gauw dood, doe je de groeten aan je vader als je hem ziet? Hoe is het in de schoonheidssalon? Mag ik een keer komen kijken hoe het daar werkt? Misschien wil je me wel een permanentje geven. Je Vincent. Kusjes!! (Gooi deze brief niet weg s.v.p., er staan dingen in die ik later nodig heb.)

Archief Jan Gorter

 

Veroordeelden en geëxecuteerden in Lyon tussen de 1e en de 29e frimaire van het jaar II (tussen 21 november en 19 december 1793),

Jean-Marie Terriër, hoedenmaker guillotine Etienne Guignard, kapitein van de gendarmerie guillotine Jean-Suzanne-Martin Duclaux, linnenmaker guillotine Pierre-Joseph Binard, bode guillotine Jacques-Amable Gasinère, caféhouder guillotine Jean-Baptise Baille, handelaar guillotine Guillauine Compagnon, drogist guillotine Antoine Courbon-Montviol, leraar guillotine Claude Gros, azijnmaker guillotine Etienne Fichet, blikslager guillotine Henn Ferlat, spiegelmaker guillotine Pierre Lapérouse, zijdewerker guillotine Jacques Rivoire, zijdewerker guillotine Pierre Badger, zijdewerker guillotine Lambert Hinques, graveur guillotine volgen 120 namen]
Antoine Chuard, hoedenmaker massafusillade Jean-Claude Cizeron, bibliothecaris massafusillade Thomas, Raymond, pruikenmaker massafusillade Pierre Clérico de Janzé (vader) edelman massafusillade Jean Clérico de Janzé (zoon) edelman massafusillade Camille Clérico de Janzé (zoon) edelman massafusillade Pierre Thierry, zijdewerker massafusillade Joseph Vernon, rentenier massafusillade Louis Jome, pruikenmaker massafusillade Claude Danguin, herbergier massafusillade François Michalet, zijdewerker massafusillade Claude Dubost, klokkenmaker massafusillade Théofrède Sauron, kleermaker massafusillade Aubert Gobin, slotenmaker massafusillade volgen 630 namen]
Brief van P. Buijnsters aan het Huizinga Instituut te Amsterdam

 

Ter attentie van prof. dr. D.R. Smeding

Molenhoek, oktober 2002

 

Beste Dick,

 

Via via hoorde ik dat je in een adhoc-commissie zit die binnenkort moet beslissen (eind oktober als ik het goed heb) over nieuwe onderzoeksplaatsen aan je instituut. Er hadden zich bij de gewone procedure twee kandidaten teruggetrokken, werd me verteld. Ik hoorde van Hans Halbertsma dat ene V. Gorter een van de kandidaten is. Ik begrijp dat hij een ‘netwerkonderzoek’ doet naar Betje Wolff en Aagje Deken. Daarbij meent hij zich enige vrijheden te kunnen veroorloven over ‘achterliggende geheimen’ en ‘sporen’ uit hun verleden. Jij kent uiteraard de opzet van zijn onderzoek. Hij beroept zich op werk van Ginzburg en Streppolt, niet de meest onbesproken geleerden zoals je weet.

Zelf stel ik me altijd open voor feiten die een nieuw licht op het leven en werk van Wolff en Deken kunnen werpen, maar in dit geval gaat het mij allemaal wat te ver. Gorter meent te kunnen aantonen dat zij zich bezighielden met allerlei ‘dubieuze praktijken’ en dat vooral hun verblijf in Trévoux nog veel ‘duisters’ bevat dat ‘aan het licht moet worden gebracht’. Je weet dat er over Trévoux niets meer te melden valt dan wat ik al gedaan heb, je kunt er rustig van uitgaan dat ik alles over dat verblijf op een rij heb gezet en dat er verder niets ‘nieuws’ te verwachten valt.

Ik wijs je erop dat het onderzoek van Streppolt naar leven en netwerken van George Washington in de Verenigde Staten bijzonder veel ophef veroorzaakte (zie bijgevoegd artikel uit The New York Times van afgelopen februari). Ik heb dat onderzoek kortgeleden gelezen en het hangt aan elkaar van nauwelijks gestaafde beweringen en archiefvondsten. Mij lijkt het de moeite waard na te gaan waar Streppolt het allemaal vandaan haalde. George Washington homoseksueel en in zijn jeugd valsemunter en smokkelaar van tapijten. Toe maar! De minachting die Streppolt laat doorschemeren over archiefonderzoek gaat alle perken te buiten.

Het is uiteraard niet mijn bedoeling de meningsvorming binnen de commissie te beïnvloeden, maar in dit geval wilde ik toch enige opmerkingen maken. Het onderzoek van Gorter kan ons vak in diskrediet brengen. Ik schreef ook collega Halbertsma hierover een brief, hij is dus op de hoogte van mijn bezorgdheid.

Overigens begreep ik dat de minister van Onderwijs (ken je haar, ze is een oud-leerlinge van me) een paar nare bezuinigingsmaatregelen voor je Instituut aankondigde. Ik zit in de adviescommissie van het ministerie die de nieuwe maatregelen op hun wenselijkheid moet toetsen. Wees ervan overtuigd dat ik me tegen de bezuinigingsmaatregelen zal verzetten.

 

Met hartelijke groet

Piet Buijnsters

Dagboek Jan Gorter

Trévoux, mei 1955

 

Ik schrijf dit in het archief, aan het einde van de middag in een schrift waarin ik lijntjes heb getrokken, af en toe slijp ik mijn potlood, als de punt afbreekt slijp ik verder en verder. Een goeie pen is er niet. Niemand let op me, het gesuis van de stilte vergeet ik af en toe. Ik moet dingen vastleggen anders ben ik thuis alles direct vergeten. Het verleden lijkt zich steeds verder terug te trekken. Ondoorgrondelijker te worden. Hoe zei Huizinga het: ‘Het verleden lijkt misplaatst voor wie in het heden leeft.’

Zal ik morgenochtend de trein tenignemen naar Trévoux? Ik weet niet waar ik vannacht moet slapen. Weer in het station of ergens in de tuin van een al of niet verlaten huis? In het archief belde ik op, de telefooncentrale in Bourg was kapot, werd omgeleid via Chalons, niemand aan de telefoon gekregen. Martha zal ondertussen woedend zijn. Ik las de hele dag stukken uit het archief, niets over Wolff en Deken, wel over onlusten in Trévoux, moeilijkheden, relletjes in de omgeving. Kwam de naam Merlino tegen. Is dat de Merlin waar Hendrika Ghijsen het over heeft in Dapper Vrouwenleven, die er volgens haar voor zorgde dat de dames niet werden uitgewezen? In het archief kom ik wel brieven tegen van Merlino, maar nooit van Merlin. In een encyclopedie vind ik een beschrijving van Merlin, bijgenaamd Merlin de Douai. Had die iets met de dames te maken? Hij was bestuurder in Parijs, een hoge revolutionaire ome, die eerst Robespierre steunde en zelfs wetten uitvaardigde die, volgens de encyclopedie, de terreur van 1794 rechtvaardigden. Later viel hij Robespierre af en wist na diens val zijn hachje te redden, op zich een knappe prestatie. Na de val van Napoleon moest hij vluchten. Waar ging hij heen? Eerst naar Nederland, waar hij een paar jaar in Den Haag woonde, dat geeft te denken. Kende hij figuren uit de kennissenkring van Betje en Aagje?

Veel waarschijnlijker lijkt me dat Hendrika Ghijsen zich vergist en dat ze steun kregen van Merlino, die vlakbij Trévoux woonde, die net als Merlin afgevaardigde was in de Nationale Conventie van Parijs en tot de linkervleugel van de jakobijnen hoorde. Merlino was politiek van veel minder belang, hij vertegenwoordigde het département de l’Ain waartoe ook Trévoux behoorde. Hij stemde voor de doodstraf (zonder beroepsmogelijkheid) van Lodewijk xvi. Hij zorgde voor de onderdrukking in Farems van de sektarische onlusten rondom de gebroeders Bonjour.

Deze Merlino, daar gaat het om [in kantlijn:] uitzoeken, romanfiguur van maken. Ik weet niet of ik hier kan blijven zitten, ik voel me vies, hongerig. Ik ben verschillende keren bijna in slaap gevallen, de jonge vrouw was er niet. De stilte en het zwijgen beginnen in het archief angstaanjagende vormen aan te nemen, alsof ik op mijn doodsvonnis zit te wachten.

Onder kohiernummer 43 uit ‘an n’, het jaar twee volgens de in 1793 ingevoerde nieuwe jaartelling, dat is dus uit 1794, bevindt zich in het archief een bewonerslijst: Tableau des citoyens au dessus de Vage de 12 ans, habitans dans la Commune de Trévoux, alle namen van de bewoners van boven de twaalf jaar. Een groot grijskleurig boekhoudschrift waarin met fijne penletters de namen, voornamen en leeftijden van de bewoners staan. Er staan 1475 namen ingeschreven, de meesten in alfabetische volgorde maar er zijn ook namen tussen gezet. Woonden er 1475 volwassenen in Trévoux? Dat lijkt erg weinig, in een archiefstuk uit januan 1791 staat een bericht over meer inwoners: ‘Verzoek van Perraud, pastoor van Trévoux, die vraagt om drie extra vicarissen; hij krijgt er maar twee (de stad telt slechts 3000 en nog een paar inwoners).’

Dus is deze tellijst niet volledig. Of toch wel? Pagina’s eruit schreef ik over, waarom weet ik niet, de namen fluisterde ik voor me uit, ik bezwoer de doden, bracht het verleden dichterbij. Een paar namen van slagers die ik gisteren opschreef ben ik tegengekomen: Priola (38), Poncet (32), Denojean (58). Er staan verschillende Elizabeths in: Elizabeth Eustache (42), Elizabeth Fanton (21). Wat zoek ik als ik niet weet wat er te zoeken valt? De naam Ravanel staat er niet in. Aagje en Betje komen niet voor. Wel de familie Renaud waarover Betje het in een brief heeft. Hebben ze bij die familie gewoond? In Corcelles? Heeft Rendu gelijk?

Misschien huurden ze Corcelles pas later van deze familie. Maar het blijft onduidelijk of ze er woonden. Geen zekerheid. Of bij de Ravanels? De familie Michallet met wie ze bevriend waren en die ze in Cornelia Wildschut noemen komt niet voor. Ook niet de naam Brunet, mank officier in de stadsmilitie, met wie Betje een keer danste en een beetje flirtte, komt niet in dit volkstelboek voor. Wie was Brunet? Later zoeken. Betje schreef erover in de enige brief, vermoedelijk uit de zomer van 1788, die van hun gehele verblijf in Trévoux is overgeleverd, een wel zeer optimistische brief aan haar geldbeheerder de heer Chr. A Nissen en diens echtgenote Magadalena Nissen-Greeger. Blijkbaar was hun toestand toen nog rooskleurig, maar dat zou snel veranderen:

Myne beste vrienden.

Waarom verlaat gy een land niet als ons voor ons helaas verlooren Vaderland? Aagje zegt dikwyls ‘Wolffje wy hebben hier meer vreugd in een week dan ik in al myn leven had!’ & welk eene vreugde! Onkostelyk ontbyten in ‘t groen, ieder brengt het zyne mede dat is om het uit te gieren als al die fransche potjes & pannetjes voor den dag komen. Ik geloof dat wy nu een Maison de Campagne gevonden hebben, het zal denkelyk 10000 hollandsche gulden kosten & geeft 5 perct. het plaisir niet gerekent dat er is in het te bewoonen. het lantgoed waar van ik u sprak is verkogt! helaas! had gy het voor 36000 liv. Eergisteren waren wy in de Comedie & om dat ons dat wagten verveelden dansten wy alle contradansen in de saai tot dat de Gordyn wierd opgehaalt. 12 sous dolle Koop—de beste plaats, ik durf niet schryven hoe de hollandsche Dames gelieft zyn, ‘t zou flaten gelyken! ach ik werd dol dat gy niet hier zyt. & onzen Brunet, denk eens aan een officier is gekoozen om de derde staat te reprenteeren. eeuwige Eer voor dezen man. als hy door de stad gaat is het volk om hem met de lof. zie daar de beste man uit vrankryk. God zegen hem, hij leeve lang! ‘t is een lang groot mager man die dol veel van Wolffje houd & alle daag plaagt om haar te trouwen (onder ons gezegt) pour moi keen warme bier—blyft mijn devies, ach wat land is dit! bosschen, bergen, valeyen wyn vruchten enz. eeuwig eeuwig uwe beste vriendin

Prachtige brief! Het optimisme! Lang leve Brunet. Pour moi keen warme bier, aan mijn lijf geen polonaise. Dansen in de Comedie, die er overigens in Trévoux helemaal niet was, er was alleen een danszaal voor het volk waar platte kluchten werden opgevoerd en feestavonden werden georganiseerd. Maar geen Comedie voor de betere stand, daarvoor was Trévoux te klein. Blijkbaar zag Betje de ruimte waar ze danste—Vaux Hall genaamd—aan voor een echt theater. Wat een vergissing, waarschijnlijk berustte hun hele verblijf in Trévoux op een aaneenschakeling van vergissingen. Ja, alles gaat goed, maken jullie je in Holland geen zorgen, maar een paar jaar later of misschien al eerder had dezelfde man, deze ‘beste vriend’ Chr. A. Nissen aan wie ze deze optimistische geluiden laten horen, het hele kapitaal van Betje en Aagje erdoor gejaagd en waren ze failliet. Zo arm als kerkratten. Dat niet alleen, in Frankrijk brak de hel los, daar hielp zelfs die lieve Brunet niets aan. Zou er nog iets over hem te vinden zijn in de archieven? Doorzoeken. Op de naamlijst staat hij niet. Waren ze echt zo populair als Betje schrijft? Beleefd waren de Fransen in Trévoux dus wel, dat in ieder geval, zoals je voor de zekerheid beleefd bent tegen mensen die je taal niet spreken, een andere godsdienst belijden en die tot een volk behoren dat kortgeleden nog de hele wereldhandel in handen had.

‘Ah Bonjour madame Wolff, bonjour madame Deken, comment allez-vous!’

Wat een mooi land, dat Frankrijk, vooral toen Franse soldaten een paar jaar later in Lyon kanonnen met schroot vulden en op vastgebonden gevangenen leegschoten, dan kon er tenminste een beetje vaart achter de executies gezet worden. En wie daarna nog leefde werd met bajonetten om zeep gebracht. Maar waarom staan Betje en Aagje niet in de lijst? Ze zouden er in móéten staan, of in ieder geval een van de twee, mijn reis hiernaartoe is vergeefs als ik ze niet op deze lijst aantref. Ik heb verschillende keren grondig gekeken, eindeloos gebladerd, de namen genoemd alsof dat alleen genoeg zou zijn ze hier in dit schrift te krijgen. Niets.

Zal ik ze er dan zelf op de naamlijst bij zetten? Deze gedachte liet me niet los. Ik vroeg om inkt en een goeie pen en heb op losse bladen papier namen van inwoners over zitten schrijven, tientallen namen, met een krul erbij, het schrift was niet al te moeilijk, schuinschrift net als in Nederland: Dondin, François (56), Benoit; Dullot, André (35); Defrance, Marie Jeanne (36); David, Jeanne Marie (29); Dufour, Claude (20); Delome, veuve (60).

Onder op de pagina was nog ruimte om een naam erbij te zetten, het is de enige bladzijde in dit schrift waar gaten zijn gevallen, of kon ik de naam van Betje, Aagje of van allebei het beste aan het einde zetten? Maar dat zou te veel opvallen. Ik durfde niet, valsheid in geschrifte, niet aan de geschiedenis morrelen. Had men alle buitenlanders weggelaten? Ik kwam de naam Kalk tegen, niet een echt Franse naam. Het gesuis van de wind langs het gebouw leek oorverdovend. Wachten.

[Hieronder:] Doorzoeken naar Albitte doorzoeken.

E-mail oktober 2002

 

Van:

F. van Oostrom

Aan:

H. Halbertsma

Onderwerp:

Van Dijk

 

Beste Hans, sorry dat ik een paar dagen met mijn reactie op je laatste e–mail heb gewacht, ik was een paar dagen in Leuven voor overleg over samenwerking daar en een artikel over miniaturen. Ik merk dat de commissie stevig onder druk komt te staan, het verbaast me niks, ik heb het allemaal al eens eerder meegemaakt. Weet je nog met collega Van Bergen uit Utrecht, dat die een keer op de stoep van het Huizinga ineens Onze Man uit Groningen, over wie we het niet meer zouden heb ben, begon uit te schelden. Dat vond ik een hoogtepunt, of een dieptepunt zo je wil.

Ik zou als ik jou was eens met Tanja van Dijk gaan overleggen, dat kan geen kwaad. Misschien kun je met haar afspreken dat jij haar kandidaat ondersteunt als zij dat de jouwe doet. Gewoon handjeklap. Wist je trouwens dat haar kandidaten het nooit haalden bij de gewone sollicitaties? Bij de eerste rondes af geserveerd. Maar ja, toen was collega Kossmann nog aan de macht. Die voelde niets voor Maastricht, allemaal geldverspilling vond hij. Tanja kan trouwens heel goed van zich af bijten. Ik maakte haar een keer in een commissie mee (ik geloof die van de bezuinigingen op kleine instituten, weet je nog) dat de honden er geen brood van lustten. Dat het nu maar eens afgelopen moest zijn ‘met dat gezeik’—ik citeer haar nu—en dat ze er stevig van baalde dat Maastricht altijd geboycot werd. Dat kwam mooi door, later hebben we er nog verschrikkelijk over gelachen omdat ze zo kwaad was dat ze weer helemaal met een zachte ‘g’ ging praten. ‘Ik heb er genoeg van, ik heb er genoeg van, ik heb er genoeg van.’ Vooral Van Dam kan haar schitterend imiteren. Maar hou er rekening mee dat ze met de minister een heel goeie troef in handen heeft, ze staat op Maria-Tanja-voet met haar. Dus uitkijken.

Ze heeft jou trouwens ook nodig want als deze kandidaat nu wéér niet toegelaten wordt tot het Huizinga Instituut dan krijgt ze het moeilijk bij haar eigen mensen. Hier liggen je kansen. Zet dus je bezwaren tegen dat ‘invloedonderzoek’ gewoon overboord, het is jouw terrein toch niet. Als ik jou was zou ik proberen een ander onderzoek af te branden: dat van die jongen uit Groningen met die Namen. Die nog steeds met Bal werkt. De Oranjes, beschavingsoffensief etc. etc. Ankersmit voelt volgens mij niets voor dat onderzoek, ook al komt deze kandidaat uit Groningen.

Ik zag trouwens dat Groningen op de onderzoekslijst een paar plaatsen gezakt is, afgelopen jaar dertien artikelen minder dan het jaar ervoor. Ze tellen trouwens wel alles mee, zag je dat? Zelfs obscure bladen in Estland. Jouw club begint goed omhoog te komen. Mooi resultaat: twee artikelen van je medewerkers in The Journal of Social History, plus een boekbespreking.

Hoe gaat het met je kandidaat Gorter? Loopt hij alweer wat in de pas of is hij nog steeds bezig een roddelcircuit over Betje en Aagje uit de grond te stampen? Als ik hem was zou ik toch echt die nadruk op ‘sporen’ en ‘geheimen’ laten vallen. Smeding en Ankersmit zijn daar allergisch voor.

 

Succes gewenst. Frits.

SMS oktober 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

waar xx

SMS oktober 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

Tijd? xxx

Brief van C. Smeding aan H. Halbertsma

 

Amsterdam, oktober 2002

 

Geachte Collega, beste Hans,

 

Een paar dagen geleden ontving ik een nogal verontrustende brief van collega Buijnsters uit Molenhoek over een van onze adhoc-aio-kandidaten, de heer drs. V. Gorter. Volgens Buijnsters deugt er weinig van diens onderzoeksopzet, moet worden getwijfeld aan het wetenschappelijk gehalte van zijn uitgangspunten en zet hij vraagtekens bij de integriteit van deze onderzoeker.

Zelf had ik ook al enige bezwaren tegen de opzet van Gorters project, ik vroeg me af of het op mijn Instituut wel op z’n plaats is. Toen we de eerste keer bijeenkwamen—het moest allemaal vlug vlug zoals je weet—liet ik me gunstig uit over dit project. De brief van Buijnsters bracht me weer aan het twijfelen. Buijnsters is een expert op het gebied van de achttiende eeuw en kent zowel het werk als het leven van Betje Wolff en Aagje Deken zeer goed. Hij is een nuchter wetenschapper die niet snel en ondoordacht oordeelt over een wetenschappelijk project. Uiteraard zullen we de tussentijdse resultaten van het werk van alle kandidaten af moeten wachten, dat spreekt vanzelf. Het is wellicht goed dat ik je alvast van mijn gerezen twijfel op de hoogte breng.

 

Met hartelijke groet,

C. Smeding

Directeur van het Huizinga Instituut te Amsterdam

Brief van Paola aan Vincent Gorter

 

Leeuwarden, today 13.00 clock Dearest Vincent,

Where are you? I put this letter on your pillow. Why don’t you answer the phone? Are we going out tonite? After work. I will be at the Hotel at 19.30 pm, maybe I’ll bring Francesca too. The little bastarde. She was very sic today and missed the morning course at the airbase. What did happen yesterday night? Can not remember. Do you remember? I lost my shoes at the hotel? Couldnot find my underclothes, did you take them with you, you dirty man!! Did I behave bad? Paola

E-mail oktober 2002

 

Van:

C. Oppelaar

Aan:

P. Buijnsters

Onderwerp:

Grave

 

Beste Piet, ik had er al op gerekend dat je dit zou vragen, we gaan dus naar Grave. Zo’n kans kun jij niet laten liggen. Gelukkig dat de schade in huis nogal meevalt, maar ik vind het verontrustend. Zou het niet iets te maken kunnen hebben met die advertenties in De Telegraaf? Dat meisje zag er niet erg gevaarlijk uit, ik acht haar niet tot inbraak in staat. Ik heb trouwens Elle gebeld, daar kenden ze geen Connie Wisselius.

Heb je al nagedacht over de praktische kant van de zaak? Wat ga jij de mensen in Grave vertellen als ze opendoen? Dat we op zoek zijn naar een exemplaar van Willem Leevend, u weet wel? En of u maar even de brieven wilt overhandigen? Dat zullen ze op z’n minst een beetje merkwaardig vinden. We hebben het er in de auto over. Zullen we dan morgen gaan, morgenmiddag, ik kom je in Molenhoek wel afhalen. Half twee ben ik er.

Mijn werk aan Busken Huet schiet niet erg op, dat adres in Indonesië blijkt niet te staan op de allernieuwste kaarten van Jakarta, dus dan wordt het zoeken naar iets waarbij geen enkel houvast is en het is moeilijk om hier oude stadskaarten van Jakarta te pakken te krijgen.

Ik zie de laatste tijd ook al erg op tegen gesprekken met Indonesische wetenschappers, die hebben vermoedelijk hun buik vol van dat gespeur naar hun koloniale verleden. Al die witte zenuwpezen met hun onderzoeksprojecten, ik zou me kunnen voorstellen dat ze daar een beetje nerveus van worden. Bovendien is Olf Praamstra er ook al aan het wroeten geweest, die heeft het allang opgegeven een volledige biografie over Huet te schrijven.

 

Groet van Carel

Brief van H. Halbertsma aan Vincent Gorter in hotel Het Anker te Leeuwarden

 

Amsterdam, oktober 2002

 

Beste Vincent,

 

Hartelijk dank voor je interessante verslag over de Friese vrienden van de dames Wolff en Deken. Je geeft goede argumenten om aannemelijk te maken dat Wolfi en Dekens netwerk zich uitspreidde tot in de meest radicale en zelfs ‘warhoofdige’ kringen van de Nederlandse patriottische beweging.

Je uiteenzetting over Staal is overtuigend en de andere namen geven aanleiding tot nader onderzoek. Toch lijkt het me verstandig dat je niet te hard van stapel loopt met deze gegevens. Je suggestie dat er een complot gaande was tussen een aantal hogere radicale patriotten en de prins van Oranje is nog onvoldoende onderbouwd. Probeer hierover meer feiten boven tafel te krijgen. Het staat alleen maar zijdelings in verband met je onderzoek. Toch vind ik dat je vorderingen aanleiding geven tot enig optimisme.

De druk in de onderzoekscommissie begint toe te nemen. Ik hoorde dat prof. dr. Buijristers nu ook prof. Smeding van het Huizinga Instituut een brief heeft geschreven over jouw onderzoek, waarin hij flink van leer trekt. Ik vertel je dit in vertrouwen. Je kunt er zeker van zijn dat de heer Buijnsters ook andere commissieleden zal benaderen. Hij heeft veel invloed in deze kringen, maar je moet je daar toch niet al te veel zorgen over maken. Zolang je in je tussenverslag voor de commissie niet al te veel nadruk legt op ‘sporen’ en ‘geheimen’ uit het leven van Betje Wolff en Aagje Deken is er niets aan de hand. Probeer insinuaties over die dames een beetje in te tomen.

Kom liever ook niet te nadrukkelijk aanzetten met Streppolts concepten over ‘historische meerduidigheid’ en ‘historische ongrijpbaarheid’. Hij ontleende die aan het werk van Derrida en een aantal commissieleden is daar absoluut allergisch voor. Je hoeft overigens niet met een of ander spectaculair resultaat op de proppen te komen, ik krijg het idee dat je daar wel naar op zoek bent. Net als Streppolt. Laat je niet afleiden door Buijnsters bemoeiingen, in feite heeft hij niets met je onderzoek te maken. Ik poeier hem wel af. Hou me op de hoogte.

 

Met hartelijke groet van H. Halbertsma

 

(ik hoorde dat er niet al te veel geld meer is voor een reis naar Trévoux, het meeste is opgegaan aan de eer stej aar strip naar Schotland. Ik denk dat ik wel 500 euro voor je kan vrijmaken).

E-mail oktober 2002

 

Van:

H. Halbertsma

Aan:

T. van Dijk

Onderwerp:

ontmoeting

 

Beste Collega, misschien is het goed als we eens rustig van gedachten wisselden over de commissie. Zullen we een keer afspreken? Misschien zou het je uitkomen aanstaande vrijdag in Utrecht met mij een hapje te eten. Ik zag dat je het Bolland-congres daar bijwoont. Wil je even een bericht sturen?

 

Met hartelijke groet,

H. Halbertsma

Brief van Mies Halbertsma aan Polly

 

Leiden, oktober 2002

 

Lieve Polly,

 

Het is weer tijd je een brief te schrijven, schrijfmans is koning want ik ben weer dom geweest. Oliedom. En stom. En ongeluksvogel. Maar dat straks. Ik heb de pukkels op mijn knie eindelijk weggekregen, zilverstaafje, uit eigen winkel.

Vanochtend temperatuur in oor 37,2, veel te hoog voor ochtend, gister ook al hoog. Ook onder de tong 37,2. In kont 37,3. Konthitte neemt toe. Vincent is nog steeds in Friesland, laat weinig horen, heeft het drukdrukdruk. Zeker aan de vozerij met de Friese meisjes en Italiaanse elektromonteurs met een stuurknuppel. Ik snijd hun kutlapjes in kleine stukjes, leg ze in de soja, met peper en zout, en bak ze snel op hoog vuur in de wok. Lekker wokwokken. Vincent zo warm en glibberig als oliearmen, erin en eruit, warm en glibberig en dat gaat tot in mijn huig en haar, zijn glibberigheid is brom, kan er niet nog eentje bij, dat moest erbij, die moest erbij. Vind je me dom? Ik wel. Want.

Gisteravond is Viktor met c of k langsgekomen, lieve Polly, met een hele grote p, voor de deur stond hij te blozen in zijn lederen jasje van leer. Of hij erin mocht. Nee, je mag er niet in. Zo bedoel ik het niet. Hoe bedoel je het dan, je bent niet om erin te laten, je moet buiten blijven. Ik kwam alleen maar langs om naar je te kijken. Om je te zeiken, zul je bedoelen. Ach Miesje, even binnenkomen. Met het kuifje op zijn voorhoofd, helemaal intact, dat witte kuifje van de dance-man, de garage-man. Je mag alleen naar binnen als je er ook weer uit gaat. Erin en eruit. Echt helemaal Viktor met een k, aanminnig klein hondje met kuifje, koest Viktor, in je hoek, koest jongetje.

Broek aan die ik hem had gegeven, de zilveren knopen opzij, zwarte strepen, ik zou het vuur uit zijn ogen moeten slaan en dan doormeppen. Hij had aan me gedacht.

Wij naar boven, langs de eerste deur, vuilniszakjes buiten, de tweede deur, sportfiets eraan vastgebonden. Wat zei je Viktor? De groeten van mijn moeder. De groeten terug. Hoe het met me ging. Kamer in, gasfornuis aansteken, voor de thee. Viktor rustig in de oranje stoel, van boven zwart en van onderen oranje. Kijk uit dat je haartjes er niet aan kleven, kijk uit met de slagroom, zal ik olijfolie over je kutje smeren? Viktor de smeerolieman in de stoel waar ik zijn zweet niet uit gespoten krijg. Nou wel goed, gaat het. Wel goed dus. Ja, wel goed. Ik hoorde dat je een vriendje had? Dat zou hij willen dat ik geen vriendje had. Ik heb een vriendje ja. En jij? Hoe bedoel je? Heb je je vriendinnetje nog? Wat doe je flauw. Is het meisje weggevlogen? Hoe bedoel je dat nou, je doet flauw. Nu moet je vragen hoe het met mij gaat, zei hij. Hoe gaat het met jou? Wel goed.

Ik op bed gezeten Pollya, koortsig hoofd, hij niet, hij treurig kijken, lodderoog al tussen zijn benen, kutverslaafde Viktor, zwellende bloedlichamen, Viktor kijkt altijd alleen met zijn pik, dat weet je wel, Viktorowitsj, de olieman. Bloedlichaampjesaanval, bij succes vaste voet voor poliococcen, ineens een lamme lul. Geen vaccinatie die nog helpt. De jeuk onder mijn oksel nam toe, okselgekriebel, schrijnende oksel, voorbode van witte vloed door al mijn poriën. O Polly, hij kwam me zoenen als cadeautje, ongevallig, alsof ik een cadeautje kreeg. Ik opstaan, hij opstaan, ik weer zitten, hij op het bed naast me zitten. Snuivende geluidenmachine: o miesje o miesje o miesje. Zoenen met Victoriaanse knobbeltong.

Waarom huil je nou Miesje? Waarom moet je huilen Mies? Polly, ik huilde als de tante van je oom. En mijn tong als hulpeloze zwaan. Zoenen met slijmgevoel, schuddende hoofden, slijmgeslijm. Vincent heeft een tong van de opgewonden zeeleeuw, Viktor van de krijsmeeuw met een oliebad in het vooruitzicht. Handje borsten, handje borsten, handje weg, handje borsten, handje weg. Ik denk steeds aan je, zeggen Viktor uit zichzelf, ik denk steeds aan je. Ben je nog platenman, Vinylkeizerkop? Viktor met k ja zeggen. Nu niet meer, zei ik Pollia, ik fluisterde nu niet meer, wil je weggaan Vik. Wat zeg je? Wil weggaan Vik. Maar Viktor was niet weg te slaan, op knieën bij me gezeten, ik op bed hij ervoor. Nog een keertje, zei hij, nog een keertje, zoenen, tranen over mijn wangen.

Kom maar jongen, zei ik, pleegzustergeilwijri, staat je lul op vijf voor twaalf, kom maar bij tante Jopie. Leg pik maar in de handjes van de zuster. En daar ging de jongen van de olieman zijn broek omlaag aan het schuiven, tot de knietjes. Zul je je geen pijn doen? Nee moeder. Ik steek een tandenborstel met stalen borsteltjes in zijn reet als hij nog een keer terugkomt. Terwijl de verpleegster erop los huilt gaan hand en pik verbintenissen aan, ander handje onder ballen want zo was het hem het liefste bij het trekken. Weg met die tong uit mijn mond, ik wil mijn eigen tranen voelen, weg met dat handje naar mijn broek, weg dat handje. Miesje Halbertsma begeeft zich de trek- en rukpiste in met de acrobaat Viktor Ploos. Ze trekt eraan en trekt eraan terug, de handpomp. Oude rituelen spoelen uit mijn ogen, ach god, hij wil niet tussen duim en twee vingers, hij wil de hele hand zoals in de porno. Zullen we porno kijken Mies? Niet zus maar zo. Vincent wil alleen de duim en de vingers, niet de hele hand. Had ik dat al geschreven? Hoog aan de trapeze nu, schudt en wrijft, niet zo, niet zo, niet zo, dan weer de hele hand alsof mijn hand een worstenbroodje, zijn pik een knakworst.

Lachen. Waarom lach je? Wie klaar wil komen houdt zijn lachen in. Ik trok en rukte dat het Vincent was, vlak voor hij klaarkwam, ineens van vuist naar duim en vingers, handje van Viktor kroop naar boven, niet zo, niet zo, riep hij, het was toch Vincent, en veel te laat, daar kwam de witte stormvloed op, de zee, de zee klotst voort in eindeloze deining, klettert over mijn hand. Tranen drogen, mond weghouden van zijn mond, hand afvegen aan zijn broek, de kledders erin wrijven. Viktor komt aan het naschudden, wat hij roept wens ik mezelf niet toe. Polly, waar was je, waar was je. Geen woord meer gesproken. Niets gezegd, ook niet bij de deur beneden, niet gezegd: je hebt komstverbod voorgoed. De koorts is nu wat afgenomen, scheuten pijn in lymfeklier, heeft een kaak lymfe klier en? Vincent belde, het is vijf uur ‘s middags, hij komt morgen naar huis. Stoel morgen aan de straat zetten.

Je vriendin Mies Halbertsma, die het niet erg vindt dat je nooit maar dan ook nooit iets schrijft.

Briefje van Vincent Gorter aan Paola

 

Dear Paola,

 

I found your letter. You did not behave very badly. Can’t remember all the details of what happened, I found your shoes in my bath, put them before your room. What about that shavingcream on the mirror?? Why? Have to go.

 

Vincent

 

E-mail oktober 2002

 

Van:

B. van der Plaats

Aan:

J.K. van der Plaats

Onderwerp:

bezoek

 

Beste Johannes, ik hoorde van Thea dat ook jullie bezoek hadden van ene Vincent Gorter die blijkbaar op zoek was naar onze voorouders en met name de oude boekverkoper en drukker.

Ik geloof dat het tijd is dat we eens niet elkaar overleggen over deze zaak. Het is al de tweede keer dat er iemand met vragen komt, en dit leek me een nogal hardnekkige figuur die zich volgens mij niet al te snel helemaal zal laten afschepen niet onnozele verhalen van onze kant, ook de andere familieleden denken er zo over.

Het is natuurlijk prima dat jullie net deden of jullie neus bloedde maar ik kan dat moeilijk volhouden, hij zag de portretten van onze vooroom in de kamer staan. Is het niet verstandig dat wij binnenkort eens schoon schip over dit deel van het verleden maken? Al die geheimzinnigheid. Ik heb het gevoel dat we oris geheim niet al te lang meer voor ons kunnen houden en het lijkt me niet goed dat alles buiten ons om op straat komt te liggen. Jullie weten dat de Leeuwarder Courant en ook landelijke bladen het moeten hebben van sensationele berichtgeving en straks slagen ze erin, via duistere figuren als die Gorter, dingen in de krant te krijgen die wij liever niet willen.

We kunnen er beter zelf mee naar buiten komen. Natuurlijk ligt alles veilig op zolder, maar toch. Ik stel voor dat we zondag na de kerkdienst bij elkaar komen. Misschien is het het beste dat we dat bij jou doen. Je weet dat oom Wim liever niet meer bij ons komt. Zou je hem ook willen waarschuwen, hij heeft geen e–mail (tenminste dat lijkt me sterk) en dus kan jij beter langsgaan. Mail maar even terug. Laat ook horen als je denkt dat we nog moeten wachten.

 

Met hartelijke groet van je neef Bozer

E-mail oktober 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Onderwerp:

aardappelen

 

Liefste Miesje, mijn kater is nu helemaal voorbij. Ik schrijf dit haastig vanuit hotel Het Anker, ze maken daar overigens een voortreffelijke boterham kroket. Na mijn bezoek aan Harlingen ben ik weer naar Leeuwarden gereisd omdat ik daar in de Provinciale Bibliotheek allerlei dingen wilde uitzoeken en ook een afspraak had met die man van de aardappelsmokkel, je weet wel, de heer J. van Goens. Ik had met hem afgesproken in een soort grand café in Leeuwarden, Het Haersmahuys.

Hij zat er al klaar voor, echt zo’n wetenschapper uit de oude doos die volledig vertrouwen heeft in archieven, bronnen en nota’s. Hij heeft gelukkig nog steeds geen idee wie Deken en De Wolff zijn, zoals hij ze hardnekkig blijft noemen. Volgens hem zijn het een soort kooplieden van het type dat je in die tijd bij honderden had, en ik liet hem in die waan. Zij waren er op uit de mazen in de wet te vinden en dan erdoorheen te duiken. Dat was vroeger makkelijker dan nu omdat er nog geen duidelijke wetten waren, men werkte met decreten en die waren vaak toegesneden op tijdelijke omstandigheden, zodat er genoeg rek in zat. Bovendien verschilde alles per gewest. In Overijssel, vertelde hij, kon je bijvoorbeeld heel goed schapen en koeien vervoeren en verhandelen, maar in Zeeland zaten daar allerlei restricties aan. Daar bestond weer vrijheid in de ganzenhandel. Als je goed op de hoogte was van al die verschillen kon je een aardige cent verdienen.

Hij hield een heel verhaal over aardappelteelt in Friesland. Er bestond in Friesland aan het einde van de achttiende eeuw een ware groothandel in aardappelen die toen langzamerhand belangrijk begonnen te worden als vulvoedsel. De mensen aten eerst bonen en gerstkoeken om hun maag te vullen, aardappelen zorgden voor afwisseling. Friesland liep voorop met de aardappelteelt. Vermoedelijk werden aardappelen voor het eerst in groter verband geteeld door ene Wopke Wybrens in Oostermeer, ergens in 1741. Het was toen geen succes. Vind je dit wel interessant Mies? Er bestaat volgens die Van Goens een bron van 5 oktober 1741, waarin Wybrens meldt dat er ‘ruym vijff lopens sakvollen aardappelen’ vermist werden. Die waren door een stelletje hongerige bewoners daar gewoon uit de grond gevist. Daarvoor bestond er onder andere ook in Surhuisterveen aardappelteelt als liefhebberij van een of andere landjonker.

In dit stadium van ons gesprek vergat hij te vragen waarom ik precies belangstelling had voor die Deken en De Wolff. Dat kwam me wel goed uit, tijdens zijn verhaal kon ik daar eens rustig over nadenken. Wist je trouwens dat de allereerste officiële aardappeleters in Nederland bestond uit de familie van Oranje-Nassau in Leeuwarden? Die hadden een tuinman in dienst, Herman Knoop (later wegens dronkenschap ontslagen), die aardappelen teelde. Volgens Van Goens was hij de eerste. Ergens in 1742 at Maaike Meu, stammoeder aller Oranjes, ook van de huidige, dus al de eerste piepers en het was een succes. Hij gaf me een kopie van de bron, een brief van ene mr. Jacobus Scheltema:

Ik wenschte wel, dat ik van den voortgang der teelt van den aardappel, in alle gedeelten van dit rijk zulke naauwkeurige en wel bevestigde berigten had bekomen als wegens Friesland. De Heer Vegelin van Claerbergen, Grietman van Haskerland, heeft den aardappel, in den jare 1736 of 1737, in Friesland gebragt, en op zijne plaats in de Joure gepoot. Hij heeft ze medegedeeld aan den Heer van Haren, Grietman van het Bildt, tot wien de kundige botanicus, David Meese in betrekking stond. Deze teelde het nieuwe gewas op de plaats te St. Anna Parochie en deelde de vrucht mede aan Herman Knoop, den vermaarde kruid- en fruitkundige, die Hortulanus was in den lusttuin van Prinses Maria Louisa, de weduwe van Jan Willem Friso, Prins van Oranje-Nassau. Knoop heeft de voortplanting met ijver bevorderd en hij heeft zelfs opgeteekend. dat hij de aardappels voor het eerst op de tafel van de Vorstin heeft bezorgd, op 13. december op een dag, dat Prins Willem iv en deszelfs gemalin bij haar het middagmaal namen.

Ik vertelde hem niet dat ik dit soort bronnen niet al te erg zou vertrouwen. Een vervalsing is gauw gemaakt. Dat zou hem maar zenuwachtig maken, denk ik. Ik werd flink enthousiast van zijn verhaal, dat geef ik toe. Waren Wolff en Deken bij illegale aardappelhandel betrokken? Dat zou prachtig zijn, mijn proefschrift slaat dan als een bom in en dan zijn we in een klap af van al die heiligverklaringen van deze dames. Worden het eindelijk echte mensen. Wie weet wat er nog meer tevoorschijn komt.

Hij vertelde dat er eerst niet veel schot in de aardappelhandel in Nederland zat, maar af en toe stegen de prijzen geweldig, bijvoorbeeld in 1770 en toen moest men zowaar een uitvoerverbod uitvaardigen om de consument tegen al te hoge prijzen te beschermen. Ook de consumenten zagen eerst niet veel in aardappelen, men hield het liever bij bonen en graan-pap, maar langzamerhand kwam er toch echt handel in. En bij wie lag die handel? Drie keer raden. Vooral bij patriottisch gezinde handelaren. Wat niet zo gek was omdat handel in nieuwe producten meestal in handen kwam van de nieuwe burgerij en die was nu eenmaal patriottisch.

Begin je te snappen welke kant dit op gaat? Juist die sterk fluctuerende prijzen gaven speculanten de gelegenheid snelle winsten te behalen. In 1789 bijvoorbeeld probeerden de Staten van Friesland de eigen voedselvoorziening veilig te stellen door een uitvoerheffing op te leggen op aardappelen. Eind 1789 was die zelfs 15 stuivers per 100 kilo. En hier komen dus de ‘Heren’ Deken en De Wolff in beeld. Ze kwamen volgens hem uit Den Haag (!) en uit een beschrijving uit 1798 in een Procesverbaal (aangetroffen in gerechtelijke stukken) bleek dat zij in het bezit waren van uiterst dubieuze opkoopopdrachten van kooplieden die daar in de omgeving woonden. Hij liet me die papieren nog zien ook en verdomd daar stond het:

Wolff, Van Beilen, Bekker en Deken, iv missiven aardappelen pryzen.’

Niks over dames of heren, dat hoefde er blijkbaar niet bij. Hij beloofde me een kopietje van de rest van dit archiefstuk te sturen. Die procesverbaalschrijver uit de achttiende eeuw wist blijkbaar niet dat het hier ging om Elizabeth Wolff-Bekker want zoals je weet heette Betje bij haar geboorte Bekker, en dus maakte hij ervan dat het om vier heren ging. Nog zo gek niet: ‘iv missiven’ en vier heren. Het klopte allemaal.

Of ik dus die Bekker kende, wilde Van Goens weten. Nou, dat dacht ik wel. Bekker was een organisator van illegale loterijen in Utrecht, heb ik hem wijsgemaakt en daar waren dus die Deken en de Wolff ook bij betrokken. Ik vertelde hem dat mijn onderzoek over loterijen ging, legaal en illegaal en dat ik al behoorlijk ver begon te vorderen. Die Van Beilen kwam uit Dearsum. Nu begint het spannend te worden want Dearsum ligt vlakbij Wiewerd, een dorpje waar in de grafkelder van de kerk een stel uitgedroogde mummies ligt. En daar zijn ze in ieder geval op een dag in begin augustus 1798 geweest, waarschijnlijk met een paar dronken vrienden want in dat kerkje speelden zich werkelijk stuitende taferelen af. Ik heb het je vader al een keer gemeld: een van hun vrienden, ene Haye Beekkerk, wilde een van die mummies een hand geven en toen brak diens arm af. Lachen! Maar dat bezoek aan Wie werd had dus vermoedelijk weinig te maken gehad met die grafkelder, blijkbaar hadden de dames een afspraak met die man in Dearsum. Als ik ergens een bevestiging kan krijgen van een ontmoeting tussen Van Beilen en de twee dames, dan zit ik goed.

Volgens Van Goens zat de sluikhandel in 1798 als volgt in elkaar. In de herfst van 1798 bestond in Friesland weer een uitvoerheffing op aardappelen en als je die wist te omzeilen kon je een forse winst binnenslepen. Wolff en Deken hadden hoogstwaarschijnlijk opdracht van vrienden uit Den Haag om contacten te leggen met aardappeltelers en tussenpersonen om goede deals te kunnen sluiten over de smokkel van aardappelen. In augustus 1798 was de oogst net binnen, althans van het soort dat in Friesland geteeld werd en dus moesten er spijkers met koppen worden geslagen. Die Van Goens weet echt alles over aardappelen. Men vervoerde de oogst in gesloten huifkarren naar Hindelopen en daar werden ze op vissersboten geladen. Als er iemand wantrouwig werd, hadden ze vervalste papieren die er perfect uitzagen. Ik beloofde hem plechtig dat ik met geen woord over zijn onderzoek zou reppen want hij was als de dood dat andere onderzoekers er iets over hoorden.

De rest van de avond ga ik eens flink verder oefenen op achttiende-eeuws handschrift want het wordt geloof ik tijd dat er in de archieven van die meneer Van Beilen een stuk opduikt dat de connectie tussen hem en de dames voor eens en voor altijd bewijst. En dat zo’n archief er is, lijkt me duidelijk, de Van Beilens telden hier in Friesland flink mee, ik heb dat al in het Rijksarchief vastgesteld. Op en top patriotten van het aangebrande soort, Kuiper vertelt er in zijn boek meer dan smakelijk over.

Morgenochtend moet ik maar eens zien hoe ik dit verder aanpak, maar het lijkt me niet moeilijk in het Van Beilen-archief een goed ogend briefje binnen te smokkelen (wis deze mail maar!).

Vanavond ga ik niet nog een keer met die Italiaanse techneuten op stap, dat kost me mijn gezondheid, die kunnen toch zuipen! Hoe is het met je? Zodra ik thuis ben, kom ik in Leiden langs, gaan we weer eens flink aan de pierewaaierij. Hoor je nog wel eens iets van Viktor, wat je over hem vertelde bevalt me niks. Laat hem toch barsten. Nu sluit ik af, anderen willen gebruikmaken van de internetmachine.

Dag lieverdje. Ben je warm? Ik wel. Heb je koorts? Ik wel, maar dan hoofdzakelijk op één plaats. Ik bel je straks nog wel hoor. Dikke vette oliezoenen op je oliemondje.

 

XxxDaagggggggg!!

Je Vincent

Brief van Vincent Gorter aan Paola

 

Leeuwarden, october 2002

 

Hello Paola,

 

I am sorry I can’t see you this evening. I have a terrible headache after last night and I have to work very hard on my investigation. In this little packet which I gave to Mr. Hamersma of The Anker I put some of your clothes you left behind last evening. Your little old red nickers with the airplanes on them. Is that because you want to fly with the Italian jetfighters? (ha ha.) Nothing bad happened last night and very early morning. You and Francesca did fall a sleep after both of you had a long investigation of my ‘cazzo’ as you call it. I don’t remember much about it all. Tomorrow evening I will be gone to Amsterdam. I love you both.

 

Vincent

E-mail oktober 2002

 

Van:

C. Oppelaar

Aan:

P. Buijnsters

Onderwerp:

Grave

 

Beste Piet, dat was dus een vervelende toestand in Grave. Ik ben net thuis, toch wel geschrokken moet ik je bekennen. Jammer van het etentje in De Plasmolen. Denk je dat we hier nog problemen mee zullen krijgen? Ik vond het van die mensen daar in de straat nogal overdreven gelijk de politie op ons af te sturen. Zo raar was het toch niet wat we deden? Wij kunnen er ook niets aan doen dat niemand daar ooit van Willem Leevend heeft gehoord. Je mag er toch wel naar vragen?

 

Volkomen belachelijk van die agenten om het niet ons te gaan hebben over normen en waarden en de veiligheid op straat. We zijn niet een stelletje colporteurs die rare spullen aan de mensen verkopen. Ik kreeg de indruk dat die ene agent, die met die rooie wangen, je verhaal niet helemaal geloofde. Ik zei het al tegen je in de auto. Die denkt echt dat wij op z’n minst een stelletje halvegaren zijn of nog erger. Er loopt tegenwoordig veel raar volk op straat, dat zei hij nog. Nou ja, het is in ieder geval met een sisser afgelopen.

 

Groet van Carel

E-mail oktober 2002

 

Van:

P. Buijnsters

Aan:

C. Oppelaar

Onderwerp:

Grave

 

Beste Carel, eind goed al goed, zullen we maar denken. Ik heb je wel in een raar avontuur meegesleept vind ik, ik zei het al. Nogmaals mijn excuses. Wat een opschudding daar in de Leuvense Straat! Ik ben er erg van geschrokken.

 

We hadden natuurlijk nooit zomaar naar Grave moeten vertrekken. Misschien heeft dat meisje, die Wisselius, je iets op de mouw gespeld, dat kan ook.

Ik denk niet dat dit muisje nog een staartje heeft. Die agenten snapten er niet veel van, kreeg ik de indruk, als ik jou was zou ik me maar niet te druk maken.

 

Je Piet

E-mail oktober 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

S. Gorter-Jorissen

Onderwerp:

Trévoux

 

Lieve Moeder, als ik zo begin dan weet je wel hoe laat het is. Zou ik wat geld van je kunnen lenen? Binnenkort reis ik naar Trévoux om daar verder onderzoek naar Betje en Aagje te doen en ik moet een deel daarvan zelf betalen. Professor Halbertsma belde me daarover. De faculteit geeft ook geld beloofde hij, maar ik weet nog niet hoeveel het is. Het gaat om 500 euro. Als ik later geld verdien, krijg je het terug, dat snap je.

 

Verder gaat het goed hoor. Ook met mijn onderzoek, ik weet nu alles over de aardappelhandel in Nederland aan het einde van de achttiende eeuw.

 

Je zoon Vincent

 

(hoe is het met tante Martha?)

Archief Jan Gorter

Romanfragment 1955

 

ALBITTE INTREVOUX

(hoofdstuk 4)

Jan Gorter

 

Men wist niet waar burger Albitte zijn intrek had genomen. Volgens Toilet in het huis van de familie Hugo de Josselin, die zich al vanaf 1787 ‘citoyen’ was gaan noemen en brieven sinds die tijd met ‘patriot’ ondertekende en die op de dag van de onthoofding van de koning de vlag had uitgestoken, die later overigens door onbekenden van de vlaggenstok was weggehaald. Bouclet kende de familie goed, hij leverde drie keer per jaar pruiken, ze waren al lid geweest van het eerste Revolutionaire Comité in Trévoux. Hun dochter Catherine had een sleepvoetje dat ze onder lange gewaden voortreffelijk wist te verbergen.

Alleen de heer Bodon had Albitte wel eens gezien. Hij is lang, had hij verteld, hij heeft stralende zwarte ogen die dwars door je heen kijken en een melkwitte huid. Zijn armen zwaait hij tijdens toespraken heftig langs zijn lichaam heen en weer en hij draagt nooit een pruik. Misschien was het het beste dat ze vanavond geen van allen pruiken droegen. Als zij pruiken droegen en Albitte niet, kon dat als een belediging worden opgevat. De heer Revol droeg al lange tijd geen pruik meer, Verrier ook niet, Bonzon alleen tijdens feestdagen. Toilet had vaak genoeg een pruik op en Eustache zeker ook, misschien was het maar het beste zo gewoon mogelijk te doen en er niet een al te zwaar punt van te maken. Albitte was opvliegend, vertelde Bodon. Hij had gehoord dat hij een keer drie huisknechten van een familie had uitgescholden omdat ze niet op tijd voor eten hadden gezorgd. In Bourg had hij ook iemand een keer een klap in het gezicht gegeven omdat die met een bloem in zijn revers had gelopen die verdacht veel op een lelie leek. Was het waar dat hij in Bourg melk hamsterde en zich daarin baadde? Dit wist Bodon niet. Hij weigerde zich in draagkoetsjes te laten vervoeren, had hij gehoord, dat was te vernederend, hij wilde niet door anderen gedragen worden.

Iedereen had het over Albitte, niet over ‘citoyen Albitte’ of ‘Antoine Louis Albitte’ maar gewoon Albitte. Het was heerlijk deze naam te zeggen, een beetje nonchalant, alsof men al jarenlang eraan gewend was hem gewoon zo aan te spreken. De verhalen over hem vlogen in het rond: Albitte had persoonlijk in Lyon het kanon bediend; Albitte leerde ze allemaal een lesje; Albitte heeft de geachte afvaardigde Roland in de Conventie al drie jaar geleden de mantel uitgeveegd over de militaire zaken in de Nederlanden; Albitte heeft Mirabeau een keer een ‘aap’ genoemd; Albitte haatte godsdienst. Het was allemaal vanzelfsprekend geworden en zijn naam alleen al klonk als een revolutionaire daad, zo voelden ze het allemaal. Iemand vertelde dat Albitte uit Dieppe kwam en dat hij daar voor de revolutie soldaten had verdedigd die door hun meerderen waren mishandeld. Goedkeurend gemompel. Zijn broer had een keer drie Hollandse schepen vlakbij Dieppe in de val gelokt en ze overmeesterd. Hij had hem met succes verdedigd.

Ze stonden bijeen in de hal van de vergaderzaal, eigenlijk het vergaderzaaltje, dat veel te klein was voor hun beraadslagingen. Hoe vaak had Bouclet niet aangedrongen op een grotere zaal? En waarom mochten zij niet in de grote zaal van het Palais vergaderen? Dan konden ze gelijk daar de lelies van de muur schrapen, want die zaten er nog steeds op. Ze hadden nog geprobeerd speciaal deze vergadering naar het paleis te verplaatsen maar dat was niet doorgegaan, Eustache had er een stokje voor gestoken, met hun eigen lid, de geachte burger Eustache, maar de rechter van Trévoux die zich veel te weinig van hun aantrok. Hoe kon je Albitte hier ontvangen? Het was vernederend, dat vonden ze allemaal. Maar hun eigen Eustache had gezegd dat het misschien hier juist goed was, omdat Albitte zo met eigen ogen kon zien onder welke omstandigheden ze zich moesten inzetten. Dat was mooi gezegd: zich inzetten. Eustache voerde de laatste tijd trouwens wel het hoogste woord, dat begon nogal op te vallen. Was zijn vrouw laatst niet in de Rue Plombes gesignaleerd in een jurk waar zilver draad doorheen geweven was? Daar zou toch eens naar geïnformeerd moeten worden.

Toilet was het zenuwachtigst van allemaal, hij liep heen en weer, heen en weer, struikelde af en toe over de klinkers die uit de weg omhoogstaken. Natuurlijk omdat hij in Trévoux jarenlang vicaris was geweest, en nog een beroerde ook. Ze herinnerden zich allemaal hoe hij vijftien jaar geleden, of was het langer, toen hij pas benoemd was, zo vroom was als een eerste jaars seminarist. Maria dit, Jozef dat, de Drie-eenheid, wie niet bij hem kwam biechten kon op huisbezoek rekenen. Dat was nu natuurlijk allemaal voorbij, maar je wist het nooit met dit soort bekeerde priesters, straks kwam hij ineens aanzetten met weer een nieuwe bekering en moesten ze, net als de parochianen in Fareins, naaktlopen en verplicht het bed delen met drie vrouwen tegelijk. Wat misschien nog niet zo’n gek idee was. Achter zijn rug pestten ze hem fors met zijn voormalige priesterschap. Snel kruisjes slaan, maar dan in de verkeerde volgorde, of wanneer hij er niet was allerlei obscene kreten slaken bij het kruisteken: vader kietelt moeder daar. Geweldige lachbuien, je kreeg er pijn van in je kaken, maar als hij erbij was deden ze het toch maar niet. Ze wisten nog hoe raar ze hadden staan kijken toen hij een paar weken geleden die grap ook maakte: vader kietelt moeder daar. Ineens was het niet echt leuk geweest, al hadden ze er wel bij staan lachen. Het bleef raar, je zag hem toch nog voor je als de priester die tien jaar geleden, of was het nog langer, met zo’n ernstige kop druk in de weer was voor het altaar. Als je het goed bekeek had hij nog steeds een echte gelovige kop, dat had je bij sommige mensen, de heer Bibaut had ook zo’n kop, die was tot zijn zestiende misdienaar geweest. Wanneer Toilet de kerk weer eens aanviel, en dat gebeurde vaak genoeg, hadden ze toch allemaal het gevoel dat hij hen na afloop zou zegenen.

Albitte was zwaar tegen godsdienst, dat hadden ze wel begrepen van de verhalen uit Bourg. Als priesters niet uit hun ambt traden liepen ze kans in de gevangenis te belanden. Of zelfs op het schavot. Nalet had gehoord dat Albitte een priester eigenhandig met een groot zwaard had onthoofd en dat hij een stel hosti’s met worst had belegd en ze zo had opgegeten. Albitte was tegen alle oude ceremonies, geen ceremonies meer, het Verstand moest nu Zegevieren, daar waren ze het allemaal mee eens. Hij had in Bourg een schitterend feest georganiseerd ter gelegenheid van de herdenking van de 146 juli, waarbij ook kinderen in de optocht hadden meegelopen. In Lyon had hij kort na de val een feest bedacht waarbij een ezel in de optocht meeliep, een ezel als symbool van de stad Lyon. Daar had men zich kapot om gelachen. Het was een prachtig feest geweest, had Raverot van zijn broer gehoord, die was erbij geweest. Iedereen was langs de guillotine op de Place des Terreaux gemarcheerd en had met bloemen gezwaaid. En Charlier was niet heilig verklaard, dat had natuurlijk te veel op de rituelen van de Kerk geleken, dat had men heel goed begrepen. Er waren wel portretten van hem meegedragen, op reusachtige schilderijen waarop zijn hoofd met grote lauwerkransen was getooid, had Raverots broer verteld, en op een soort zilveren schotel was zijn hoofd meegevoerd. Zijn echte hoofd? Nee, dat niet, maar een beeldhouwer, ene Paratin, had er wel iets heel moois van gemaakt, af en toe werd dat hoofd aan het publiek getoond dat dan, volgens Raverot’s broer, direct op de knieën zonk en kruisjes begon te slaan. Dat was de bedoeling niet, maar tegenhouden kon je het ook niet. Toilet vond dit soort feesten heel wat beter dan die rare processies van vroeger, hij was van plan er Albitte straks nog een vraag over te stellen. Dat leek hun een goed idee, al wisten ze niet zeker of Toilet wel de meest geschikte figuur voor een dergelijke vraag was. Ze herinnerden zich nog veel te goed de processies vroeger die soms urenlang door de straten van Trévoux trokken en waarbij je, als je toevallig net op straat liep, als een haas op je knieën moest omdat Toilet anders een paar dagen later bij je op de stoep stond. Maar feesten moesten er blijven, dat wilden mensen nu eenmaal, dan kon je verbondenheid tonen, zei Bouclet en dat klonk ook weer heel goed. Je verbondenheid tonen, dat was ijzersterk, waar had hij dat nu weer gehoord?

Wat had Albitte trouwens bedoeld met zijn plakkaat van een maand geleden dat ook de ‘machinerieën’ van de Kerk verboden moesten worden en uit de kerken moesten weggehaald? Daar hadden ze het toen Toilet er even niet bij was, nog tijdens een Comitévergadering over gehad. Bedoelde hi] de wijnkelk? Of ging het om de processiebeelden? Waren dat dan ‘machinerieën’? Of ging het om de koffers waar alles na de mis in ging? Machines had je bijvoorbeeld in de zilverfabriek om de hoek, waarmee je zilverdraden trok, maar wat waren ‘de machines’ in de Kerk? Ze durfden het niet aan Toilet te vragen toen die weer terug was, omdat je dan de kans liep op oeverloze uitleg over de zinvolheid of zinloosheid van rituelen in de kerk. Het beste was helemaal geen uitleg te vragen, vermoedelijk was het een besluit van Robespierre zelf geweest, dat ‘alle machinerieën moesten worden verwijderd’, dus kon je er beter geen woorden aan vuil maken.

Het was tien over vijf, de vergadering zou om vijf uur beginnen, het was druk bij de ingang. Er stonden jammer genoeg ook allerlei mensen die hier niets te zoeken hadden. Een paar dronkenlappen, die verrekte Poulti natuurlijk erbij, met zo’n rooie muts op z’n kop, en maar schreeuwen, als hij tenminste niet net een fles aan zijn mond zette. Alles door elkaar ook nog, ‘vive le roi mort’, ‘vive des femmes’, ‘vive des putaines libres’ en ‘vive la guillotine’ en ‘ca ira, ca ira, ca ira’, tot je er helemaal gek van werd. En daarna weer over de revolutie, gelijkheid en ‘La République Indivisible’, waarbij dat laatste woord eerder klonk als de roep van een straatventer met goedkope konijnenvellen dan als een doeltreffende verklaring van lotsverbondenheid. Waarom gooide men hem niet tijdelijk in de gevangenis? Maar er gingen geruchten dat Poulti vroeger bij Merlino gewerkt had en daar een keer diens zoontje uit een vijver had gered. Uitkijken dus. Merlino zelf was er overigens niet, die had nog nooit een vergadering van het Comité bezocht. Er waren ook een paar soldaten die hier niets te zoeken hadden, een paar jongens uit Bordeaux die zich verveelden en nu hier maar eens kwamen kijken. Maar waarom hadden ze hun geweren niet thuisgelaten, ze liepen ermee te zwaaien alsof het roeiriemen waren. Je kon er beter niets van zeggen: deze jongens zagen er wel vriendelijk uit, maar bij het minste geringste sloegen ze er op los. De oude Gouvion had laatst een keer op straat een stevige oplawaai gekregen omdat hij niet snel genoeg opzij was gegaan.

Er was nog niets te zien van de rivierkant. Als het goed was kwam Albitte daarvandaan, daar stond het huis van de Josselins, maar zeker was het niet. Zou hij lopend komen? Toilet en Bouclet zouden hem verwelkomen, Eustache zou hem het geschenk overhandigen: een staf uit de veertiende eeuw waarmee ooit lijfeigenen tot vrijen werden verklaard. Dat zou hij vast en zeker prachtig vinden. Eustache zou er een klein toespraakje bij houden, maar niet te lang want ze hadden afgesproken dat het een gewone vergadering zou worden. Geen speciale dingen, dat zou niet goed zijn omdat Albitte een van hen was, ze moesten de verschillen niet te erg aandikken. Ze zagen er ook niet overdreven netjes uit, een paar hadden in plaats van pruiken doeken om hun hoofd gewikkeld en hadden daarop de Montagnard-speld geprikt. Comte was in het uniform van het Alpenleger, dat had hij geleend van een soldaat die bij Grenoble een been had verloren en in Trévoux in het ziekenhuis probeerde te herstellen.

Wacht even…daar gebeurde iets, niet vanaf de rivier maar vanuit Trévoux zelf, uit het stadje, daar kwam een stel figuren, een man of vijf zes, eromheen wat jongens, schoffies van beneden, twee soldaten erbij met Montagnard-mutsen op. Die lange man voorop, dat was Albitte, een hoofd groter dan de rest, een jonge man, niet ouder dan dertig jaar, in een werkmansbroek zo te zien, schoenen zonder gespen, een wit hemd, met daaroverheen een soort vest, wat was het precies, dit hadden ze nog nooit gezien. Een hoed op, met een veer, om de rand van de hoed zat de driekleur. Verder geen onderscheidingstekens, niets te zien, zelfs geen handschoenen, helemaal niks, gewoon een goudslager op z’n zondags, of een slager. Dichterbij en dichterbij kwamen ze.

Albitte zwaaide! Hoe was het mogelijk? Hij zwaaide, hier hadden ze niet op gerekend. Moesten ze terugzwaaien? Bouclet zwaaide een klein beetje, Toilet boog wat, de anderen bogen nu ook maar. Wie waren de andere mannen bij Albitte? Eentje, een zeer jonge man, was in een rood pak gekleed, rode jas en broek, met daaronder zelfs rode kousen, dit waren niet de kleuren die je kon verwachten, laatst was in de vergadering nog uitvoerig gedelibereerd over kostuums voor de stadswachten, en er was besloten dat die in ieder geval niet rood mochten zijn. Hij zei iets tegen Albitte, die lachte, pakte hem bij zijn hand en zo liepen ze verder, hand in hand, als twee kameraden op weg naar een belangrijke opdracht. De andere mannen liepen achter hen, twee ervan droegen tassen, een derde had een schrijfkofiertje in zijn hand. Alsof ze dat zelf niet hadden. Een van die mannen was Fraparat, daar hadden ze een brief van gekregen waarin onder andere had gestaan dat hij Albitte zou vergezellen.

Toen het gezelschap bij hen was liet Albitte de hand los van zijn metgezel en boog hij zich naar Bouclet en Toilet alsof het kinderen waren naar wie hij even moest luisteren. Bouclet sprak zijn welkomstwoord, veel minder luid dan hij zich voorgenomen had, omdat Albitte zo dichtbij hem stond. Albitte was verlegen, een onhandige slungel, met een glimlach op zijn gezicht, dichtbij was zijn gezicht minder bleek, hij gaf Bouclet een hand, omhelsde hem, kuste hem, ja, de broederkus, omhelsde Toilet en Eustache, ze werden gekust, alsof het broers waren die hij in jaren niet gezien had. Ook de rode man omhelsde en kuste hen. De mannen eromheen klapten, juichten: ‘Vive la République’, ‘Vive la France’. Godzijdank vergat Poulti dat verschrikkelijke ‘ca ira, ca ira’, waar was hij gebleven, o daar, hij zat op een bankje naar de rivier te zwaaien. Eustache gaf Albitte de staf, maar eerst vergat hij er iets bij te zeggen, zodat Albitte er een beetje verwonderd naar stond te kijken, maar gelukkig herstelde Eustache zich en vertelde hij wat voor een staf het was.

Albitte tilde hem hoog de lucht in, hij lachte, zwaaide ermee in het rond en riep dat ze ‘allemaal vrij waren, allemaal, allemaal’. Even leek het alsof hij een kleine dans wilde maken maar dat ging over. De man in het rood nam met een buiging de staf van Albitte over. Alles ging goed, ze waren verstandig geweest, verbonden, ze voelden zich mensen met een belangrijke missie die zojuist foutloos van start was gegaan. Hun voeten dreunden in de hal, ze liepen naar binnen, de vergaderzaal in, Albitte als eerste. In de zaal bevond zich al enkele uren de rest van het Comité. Niet iedereen was uitgenodigd omdat de kleine zaal riu eenmaal niet groot genoeg was, het had dagenlang vergaderen gekost om te beslissen wie wel en niet mocht komen. De wegblijvers waren zeer bezorgd geweest dat het hun later aangerekend zou worden als ze er niet bij waren, het zou hen verdacht kunnen maken, maar tenslotte had men volgens de beproefde methode met witte en zwarte bonen verkiezingen gehouden. Er zou een register worden aangelegd van de namen van de wegblijvers waarin die verklaarden zich bij de stemming neer te leggen en waarin zij hun aanhankelijkheid aan Albitte onderstreepten. Een stemming hierover was niet nodig geweest.

Er klonk oorverdovend kabaal. Het verzamelde Comité was gaan staan, men roffelde op de planken van de wanden, op de tafels, sommige leden schreeuwden leuzen. Het applaus duurde en duurde. Albitte was achter de tafel gaan staan waar de voorzitter en de secretarissen altijd zaten en zwaaide met opgeheven vuist, zijn witte werkmansblouse schitterde in het licht van de kaarsen die aan de zijkanten van de tafel waren ontstoken. Hij hield zijn hoed in zijn linkerhand, de in het rood geklede man stond aan de linkerkant, samen met zijn andere metgezellen. Albitte was niet langer bleek, hij lachte als een jongen, pas nu was te zien dat hij een klein wapen, vermoedelijk een dolk, aan zijn riem droeg. Ineens boog hij zijn hoofd en wachtte deemoedig tot het applaus wegzonk. Nu gingen de anderen naast hem staan, Bouclet, Toilet, Eustache en Archer, die de besluiten van de vorige vergadering voor moest lezen. Daar was lang over gediscussieerd maar Bouclet vond dat ze zo weinig mogelijk moesten afwijken van wat ze anders deden. Albitte rekent erop, hij wil geen voorrechten, alles moet zijn zoals het altijd is. Zou iemand nu niet moeten zeggen dat ze altijd zaten? Albitte bleef maar staan, zo ging het nooit, eerst ging het presidium van het Comité zitten en daarna mocht je als lid ook gaan zitten. Nu bleef iedereen staan, totdat het stil was en Albitte, als had hij de verwarring op hun gezichten gelezen, ging ineens zitten. Stommelend donderden ze op hun plaats.

Archer las de besluiten van de vorige vergadering voor: er waren twee giften binnengekomen voor de kleding van soldaten van het Alpenleger, 30 livres elk, er was een nieuwe indeling gemaakt van de stadspatrouilles, ieder Comitélid moest drie keer per week ‘s nachts in Trévoux patrouilleren, er zouden in de gevangenis gescheiden verblijfplaatsen komen voor mannen en vrouwen. De discussie over het welkom van Albitte werd door Archer niet samengevat, ze herinnerden zich nog maar al te goed de verschrikkelijke woedebui van Bouclet omdat een paar leden bezwaar had gemaakt tegen de speciale ontvangst die Albitte ten deel viel. Was dat niet in tegenspraak met de revolutionaire beginselen? Ze hadden toen de vergadering moeten schorsen omdat Bouclet op de vuist was gegaan met verschillende leden waaronder burger Nalet en Longin, er waren forse klappen gevallen. Archer ging zitten en Albitte stond op.

Zijn verschijning wierp flakkerende schaduwen op de muren van de zaal, bij anderen was dat nooit opgevallen, maar bij Albitte leek zijn schaduw groter dan die van wie dan ook. Hij had een hoge stem, van een jongen die een ernstig plan aan zijn vrienden voorlegt, hij veegde steeds een lok van zijn voorhoofd weg. We waren uitvoerders van de revolutie die onomkeerbaar was, daders waren we, verdedigers van de Tempel van de Rede en als we allemaal onze taak zouden vervullen zou de vijand nog voor het einde van het jaar verslagen zijn, duizenden medestanders van het Beest waren al over de grenzen gevlucht. Uit ons midden zou de revolutie van de grond komen, wij waren de toekomst van Frankrijk. Hij zei dat de Conventie hem hierheen had gestuurd omdat er nog steeds te veel kwaadwillenden waren. Albittes stem was verrassend rustig, er lag geen opwinding in, hij praatte gelijkmatig alsof hij een prijslijst moest voorlezen. Hij had begrepen dat hier in Trévoux de steun voor de revolutie groot was, dat we ons niet hadden laten misleiden door berichten uit Lyon, dat Lyon nu rustig was en dat de opbouw van de stad alweer begonnen was. Hij had een nieuw Comité in Trévoux benoemd dat het oude stadsbestuur bij moest staan. Langzaam las hij de namen voor: Gouvion was er nog steeds bij, had die niet een neef die een wijngaard van de koning bezat? Moine was erbij, Bouclet, ja die dus nu ook, Revion, dat was een nieuwe, die was hier nog maar pas, hij zat hoog op de tribune en zwaaide met papperige handjes bij het noemen van zijn naam. Er klonk gegrinnik. Revol sr. was er ook bij, die was niet te vermijden, de grootste domkop van allemaal, maar blijkbaar mocht hij meedoen omdat hij zo gekweld kon kijken, ook nu weer, moest je die kop zien. Of had het iets met zijn naam te maken.

Je kon er vergif op innemen dat citoyen Comte weer niet benoemd zou worden, want die had niet wat je noemt zijn naam mee. Burgermeester Charles bleef burgemeester, dat verbaasde niemand, hij was er vanavond niet bij omdat zijn vrouw ziek was, Bacheville was er blijkbaar uitgebonjourd, slager Tachon was er ook bij, terwijl die erom bekend stond koeien op dubieuze manieren te slachten, ook waren er vrouwen die beweerden dat hij alleen half uitgehongerde koeien slachtte. Daarna riep Albitte op tot waakzaamheid, tot vertrouwen, en hij vertelde een verhaal over een klein beekje dat eerst hier en daar slechts druppelsgewijs door het landschap liep maar dat langzamerhand aan de voet van de bergen in een bulderende stroom veranderde die zijn weerga niet had. Dat was mooi: die zijn weerga niet had. De revolutie mag geen droom blijven, zei hij. Dat was ook mooi. Het moest werkelijkheid worden, een revolutie mocht geen droom worden, hij herhaalde het keer op keer, geen droom, geen droom. Toen zat hij ineens en het Comité sprong omhoog en juichte hem toe, het revolutielied werd aangeheven, Albitte sprong op en hoorde het zwijgend aan, keek recht voor zich uit, was nu bleek, alsof de enorme verantwoordelijkheid voor het geheel niet langer te dragen was. Toen het lied uit was klonk zijn stem plotseling onverwacht fel, hoog en dwingend.

‘We zijn vrij,’ riep hij, ‘we zijn vrij.’

En de zaal riep het hem na. We zijn vrij, we zijn vrij, we zijn vrij. Men begeleidde deze kreten met voetgeroffel. Hierna nam Bouclet het woord. Als hij nu maar niet van zijn toespraak ging afwijken of te lang bij zijn eigen heldendaden stil ging staan, dat hij een keer eigenhandig een deserteur uit het leger naar Lyon had gebracht, dat hij diens paard zelf gegeven had aan een zieke gendarme hier, dat verhaal hadden ze al tientallen keren gehoord, nog uit zijn eigen mond ook. Er was een keer iemand geweest die, om Bouclet te pesten, gevraagd had hoe dat paard dan precies geheten had en of het een merrie of hengst was geweest. Maar alles ging goed, Bouclet klemde een briefje in zijn hand waarnaar hij af en toe keek, hoewel iedereen wist dat hij niet makkelijk kon lezen, hij beheerste dat pas een jaar of drie.

Hij bedankte Albitte voor zijn mooie woorden, zei hem alle steun toe, dankte hem voor het in Trévoux gestelde vertrouwen en wenste hem alle sterkte met zijn strijd tegen de vijanden in Bourg en Lyon. Hier in Trévoux waren de ergste opposanten al verdwenen, maar er was nog genoeg tegenstand te verwachten en iedere dag werden nieuwe gevangenen gemaakt. Daarop vroeg hij zelfs of Albitte er niet voor kon zorgen dat hun Comité in een grotere ruimte dan deze kon vergaderen, zo kon het niet langer, misschien was er in het paleis wel een ruimte beschikbaar.

Albitte zei dat hij zou kijken wat hij kon doen. Wat de nieuwe gevangenen betrof zou hij ervoor zorgen dat ze onpartijdig werden behandeld. Er ging een gezoem door de zaal, dit had men niet verwacht, het waren misdadigers en deserteurs, waarom zou men ze onpartijdig moeten behandelen? Het gesprek ging nog door over de gevangenen, de gevangenis hier zat vol, was het niet het beste een deel van de gevangenen naar Lyon over te brengen, daar hadden ze meer mankracht dan hier, meer gevangenissen ook, hier was alleen in de Rue Royal—die naam moest nu toch ook snel veranderd—een gevangenis en natuurlijk in de grote toren, maar daar kwamen alleen de rijkere gevangenen, zoals de heer Michallet, die er al een paar weken zat. Blijkbaar vond Albitte dat zij hun eigen gevangenen moesten verzorgen, op kosten van de gemeenschap.

Niemand riep tot nu toe dat het misschien goed zou zijn om ook in Trévoux over een guillotine te beschikken, terwijl ze daar al vaak over hadden gesproken. Dit was een mooie gelegenheid alvast een balletje op te gooien, maar niemand durfde het naar voren te brengen terwijl ze van Bouclet nu allemaal iets mochten zeggen. Toilet vroeg of het niet mogelijk was het vervoer van steenkool in de winter beter te regelen, vorig jaar hadden ze enorm kou geleden. Iemand riep er iets doorheen, en er klonk daverend gelach, maar velen hoorden niet wat er geroepen was. Toilet koukleum? Dat kon best, hij zeurde altijd over die steenkool, blijkbaar wist hij niet hoe hij die steenkool langs slinkse wegen te pakken kon krijgen, arme kerel, erg veel vrienden had hij hier niet.

Toen schreeuwde toch iemand of er niet hier een guillotine moest komen. Wie was het? Vapillon waarschijnlijk, die begon er altijd over. Er klonk applaus, maar Albitte zei dat het hem beter leek dat zulk soort zaken aan de vrederechters werd overgelaten, die konden dan altijd besluiten om de gevangenen naar Lyon te brengen. Daar hadden ze veel meer ervaring met rechtspraak over verraders. Dus Albitte was tegen? Hoe was het mogelijk? Bouclet had altijd gezegd dat de revolutionaire comités in Parijs voor plaatselijke guillotines was, dat leek hem helemaal geen punt en nu was Albitte dus tegen. Waar bemoeide hij zich trouwens mee? Als ze zelf een guillotine wilden dan konden ze er altijd eentje in St. Etienne bestellen, daar waren ze helemaal vrij in. Ze zouden er vast nog wel op terugkomen.

Links en rechts klonk geschreeuw dat maar langzaam wegzakte. Albitte keek met gefronste wenkbrauwen toe. Volgende vraag, riep Bouclet, wie wil nog iets vragen? Wanneer de veiling van de goederen van emigranten in Bourg was, schreeuwde iemand. Dat wist Albitte niet, er waren al een paar kleinere veilingen geweest, maar het was niet de bedoeling dat mensen uit Trévoux goederen in Bourg kwamen kopen, dan zou het in het land een te grote chaos worden. Hierop keek men allemaal naar de heer Laucret, die altijd voorstander was geweest van een vrije veiling van goederen, natuurlijk omdat hij dan het meeste kon opkopen. Wat vind jij ervan, Laucret, schreeuwde die brutale aap Daire. Een bulderend gelach klonk waaraan Albitte van harte meedeed. Ja, wat vond Laucret ervan, maar die hield wijselijk zijn mond.

Albitte zei dat de nieuwe wetten juist op het platteland nog te weinig ingang vonden, dat hij er streng op zou toezien dat alles officieel verliep; het nieuwe, zojuist ingestelde controlerend bestuurslichaam moest alles streng controleren. Donderend applaus en toen dat wat minderde riep die verrekte Daire keihard: ‘Ja en ook Laucret.’ Weer daverende lachbuien, Daire ook, daar kon je echt verschrikkelijk mee lachen. Daarop maakte Bouclet van de gelegenheid gebruik een nieuw paard te vragen voor de gendarme van het dorp, zijn oude was afgelopen winter overleden. Albitte zei dat hij er werk van zou maken. Hij was weer gaan staan, zei dat hij morgen het nieuwe bestuur zou installeren en dat hij iedereen inviteerde er morgenochtend om acht uur bij te zijn. ‘Behalve de stadspatrouille,’ riep Daire, en weer dat geweldige gelach, ja, hij had gelijk, de stadspatrouille kon niet, die moest tot half negen ‘s-ochtends patrouilleren.

‘Laten we onze Deugd inzetten voor de republiek,’ zei Albitte, ‘laten we haar niet verliezen, laten we haar waardig zijn, laten we de deugd steeds opnieuw met elkaar hervinden in Volkssociëteiten zoals deze in Trevoux. Een met de sansculottenü’

Met hoge stem zette hij het revolutielied in en allen zongen het mee, bij sommige aanwezigen stroomden de tranen vrijuit over de wangen. Albittes stem klonk boven iedereen uit.

[Eronder:] Albitte moet meer in detail weergegeven, niet zo, de zaal zijn te veel meelopers, er moet meer geschreeuwd, aanbidding plus verzet, Albitte praat anders dan mensen in Trevoux, dat moet benadrukt, zijn stem is Normandisch, dit uitwerken, zijn gezelschap uitwerken. Albitte meer neerzetten als lijdzaam figuur. Opzoeken hoe Vestdijk dergelijke grote bijeenkomsten beschreef. In Het Vijfde Zegel bijvoorbeeld. Thuis nazoeken.

E-mail oktober 2002

 

Van:

A. Houttuin

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

Wolff

 

Geachte Heer Vincent, excuses dat ik u een paar dagen op antwoord liet wachten. Graag zou ik een keer niet u van gedachten willen wisselen over Deken en Wolff, Aagje Deken en Betje Wolff. Wellicht beschik ik over informatie die u goed kunt gebruiken. Wel dient u er mij van te overtuigen dat ieder contact tussen ons, ieder overleg, plaats zal vinden onder een belofte van de grootste geheimhouding.

 

Wanneer u daartoe niet bereid bent, verbreek ik alle contacten. Op dit e–mailadres kunt u mij niet antwoorden. Binnenkort spreek ik op uw antwoordapparaat—ik heb gecontroleerd of u het heeft—een boodschap in waarin ik mijn nieuwe e–mailadres aan u bekendmaak. Daarna moet u contact met mij opnemen en hoop ik dat u mij van uw discretie weet te overtuigen.

 

Met vriendelijke groet,

Anton Houttuin

Brief van H. Halbertsma aan Vincent Gorter

 

Amsterdam, oktober 2002

 

Beste Vincent,

 

Ik trof je vandaag niet in het Instituut, vandaar dit briefje op je bureau. Zou je zo spoedig mogelijk een officieel ogend briefje kunnen maken in verband met geld voor je reis naar Trévoux? Blijkbaar vindt men bij de faculteit mijn telefonisch verzoek niet voldoende. Groeten van H. Halbertsma (ik hoorde van Mies dat je weer terug was, of bedoelde ze dat je vanavond weer terug in de stad bent?)

E-mail oktober 2002

 

Van:

H. Halbertsma

Aan:

T. van Dijk

Onderwerp:

afspraak

 

Geachte Mevrouw van Dijk, dank voor het telefoontje. Morgenavond om 19.00 in restaurant Karel V in Utrecht is prima, aan de Geertebolwerk 10, ik heb daar al eens eerder gegeten.

 

Tot morgen en met hartelijke groet,

Hans Halbertsma

Brief van K. Serurier aan Vincent Gorter

 

Groningen, oktober 2002

 

Geachte Heer,

 

Sinds enige tijd schrijf ik een doctoraalscriptie over enkele achtergronden van leven en werk van de dichter Herman Gorter. Via mijn onderzoek hoop ik het sociale netwerk van deze dichter in kaart te kunnen brengen en aan te kunnen geven in welke kringen deze dichter verkeerde en hoe deze kringen waren gestructureerd volgens bepaalde welomschreven ‘circulaire bewegingsframes’ (zie hiervoor het werk van de Amerikaanse onderzoeker Streppolt). Hiermee meen ik in staat te zijn een nieuw licht te werpen op leven en werk van de dichter Gorter.

Tot nu toe is in biografieën over hem te zeer de nadruk gelegd op ‘biografische evenementen’, zonder dat de juiste contexten zijn gereconstrueerd. Het is niet onmogelijk dat u een nazaat bent van Gorter, direct of indirect.

In verband hiermee stuur ik u bijgevoegde vragenlijst met het verzoek of u deze in wilt vullen (u kunt de lijst ongefrankeerd terugzenden via de bijgevoegde antwoordenveloppe). Als u meewerkt aan dit onderzoek krijgt u te zijner tijd een kleine attentie toegestuurd. Inlichtingen hierover kunt u inwinnen bi] prof. dr. F. Satuin Kluit, te Rotterdam.

 

Met vriendelijke groet,

Kees Serurier

E-mail oktober 2002

 

Van:

Inspecteur J. van Stralen

Aan:

Inspecteur N. Ternmirick

Onderwerp:

Pretty

 

Beste Nico, vandaag las ik hier in Nijmegen dat procesverbaal over de inbraak van die actiegroep ‘Pretty’ (rare naam) bij de heer Rijkman in Hattem. Nog bedankt ervoor. Er zijn nieuwe ontwikkelingen. Ik kreeg vandaag een rapportje op mijn tafel van een oplettende agent over twee heren die ergens in Grave langs de huizen gingen met de vraag of de mensen daar een of ander boek met brieven in hun bezit hadden. Er was geen procesverbaal opgemaakt, maar de agent leek het goed om er een berichtje van te maken. Hoe halen die heren het in hun hoofd om ongevraagd bij wildvreemden aan te gaan bellen.

 

Maar goed. Een van die mannen in Grave was dus Buijnsters, oud-hoogleraar van de Universiteit van Nijmegen, woonachtig in Molenhoek (66 jaar), en dat is dezelfde bij wie ‘Pretty’ kortgeleden ook inbrak (ik seinde je erover) en waar ze het huis overhoop hebben gehaald en bevuild. Toeval? Die andere man in Grave, ene Oppelaar, is waarschijnlijk zijn assistent. Buijnsters verklaarde destijds in het procesverbaal over die inbraak (heb je het al gelezen, ik heb het een paar dagen geleden opgestuurd) dat hij niets over de actiegroep ‘Pretty’ wist. Die Buijnsters is dus lekker bezig kun je zeggen, eerst wordt er bij hem ingebroken, vervolgens gaat hij ergens in Grave de huizen langs op zoek naar oude boeken, waarbij het maar weinig scheelt of hij wordt opgepakt. Snap jij het?

Even de feiten op een rij (sorry, ik heb gisteren naar een aflevering van Baantjer gekeken): in Hattem breekt de actiegroep ‘Pretty’ in bij de heer Rijkman, veehandelaar aldaar en kladt zijn muren onder met de naam ‘Pretty’. In Molenhoek breekt waarschijnlijk dezelfde actiegroep in bij de heer Buijnsters, hoogleraar, en bekladt zijn huis met eenzelfde soort rare teksten. Een paar dagen later is die Buijnsters in Grave op zoek naar een bepaald boek, of bepaalde boeken. Titel(s): Willem Leevend. Het is onwaarschijnlijk dat Buijnsters of Rijkman die inbraken in scène heeft gezet, dat gaat te ver, het lijkt me ook onwaarschijnlijk dat Buijnsters en Rijkman elkaar kennen, al moeten we niets uitsluiten (sorry, weer een Baantjer-tekst). Vermoedelijk bestaat er een heel andere relatie tussen deze inbraken, alleen weet ik nog niet welke.

Ik geloof dat het tijd wordt dat wij die Buijnsters meer in de gaten gaan houden, ik neem de organisatie daarvan vanuit Nijmegen op me, Molenhoek valt onder Nijmegen en ik hou wel met Grave contact. Misschien zou jij die Rijkman nog eens in Hattem aan de tand kunnen voelen over de groep ‘Pretty’. En of hij iets af weet van Willem Leevend-boeken.

Waar is het hun allemaal om begonnen? Een illegaal bordelencircuit? Aan de naam te zien zou je denken van wel. In Nijmegen hebben we daar veel last van. Maar het kan ook dat die Willem Leevend-boeken een zeer grote antiquarische waarde bezitten. Volgens mijn dochter kan dat behoorlijk oplopen, sommige boekliefhebbers is niets te dol. De Willem Leevend-boeken zijn volgens haar geschreven door Betje Wolff en Aagje Deken, schrijfsters uit de achttiende eeuw—zij weet dit soort dingen omdat ze Nederlands studeert. Ik herinner me er nog wel vaag iets over van de middelbare school, volgens mij waren die schrijfsters lesbisch, misschien heeft dat ook iets te betekenen.

Wie weet horen Rijkman en Buijnsters tot een syndicaat van opkopers van kostbare boeken en werken ze al jaren samen. Wat die ‘Pretty’—groep ermee te maken heeft begrijp ik dus helemaal niet. Ik geef toe dat ik bij die inbraken echt eerst gedacht heb aan de een of andere afrekening in het bordelencircuit, want de naam ‘Pretty’ is in die kringen gebruikelijker dan bij boekliefhebbers, maar ik geloof niet dat die Buijnsters veel weg heeft van een bordeeltype, dus die lijn moeten we voorlopig laten vieren.

Laten we afspreken de zaak scherper dan eerst in de gaten te houden. Meld even wat je van mijn ideeën vindt! Doe ook de groeten aan adjudant Stevens, als die tenminste nog bij jullie zit.

 

Met hartelijke groet, Jim

 

(Ga jij nog naar die extra computerscholing? Ik denk dat ik me maar ziek meld.)

Brief van Vincent Gorter aan de Faculteit der Geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam

 

Amsterdam, oktober 2002

 

Geachte Mevrouw⁄Heer,

 

Hierbij verzoek ik u mij een bijdrage van € 800 te verlenen in verband met mijn reis naar Trévoux van 18 tot en met 25 oktober aanstaande. In een bijlage geef ik u een nadere begroting. Voor vragen over deze studiereis kunt u terecht bij prof. dr. H. Halbertsma.

 

Met vriendelijke groet

Drs. V. Gorter

E-mail oktober 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

terug

 

Hoi Lieve Vincent, xxxx ik dacht dat, je vanuit Leeuwarden bij mij langs zou komen, maar je bent niet geweest. Laat nu gauw even iets van je horen, ik ben zo benieuwd. Het gaat goed met me, ik verlang naar je, kom je gauw langs? Leuk om over je onderzoek te lezen. Die Van der Plaatsen zijn vast betrokken bij illegale hennepkwekerijen.

De laatste dagen heb ik niet erg vaak meer koorts, maar ik heb wel een pukkel op mijn neus, dat komt ervan als je niet langskomt. Ik mocht dit berichtje op de computer van mevrouw Smitser maken en je mag er ook op terugseinen, maar wel voor half vijf, want dan ben ik klaar en ga ik naar huis. Laat gauw horen. Anders ben ik boos en verdrietig. Heb je nog in archieven zitten knoeien?

 

Kusjes van Mies xxx

E-mail oktober 2002

 

Van:

M. van Veen-Gorter

Aan:

S. Gorter-Jorissen

Onderwerp:

familie

 

Beste Stientje, nog wel bedankt voor je e–mail van een weekje geleden. Ik heb er niet eerder op geantwoord omdat ik pas vandaag thuiskwam van een reisje naar Rome. Daar ben ik vier dagen geweest met een reisgezelschap. Ik doe dat soort dingen vaker, het is erg leuk, meestal ga ik met een oude vriendin die vroeger naast ons woonde en Jan ook nog wel kende. Ik zou het erg fijn vinden als we elkaar weer opzoeken. Ik weet best dat jij het vroeger niet gemakkelijk had in onze familie, vader en moeder waren het er niet mee eens dat Jan met jou een verhouding kreeg, dat zul je wel verschrikkelijk hebben gevonden. Mijn ouders hadden er toen weinig begrip voor omdat ze het leeftijdsverschil veel te groot vonden en ik denk dat je toen van mij niet veel goeds kon verwachten.

 

Op de begrafenis van Jan konden wij gelukkig even heel goed met elkaar praten, dat staat me nog helemaal bij. Ook over wat er toen in Trévoux is gebeurd. Moet Vincent niet eens worden ingelicht? Susan weet het natuurlijk al jaren. Hoe lang is dat alweer geleden dat we elkaar op de begrafenis zagen? Bijna twintig jaar, denk ik. Ik zou het zo fijn vinden als je op onze oude familiedag bij ons langs wilt komen. Misschien wil Vincent dan meekomen. En neemt hij zijn vriendinnetje dan mee? Ik zal ook aan Susan vragen of ze die dag wil komen.

Er is groot nieuws van haar. Ze vertelde dat de gemeente Den Haag in 2004 op 5 november een grootscheepse herdenking van het overlijden van Betje Wolff gaat organiseren. Ze werkt bij de gemeente op de Afdeling Voorlichting en hoorde het tijdens een lunchpauze van een van haar collega’s. De koningin zal misschien bij die herdenking aanwezig zijn. Vincent informeerde of ik nog papieren over vroegere familiedagen had, veel is het niet, ik stuur ze naar hem op. Had hij al succes met zijn onderzoek? Ik hoop dat ik gauw weer iets van je hoor. Er stond een tijdje geleden een advertentie in De Telegraaf, over ‘Wolff en Deken’. Daar heb ik naar geschreven. Weet Vincent daarvan?

Ik weet niet wat ik ervan moet vinden dat Vincent binnenkort naar Trévoux vertrekt, dat zul je begrijpen (al dat gewroet in het verleden). Zelf ben ik daar nooit terug geweest, Jan wel begreep ik, samen met jou.

Ik word liever niet aan die tijd herinnerd. We moeten er echt eens over praten. Jan was toen ook zo met zichzelf bezig, als je hem toen gekend had! Maar nu ga ik stoppen want anders vertel ik je over de e–mail dingen die ik liever wil vertellen wanneer ik je zie.

 

Met heel hartelijke groet van je schoonzus Martha

E-mail oktober 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Onderwerp:

Toussaint

 

Liefste Miesje, ik ben net thuis in Amsterdam, las je e–mail en schrijf je nu gauw terug. Morgen zien we elkaar, ik kan niet wachten. Er is groot nieuws. Ben je morgenavond thuis? Moet je werken? Pruiken wassen? Nagels schoonlikken? Mevrouw Pietersbol van haar vetrollen afhelpen? Ik zal je niet meer plagen, lieve bibberneus. Ik heb een nazaat van die Beekkerk ontdekt, weet je wel, de man die in Wiewerd was en die een arm van de mummies eraf rukte. En niet zomaar een nazaat, maar eentje die er alles vanaf weet. Ene Bart Toussaint, hij heeft een garage in Leeuwarden.

Die Beekkerk van Betje trouwde in juni 1786 met Geertruida Toussaint, vermoedelijk een afstammeling van hugenoten. Zij overleed al op 22 september van dat jaar. Ik ontdekte in het Rijksarchief dat haar grafsteen zich eerst bevond in de Westerkerk in Leeuwarden, maar later verplaatst is naar het Leeuwarder Bos net buiten de stad, omdat de Westerkerk eind jaren tachtig tot theater is omgebouwd.

Ik heb bij hotel Het Anker een fiets geleend en ben in de stromende regen naar dat bos gefietst. Misschien zou jij dat eens een schoonheidsbehandeling kunnen geven, ze vinden dit hier dus al een bos. Er lopen geen verharde paden doorheen, je moet je door de blubber een weg banen en aan de rand ervan, vlakbij een meertje, is een heuvel en daarbovenop hebben ze de grafstenen in dikke rijen naast elkaar gelegd. Een stuk of zestig, iedere grafsteen is verzonken in hoog opgroeiend gras. Teksten nauwelijks te ontcijferen. Geen Geertruida Toussaint te vinden. Terug in Het Anker typte ik in Google de naam ‘Geertruida Toussaint’ in en ja, daar stond ze, tussen een paar namen van de familie Beekkerk. Ik heb zelfs de tekst gevonden die ooit op haar grafsteen is gezet: de Fryske Akademy heeft een site waarop je de teksten van de grafstenen uit de Westerkerk kunt terugvinden.

Geertruida was ruim twintig ]aar toen ze overleed en de volgende tekst stond ooit op het familiegraf van de Beekkerken:

Den 22 September 1786 is overl.

Geertruida Toussaint Oud 20 ⁄ Jaren 8 Maanden 9 dagen in leven ⁄ Echtgenote van den Burger Capitein⁄ HAJE BEEKKERK en den 28 September⁄ hier begraven⁄ Den 28 juny 1796 is Overleden⁄ HARMANUS, NICOLAAS BEEKKE(RK))⁄ Oud vijf weeken Zoon van HAJE BEEKKERK en ZYTSKE Van SLOO⁄TERDIJEK en ligt hier⁄ begraven⁄

Haye Beekkerk werd geen leed bespaard, zijn eerste vrouw jong gestorven, zoontje van tweede vrouw vijf weken oud heengegaan. ‘Den Burger Capitein Beekkerk’ staat er, dus ook op de grafsteen moest zijn politieke gezindheid worden uitgedrukt. Hij was in Leeuwarden een bekend figuur: er is een straat naar hem genoemd.

Geertruida bracht me op allerlei sporen. Ze had twee broers, Frederik en Harmen, beiden brachten een hoop kinderen voort waarbij af en toe de naam Haye, Haje of Haije opduikt, zo heb je ene Haye Toussaint: 1849-1925, die afstamt van de Frederikse tak. Dus die Haye Beekkerk stond bij de Toussaintjes ook behoorlijk hoog in aanzien. De naam van hun zusje tref je regelmatig aan: Greetje, Geertruida, en in Bolsward loopt op dit moment een meisje van veertien rond dat naar de naam Gerda luistert, ze heet Gerda Brouwer trouwens, maar haar naam is wel degelijk afkomstig van de Toussaint-club.

Er wonen in Leeuwarden drie Toussaints; met alle drie heb ik contact gezocht, want je weet maar nooit. Twee hadden nog nooit over hun voorouders gehoord, en wilden er verder niets van weten. Dat hoeft nog niets te betekenen, in Harlingen deden de Van der Plaatsen ook net of ze gek waren en opeens zat er een agent in de huiskamer. Maar de derde Toussaint, Bart dus, die wist wel degelijk iets over zijn afkomst, verdacht veel zelfs, ik weet niet of ik in mijn verslag alles kan opnemen wat ik bij hem allemaal hoorde. Je vader heeft liever niet dat ik al dit soort dingen napluis.

Bart Toussaint heeft een garage middenin Leeuwarden, in een straat die ‘Achter de Hoven’ heet, een lange straat waarin onder andere ook een echte boerderij ligt die je eerder op het Friese platteland zou verwachten, zo eentje met het huis ervoor en dan een grote schuur erachter. Vlak daarbij is Barts garage, hij mag er zelfs APK-keuringen doen. Bart is reusachtig groot, zeker twee meter lang, heeft handen als grijpklauwen, een kop als van Goliath, waarop vaak een prachtige grijns verschijnt. Hij ziet het leven duidelijk van de vrolijke kant. Toen ik er aankwam was hij net bezig een beige Lancia te repareren. Hij woont boven de garage en nam me mee naar binnen.

Het genealogische handboekje van zijn voorouders lag pontificaal op tafel; ik had hem door de telefoon zo ongeveer uitgelegd waar het me om ging. Deze meneer heeft aan een half woord genoeg. Of ik wist dat die Haye Beekkerk een broer had die schilder was geweest? Nee, dat wist ik niet. Johannes Beekkerk, een paar jaar jonger dan Haye, hij schilderde heel wat stadgezichten van Leeuwarden—in het Fries Museum liggen ze in depot. Bart vertelde dat hij eerst mo-a-geschiedenis had gestudeerd. Niet afgemaakt, daarna naar de sociale academie, wel afgemaakt, maar veel zin om mensen te redden had hij niet. Dus had hij van zijn hobby zijn beroep gemaakt.

‘Beter auto’s redden dan mensen,’ zei hij.

Leraarschap, dat leek hem niks, al die eikeitjes in de klas met van die rukkoppies en ook nog een grote bek. Hij had sinds drie jaar zijn eigen garagebedrijf.

‘Kut met peren,’ zei hij, ‘helemaal niks, veel te veel gedoe, ik lijk wel gek, misschien kan ik het beste een mooie uitkering aanvragen.’

En dan die grijns. Ondertussen zat hij me flink in het oog te houden, zo van: wie is deze jongen en wat wil hij precies? Met Bart is het slecht slappe visjes vangen. Eerlijk gezegd kreeg ik af en toe het gevoel dat hij me flink in de maling zat te nemen, alsof hij allang op de hoogte was van mijn onderzoek en ik hem niets wijs hoefde te maken. Hij kent zelfs het werk van Streppolt. ‘Mooie oplichter,’ zei hij, ‘gewoon zelf stukken aan de archieven toevoegen en dan roepen dat je een geweldige vondst hebt gedaan. Zo deed mijn vader dat vroeger met de paaseieren: hij verstopte ze in de tuin en haalde ze vervolgens op paasmorgen met veel bombarie tevoorschijn.’

En dat verhaal van nazaten van huisknechten die voorbehoedsmiddelen van George Washington bewaarden, daar geloofde hij al helemaal geen bal van, ook niet toen ik tegenwierp dat ze toch echt uit die tijd stamden. Ja, ik moest toegeven dat Streppolt de laatste tijd behoorlijk onder druk stond in Amerika, vooral over George Washington, maar zijn onderzoek uit 1992 naar het netwerk van Edgar Allan Poe stond toch nog steeds als een huis. Daar zaten we dus met elkaar te bekvechten, bovenin de huiskamer: een reusachtige kerel in een blauwe overall, oliehanden, zwarte smeersels tot in zijn nek, las me de les over historisch onderzoek.

Hij wist van het reisje dat de dames Wolff en Deken naar Wiewerd hadden gemaakt. Daarover straks. Miesje, het wordt nog mooi. Of ik wist dat Geertruida zwanger was toen ze met Haye Beekkerk trouwde? Dat ze dus zwanger was tijdens de huwelijksplechtigheid, gewoon een motje? Zo’n grote schande was dat in die tijd ook weer niet, vertelde Bart, althans niet in doopsgezinde kringen, daar mocht je rustig voor het huwelijk met elkaar naar bed, dan bewees je tenminste dat je het kon. Voor zijn carrière binnen de patriottische beweging had Beekkerk er verder geen last van gehad. Ik liet hem zien wat ik van internet had gedownload, de tekst van de grafstenen in het Leeuwarder Bos.

‘Een beetje onderzoek heb je dus gedaan,’ zei hij, ‘dat valt me niet van je tegen, maar helemaal correct is die grafsteen niet, want ze stierf bij de geboorte van een tweeling, de ene was direct bij de geboorte overleden en de tweede, Harmen, een paar weken daarna. Later trouwde Haye Beekkerk met Sytske van Sloterdyck, dat is de vrouw over wie de twee schrijfsters zo enthousiast in die Rymbrief schreven.

Bart zat erbij te kijken alsof hij er de hele dag met vrienden over zat te discussiëren. Het had me niet eens verbaasd als hij ergens uit een kast een oud dagboekje van Haye Beekkerk te voorschijn had getoverd waarin die een uitvoerige beschrijving geeft van het reisje naar Wiewerd, compleet met bijpassend dronkenmansgelal erin.

We zaten al aan het bier, in de garage zou nu toch niemand meer komen. Of ik het boek van Jacques Kuiper al gelezen had over de woelingen in Friesland van deze periode? Ik deed maar net alsof ik het niet kende. ‘Daar staat dus iets in over een Oranjecomplot van Staal,’ vertelde hij en of ik wist dat de broer van die Staal, ene Tammert Staal, in Noord–Brabant betrokken was geweest bij illegale loterijen? Dat had hij weer uit een andere studie. Tammert was het zwarte schaap geweest van de familie Staal, een echte crimineel die in allerlei dubieuze zaakjes zat. Nee, dat wist ik niet. Het begint op te vallen dat het vaak over loterijen gaat wanneer de dames Wolff en Deken in beeld zijn, vind je niet? Misschien waren ze daar echt bij betrokken; in Frankrijk had je veel loterijen, ze waren populair als wat, wie weet zaten ze in Trévoux in dat circuit.

Ik vroeg hem of hij in verband met Beekkerk ene Van Beilen kende, een landjonker en groothandelaar in landbouwartikelen in de beurt van Dearsum. Die kende hij niet. Hij raadde me aan een bezoek te brengen aan het Fries Museum om daar een paar stadsgezichten van die Johannes Beekkerk te bestuderen, daar zou ik vast nog wat van kunnen opsteken. Hij kende de conservator oude kunst goed en zou wel even opbellen. En dat deed hij dus gelijk, Mies. Hup, in het Fries, alsof het niets was. Veel verstond ik er niet van, maar duidelijk werd dat ik langs kon komen, dan zou de conservator me mee het depot in nemen.

Wat hadden de dames en heren in de zomer van 1798 trouwens met die afgebroken arm van de mummie gedaan, vroeg ik aan Bart. Hadden ze die meegenomen of gewoon laten liggen? Of ergens in een sloot gedumpt? Maar dat interesseerde hem niet zo erg, geloof ik. Wat moet je met zo’n arm? Als je die mummies een beetje herschikt, een armpje hier, een beentje daar, dan valt een arm minder niet gauw op, dus wie weet hebben ze hem meegenomen en ergens als aandenken bewaard, zo zal het wel zijn gegaan. Wie weet duikt hij op een dag op.

We spraken af dat we contact met elkaar zouden houden. Over het museum vertel ik je wel als ik thuis ben, ik ben er al geweest. Ik heb trouwens onze vriend Buijnsters vanuit Leeuwarden een leuk briefje gestuurd. Hij zal ervan opkijken! Daag!!!

Kusjes en zoentjes van Vincentje p.s. Ik heb in het Rijksarchief in Leeuwarden een briefje binnengesmokkeld in het Van Beilen-archief. Ik ben benieuwd.

Brief van Vincent Gorter aan H. Halbertsma

 

Amsterdam, oktober 2002

 

Geachte Heer,

 

Ik ben weer terug in Amsterdam en trof u vandaag niet in het Instituut, daarom leg ik dit informele verslagje maar op uw bureau. Ik moet het nog verder bekijken op bruikbaarheid. Gisteren heb ik in verband met mijn onderzoek een bezoek gebracht aan het Fries Museum te Leeuwarden. Ik kreeg een tip dat daar schilderijen van ene Johannes Beekkerk zijn opgeslagen. Deze Beekkerk was een broer van Haye Beekkerk, lakenhandelaar en patriotmilitair in Friesland en een goede vriend van Betje en Aagje. Over hem heb ik heel wat informatie verzameld, daarover hoort u nog.

De heer Elzinga, conse’rvator oude kunst, nam me mee de depots in. Een vakantiereisje van Wolff en Deken naar Friesland? Daar had hij ooit over gelezen. Een aardige schilder, die Beekkerk, daar niet van, maar geen geweldige ster. Zijn werk behoort niet tot de vaste tentoongestelde werken, want erg bijzonder is het niet. Een paar portretjes, onder andere van zijn broer Haye, wat landschappen, stillevens en een groter schilderij van het plein bij de Waag van Leeuwarden, dat was voor mij het interessantste, leek hem. Hij had het al klaargezet.

Het is één bij anderhalve meter en slecht geschilderd, houterig. De Leeuwarder Waag staat erop en op het plein ervoor staan eeji stuk of twintig figuren. Beekkerk trok zich blijkbaar nieJS van proporties aan: de figuren zijn in verhouding veel te groot. Op de achtergrond zie je de contouren van het gebouw waar de Volksvereniging destijds vergaderde. Het is bijzonder zonnig weer, de zon zelf staat er niet op, maar hij heeft het licht op de gebouwen en de figuren flink aangezet. Dit schilderij schilderde hij in opdracht van het stadsbestuur in 1799 en het hing jarenlang in het stadhuis van Leeuwarden op het Gouverneursplein.

Hij schilderde er een paar vrienden van hem op, vertelde Elzinga, dat was toen gebruikelijk. Hij wees op drie mannen aan de rechterkant, een daarvan was zijn collega Groenia, een veel betere schilder, die nog een portretje van Betje en Aagje heeft gemaakt. Hij draagt werkmanskleding en hij heeft een kist in zijn hand, volgens Elzinga een schilderskistje dat schilders gebruikten wanneer ze buiten wilden werken. De man ernaast was dus Haye Beekkerk, zijn broer. Hij draagt een sjerp in de jakobijnse kleuren, blauw, wit en rood. De derde man is onbekend, vermoedelijk een patriottenvriend. Links achter dit drietal was nog een aantal andere heren afgebeeld, allen in donkere kostuums; een ervan droeg geen hoed. Dat waren volgens Elzinga dominees uit die tijd. De man zonder hoed was Staal, over wie ik u al informeerde. Staals neus was niet zeer prominent door Beekkerk weergegeven, wel stond er een merkwaardige lach op zijn gezicht, een lach van verbazing, alsof hij net een onverwachte kennis was tegengekomen. De man daarachter was volgens Elzinga Gerrit Paape, bekend schrijver en satiricus, die een paar jaar in Leeuwarden woonde, ook een patriot.

Waarom ga ik hier zo gedetailleerd op in? Vlakbij de Waag, het lijkt of ze net van plan waren de hoek om te slaan, staan drie vrouwen afgebeeld, twee kleinere en een grote, alle drie met zonnehoeden op en linten aan hun rok. Grijze kleding zonder verdere versierselen. Elzinga vertelde dat sommige specialisten in twee van die vrouwen Aagje Deken en Betje Wolff herkenden. Maar het leek hem onwaarschijnlijk, allemaal speculatie. Je kon hun gezichten niet goed zien, een van de twee had een glas in haar hand, een symbool van drankzucht, maar zeker is het niet. ‘En de kleinere vrouw heeft een klein boekje bij zich,’ zei ik, ‘kijk maar, dat kan best Betje zijn.’ Maar het leek Elzinga onwaarschijnlijk. De Betje en Aagje van het schilderij staan in de schaduw, de derde vrouw is afgebeeld in fel zonlicht dat bijna oranjegeel op haar huid geschilderd is. Alsof ze een huidaandoening heeft. Het lijkt erop dat Betje en Aagje op weg zijn naar het zonlicht, een hand van Betje is al fel wit geschilderd.

Ze zijn op weg naar het oranje licht! Dit schilderij is een verhuld eerbetoon aan de Oranjes! Een propagandawerkstuk voor oranjeklanten, iedereen had het in die tijd begrepen en Betje en Aagje waren erop mee geschilderd, ze stonden nu nog net buiten het licht, maar dat zou niet lang meer duren. Elzinga wees op het gezicht van een man die links van de Waag tussen een stel kerels was geschilderd, hij kijkt de toeschouwer van dit werk recht aan.

‘Dat is vermoedelijk Jan Binnes, relschopper van Kollum. Die is op 18 februan 1797 op een marktdag in Leeuwarden terechtgesteld, onthoofd,’ zei hij.

Volgens Elzinga sloeg de beul Binnes’ kop er in één keer af, dat vonden de mensen toen prachtig, je had vaak knoeiers onder de beulen, omdat ze niet meer zo vaak aan bod kwamen, dus konden ze ook niet vaak oefenen. Ze oefenden volgens hem vaak op bevochtigd turf, dat had de juiste substantie. Over Haye Beekkerk kom ik nog te spreken.

 

Met hartelijke groet,

Vincent Gorter

E-mail oktober 2002

 

Van:

Inspecteur N. Temminck

Aan:

Inspecteur J. van Stralen

Onderwerp:

Leevend

 

Beste Jim, je mail kwam hier op een mooi tijdstip binnen, want ik heb interessant nieuws te melden. (Nog bedankt voor het Molenhoek-procesverbaal.) Eergisteren meldde zich bij ons op het bureau in Zwolle een mevrouw uit Hattem met een nogal verward verhaal over boeken die iemand bij haar moeder voor een rommelmarkt had opgehaald. Haar moeder had niet geweten dat die boeken veel geld waard waren en had ze aan die man meegegeven. Mijn agent van dienst kon er niet goed wijs uit worden, maar ze wilde die boeken in ieder geval terug. Drie keer raden om welke boeken het ging, ja, bij de eerste keer al goed: Willem Leevend (met twee ee’s). Nu jij weer.

Ze kon jammer genoeg geen duidelijk signalement van die boekenman opgeven, maar ik sluit niet uit dat het Buijnsters of Oppelaar is geweest. Dat moet je maar even nagaan bij die twee heren. Ik heb Rijkman al geprobeerd te bellen, maar die kreeg ik niet aan de lijn; ik hoop dat ik een mannetje vind om even bij hem langs te gaan. Maar wie of wat is nu die actiegroep ‘Pretty’? Hou me op de hoogte van wat je te weten komt.

 

Met hartelijke groet, Nico

 

(Adjudant Stevens is al een tijdje met pensioen, wist je dat niet? Zijn de nieuwe computers al bij jullie geïnstalleerd? Ik vrees het ergste.)

Archief Jan Gorter

[Vertaling Jan Gorter 1955]

Bron: Dictionaire de Biographie Française 1929, p. 1254-1255

 

Albitte (Antoine-Louis): 1761-1812

Geboren in Dieppe, was daar advocaat, verdedigde vooral soldaten tegen de willekeur van hun meerderen. Hij werd voor de wetgevende vergadering gekozen namens het departement Seine-Inférieure, was een vrijmoedig en consequent spreker en interrumpeerde volgens de notulen de vergadering 131 keer. Hij haalde graag goedkope successen voor de publieke tribune door iemand van verraad aan de revolutie te betichten of de een of andere patriottische gift aan te kondigen. Op 23 april 1792 deponeerde hij een groot bedrag, de helft van zijn inkomsten, op het bureau van de Algemene Vergadering. Maar Narbonne, de toenmalige minister, beschuldigde hem en andere montagnards ervan dit bedrag van lieden rondom het hof te hebben gekregen. Hij wist zich van die beschuldiging vrij te pleiten door de beschuldigers zwart te maken. Op 10 augustus 1792 kwam zijn groep aan de macht. Albitte werd op 21 augustus gekozen tot secretaris van de Algemene Vergadering, belandde in het secretariaat van de nieuwe machthebbers en werd eerst naar Normandië gestuurd om daar de gemoederen te bedaren. Hij liet geestelijken opsluiten en anderen deporteren en slaagde er aldus in het begin van een opstand de kop in te drukken.

Dankzij zijn virulente opvattingen werd hij door twee departementen tegelijk voor de Conventie gekozen: l’Eure en Seine-Iriférieure. Hij werd meer en meer een echte favoriet van de revolutie. In mei 1795 redde hij zijn broer, die later ook lid werd van de Conventie, van een aanklacht wegens piraterij. Deze broer had in maart in de monding van de Seine met zijn schip Le Sansculotte de Gemmape drie Nederlandse schepen gekaapt, de goederen geroofd en de kapiteins in het gevang gegooid. Later bleek dat die kapiteins officieel toestemming hadden die goederen te vervoeren, ze konden zelfs de vrijgeleides laten zien. Albitte slaagde erin zijn broer uit de moeilijkheden te halen, de lading van de schepen werd geconfisqueerd, de kapiteins moesten worden vrijgelaten. Deze broer werd na de val van Robespierre inspecteur van de Loterij in Reims en bleef dat zelfs tot na de restauratie.

Albitte bleef een trouw aanhanger van Robespierre. Hij nam zitting in het Militaire Comité en in die functie bleef hij de generaals d’Estourmet, Ligneville, Mathieu-Dumas en Brunet (in de kantlijn: een ander dan de man uit Trévoux) onvermoeibaar beschuldigen van verraad. Samen met de andere montagnards stemde hij voor de doodstraf van de koning. Hij weigerde Marat in staat van beschuldiging te stellen en ondernam met zijn gebruikelijke heftigheid scherpe aanvallen op de girondijnen. Hij werd samen met generaal Carteaux en afgevaardigde Dubois de Crancé op missie gestuurd naar de Alpen. Hij leidde de campagne tegen de federalisten in het Rhöne-gebied en het beleg van Toulon waar hij Bonaparte leerde kennen. Daar maakte hij kennis met diens nietsontziende wreedheid en besluitvaardigheid. De Conventie benoemde hem samen met Fouché, Collot d’Herbois en Laporte tot vervangers van het Comité dat in Lyon tot dusver naar het inzicht van de Conventie te slap tegen de opstandelingen van Lyon was opgetreden. Albitte droeg het zijne bij aan wat in die ongelukkige stad ‘terreur aan de orde van de dag’ ging heten. Het beruchte pamflet waarop de maatregelen tegen Lyon staan aangekondigd en dat eindigt met het fameuze zinnetje ‘Lyon n’est plus’ (Lyon bestaat niet meer) is mede door hem ondertekend.

Hij was er niet bij toen in Lyon de beruchte executies begonnen omdat hij speciaal belast werd met het bestuur van de departementen l’Ain en Mont-Blanc. Vanaf de ye pluviöse van jaar u (27 januan 1794) tot aan 25 ventöse van dat jaar (16 maart 1794) hield hij huis via talloze knevelarijen: willekeurige aanhoudingen, vaak gevolgd door executies, vernieling van kerken en kastelen, gevangenneming van alle priesters, of ze nu wel of niet gewijd waren. Hij is verantwoordelijk voor de executie van achttien ingezetenen van Bourg-en-Bresse. Albitte trok zich weinig aan van de instructies van de Conventie. Hij beweerde geen verantwoording schuldig te zijn aan het Volkscomité voor Algemene Veiligheid en beschuldigde minister Garat van ‘slapte’ en ‘liefdadigheid’. Hij werd hierin gesteund door de Commune van Parijs.

Toen Robespierre in juli 1794 ten val kwam raakte hij in moeilijkheden, de departementen van l’Ain en Mont-Blanc namen krachtig afstand van de misbruiken van zijn bewind. In Parijs zelf beschuldigde men hem ervan dat hij in het Theatre Français al te opgewonden tekeerging tegen de menigte die de erezuil voor Joseph Chénier toejuichte en daarbij pleitte voor ‘wetten en geen bloed’.

Hij belandde in de gevangenis maar wist zich er dankzij zijn broer uit te redden, vlak voor hij samen met zes medestanders geguillotineerd zou worden. Voorlopig hield hij zich schuil en na de algemene amnestie van november 1796 mocht hij terugkeren naar Dieppe, waar hij benoemd werd tot ‘nationaal agent’, een functie die overeenkwam met die van burgemeester tijdens het oude regime. Albitte steunde de staatsgreep van Napoleon, die hem waardeerde om zijn moed. Hij werd benoemd tot militaire intendant van het leger, dit was een baan als toezichthouder van het revolutionaire gehalte van het leger. In die functie trok hij met de napoleontische legers door Europa. Albitte overleed aan het begin van de terugtocht uit Rusland op 25 december 1812 in het Poolse plaatsje Rosémié. Er zijn geruchten dat hij zich drie dagen in leven had gehouden met alleen de inhoud van een fles jenever.