4

Trevoux

Dagboek Jan Gorter

Trévoux, mei 1955

 

Ik heb bij kaarslicht doorgelezen, het licht ging niet meer aan. Sigaretten rokend. Na een uur klonken stemmen in de gang, een man en een vrouw, ze spraken rustig met elkaar, leken vlak voor mijn deur te staan en daar te zwijgen alsof ze wilden horen of ik nog ademhaalde. Daarna verdwenen ze. Aantekeningen over Albitte gemaakt.

Hij verbleef volgens het artikel van Louis Meunier vier maanden in Bourg, vanaf januan tot april 1794. Hij was toen 31 jaar en was door de Conventie in Parijs aangesteld als ‘commissaire’ over l’Ain, waartoe Trévoux behoorde, een toezichthouder van de revolutie. Makkelijk had hij het niet, er heerste hongersnood en er trokken groepjes gevluchte Lyonnezen door het gebied, die zich verborgen in lage hutten bij moerasachtige meertjes van het Dombesgebied en die veel steun van boeren kregen. Bovendien braken er af en toe in de omgeving van Trévoux rellen uit rondom plaatselijke priesters die opnieuw het godsrijk op aarde begonnen af te kondigen. Tussen 1787 en 1789 was het op dit gebied al onrustig geweest, maar nu leek het opnieuw te beginnen. De economische situatie was slecht, de gevangenissen zaten overvol.

Meunier gaat in tegen opvattingen van plaatselijke historici uit de negentiende eeuw, die volgens hem een veel te gekleurd beeld van Albitte geven. Zo zwart als Philippe Le Duc hem bijvoorbeeld in 1881 maakte, dat is overdreven. Moordend en plunderend trok hij rond, beweert hij. Pure rooms-katholieke propaganda. Meunier probeert de mens Albitte binnen het gezichtsveld te krijgen. Een jonge man was het, opgewonden standje, dandy, al te gretig aanhanger van de revolutie, maar geen bloeddorstige schurk. Hij weigerde zich in Lyon voor het karretje van Colot d’Herbois en Fouché te laten spannen, vertrok uit die stad voordat daar de moordpartijen begonnen en belandde in het district waarin Trévoux lag. Meuriier noemt hem zelfs een hervormer, die economische vernieuwingen doorvoerde, zo democratisch mogelijk opereerde en eerder volgens het principe van overleg tussen alle partijen werkte dan met de harde hand. Hij steunde vaak verkeerde vrienden, toegegeven, die misbruik van hem maakten, achter zijn rug bijvoorbeeld geconfisqueerde goederen van emigranten voor eigen gebruik verkochten en dan ach en wee riepen wanneer ze betrapt werden. Veel van de willekeur waar Philippe le Duc hem van beschuldigt moet volgens Meunier aan zijn entourage worden toegeschreven; hij hield allerlei vreemde figuren de hand boven het hoofd. Vaak moest Albitte hen uit de nood helpen.

De achttien doden van Bourg, die kun je op zijn rekening zetten, daar kon hij niet aan ontkomen. Zijn handtekening staat op de protocollen waarin de besluiten staan, de achttien werden op karren naar Lyon vervoerd en daar een dag na aankomst onder de guillotine gebracht. Hartverscheurende taferelen op Place Bellecour, echtgenotes die bij de trap naar het schavot afscheid namen van hun man, kinderen die hun vader een laatste kus gaven. Hoopte Albitte erop dat ze in Lyon wel vrijgesproken zouden worden? In het protocol dat hen veroordeelt tot de tocht naar Lyon zette hij met opvallende nadruk dat hij rekende op een eerlijk en ‘rationeel’ proces in Lyon, terwijl hij geweten moest hebben dat daarvan op dat moment geen sprake meer was. Hij stak zijn hoofd liever in het zand, dan dat hij werkelijk boosaardig was. Maakt dat zijn gedrag toch juist onvergeeflijk? Zijn pamfletten tegen de priesters van l’Ain bevatten volgens Meunier eerder verkorte filosofische traktaten over het geloof dan dat het uitvoerbare besluiten waren. Hij neemt zelfs een deel van een van die pamfletten over, hier een vertaling:

[met veel doorhalingen]

 

Overwegende dat het Franse volk geen enkele overheersende en geprivilegieerde cultus erkent; dat alle gebouwen, terreinen, materialen, metalen & gebruiksvoorwerpen, die tot nu toe door verschillende cultussen werden gebruikt, toebehoren aan de republiek & dus nationaal bezit zijn.

Overwegende dat geen enkele volksvertegenwoordiger het zich kan permitteren niet onophoudelijk erop toe te zien dat alle onterecht verkregen goederen weer in het bezit van de republiek komen.

Tenslotte overwegende dat alles wat zich op het Franse territorium bevindt ten dienste moet staan van en van nut moet zijn voor de verdediging en het geluk van het vaderland:

Wordt het volgende bekendgemaakt.

 

ARTIKEL I

Alle gebouwen, terreinen, materialen, metalen en gebruiksvoorwerpen van welke cultus dan ook vallen vanaf vandaag, voor gebruik en voor openbare ontmanteling, toe aan de departementen van l’Ain en van de Mont Blanc en vallen aldus terug in de handen van de natie en kunnen voortaan alleen dienen voor algemeen en nuttig gebruik.

 

ARTIKEL II

Alle religieuze tekens & machinerieën die zich in het binnenste of aan de buitenkant van genoemde gebouwen en terreinen bevinden, of op wegen en pleinen, of op andere publieke plaatsen, moeten terstond worden verwijderd of vernietigd.

 

Meunier wijst op het zorgvuldig bestudeerde taalgebruik dat iedere term of ritiaeel van het rooms-katholicisme probeert te vermijden. In het departement Mont Blanc slaagde Albitte erin veel kerktorens te verwijderen, klokken om te smelten en de priesters in het gevang te gooien. Daar bestond onder de bevolking toch al grote oppositie tegen de Kerk en veel gebouwen werden in zijn naam geplunderd en in brand gestoken. Maar in l’Ain, het gebied waar de schrijfsters zaten, gebeurde niet erg veel: een paar kerktorens werden omlaaggehaald en enkele klokken werden omgesmolten, dat was alles. De Kerk stond daar in hoger aanzien, dat had te maken met een paar plaatselijke priesters die niet afwijzend tegenover de revolutie stonden. Volgens Meunier was het plakkaat meer bedoeld voor het thuisfront in Parijs dan dat Albitte in Trévoux werkelijk grootscheepse maatregelen nam.

De kerk bleef er gewoon open, en oogluikend mochten er ‘oude’ diensten worden gehouden. Zelfs nog in februan 1794, op het hoogtepunt van de Terreur, was er een dienst waarbij volgens Meunier iemand van het calvinisme naar het katholicisme overging. In de archieven is er een bericht over te vinden. Albitte was, als je niet al te gekleurd naar het verleden kijkt, een politicus pur sang, een opportunist. Daar waar weinig tegenstand bestond tegen de bestorming van kastelen, of van kerken, zorgde hij ervoor dat dit onder bescherming van het bestuur met volle kracht plaatsvond, maar elders liet hij iedereen min of meer met rust. Volgens Meunier stond hij onder sterke druk van Parijs, waar men geneigd was bij het minste opstandige geluid gelijk de guillotine van stal te halen. Hij was tegen de oprichting van een guillotine in Bourg of Trévoux, uit angst voor al te botte afrekeningen tussen kleinere elkaar bestrijdende groeperingen die oude persoonlijke rekeningen wilden vereffenen. Bovendien zorgde hij ervoor dat de situatie van gevangenen sterk verbeterde. Men mocht bezoek ontvangen en de vrouwen werden in zowel Bourg als Trévoux van de mannen gescheiden, dat was destijds al heel wat.

Figuren als Albitte waren volgens Meunier het hart van de begintijd van de Franse revolutie, zonder hen was die revolutie niet totstandgekomen en waarschijnlijk ook verzand. Zij vormden een buffer tussen de veel radicalere figuren in Parijs en de plaatselijke besturen, al waren er gebieden in Frankrijk waar de situatie volledig ontspoorde. Werd hij in die tijd ingelicht over de twee Hollandse dames in Trévoux? Ik denk het wel, er bestonden rapporten over alle buitenlanders. Hij viel hen niet lastig omdat hij van Merlino of andere figuren hoorde dat ze tot de radicale vleugel van de Bataafse revolutie behoorden. De dames genoten bescherming in hoge kringen, anders is het niet te verklaren dat men ze min of meer met rust liet. Alleenwonende vrouwen, was de algemene opinie, hoorden in het klooster en niet in leuke buitenpaleisjes.

Wat had ik gedaan als ik Albitte was geweest? Gemoord had ik, gebrandschat, zonder aanziens des persoons was ik tekeergegaan. Ik had ze laten smeken, de adellijke dames en heren en de kinderen, urenlang had ik ze laten wachten, om daarna met een pennenstreek het lot van hun echtgenoten en vaders te bezegelen. Betje en Aagje had ik misschien direct in het gevang gezet, op water en brood, met dagelijkse martelingen. Naar de guillotine ermee. Vlak voor de valbijl naar beneden suisde zou ik ze alsnog redden.

 

Ik ben wakker geschrokken uit een verwilderde droom, alsof ik in een kooi was opgesloten en een veelkoppig monster me daarin belaagde. Jeanne stond naast mijn bed, praatte tegen me, zonder dat ik haar begreep. Ze rookte. [Hier is een alinea doorgestreept en onleesbaar gemaakt.] Tranen.

 

De volgende dag. Ik schrijf dit in het archief. Ik vroeg Jeanne me opnieuw de bewonerslijst uit 1794 van Trévoux te brengen, Tableau des citoyens audessus de L’age de 12 ans, habitans dans la Commune de Trévoux. Ik heb er eergisteren al in zitten bladeren en staren. Blader weer.

 

We waren ‘s-ochtends alleen in het huis, Robert en de kinderen waren er niet, er was geen spoor van hen te vinden, de huiskamer was verlaten. Ook de grijze vrouw was er niet. De huiskamer baadde in zilverachtige zonnestralen. Jeanne maakte koffie, we zeiden niets. Ze zei dat ik hier ook vannacht kon blijven slapen. Ze keek naar me alsof ik nieuw was, een vriend die ze gisteren na tien jaar toevallig tegen het lijf was gelopen en wie ze riu al niets meer te zeggen had. We waren eenzamen in de geschiedenis.

Ik vertelde dat mijn zus in Trévoux op me wachtte. Hoe heet ze? Ze heet Martha. Ze herhaalde de naam verschillende keren.

 

Het grijze schrift bevat nog steeds dezelfde 1475 namen, moedeloos ben ik erdoorheen gegaan, ik kom geen stap verder.

Nummers, namen en voornamen, leeftijd. Geen Wolff, Deken of Bekker, nog steeds niet, hoe ik ook keek, naam voor naam nam ik alles door. Hoopte ik dat ik ze over het hoofd had gezien? Ze zijn uit de geschiedenis verdwenen. Geen enkel bewijs van hun verblijf hier. Pas als ik hun namen op de lijst erbij zou zetten, staat hun verblijf hier vast.

Alles moet nog bewezen worden. Mevrouw Ghijsen nam hun bestaan in Trévoux voor zoete koek aan; bestaat de familie Marillon wel? Wie niet in archieven voorkomt, heeft nooit bestaan. Geen Ravanel, waar is zij gebleven? Opnieuw schreef ik, net als eergisteren, namen over op een blad papier dat Jeanne me met het schrift bracht. Ik oefende de namen Elizabeth Bekker en Agatha Deken. Keer op keer, in rijen zette ik ze onder elkaar. Ineens wist ik zeker dat alle archieven hier door de bezoekers werden aangevuld. Men zocht niet maar men vulde aan. Men breidde uit. De geschiedenis is er om bedacht te worden. Trévoux is door Morel bedacht.

De heer Morel betrad de zaal, hij droeg zwarte bretels, hij ging aan zijn zwak verlichte tafel zitten en scheurde bladen papier uit een donkerrood boek. Jeanne en de anderen zaten bij elkaar alsof ze op instructies wachten. Jeanne bladerde langzaam door reusachtige boeken met kaarten. [Twee zinnen doorgestreept.] Ik kon Betje het beste bij de letter d zetten, daar was nog ruimte, bij de b en de w lukte het niet.

566 Degrange, Gendarme 50

567 Danguin, Marie 50

568 Danguin.? 50

569 Dondin, François 55

560 Dondin, Benoit 56

561 Dullat, André 55

561 Defrance, Jeanne Marie 36

562 David, Jeanne Marie 29

563 Dufour, Claude 20

564 Delome, Veuve

565 Dugelay.? 70

566 Deplace, Antoinette 65

Een alfabetische volgorde is niet aangehouden, ook de nummering klopt niet. Op sommige andere bladzijden zijn de namen er later in een ander handschrift tussen gezet, willekeurig. Ook op andere plaatsen kleine bijvoegingen. De nummering is af en toe onnavolgbaar. Met zeer kleine letters had men er namen bij gezet. Ik doopte de pen in de inkt, had nu genoeg geoefend, schreef in minuscule letters de naam van Betje op, ‘elizabeth Bekker’, de B van Bekker krulde ik, ook de z van ‘elizabeth’ gaf ik een krul, de inkt droogde snel. De naam was nauwelijks te lezen, haar leeftijd zette ik er niet achter.

Het bleef stil in de zaal, Morel liet uitgescheurde bladen op de grond vallen, niemand lette op me. Elizabeth Bekker was ooit in Trévoux, nu stond dit vast. De geschiedenis is vindbaar geworden.

Brief van Vincent Gorter aan H. Halbertsma

 

Amsterdam, oktober 2002 Zeer geachte Heer,

Nog zeer bedankt voor uw bemoeiingen met de subsidie van de faculteit, het is toch in orde gekomen, ik kreeg 500,—euro, daarmee kan ik in ieder geval mijn reis betalen en ook een verblijf in een goedkoop hotel kan ik me permitteren, ik heb extra geld van mijn moeder gekregen. Ik hoop dat de vergadering van de commissie binnenkort zonder al te veel problemen verloopt.

Zodra ik in Trévoux ben laat ik u weten hoe u me kunt bereiken, in ieder geval per telefoon op mijn normale 06-nummer (als u dat kwijt bent: Miesje heeft het ook).

Ik wil in Trévoux proberen inzicht te krijgen in de exogene relatielijnen van de schrijfsters, hun ‘points of reference’ om het maar even in Streppoltiaanse termen te zeggen. Toch wil ik ook van de gelegenheid gebruikmaken om enkele biografische lijnen na te trekken. Ik vertelde u een paar dagen geleden in de koffiekamer dat de schrijfsters zeer waarschijnlijk betrokken waren bij het schrijven en wie weet zelfs verhandelen van nogal dubieuze pornografische geschriften en dat ik daar bewijzen van kan overleggen. In Frankrijk wil ik nagaan, vooral in de bibliotheken en archieven van Lyon, of ik hierover meer gegevens kan vinden. Men is, vrees ik, niet erg dol op onderzoekers die zich hiermee bezighouden, maar als ik het goed aanpak gaan misschien deuren voor me open.

Misschien zou u hierover iets in de commissie los kunnen laten, ook al staat dit niet in direct verband met mijn onderzoek. In ieder geval zou u kunnen vertellen dat ik de hand heb weten te leggen op uitermate kleurrijke—en niet eens zo slechte—pornografische verzen van vermoedelijk Elizabeth Wolff-Bekker. U zou er dan het beste bij kunnen zeggen dat ik zeker niet bezig ben met een onderzoek naar de biografie van de schrijfsters, maar dat dit soort gegevens wel degelijk te maken hebben met hun exogene netwerken, dat het niet de bedoeling kan zijn hier niets over te zeggen.

Zoals u weet wilde mijn vader ooit, jaren voor zijn dood, een roman schrijven over het leven van Betje en Aagje in Trévoux, maar is het daar niet van gekomen, omdat hij later te veel opgeslokt werd door zijn lerarenbaan. Tussen de nagelaten fragmenten bevindt zich ook een dagboek dat hij in de jaren vijftig over zijn reis naar Trévoux bijhield. Dit dagboek bevat aanknopingspunten die ik na wil gaan. Kenden Elizabeth Bekker en Aagje Deken een aantal belangrijke revolutionaire bestuurders in Trévoux? Waren ze betrokken bij de moordpartijen die tussen oktober 1793 en april 1794 in Lyon plaatsvonden? Misschien kunnen de archieven hierover uitsluitsel geven.

Interessant is ook dat de dames in 1787 in gezelschap van ene mevrouw Ravanel naar Lyon en Trévoux zijn afgereisd. Deze mevrouw Ravanel had waarschijnlijk familie in Trévoux waarbij ze vermoedelijk de eerste maanden, wie weet jaren, van hun verblijf logeerden. Prof. Buijnsters kon in de archieven van Lyon en Trévoux geen spoor van deze vrouw terugvinden.

Sinds 1974 worden in Lyon boeken uitgegeven waarin men van zoveel mogelijk geguillotineerden of vermoorde burgers van Lyon een uitvoerige documentatie aanlegt. Vie Mémorial de Lyon en 1793 (vie, mort et familie des victimes Lyonnaises de la Révolution) heet de reeks. Ze beschrijven niet alleen de wijze waarop zij om het leven zijn gebracht en hun proces, maar ook de genealogie van al hun nazaten tot in het heden. Daar moet ik nog in verder zoeken, de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag heeft een paar delen van deze reeks.

Ik hou u uiteraard steeds op de hoogte van mijn bevindingen, dat spreekt vanzelf. Jammer dat ik u vanochtend niet meer heb getroffen, in ieder geval hartelijke groet aan uw vrouw.

 

Met hartelijke groet

Vincent Gorter

E-mail oktober 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

M. van Veen-Gorter

Onderwerp:

familiefeest

 

Lieve tante Martha,

 

Ik hoorde van mijn moeder dat op 5 november de familiedag op Ter Navolging doorgaat! Wat een prachtig idee. Is er al een programma? Ik zal er zeker bij zijn. Hierbij de namen die u wat mij betreft voor die dag mag uitnodigen. Of ze allemaal komen is de vraag. Tot 5 november.

 

Met hartelijke groet, Vincent (en nog hartelijk bedankt voor uw briefjes over die ‘nazaten’)

 

Uitnodigen:

—Ma (natuurlijk)

—Haar buurman

 

—Prof dr. H. Halbertsma en zijn echtgenote, Bachstraat 35, 1077 HL Amsterdam

—Mies Halbertsma, Doezastraat 29, 2511 PB Leiden

—De heer B. van der Plaats te Harlingen, Dokstraat 10, 8861 XE Harlingen

—De heer B. Toussaint te Leeuwarden, Achter de Hoven 335, 8933 CF Leeuwarden

—Prof. dr. P. Buijnsters, Beukenlaan 128, 6525 OZ te Molenhoek

—Mevrouw A.L. Drummond en mevrouw P. Drummond, Esdoornlaan 67, 8051 LL Hattem

—De heer J. van Goens, Emmakade 37, 8917 BL (tijdelijk verblijvend) te Leeuwarden

—Mevrouw A. van der Willigen, Gemeente Den Haag, Postbus 126002500 DJ,

—Fam. P.A. Ghijsen, Beneluxlaan 18, 4334 KV te Middelburg

—De heer H. Houttuin, Postbus 11234, 1000 BG, te Amsterdam

 

Archief Jan Gorter: Brief van Mevrouw H. Ghijsen aan J. Gorter

 

Middelburg, 15 februan 1956

 

Geachte Heer Gorter,

 

Uw brief van 14 januan jl. interesseerde me zeer. Het feit dat uw familie in het verleden op 5 november herdenkingsbijeenkomsten hield op Ter Navolging is frappant. Het is jammer dat u de precieze achtergronden van deze bijeenkomsten niet meer kent. Ik vond geen enkele aanwijzing dat Betje of Aagje nakomelingen hadden, in ieder geval hadden ze zelf geen kinderen, dat is absoluut uitgesloten, de suggestie alleen al duidt op een verkeerd begrip van de manier waarop zij hun leven inrichtten.

Uit hun brieven valt op te maken dat ze zelf veel van kinderen hielden. Wellicht hebben deze herdenkingsdagen iets te maken met de familie van Betje. Zoals u weet had zij een broer met wie ze later brak. Over de nazaten van die broer is me niets bekend. Toch zou het kunnen dat de brief waarop u doelt deze nazaten op het oog heeft. Wellicht zou u nog kunnen uitzoeken of er nog nazaten van deze tak in leven zijn.

Ik zou het zeer op prijs stellen indien u me op de hoogte hield van uw bevindingen.

 

Hoogachtend,

Dr. H. Ghijsen

SMS oktober 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

Parijs xxx

SMS oktober 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

Lyon xxx

SMS oktober 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

xxxx

 

E-mail oktober 2002

 

Van:

F. van Oostrom

Aan:

H. Halbertsma

Onderwerp:

vergadering

 

Beste Hans, ik kreeg een telefoontje van onze man in Groningen, wiens naam we niet ijdel zouden gebruiken: hij maakt zich ongerust over de slotvergadering. Hij is het verregaand oneens met jouw weergave van het onderzoek van de kandidaat uit Groningen (was dat niet de heer Scheen met iets vaags over ‘narratieve strategieën?’). Ik moet die papieren nog ergens hebben liggen, maar kon ze net niet vinden. Zou hij toch van plan zijn hem te steunen? Omdat het een Groninger is? Het lijkt me sterk.

 

Misschien kunnen we het beste alsnog die kandidaat van Tanja van Dijk eruit zien te werken. Heb je harde toezeggingen aan haar gedaan? Ik vind dat onderzoek echt hemelschreiend, de ‘invloed van zus op zo’, zoiets is niet te achterhalen, iedere empirische bewijskracht ontbreekt.

Herinner je je nog dat onderzoek over de invloed van de boekdrukkunst op de ontwikkeling van de doopsgezinde beweging in Amsterdam? Dat was een ramp en we hebben hier op de afdeling Sociologische Warhoofderij net een geweldige rel achter de rug, ik hoorde het van collega Stamperius. Over een promovendus die afgeschoten werd op het onderwerp: ‘De invloed van sociologisch onderzoek op sociologisch onderzoek.’ Wat heb ik daar om gelachen.

Wie weet is het verstandig om dat naamgevingsonderzoek toch op de korrel te nemen. Al is collega Smeding van het Huizinga Instituut daar van gecharmeerd. Naamgevingsonderzoek, met tabellen en statistieken die toch nooit iemand controleert, voel jij daar wat voor? Is overigens Buijnsters nog doorgegaan met zijn bemoeiingen? Ik hoorde van iemand dat hij verwikkeld is geraakt in een vreemd zaakje over gestolen boeken, iemand schijnt bij hem te hebben ingebroken en daarbij een grote rotzooi te hebben achtergelaten. Men denkt aan een wraakneming van een ex-studerit die hij ooit onterecht een onvoldoende gaf.

Iemand anders vertelde dat het gaat om een boek dat Buijnsters in Grave voor een prikje bij particulieren heeft gekocht, een zeer bijzonder exemplaar van een of ander insectenboek, en dat die verkoper vervolgens is gaan reclameren.

Denk er nog eens over na! Zit je kandidaat al in Trévoux? Volgens mij is hij ondertussen doodleuk bezig zijn Streppolt-hypothesen van de grond te krijgen.

Ik hoor wel van je!

 

Hartelijke groet van Frits

Brief van M. van Veen-Gorter aan S. Gorter-Jorissen

 

Den Haag, oktober 2002

 

Lieve Stientje,

 

Dank je wel voor je hartelijke brief van vorige week. Ik vind het erg fijn dat je 5 november op de bijeenkomst wilt komen en dat ook Vincent meekomt. We kunnen het beste bij mij thuis bijeenkomen. Dan drinken we eerst een kopje koffie en gaan we daarna gezamenlijk naar Ter Navolging in Scheveningen. Binnenkort stuur ik de uitnodigingen rond. Stuur je me jouw adressen ook? Vincent heeft een hele rij adressen doorgegeven, allemaal professoren erop. Vind je het goed dat ik onder de uitnodigingsbrief ook jouw naam zet?

Weet je wanneer de bijeenkomst de laatste keer werd gehouden? In 1931, ik heb het nagezocht. Ik heb alle briefjes die ik er nog over had, veel was het niet, aan Vincent gestuurd. Na 1804 werden ze vast en zeker eerst ieder jaar gehouden, maar er bestaan geen bewijzen meer van. In 1894 werd de plaquette op Ter Navolging onthuld door de toenmalige burgemeester van Den Haag, mr. J.G. Patijn, maar die plechtigheid stond los van onze familiedag. Mijn grootvader vertelde me vroeger een keer dat er tijdens de bijeenkomsten meestal twee toespraken werden gehouden, eentje bij de plaquette en eentje ergens verderop bij een ander verzamelgraf. Na 1910 kwam de klad erin, er kwamen steeds minder nazaten, daarna vonden de bijeenkomsten veel onregelmatiger plaats. In 1954 wilden we nog een grote honderdvijftigjarige sterfdagherdenking vieren, maar daar kwam toen niets van; daarna is het niet meer doorgegaan.

Maar in 2004 komt er dus een echte grootscheepse herdenking! Georganiseerd door de gemeente! Dat heb je vast al van Vincent gehoord. Dit jaar zullen we het nog maar een beetje klein houden, vind je niet? Vincent moet maar zien of hij het raadsel van het nazatenschap weet op te lossen.

Ik weet nog goed dat ik hem naar de begraafplaats meenam als hij bij ons logeerde. Toen was hij een jaar of acht. Achterop de bromfiets, Ter Navolging was toen nog buiten de stad gelegen, middenin de duinen; nu is het omringd door huizen, naast de ingang is zelfs een snackbar. Susan ging mee, ze vond hem altijd een leuk kereltje. Jammer dat het allemaal zo gelopen is in Trévoux. Ik dacht vaak aan jullie, jullie trouwkaart heb ik jaren bewaard. En ik vond het echt heel lief van je dat de kleine Vincent bij ons mocht logeren.

Is Vincent naar Trévoux vertrokken? Ik hoop zo dat hij er een mooie tijd heeft. Zei hij nog dat hij de oude adressen ging bezoeken waar wij toen logeerden? Daar ben ik benieuwd naar. Het oude hotel bestaat vast niet meer, later woonden we twee huizen verderop, misschien kun je dat nog even aan hem vertellen. In de Rue de l’Horloge, daar het verlengde van, zeg maar dat het vlakbij de kerk is. We logeerden bij de familie Jopinat, die daar een pension had.

Laat je gauw weer iets horen?

 

Met hartelijke groet,

Martha van Veen-Gorter

E-mail oktober 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Onderwerp:

Trévoux

 

Liefste Mies,

 

Het hotel waar mijn vader en tante Martha logeerden bestaat niet meer, er is nu een reisbureau in gevestigd en daarnaast is een restaurant, dat vanavond gesloten was. Later zaten ze in een soort pension maar ook dat is er niet meer. Tegenover het oude hotel is een nieuw hotel, Hotel de Voyageurs, originele naam hoor, daar heb ik nu een kamer met ongelofelijk lelijk bloemetjesbehang, lichtgeel met rare lila narcissen erop. Duur is het niet, ik betaal 31 euro plus ontbijt en mijn kamer zit aan de achterkant, zodat ik hopelijk niet te veel last heb van dronken inwoners van Trévoux. Het hotel heeft een bar waar inwoners komen, verderop in de straat zijn meer cafés. Ze hebben hier gelukkig internet, dus kan ik je bereiken op mijn Hotmail.

Ik dacht eerst dat de eigenaar de man was, van een jaar of vijftig, die in de bar van het hotel de glazen en het bestek stond te poetsen; dat bleek dus mis. De eigenares zat in een klein kantoortje waar je ook kaarten en postzegels kunt kopen. Volgens mij logeren hier alleen in de zomer een paar toeristen en is er voor de rest van het jaar niets te doen. In de telefoongids staan een paar Jopinats, maar geen Marillons, de familie waar Hendrika Ghijsen haar informatie van kreeg. Ook geen Rendu. Dat is een tegenvaller. Morgen op onderzoek uit. De TGV kwam in Lyon om een uur of drie ‘s middags in een groot en nieuw station aan.

Er ging een bus naar Trévoux. De weg langs de Saöne is prachtig, schilderachtig mooi, met rechts grote huizen en langs de rivier wilgen die voorover in het water hangen. Je rijdt dwars door de achttiende eeuw. Ineens ben je Lyon uit en rij je het Franse platteland in, al was er in de buurt van Neuville flink veel industrie. De bus rijdt niet Trévoux binnen, hij stopt waar vroeger het oude station was, daar is niets meer van over. En dan moet je verder naar boven lopen, want het stadje ligt echt hoog tegen de rivieroever, je hebt op het plein tegenover het oude parlement een mooi uitzicht over de Saóne, die hier behoorlijk breed is. Langs de kade lag een grote witte boot, volgeladen met toeristen. Naam van de boot: Monet.

Ik schrijf alles van de hak op de tak, de mevrouw van het hotel loopt steeds een beetje om me heen te drentelen, ze houdt in de gaten hoe lang ik hier zit te typen, misschien wil ze weten of ik pornosites bezichtig. Ik ben direct van de bus naar het parlementsplein gelopen, het bestuurscentrum van de stad, zeg maar rustig stadje. Het parlementsgebouw dateert uit de zestiende eeuw, Trévoux was toen nog een zelfstandig staatje. Ik ben er naar binnen gegaan, maar ik mocht helaas niet de vergaderzaal in, die was al dicht. Morgen dus opnieuw proberen. Volgens mijn vader vergaderden vlakbij dit gebouw de radicale jakobijnen, de Sansculotten Sociëteit, die daar een uitvoerig verslag van bijhielden. In een klein bijgebouw, maar dat zag ik nergens staan. Vermoedelijk is het afgebroken.

En vlakbij het parlementsgebouw, tegen een muur, onooglijk, vervuild, bijna verborgen achter een paar te wild gegroeide struiken, hangt een meter of drie boven de grond nog steeds de beroemde plaquette waarop de aanwezigheid van de dames is vastgelegd. Ik schreef de tekst op. Hier komt ie:

Betje Wolff et Aagje Deken célèbres romancières hollandaises récurent a Trévoux de 1788 a 1797

Toen mijn vader er in 1955 was bestond deze plaquette nog niet, hij kwam er pas in 1956. Mijn vader vertelt in zijn dagboek dat hij op een dag in het stadhuis was en toen een tijdje met een groepje mensen daar heeft staan praten. Tot zijn verbazing hoorde hij dat niemand ooit maar iets van de dames Wolff en Deken had gehoord. Ik heb het je al verteld, denk ik. Het kan toch haast geen toeval zijn dat een jaar later plotseling die plaquette er was! Volgens mij besloten ze toen dankzij zijn verhaal iets voor de dames te doen.

Morgen ga ik in het stadhuis navraag doen wie voor die plaquette heeft gezorgd, zulk soort dingen weten ze daar. Ik denk dat ik dit bericht nu afsluit, mevrouw staat de hele tijd naar me te kijken. Daag Miesje, hoe was het in de zaak? Nog veel blauwspoelingen gedaan en tenenkaas geschuurd? Heb je nog iets van Viktor gehoord of heeft die het nu verder opgegeven? Gauw schrijf ik je weer!

Kusjes van Vincent op alles wat mooi is van je (heel veel en dan nog meer)