30
Dagboek Jan Gorter
Trévoux, mei 1955
Vanmiddag doodse stilte in het archief. Jeanne was er niet, ik zocht niets meer, staarde voor me uit, schreef af en toe. Heb mevrouw Ghijsen over Trévoux tussen 1787-1796 gelezen. Ze schrijft er bijna niets over. Het moet er verschrikkelijk zijn geweest, maar ze verdiepte zich er niet in. Drie- of vierduizend mensen op elkaar gepakt op 20000 vierkante nieter. Hoge huizen, grauwe muren, waswater liep langs de straten naar beneden, richting Saöne, riolering bestond niet, in de zomer hing een vale stank over het stadje, die nog versterkt werd door de walm die opsteeg uit de goud- en zilver smederij en aan de rand van de stad. Eén keer per dag de postboot uit Lyon en Macon. Dodelijke verveling en dronkenschap.
‘Als idylle is het gezien,’ schrijft mevrouw Ghijsen erover, ‘Deken is niet minder in de stemming, als ze de dagelijkse genoegens beschrijft: ’
‘s Morgens ontbeeten bij onze vrienden, dan de heerlijkste wandelingen doen, dan schrijven; dan wat rusten, dan weeder gouteer en, dan op de een of ander hun landgoed dansen, of naar de comedie.’’
Ghijsen gelooft het onvoorwaardelijk, ze is duidelijk zelf niet in Trévoux geweest, moest voor de sfeer ervan afgaan op wat de familie Marillon haar erover schreef. Als die familie tenminste bestaan heeft. Trévoux was eind achttiende eeuw zonder meer een verschrikking. Bourg was een hel. Ghijsen kent de sombere koppen niet van de mensen die hier wonen, die je achter je rug uitlachen omdat je geen Frans praat, die je van alles wijsmaken om ervanaf te zijn. Ze gelooft de belachelijke voorstelling die Elizabeth en Aagje van Trévouxse herderinnetjes geven in ‘Wandelingen in Bourgondië’ uit 1789:
Hoe bevallig is dit meisje Dat haar jonge lamm’ren leidt luchtig geelen strooyen hoedje Aangezicht haar wonderwel; Welk een leevendige roodheid Gloeit door ‘t helder bniiyne vel Vlugheyt geeft haar voetjes Een behagelijke zwier ‘t Schijnt mij toe op ‘t herderschepje is zij ook geen kleintje fier
O ‘t is in haar hand een scepter, Die zij vrij heerszuichtig zwaait ‘t is versierd met zyden linten en met zeer veel smaak verfraaid Waagt een lam het af te dwalen Zij gooit behendig met haar staafje een aarden kluit.
Zo staat het er, misplaatste verzen over niet-bestaande figuren in niet-bestaande landschappen. Als je hier vroeger iemand tegenkwam die schapen bewaakte—nu nog trouwens—was dat niet een bevallig prinsesje in een fleurige jurk, maar een tandeloze toverkol van een jaar of vijfenveertig, die zojuist nog via een loepzuivere worp met een vlijmscherp mes, de kop van een kip van de romp had gescheiden en er via getrap en ijselijk geschreeuw voor zorgde dat de lammetjes, voorzover ze nog niet verhongerd waren, in de buurt van hun moeder bleven, zodat ze nog een beetje vlees zouden vasthouden voordat deze in het zwart geklede heks ze persoonlijk ging slachten. En die ‘leevendige roodheid’ waarover de twee dames het hebben, zag je inderdaad vaak bij plattelandbewoners, maar dan kwam het door de drank die al vanaf een uur of negen door de kelen werd gegoten. Nu nog.
Ze voltooiden dit gedicht dus in 1789, misschien viel het toen allemaal nog mee, al waren er toen al groepen gedroste soldaten die de buurt onveilig maakten en die er ongetwijfeld enorm plezier in hadden alleenstaande dames die nauwelijks Frans spraken, te verkrachten of op z’n minst te molesteren. In 1789 waren in Fareins twee zussen, die zich vermoedelijk te veel hadden te weer gesteld, verkracht en vermoord door een groepje gedeserteerde soldaten uit het toen nog koninklijke leger, dat op weg was naar St. Etienne om daar hongeropstanden te onderdrukken. Blijkbaar hadden ze zelf niet door hoe de bevolking naar hen keek. Wanneer ze op een dag door een klein dorpje in de buurt van Trévoux wandelen, bekogelt de plaatselijke bevolking hen met stenen, alleen omdat ze protestants zijn. Ze slagen er nog wel in hierover in ‘Wandelingen door Bourgondië’ een grap te maken. Ze laten daar een autochtoon aan het woord:
Gij zijt van die Protestanten, hier gekomen voor een tijd? Jammer is het, al te jammer dat gij ook geen Christenen zijt?
Je kunt erom lachen, maar het tekent de sfeer. Later hebben ze wel iets van de grimmige sfeer grondig doorgemaakt en begrepen, Betje schrijft na hun verblijf in Frankrijk in het gedicht ‘Verbeelding, droom en waarheid’ behoorlijk wild, voor haar doen, over een Franse revolutionair die destijds in de streek huishield. Had ze het over Albitte? Het moet haast wel. Albitte, Albitte, Albitte. Albitte is de sleutel tot alles. Waarom schreef ze zo fel over hem? Had ze iets te verbergen? Het is een van de weinige keren dat ze over haar verblijf in Trévoux iets schrijft, ik heb de tekst naar Frankrijk meegenomen, vis hem op tussen de langzamerhand verfomfaaide papieren:
Verbeelding, nimmer uitgeput
Door ‘t werkende verstand gestut,
Liet mij ook daar dat monster zien,
Dat ik voor eeuwig poog te ontvliên
[In de kantlijn in potlood:] Heeft ze Albitte echt gezien, of is dit verbeelding?
Een mensch dat aan de dierschheid grenst,
Door ontucht, en door drank ontmenscht,
Door Wraak en heerszucht omgekogt,
Geheel aan haren dienst verknocht;
Ja, zonder dat hij zelf het wist,
‘T verachtelijk werktuig van de List;
Door armoe vuig, door ‘t ziedend bloed,
Door dolle razernij verwoed,
De helft der stad ten kerker doemt,
Zig van het volk de Vader noemt,
Van Vrijheid raast, van Vrijheid dweept,
En Vrijheid naar den afgrond sleept;
Van wijn en sterke dranken vol,
Al waggelend, struiklend, ‘t hoofd op hol,
Van ‘t ééne dorp naar ‘t andere zwiert,
Daar als uitzinnig raast en tiert,
De rust, en orde, en ‘t recht verbreekt,
Vervolging blaast, van moorden preekt,
Door dollen ijver blaakt en brandt,
En, met de moordrol in de hand,
Optekent wie zijn woeste haat
Verkiest als offers voor den Staat.
Ze kende Albitte dus, hoorde op z’n minst over hem. Waarom zo fel tegen hem? Of gebeurde er iets waardoor ze haar mening over deze merkwaardige figuur later moest herzien? (Jeanne is terug, ik stop met schrijven.)
E-mail oktober 2002
Van:
P. Buijnsters
Aan:
C. Oppelaar
Onderwerp:
Grave
Beste Carel, eergisteren heb ik, vooral op verzoek van Hilde, de politie in Nijmegen opgebeld. Ze kon niet meer tegen de onrust en stond erop dat ik nu alles zou opbiechten. Alsof er iets op te biechten valt. Ik kan er ook niets aan doen dat ze bij de politie niet weten wat de naam ‘Pretty’ met Betje en Aagje te maken heeft! Maar ze had wel gelijk, ik kreeg er ook last van en het begon ernaar uit te zien dat jij helemaal meegesleept ging worden.
Ik kon gelukkig gelijk in Nijmegen op bezoek komen en ik heb de inspecteur daar, Van Stralen, alles verteld. Dat ‘Pretty’ dus de naam van een hondje van Betje was en dat er verder niets mee aan de hand was. Dat ik ook niet wist wie die vandaal is geweest die ineens met die naam op de proppen is gekomen. Ze hoorden hier wel van op, dat kun je van me aannemen.
Ik had het anonieme briefje meegenomen en dat pakte hij van me aan alsof het een zeer belangrijk bewijs was in een gruwelijke moordzaak. Hij vroeg me of ik morgen met hem mee naar Hattem wil. Voor een confrontatie denk ik. Want in Hattem heeft diezelfde Pretty-vandaal ook toegeslagen. Meer wilde hij er niet over zeggen. Snap jij het? Natuurlijk wilde hij weten waarom ik niet eerder gewoon de waarheid had verteld. Ik voelde me als een schooljongen die betrapt is op illegaal kersen plukken. Ik vertelde dat jij er niets mee te maken had, dus zullen ze nu wel hun ‘bewakingsdienst’ opheffen.
Ik geef toe dat ik opgelucht ben.
Met hartelijke groet,
Piet
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
Mies Halbertsma
Onderwerp:
Trévoux
Liefste Miesie, volgens mij dacht ze echt dat ik pornosites aan het zoeken was. Ik weet nu hoe ze heet: madame Dondin. Ik herinnerde me die naam van een lijstje dat mijn vader maakte van de inwonerslijst uit 1794 van Trévoux, daar komt hij echt op voor, ik heb hem opgezocht en ja hoor, vlak boven Elizabeth Bekker staat Dondin. Maar ze komt uit Bourg en voorzover ze wist komt haar hele familie daar vandaan. Zelf woont ze nog niet zo lang in Trévoux en ze is niet de eigenares van het hotel, dat is een meneer in Lyon. We hebben een tijdje staan praten en met mijn Frans lukte het allemaal heel behoorlijk.
Ze wist een paar namen te noemen van mensen die veel over het verleden van Trévoux wisten, ook bij de vvv is iemand die er veel van weet. Ik vertelde haar wat ik kwam doen en ik maakte haar wijs dat de plaquette bij het parlement er dankzij mijn vader gekomen is.
De familie Marillon kende ze niet. Had ze wel eens gehoord van de sekte van Fareins? Ook niet. Van Albitte? Helemaal niks.
Vanavond ben ik door het stadje gelopen. Het stelt niet veel voor, een paar bochtige, kleine straatjes, die op sommige plaatsen verrekte steil zijn, je loopt er in tien minuten doorheen. Als de dames hier woonden, kende iedereen ze, je bleef er niet lang onbekend.
Vlakbij het hotel is Café du Palais, dat lijkt me een leuk café, met mooie muurschilderingen en een jonge baas die veel aantrekkingskracht op de dames lijkt uit te oefenen. Ze konden hun ogen niet afhouden van deze stille, vaak ineens stralend lachende man van een jaar of veertig. Smachten maar! Bier kost 1,25 euro. Café du Marché leek me ook leuk, dat is iets verderop in de straat, maar toen ik naar de plee moest bleek die niet in het café zelf te zijn. Je moest naar buiten, een grijze deur door, dan een gangetje in en daar kwam je bij zo’n ouderwetse staan- en hangplee, waar mijn vader en tante Martha vroeger in Frankrijk vaak boven bivakkeerden. Je ziet ze niet zoveel meer in Frankrijk.
Ik denk dat Café du Palais de juiste plaats is voor dorpsroddel, oude verhalen en bekentenissen over het leven hier. Iets verderop, vlak naast het nieuwe postkantoor is de stedelijke feestzaal, morgen is er een openbare verkoop en volgende week een tweedaagse jaarmarkt in kruiden. De zaal waar Betje en Aagje vroeger gedanst hebben bevond zich vast en zeker meer in het oude centrum van de stad. Trévoux is echt angstwekkend klein. De eerste tijd woonden ze middenin het stadje en later vermoedelijk in Corcelles, een huis net buiten de stad. Men heeft in 1962 ook daar een plaquette geplaatst. Morgenvroeg ga ik er even kijken en dan naar Bourg, naar het archief. Ik zit hier maar een week en moet binnen die tijd alles uitzoeken.
Heb je nog iets van je vader gehoord over de commissie? Gaat de vergadering gewoon door? Je vader deed de laatste tijd nogal geheimzinnig. Voor de vergadering hoop ik nog een paar harde feiten te verzamelen, dan kan ik ze gauw naar je vader sturen. Ik heb al gezien dat in Bourg Pians wonen, er komen twee families met die naam in het telefoonboek voor, daar ga ik een dezer dagen achteraan. Ik dronk in Café du Palais nog een paar bieren en praatte wat met die interessante barkeeper. Veel toeristen kornen hier niet, af en toe wat Nederlanders, vertelde hij, hij kende geen mensen die veel over de historie van Trévoux wisten en de naam ‘Marillon’ zei hem niks. In de papieren van mijn vader bevindt zich een brief van mevrouw Hendrika Ghijsen, die ze ooit aan mijn vader schreef. Over de ‘nazaten’ van Betje en Aagje. Daar staat iets in wat ik nogal vreemd vind. Ze schrijft erg nadrukkelijk dat alleen al de suggestie dat een van die twee dames kinderen had, duidt op ‘een verkeerde inschatting van hun manier van samenleven’, of iets dergelijks. Wat een rare zin. Mijn vader schrijft er verder niets over, hem was blijkbaar niets vreemds aan die zin opgevallen.
Hadden ze toch kinderen? Maar in Trévoux waren ze al te oud om kinderen te krijgen. Betje was toen ze arriveerde 49 en Aagje zeer waarschijnlijk 46, haar precieze geboortejaar staat niet vast. Tegenwoordig schijn je op deze leeftijd na een hormonenkuur nog goed te kunnen werpen, maar in die tijd was dat uitgesloten.
Hoe zit dat? Waarom schreef mevrouw Ghijsen vreemde zinnen over Betje en Aagje? Waren ze toch zwanger?? Ik vind het maar een aangebrand briefje. Ik zal eens informeren bij haar familie in Middelburg.
Dag Miesje, de bazin van het hotel begint alweer om me heen te drentelen. Het is half twaalf, het café ging om tien uur dicht, belachelijke tijden. Ben je daar? Ben je daar, achttiende eeuw? Zijn jullie daar, doden van Lyon? Ben je daar, Betje Wolff? Hoe meer ik over haar schrijf en te weten kom, hoe meer ik van haar begin te houden. Deze oude juffrouw, giechelkont en kletsmeier, want dat was ze, ze lulde je de oren van je hoofd, misschien had ze een kind gekregen van een grote neger met een spraakgebrek en waren ze daarom uit Nederland gevlucht. En was Agatha zwanger van de olieman. Een warhoofd was Betje ook en gemakkelijk niet een ontroerend verhaal te paaien.
Welterusten, ik kus je op je mond en op je ziel (ja, en ook daar, ‘daarginds’, ‘daarginds komt de Stoomboot…’): Forever and Ever. Heart and Soul. Draai je Willy de Ville nog vaak?
Je Vincent
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
P. Ghijsen
Onderwerp:
Archief
Geachte Heer,
Hartelijk dank voor uw reactie op mijn brief van enige tijd terug. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik via e–mail contact met u op te nemen.
Op dit moment bevind ik me in Trévoux voor mijn onderzoek naar het netwerk van Betje Wolff en Aagje Deken. U zou mij een groot plezier doen als u in het archief van uw oudtante wilt nagaan of er zich gegevens in bevinden over het verblijf van de dames in Trévoux.
Op korte termijn ben ik, zoals u begrijpt, niet in de gelegenheid naar Middelburg te reizen, maar ik zou het zeer op prijs stellen als u me hielp. Komt de naam Marillon in het archief voor? Eventueel andere namen? Misschien de naam Ravanel? Of correspondentie hierover? Ik zou het zeer op prijs stellen wanneer u deze moeite zou willen nemen. U kunt me op dit e–mailadres bereiken.
Met hartelijke groet,
Vincent Gorter
E-mail oktober 2002
[oorspronkelijke Franse tekst in bijlage]
Van:
P. Dondin
Aan:
L. Butiri-Marillet
Onderwerp:
gast
Beste Louise, bij ons in het hotel logeert een Nederlander, ik geloof dat hij Goorten heet, zijn naam kan ik niet helemaal ontcijferen op het inschrijfformulier, maar hij informeerde naar de Nederlandse schrijfsters, je weet wel.
Blijkbaar had hij zich al aardig ingelezen, hij noemde Albitte en hij wist ook dat de familie Dondin vroeger in Trévoux had gewoond. Ik heb hem wijsgemaakt dat ik van niets wist en dat onze familie oorspronkelijk uit Bourg komt. Hij wilde weten of ik mensen kende die veel van de geschiedenis wisten, ook hierover heb ik hem niet veel duidelijk gemaakt, dat houdt hem misschien even uit je buurt. Hij zat hier in het hotel de hele tijd te e–mailen. Ook hij had het weer over de familie Marillon, blijkbaar is het nog niet tot Nederland doorgedrongen dat er een vergissing in het spel is; Henrique deed er wel verstandig aan de naam van je grootmoeder verkeerd weer te geven in haar biografie.
Weet je nog hoe we die geleerde uit Holland om de tuin hebben geleid, hoe heet hij ook alweer, Bouiynsters geloof ik, wat een namen hebben die mensen. Deze lijkt me onnozeler, maar je weet nooit, hij ging vanavond naar Café du Palais en kwam dronken thuis, ik hoorde hem op zijn kamer lawaai maken. Misschien heeft hij geprobeerd Pierre uit te horen. Ik zal eens informeren, morgen zie ik Pierre.
Voorlopig is er nog niets aan de hand. Hij vertelde dat hij naar Lyon zou gaan, naar de bibliotheek, dat klinkt al een stuk verontrustender.
Hartelijke groet van Patricia
Uitnodiging
Op maandag 5 november 1804 overleed in Den Haag Elizabeth Wolff-Bekker. Een paar dagen later stierf haar vriendin Agatha Deken. Ze werden begraven op het kerkhof Ter Navolging in Scheveningen. Deze schrijfsters werden eind achttiende eeuw in Nederland en daarbuiten onder de namen Betje Wolff en Aagje Deken vooral beroemd met de roman Sara Burgerhart (1782), die men tegenwoordig algemeen beschouwt als de eerste moderne roman in het Nederlandse taalgebied.
De nazaten van Betje Wolff en Aagje Deken hielden tot diep in de negentiende eeuw ieder jaar op Ter Navolging een herdenkingsbijeenkomst. Daarna vonden die bijeenkomsten sporadisch plaats en de laatste werd gehouden op 5 november.
Wij, nazaten van de schrijfsters, willen deze oude traditie in ere herstellen en nodigen u uit met ons op dinsdag 5 november om 15.00 uur op Ter Navolging een korte herdenking bij te wonen. Mevrouw Van Veen-Gorter, een van de nazaten, zal hierbij het woord voeren.
Na afloop van de bijeenkomst is in Hooftskade 212 te Den Haag een informele bijeenkomst waarbij u ook van harte bent uitgenodigd.
Met vriendelijke groet,
Mevrouw M. van Veen-Gorter
Mevrouw S. Gorter-Jorissen
Graag opgeven op bovenstaand adres of bellen, nr. 070-2511389.
E-mail oktober 2002
Van:
A. Houttuin
Aan:
Vincent Gorter
Onderwerp:
Wolff
Beste Vincent Gorter,
Ik heb niets meer over je onderzoek gehoord. Ik belde je gisteren en kreeg je vriendin aan de lijn. Baldadige stem.
Hartelijke groet, Houttuin.
E-mail: oktober 2002
Van:
H. Halbertsma
Aan:
Thérèse Forster
Onderwerp:
Moussy
Beste Thérèse,
Zou je onderstaand briefje voor me in het Frans willen vertalen. Ik wil het sturen aan mevrouw L. Moussy van de Bibliothèque Municipal in Lyon. Zou het vandaag nog kunnen lukken? Alvast bedankt. Gaat het goed met je colleges?
Met hartelijke groet, Hans
Geachte Mevrouw,
De heer Gorter is in Nederland een gerenommeerd onderzoeker op het gebied van illegale geschriften in de achttiende eeuw. Zijn promotieonderzoek behandelt de relatie tussen Nederlandse en Franse drukkers en verkopers van dit werk. Ik zou het zeer op prijs stellen indien u hem in uw bibliotheek alle benodigde medewerking zou willen verlenen bij zijn onderzoek.
Met vriendelijke groet,
prof. dr. H. Halbertsma,
Universiteit van Amsterdam
E-mail oktober 2002
Van:
P. Buijnsters
Aan:
C. Oppelaar
Onderwerp:
Hattem
Beste Carel, gisteren was ik in Hattem en het viel allemaal erg mee. Inspecteur Van Stralen reisde met me mee naar Hattem.
Hij is erg geschikt. Hij verzamelt oude etiketten van flessen, met teksten erop, dus geen wijnflesetiketten. Drogisterij-etiketten, apothekers. Het is een probleem: ze moeten van flessen af worden geweekt en dan beschadigen ze gemakkelijk. Hij koopt bruine stolpflessen op uit oude apotheken, alleen omdat er mooie etiketten op de flessen zitten. Die stoomt hij er dan af. Zeer interessant allemaal. Er bestonden al in de vroege zestiende eeuw etiketten op flessen en retorten, wist je dat? Van Stralen heeft de verzameling van zijn vader voortgezet en bezit duizenden etiketten, sommige uit de zeventiende eeuw, die van de zestiende zijn niet meer te krijgen. Wist je dat de eerste voorgelijmde etiketten, zoals ze nu overal voorkomen, van rond 1650 stammen? Het is een idee van een drukker uit Duitsland, hij ontwierp een procedure waardoor je met speeksel de lijm op een etiket kon activeren. Nadeel was dat er een ingrediënt in zat waardoor je stevig ging hallucineren.
Van Stralen wilde alles over het werk van Betje en Aagje weten, hij had er op school over gehoord, maar de titel Cornelia Wildschut zei hem bijvoorbeeld niks. Hij gaf toe dat ze ons bij de politie in het begin nogal merkwaardige figuren hadden gevonden, aan wie een luchtje zat. Ik had de advertenties uit De Telegraaf voor hem meegenomen, daar was hij in geïnteresseerd en ook over jouw charmante bezoekster wil hij meer weten. Maar waarschijnlijk is die advertentie onder een valse naam opgegeven en dan loopt dat spoor dood.
Ik heb hem nog verteld over Gorter, daar noteerde hij de naam van hoewel ik niet niet de indruk kreeg dat hij erg veel belangstelling voor hem had. In Hattem reden we naar een alleraardigste mevrouw, mevrouw Drumhoff en haar stokoude moeder. Met die moeder was het volgens Van Stralen allemaal begonnen. Bij haar was een man op bezoek geweest om boeken op te halen voor een rommelmarkt. En daar had ze een eerste editie van Willem Leevend aan mee gegeven. En ook nog een editie van Brieven van Abraham Blankaart. Om er vanaf te zijn, zoals ze zei, ze wilde ‘die rommel’ niet meer in huis. Haar dochter had hier niets van geweten. Die Willem Leevend-editie bevatte op de eerste bladzijde van het eerste deel een opdracht van Betje zelf! Carel, ik dacht dat ik gek zou worden. En er had ook een brief in gezeten van ene mevrouw Bekker. Een brief van Betje nota bene!!! Nee, van wanneer die was wist de oude mevrouw niet, langgeleden, de inkt was helemaal bleek, zei ze.
Ondertussen zaten we daar gezellig in de huiskamer een kopje thee te drinken. Later was de dochter van die mevrouw een advertentie in De Telegraaf tegengekomen en toen kwam ze erachter dat haar moeder waarschijnlijk kostbare boeken zomaar had weggegeven. Hoe bestaat het. Ze wist dat het om kostbare boeken ging en was behoorlijk kwaad op haar moeder geweest. Maar die leek zich daar niets van aan te trekken. Ze zat naar buiten te kijken, kwiek dametje, blauwe spoeling, ze had wel iets van mijn eigen schoonmoeder: altijd de onnozelaar uithangen, maar ondertussen. Ze hadden ook telefonisch contact gehad met die Telegraaf-adverteerder, beweerden ze, maar daarover wisten ze niet veel, nee, hij had zijn naam niet genoemd, het was een stem van een oudere meneer geweest, een beetje krakerig.
‘Ja ja, een oude man,’ kraaide die oude mevrouw bij het raam, ‘een oude man.’
In ieder geval was duidelijk geworden dat die man van de rommelmarkt goed wist wat hij meenam. Meer wilde Van Stralen er niet over kwijt. Ze wisten overigens allang wie die man van de rommelmarkt was: Rijkman. Ze kunnen hem op dit moment niet bereiken. Ook bij hem zijn een paar vandalen tekeergegaan en ook daar hadden ze de naam ‘Pretty’ op de muren gekalkt. Hoe is het mogelijk! Waarom heeft de politie dat eigenlijk nooit veel eerder tegen me gezegd? Vandaar natuurlijk dat ze aan een grootscheeps complot dachten! De oude mevrouw wees nog op mij en ze riep: ‘Hij was het in ieder geval niet.’
Algehele hilariteit. Nee, ik was het niet. Jammer genoeg, ik had er veel voor overgehad die brief in handen te krijgen. Ik vroeg nog of de oude mevrouw wist wat erin had gestaan, maar dat wist ze niet.
‘Die las ik niet,’ zei ze, ‘nooit gelezen.’
En maar lachen. Daarna gingen we naar huis. Van Stralen beloofde me van het vervolg op de hoogte te houden en ook hoe het met die boekoplichter in Hattem verder gaat. Hij gaf toe geen idee te hebben wie bij ons heeft ingebroken. Misschien was het toch een vergissing, maar daar geloven we geen van tweeën iets van.
In ieder geval hoef je je geen zorgen meer te maken. Mijn brief aan de Indonesische ambassadeur is de deur uit.
Groet van Piet
(Ik heb met Van Stralen afgesproken aanstaande woensdag zijn etikettenverzameling te bekijken, ik ben benieuwd.)
E-mail oktober 2002
Van:
C. Oppelaar
Aan:
P. Buijnsters
Onderwerp:
Leevend
Beste Piet, zojuist belde de heer Van Stralen, er is inderdaad zo te zien geen vuiltje meer aan de lucht. Hij zei dat alle misverstanden uit de wereld waren. Dat ze nu alleen nog zochten naar die inbreker in jouw huis.
En direct na hem belde de secretaresse van de Commissie Onderzoekssteun uit Utrecht: ik krijg een reis- en verblijfssubsidie in Indonesië, niet het hele bedrag, maar de rest kan de faculteit wel bijpassen, dat lijkt me niet zo’n punt. Het is vandaag helemaal een rare dag: ik kreeg een tip van iemand dat Huet in Jakarta twee bijzitten had, ik ken alleen die ene mevrouw, over wie ik in de Maatschappij der Letteren een artikeltje heb geschreven, nazaten daarvan bestaan nog, zoals je weet, maar die willen er verder niets mee te maken hebben. Die andere vrouw kende ik niet. Had je dat achter hem gezocht? Twee? Wie weet had hij in Iridië een hele harem. Ik ben benieuwd naar dat briefje van Betje.
Gelukkig dat het nu achter de rug is. Overigens dus nog bedankt voor al je goede zorgen.
Met hartelijke groet, ook aan je vrouw, Carel
Dagboek Jan Gorter
[veel doorhalingen] Trévoux, mei 1955
Ik schrijf ‘s-avonds in mijn kamer in huize Pian. Groot nieuws! Betje en Aagje komen in de notulen van het Sansculotten Comité voor, ontegenzeggelijk, zo goed als zeker. Het bewijs van hun bestaan in Trévoux is geleverd.
Volgens die notulen van 9 februan 1794 vond op 8 februan in Trévoux een opstootje plaats. De deelnemers eraan kwamen zich in de vergadering beklagen over de Hollandse dames. Zij hadden namelijk suikerbrood gegeten. Daar waren ze vermoedelijk achter gekomen via een van hun huishoudsters en zelfs werden ze ervan verdacht nog meer suikerbroden in hun bezit te hebben. Dat gaf geen pas! Suikerbrood, dat was voedsel van de adel, dus onze heldinnen waren verdacht. Toilet was die dag voorzitter. En daar stond het, ik riep Jeanne erbij en samen hebben we het vertaald, ze stond naast me, ik zocht af en toe een woord op, liet haar helpen, onze adem vermengde zich:
Toilet maakt aan de Sociëteit bekend dat de Hollandse burgeressen vijf suikerbroden in hun bezit hadden en dat verschillende personen die ervan gehoord hadden, zich bij hun huis hadden verzameld waarbij ze zich van allerlei schandelijke scheldwoorden bedienden; om erger te voorkomen besluit de Sociëteit dat de broden bij het Uitvoerend Comité moeten worden ingeleverd; en dit comité zal een lijst opstellen van mensen die er echt behoefte aan hebben.
Grote problemen dus voor Betje en Aagje. Ik kijk er niet van op, hun situatie was al met al steeds precairder geworden, hun verblijf in Trévoux was uiterst verdacht. En nu dit. Blijkbaar werd er jaren op hen geloerd. Hier moet een scène uit komen voor mijn boek. Titel: ‘Het Verboden Suikerbrood’. Ik wilde er in het archief al mee beginnen, Jeanne sloeg me op mijn schouder, ze leek me te willen omhelsen. Ze rook naar bloemen.
Op dezelfde dag maakt Toilet overigens bekend dat er op lijsten met namen van contrarevolutionairen die bestemd zijn voor Merlino een paar fouten gemaakt zijn, een paar namen moeten doorgestreept. Op 9 febman zijn in Lyon de executies in volle gang, honderden mannen en vrouwen worden geëxecuteerd, de hele gemeenschap is nu in rep en roer, ieder ogenblik kun je zelf voor de bijl gaan als je niet uitkijkt.
Betje en Aagje moesten stormen van afgrijzen doorstaan, maar werden blijkbaar voldoende door Toilet gesteund om de dans te ontspringen. Hij had geen zin in al te grote problemen met buitenlanders, misschien werden ze beschermd door een hoge bestuurder, je wist maar nooit, Merlino kwam daarvoor beslist in aanmerking. Of anders Albitte zelf. Waarom waren de dames anders tot nu toe altijd met rust gelaten? De notulen van die dag zijn opgesteld door Baché, lid van het eerste uur. Hij schrijft vlekkeloos Frans.
We verlieten het archief, liepen over straat, pratend, lachend. Jeanne was blij. Mijn roman zou er komen, ik zou eerst naar Nederland teruggaan en hem schrijven en dan hier terugkomen. We praatten met elkaar als kinderen die na een mooie dag aan zee terug naar huis gaan.
Thuis zat Robert Pian met bleek vertrokken gezicht aan tafel, pijn lijdend. Jeanne liep af en aan met warme doeken. Hij steunde, handen voor zijn gezicht. Morgen reis ik terug naar Trévoux. Jeanne rookte aan een stuk. Haar mond bewegelijk als een zelfstandig dier. De kinderen waren er niet.
Het is nu half twaalf, op de gang
[dagboek hier afgebroken, twee bladzijden eruit gescheurd]
Vandaag niet de trein naar Trévoux teruggekeerd, direct naar mijn kamer, waar ik dit schrijf. Martha was er niet, niemand wist waar ze was. Er ligt nog steeds een reusachtige herdershond op het kleine binnenplaatsje te blaffen. Er wiebelt was aan een elektriciteitsdraad. Meneer Jopinat begroette me hartelijk, hij zag er keurig uit, droeg een zwart pak alsof hij naar een begrafenis moest. Een vrouw van een jaar of vijftig begroette me zeer vriendelijk. Zijn moeder. Ik had het gevoel dat ze me een kus wilde geven.
De trein van Bourg naar Trévoux vertrok om elf uur ‘s-ochtends, Jeanne bracht me naar het station. We zwegen. We gaven elkaar een hand, we kusten elkaar als goede Franse bekenden, ‘a bientöt,’ riep ik, au revoir, tot ziens, tot ziens, in de trein maakte ik de tas open die ze me meegegeven had: een half brood, een appel, schone overhemden, onderbroeken, sokken, het boek van Hendrika Ghijsen, de teksten, het dagboek.
Ik huilde onafgebroken, keek verblind door de bevuilde ruiten van de trein. Het gebonk van de wielen droogde mijn tranen niet.
(Twee uur later.)
Ik heb Martha gezien. Ze was vrolijk, lacherig, Jopinat stond erbij toen we elkaar omhelsden. Hij lachte. Martha bekeek me, keek daarna naar de grond, ze bekeek me weer. Het leek of ze niet durfde te praten. Ze droeg een zwarte jurk die ik haar nog nooit had zien dragen en zwarte schoenen, die ook niet van haar waren.
‘Ik heb ontzettend veel getekend,’ zei ze, ‘wil je het zien.’ Ze liep voor me uit de gang in, beklom de trap naar haar kamer, ik volgde haar, ik kreeg het idee dat Jopinat achter ons aan wilde lopen, maar even later hoorde ik hem niet meer.
‘Waar was je nou,’ zei ze, ‘waar was je nou? Ik was godverdomme bezorgd, dat je omgekomen was, of dood, of ontvoerd naar het Vreemdelingenlegioen, waarom belde je niet?’
Ze huilde, daarna lachte ze.
‘Je bent gek,’ zei ze, ‘helemaal gek.’
‘Ik heb in archieven gezeten,’ zei ik, ‘en leanne hielp mee, en ik logeerde bij een Franse familie, ze hebben kinderen, er was niets aan de hand.’
‘Wie is Jeanne?’ zei ze.
‘leanne leerde ik kennen bij het archief.’
Weer huilde ze.
‘Net lachte je,’ zei ik.
‘Nu huil ik,’ zei ze.
Ze liet me haar tekeningen zien. De rivier, heuvellandschappen, tientallen tekeningen, sommige ingekleurd met kleurpotlood.
‘Waar heb je die kleurpotloden vandaan?’
‘Van lacques.’
‘Jacques?’
‘Ia, lacques lopinat, wist je dat zijn vader in de oorlog is gefusilleerd?’
‘Nee.’
‘Hier in de buurt, in augustus 1944, vlakbij St. Didier de Formans, als repressaille, verzetsstrijders hadden terugtrekkende Duitsers aangevallen en twee soldaten gedood, die haalden toen een groep gevangenen uit de gevangenis van Lyon op en executeerden die op de plaats van de schietpartij, volkomen zinloos, als die verzetsstrijders de troepen met rust hadden gelaten waren ze naar Duitsland gegaan, was er niets gebeurd, leefde zijn vader nog.’
Tekeningen van huizen in Trévoux, een ruïne van een kasteel, muren, een bomenlaan, dreigende luchten, een landhuis op een heuvel. Ze wees ernaar.
‘Hier woonden ze,’ zei ze, ‘het heet Corcelles.’
Was dit het huis waar ik ‘s nachts had rondgedwaald en van een muur viel?
‘Hoe weet je dat?’
‘Er zijn hier families die alles van de geschiedenis van Trévoux weten.’
De familie Marillon? Die naam had ze niet gehoord. Wel anderen, veel meer mensen kennen ze, veel meer. Er klonk gestommel op de trap achter ons, iemand klom omhoog, maar ging daarna weer naar beneden.
‘Jacques,’ zei ze.
Jacques, een naam die voor in de mond begint, daarna klemt de tong hem weg. Ze huilde met gebogen hoofd.
‘Waarom ben je zo lang weggebleven?’
‘Vier of vijf dagen,’ zei ik, ‘niet langer.’
Straks doorschrijven. Mijn hoofd is net met een klap tegen het tafeltje aan gevallen. Vermoeidheid. Martha is allang naar bed. Waarom huilde ze? Op het binnenplaatsje is de was opgeruimd.
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
H. Halbertsma
Onderwerp:
Trévoux
Geachte Heer Halbertsma, ik ben in Trévoux aangekomen en heb de eerste oriënterende gesprekken met een aantal inwoners gevoerd, onder andere met mevrouw Dondin en de heer Pierre Lagrange. De beschrijving van het stadje van professor Buijnsters is adequaat: het is klein, maar wel aardig, iets van oude glorie is nog aanwezig, veel is verwaarloosd, al lijkt het erop dat er een grote schoonmaak plaatsvindt: overal bouwstellingen en opgebroken wegen.
In Buijnsters’ biografie uit ‘84 staat een foto van de Rue Casse-Cou, een middeleeuws straatje in het centrum, daar is veel aan veranderd. De huizen zijn geschilderd, de straat is nu belegd met ronde keien, maar de traptreden zijn gehandhaafd. In de Rue Casse-Cou bevindt zich nog de oude drukkerij van het blad Le Journal de Trévoux, waarin jezuïeten voor de val van de Bastille oppositie voerden tegen de ideeën van de Franse revolutie. Een van de eerste besprekingen over Emile ou l’Education van Rousseau verscheen in 1764 in dat blad. Het boek werd met de grond gelijk gemaakt, de schrijver noemde het een ‘goedkoop pamflet voor dienstmeisjes met een dromerige inborst’, weet u nog, u besprak hem in uw colleges over kritische geluiden over de Verlichting. Werd het blad later niet in Amsterdam gedrukt? Ik zal het nazoeken wanneer ik weer terug ben.
Morgen heb ik een drukke dag. Eerst ga ik naar het stadhuis. Daarna naar het archief in Bourg, waar ik nog naspeuringen wil doen naar het verblijf van mijn vader aldaar in de jaren vijftig.
Hij logeerde toen een paar dagen bij een Franse familie. Uiteraard zal ik in het archief van Bourg mijn hypothese over het intentionele netwerk van de schrijfsters toetsen.
Heeft u nog nieuws over de commissievergadering? U zou kunnen melden dat u van mij binnenkort interessante informatie verwacht. Vooral uit Lyon. Heeft u mijn laatste verslag nog gevonden op uw bureau? Ik heb mijn bevindingen daarin op een rijtje gezet, het is niet de bedoeling dat u dit verslag zo doorstuurt naar de commissieleden, wellicht kunt u naar eigen goeddunken een keuze maken. Ik zou me kunnen voorstellen dat u het pornografieverhaal eerst nog wat meer onderbouwd wilt zien met harde feiten. In Lyon en Trévoux hoop ik meer te weten te komen. Mocht u Miesje zien, doe haar dan de hartelijke groeten, we hebben goed contact met elkaar via e–mail en sms. Ze heeft het erg druk.
Met hartelijke groet,
Vincent
(U kunt me op dit adres mailen, de eigenares van het hotelletje waar ik logeer heeft geen bezwaar dat ik van haar computer gebruikmaak.)
Brief van Mies Halbertsma aan Polly
Leiden, oktober 2002
Lieve Polly,
Ik ben pis- en piswoest. De vlekken op het papier zijn van de woedende tranen. Woedetranen. Vincent is in Trévoux. Gisteren was ik in zijn kamer in Amsterdam om zijn post op te halen. Er was een kaartje van ene Paola uit Pisa. Paola uit Pisa. Piespaola. Paola uit Pies.
Blijkbaar gestuurd vanaf de luchtmachtbasis daar, een vrouw voorop met half ontblote borsten, zeemeermin, en een vent met een hengel erbij en daaronder een of andere Italiaanse tekst, die wel iets zal betekenen als ‘de groeten van je geile visje’. Naam erbij.
‘Paola.’
Paola met de emmerkut, tieten als ballonnen vlak voor de leegloop.
Paolala.
De pilote uit Italië, doet het vliegend en landend, stuurknuppel vast en loopings. Vincent is net Viktor. Vincent is helemaal nooit nimmer never met mannen op stap geweest in Leeuwarden, maar met wijven, pilootwijven, Italiaanse stoephoeren met een klapkut. De piloot met de stinkendste kut van Pisa, naast de scheve toren gezet. Ik huilde erover. Pukkel op mijn neus, klemmende benen, geen koorts, Vincent heeft geen thermometer, overal bladen papier met getallen erop en rijen namen, keurig netjes, alles keurig netjes gevouwen, overhemd] e, poppetjes op een bureau, poppetje van hout, dat je kunt bewegen. Vincent is een keurig net jongetje, zielig netjes, brandnetjes, alles opruimen omdat hij anders nerveuze aanvallen krijgt. Pik wassen ho maar.
O, o, wat is Vincent netjes en wel zijn pik in een Italiaanse fopkut steken.
Huilen. Brand overal. Opkomende keelpijn. Pukkeltjes aan binnenkant van dijen. De telefoon ging, een keer, daarna weer weg, ging daarna drie keer, opnemen of niet? Ja of nee. Schipper mag ik overvaren. Met Mies. Spreek ik met Vincent? Hogere mannenstem, nichtenstem, geaffecteerd, toch Amsterdams. Nee, meneer, u spreekt met Mies Halbertsma. Mies Halbertsma? Ja meneer. Is Vincent er ook? Die is in Trévoux, met wie spreek ik? Met Houttuin. Kan ik een boodschap doorgeven? Neeneeneeneenee, ik bel nog wel, is hij bereikbaar in Trévoux? Gewoon op z’n e–mailadres. Zijn Hotmail-adres? Dank u zeer. Klik ophangen.
Dag meneer Houttuin, viespeuk] e? Is dat de Houttuin van de pornorondleiding? Foto in fotoalbum van kleine Vincent gezien met zijn moeder en twee andere mannen, de een zijn vader, de ander een man met een pijp. Oom Frans? De verschrikkelijke? De mepper, de doodzuiger, de naaktkleder, de vernietigermans? Moet te weten komen. Daar wil ik meer van weten, daar dus wel. Ik wil er wel meer van te weten komen hl ha ho. Schriftjes ingekeken, allemaal netjes neergelegd, kasten opengedaan, achter de broeken en de planken.
Smeerlap Vin. Vin de viespeuk. Ontrouwe lul.
Een gele map met brieven van ene Carmen, over Het Kapitaal van Marx, waren ze aan het lezen, een kaartje van een zekere Treesj e: groeten uit Ibiza, een zwembad erop, met meiden erin. Niets van bekend. Wie is Treesje?
Wie is kutklappaola?
Op bed liggen trillen als meisje. Spiegeltje van bureau gepakt en daarmee naar mijn keel gestaard, de huig laten trillen, harahaharaharahah geroepen, roep jij dat wel eens? Het vocht staat aan mijn lippen.
Mevrouw Van der Frulleia heeft een nieuwe vriend, hoe vind je het, ze draagt haar haar los, kwam binnen met wapperend haar, we kregen allemaal taartjes, iedereen. Wilde de hele behandeling: reiniging en vapozone, het verwijderen der onzuiverheden, epileren en harsen bovenlip, inmasserend masker, peeling en lysing. Woorden der woorden. Voor het eerst alles erop en eraan. Kleurspoelinkje. O blijdschap, o vriend, heet Roger, spreek uit Rozjee. Hoe is het met Vincent? Vincent is in Frankrijk. O, kijk maar uit, daar zijn de meisjes vrijer dan hier. Kan eindelijk op microdermabrasiecursus. Twee dagen. Mevrouw betaalt alles. Doppie gaat mee.
Paola weggevibreerd, per ongeluk schaamlippen dichtgeharst, kut mevrouw paola. Of heet u paollo. Ben jij Paola, Polly?
Ik blijf een damestrut en heb een dameskut. Die van mij is uitgerekt, spiegel erbij gehouden, loopt naar beneden door, verticale lijnen als streepje getekende pennenvrucht, niets geen mossel, lijkt het, rossige donshaartjes, moet ze knippen, beetje opengehouden naar de spiegel: hoe kijkt zij naar de spiegel, hoe kijkt zij dan, zij heeft aan de binnenkant een rode glans en buiten zitten stippen, weer dichtgedaan, kutje open en kutje dicht. Moeder van Vincent is mooie lachende vrouw op de foto, hippielook, jong en jong, jonger dan ik nu, de man naast haar is zijn vader. Ik ben te laat aan het vrijen gegaan. Hoe zou het met Ronaldje zijn, met Ronaldje in de bossige landen, onder struiken liggen, slurpend aan mijn kut, een hondje Ronald, tussen struiken, en als ik klaarkwam schoot hij van me weg: muzelman schrikt van onverlaat, o zoveel gezegd en gedaan, kom dan hier Ronald maar hij wilde niet, hij Heilige Ronald van Zevenaar wilde zijn stijve niet in mijn mond geslokt, tegen mijn huig. Dat was niet goed, dat was niet goed.
Haharagahgsrthardg gegorgeld. Opgestaan en rondgelopen. Computer aangezet. Huilen voor het Beeldscherm. Groen scherm met de programmaonderdelen, e–mail aanklikken en lezen. Een mail van ene Bart Toussaint over sletje Wolff, hij heeft een cadeautje voor Vino, niets van Paola of Treesje, paar van tante Martha, papa, ikzelve, Onderzoek i, Onderzoek 2, Onderzoek 3, Onderzoek 4, Onderzoek 5. Lijsten, lijsten, lijsten. Aan zijn moeder. Hoe zou ze er nu uitzien, net als op de foto, toen was ze jong met peren en veren en gladde gezichten, hoe oud is ze? Achtenvijftig, zevenenvijftig, zesenvijftig. Pornofilmpje op de computer, onder spelletjes, blonde vrouw zit op een paard, achterop een jonge man, later liggen ze op bed, lul erin. Einde filmpje. Is dit Paola of Treesje, Lieve Vincent, vertel mij wie is dat? Ik word vroeg blind en zenuwziek, sterf van de blaren op mijn handen en van schoonheidskoninginnenzalf.
Betje. Sletje Betje had een pretje, toen kwam er een kind.
Vincent is de achterkleinkleinkleinkleinzoon van Betje Deken en Aagje Wolff die kunstmatig in elkaar gekropen zaten. Polly, ik ben geen maagd en Betje was geen maagd. In de achttiende eeuw neukten ze liever Romeins dan op z’n Dominees, dus van achteren. Kreeg je geen kinderen, dachten ze, dan liep het zaad de verkeerde route, linksaf in plaats van rechts. Op je linkerzij een jongen, op je rechterzij een meisje. Zou Betje lekker kunnen pijpen, van je een twee, spuit het in mijn haar? Computer uitgedaan, kastjes dichtgedaan, zou hij controleren? Vincent de controleman.
Broekje weer aan, spiegeltje aan de wand. Aan de hengel op het Paola-kaartje zit een vis. Viktor belde laatst weer, zat op de stoep te wachten voor de zaak. Mevrouw stuurde hem weg. Ik heb koorts en ik huil. Je Mies. Deze brief is geschreven op papier van Vincent met een pen van Vincent, met de geur van Vincent in mijn haar. Kaart verscheurd en in de prullenbak geflikkerd, daarna de stukjes opgevist en in nog kleinere stukjes gescheurd. Dag Paola. Moeder aller hoeren. Pilotenbeffer. Vliegtuigslet. Je Miesje
Archief Jan Gorter
Romanfragment
BETJE VOOR DE COMMISSIE
Zitting 22 october 1794
Aanwezig zijn de burgers Toilet, Bouclet, Ruf en Tillet. Madame Bekker is alleen.
Toilet:
Wat vindt de geachte citoyenne van de dood van de erfvijand van Frankrijk?
Madame Bekker:
Wie bedoelt u?
Toilet:
We bedoelen de volksvijand, u weet heel goed wie ik bedoel.
Madame Bekker:
De dood van Lodewijk. Mijn hele leven heb ik in dienst gesteld van de vijanden van de rede. De deugd is mijn grote voorbeeld. Koningen en keizers zijn de erf dragers van het feodalisme, ik ben daar altijd een tegenstander van geweest. Zij dienen van het toneel te verdwijnen. Ik kan u tientallen bewijzen van mijn revolutionaire gezindheid leveren.
Bouclet:
En van de misdaden van de Vrouw uit Oostenrijk? Wist u dat ze schanddaden bedreef met haar eigen zoon? Wist u dat haar zoon een vrucht is van de broer van de koning? Wat vindt u van haar dood, haar charmante hoofd is op de 256 Vendémiaire van jaar II van haar lichaam gescheiden.
Madame Bekker:
Ik woon en leef in Trévoux sinds 1787 en heb me al die jaren, tot aan nu, nooit beziggehouden met uw koningszaken, ik ben een Hollandse schrijfster, geboren in Vlissingen, ik ben de Nederlanden ontvlucht om weg te komen uit de klauwen van het Oranje-koningshuis, dat in de Nederlanden het feodalisme, die pest van alles, in de zielen en harten van de mensen verkondigde. In Nederland is de vrijheid geen broeder meer van ieder mens, de deugd is ziek geworden. Ik verdedig het recht van het Franse volk te beslissen wat er met haar heersers moet gebeuren, ik verdedig de rechten van de mens, ieder recht van het Franse volk. Ik ben voor de soevereiniteit van het volk. Het volk is een kind dat soms geleid moet worden, dat geen remmen kent, dat geleerd moet worden hoe zich te gedragen. Ik heb een jaar geleden gedanst op de Place de l’Horloge bij de vrijheidsboom, ik heb geld gegeven om de boom op te richten. Ik streefde altijd naar vrijheid voor iedereen en naar bescherming van zwakken.
Toilet:
Had u zelf voor de dood van de koning gestemd?
Madame Bekker:
Ik ben niet in de gelegenheid geweest daarover te mogen denken, uw wetten verbieden het me in uw vergadering mee te spreken. In de Bataafse republiek heb ik een libel geschreven over de stadhouder van Nederland, waarin ik zijn slaafse houding, zijn geldzucht en zijn onverschilligheid belachelijk heb gemaakt; ik vergeleek hem met een grijsaard die zijn kinderen verwaarloost en zijn landerijen verkwanselt aan goedkope opkopers.
Bouclet:
De heer Gouvion vertelde dat u de Prins van Oranje ontmoet heeft en dat hij u lof toezwaaide, dat u zelfs langer dan een halfuur met hem gesproken heeft.
Madame Bekker:
Ik was toen veel jonger dan nu. Veel Fransen, onder wie de grootste patriotten hebben vlak voor de dood van de koning met uw koning gesproken. Moeten zij daarvoor boeten? Marat bood de koning ooit een petitie aan waarin hij hem veel lof toezwaaide. Robespierre sprak Lodewijk xvi lovend toe toen die gekroond was; hij was gekozen als vertegenwoordiger van de studenten van de Sorbonne. Moet hij daarom gedood? Ik was destijds getrouwd en woonde in een klein dorpje in de Nederlandse republiek, nog veel kleiner dan Trévoux. De prins was op bezoek en had zich laten vertellen dat ik schrijfster was, dat ik geld met boekjes over de opvoeding verdiende, dat ik over het geloof en de stand van zaken van de deugd schreef. Het was goed me te prijzen, dat was hem verteld. Ik heb nooit met hem alleen gesproken, hij was omringd door zijn vazallen die hem alles ingefluisterd hadden.
Toilet:
Hoe zag hij eruit?
Madame Bekker:
De prins droeg een zwarte overjas waarop een blauwe strik gespeld was. Zijn pruik had een lange staart zoals destijds nog à la mode was. Hij had een dik gezicht, dat roze gekleurd was door poeder, grote bakkebaarden en een snor. Zijn stem was hoog, hij versprak zich verschillende keren en draaide zich steeds na een paar zinnen naar zijn gezelschap om. Zijn schoenen waren van zachtgeel leer gemaakt, ook à la mode, zijn vingers bewogen voortdurend, alsof hij er geen rust in kon krijgen, hij veegde af en toe met zijn handen over zijn buik alsof hij pijn had. Achter hem stond zijn zoon, de erf-prins, een jongen van een jaar of vijftien, in jachtkostuum, met een witte broek en paarse overjas waarover sierlijk gouden lijnen geschilderd waren. Met hem heb ik niet gesproken. Wilt u dat ik alle details van mijn gesprek voor u opschrijf, zodat u het nog eens na kan lezen, ik doe het met het grootste genoegen.
Toilet:
U neemt ons niet erg serieus burgeres, u hoeft alleen onze vragen te beantwoorden, u neemt geen andere positie in onze stad in dan de overige vreemdelingen, we behandelen u als iedereen. U bent gelijke onder ons, meer niet, maar ook niet minder.
Bouclet:
U bent tijdens uw verblijf hier verschillende keren naar Lyon gereisd. Wat was de bedoeling van die reizen en wie heeft u toen ontmoet?
Madamme Bekker:
Ik heb drie reizen naar Lyon gemaakt, of nee, vier. De eerste was in 1789. Ik bezocht toen de heer Frossard, dominee in Chapellier, vlakbij Lyon. De heer Frossard schreef een pamflet over slaven en hun behandeling; ik stelde hem voor dat pamflet in het Nederlands te vertalen. In 1792 bracht hij, met zijn vrouw en hun twee zonen, een bezoek aan Corcelles, waar ik toen nog woonde. Ze kwamen per postboot uit Lyon en waren op weg naar Dijon, naar zijn broer. De heer Frossard verdedigde in zijn pamflet het recht van slaven op vrijheid. Ik heb hem verschillende brieven geschreven die ik in afschrift hier bij me heb en die u kunt lezen, al is het Frans ervan erg slecht. Hoorde ik dat al uw commissieleden kunnen lezen? Dit heeft de vooruitgang al tot stand gebracht.
De tweede keer bezocht ik in Lyon een chirurgijn die een paar kiezen trok. Dat was chirurgijn Prointes, een zeer bekwaam man, in de Rue Petit Haute, vlakbij de poort van Croix Rousse. Ik leed toen zo’n smartelijk bloedverlies dat ik niet dezelfde dag met de boot naar Neuville, ik moet nu zeggen Maratville, terug kon keren. Ik heb toen bij hem overnacht. De derde keer bracht ik een bezoek aan een notaris om een testament te laten opstellen. Dat was vorig jaar, een halfjaar nadat Lyon gevallen was, in mei. Ik kreeg een laissez-passer van de heer Gouvion en een bewijs van goed gedrag van uw commissie. Mijn financiële zaken zijn tijdens mijn verblijf in Trévoux zeer slecht gegaan, daarom verblijf ik niet meer in Corcelles, maar in een woning te Fareins.
Toilet (onderbreekt): Wat zag u in Lyon van de maatregelen die tegen de rebellen genomen werden?
Madame Bekker:
Ik heb er niets van gezien. Ik heb Place Bellecour en Place des Terreaux niet bezocht, ik was niet in Le Brotteaux. Ik meen dat alles toen achter de rug was. Ik heb geen geweerschoten gehoord, geen kanonnades, ik heb er niets van gezien. Ik zag honderden bedelaars en verdwaasde kinderen, ik heb puinhopen gezien, ik heb verwoeste huizen gezien.
De stad was stoffig, het stonk er.
Bouclet:
Bij welke notaris heeft u dit testament op laten maken om uw geld veilig te stellen.
Madame Bekker:
Ik heb niets veiliggesteld, ik heb vastgesteld: het weinige dat ik nog overhad van de gelden van mijn boeken heb ik vast laten stellen. Laat u niets vaststellen? Bent u bereid al uw bezittingen aan het volk te geven? Al uw bezittingen?
Bouclet:
Ja, al mijn bezittingen. U spreekt steeds verongelijkt, alsof alleen dat wat u persoonlijk aangaat van enig belang voor u is, het overige heeft geen betekenis voor u. Bij welke notaris liet u uw testament opmaken?
Madame Bekker:
Bij notaris Desmorles.
Bouclet:
Wist u dat deze notaris voor de commissie verschenen is en drie maanden gevangen heeft gezeten?
Bekker:
Dat was voor ik bij hem was.
Bouclet:
Wist u het?
Madame Bekker:
Ik wist het toen ik hem ontmoette, hij heeft het me verteld.
Toilet:
Wat was het vierde bezoek dat u bracht?
Madame Bekker:
Dat was vier maanden geleden. Ik bracht een bezoek aan de drukker en uitgever Berlincourt. Ik had hem in Fareins al ontmoet. Ik sprak met hem over de vertaling van een paar boeken.
Toilet:
Welke boeken?
Madame Bekker:
Een verhandeling over de opvoeding van jonge meisjes en een roman. De roman Willem Leevend.
Toilet:
Geen andere geschriften?
Madame Bekker:
Nee. Op wat voor geschriften doelt u?
Bouclet:
Er gaan geruchten dat u de schrijfster bent van een libel over de laatste uren van Citoyenne Marie-Antoinette van Oostenrijk. Het is bij Berlincourt gedrukt. In Trévoux heeft iemand dat geschrift bij het Comité Public Salut overhandigd. Bent u de schrijfster van dit pamflet? Noemde u haar de Moeder des Vaderlands? Liet u haar huilen om het lot van haar kinderen?
Madame Bekker:
Burger Bouclet, ik zou er grote moeite mee hebben gehad dit te schrijven, ik schrijf niet genoeg Frans, ik ben een Hollandse vrouw met weinig Franse kennis; ik spreek het nu een beetje, verder reikt het niet. Ik zou haar niet de Moeder des Vaderlands noemen, ik zou haar niet laten huilen om haar kinderen. U beschuldigt mij van een grote schandelijkheid. Dit boekje is een schandvlek voor het Franse volk, het is geschreven door een van de rebellen. Dit kan ik niet schrijven.
Bouclet:
Het is gedrukt bij dezelfde drukker waar u een halfjaar geleden nog geweest bent.
Madame Bekker:
Hoe weet u dat?
Bouclet:
U moet er maar van uitgaan dat wij goed weten waar nog resten van rebellage zitten en waar wij de monsters van het verzet moeten vinden.
Madame Bekker:
Ik weet hier niets van.
Bouclet:
Heeft u het geschreven of niet?
Madame Bekker:
Dit kan ik niet geschreven hebben.
Bouclet:
Burgeres, u onderschat ons. We vragen u of u het geschreven heeft. Tot nu toe geeft u geen antwoord op deze vraag.
Madame Bekker:
Ik heb het niet geschreven.
Bouclet:
Wist u dat burger Berlincourt op Place des Terreaux is terechtgesteld?
Madame Bekker:
Ik wist het niet.
Toilet:
Uw naam en die van uw gezelschapsdame zijn enkele keren voor ons comité naar voren gebracht door burgers uit Trévoux. U bent verschillende keren betrokken geweest bij opstootjes. Ik noem de scheldpartij rondom het geloof waarbij u betrokken was. U beschuldigde in de zomer van 1790 bij de kerk van Trévoux een aantal burgeressen van grote zonden, u wilde hen ertoe overhalen afscheid te nemen van de katholieke Kerk, u wilde hen ertoe overhalen lid te worden van uw sekte en toen deze burgeressen zich daartegen verzetten, bekogelde u hen met stenen en modder en schold u hen schandelijk uit; ik herhaal liever niet wat u hen toen toeriep. U heeft langdurig kennis gehad met de heer Michallet, die kortgeleden beschuldigd is van samenzwering met emigranten en die daarover nu een verdediging moet maken. U kleedde zich, samen met mevrouw Regnaud, opzichtig in uitdagende kleding met kleuren van de rebellen en liet zich aldus in een koets door Trévoux rijden, nog een paar maanden voor de val van Lyon. Ik herinner u aan het opstootje rondom de suikerbroden. Nee, laat me uitspreken. U maakte daarbij gebaren naar de toegestroomde burgeressen en schold hen uit voor rapaille en dronkemansgespuis. U schreeuwde tegen hen in een andere taal dan Frans. Dezelfde avond overgoot u de toegestroomde menigte vanuit het kasteel Corcelles met de inhoud van een ton, met uitwerpselen dus. De rellen die toen ontstonden liepen bijna uit op een bloedige moordpartij waarbij u en uw gezelschapsdame het leven verloren zouden hebben als de stadspatrouille onder leiding van burger Bouclet niet had ingegrepen. U ontvangt bezoekers uit de Nederlanden van wie we niet weten waar ze vandaan komen en van wie ze doorgangspapieren hebben gekregen. Van drie van hen waren de papieren vals.
Op sommige avonden zijn uit uw woonverblijf liederlijk klinkende liederen gehoord, die volgens sommige burgeressen van Trévoux sterk deden denken aan de liederen die in Macon en Lyon bij tovenarij worden gezongen. Uw gezelschapsdame is op een nacht volgens een burgeres van het dak van Corcelles naar beneden gesprongen en bleef daarbij ongedeerd. Zij lachte daarbij gruwelijk, ‘s-Nachts klinkt uit uw huis geschreeuw en het lijkt of men meubels hoort lopen. Ik heb de verslagen van deze bijeenkomsten hier voor me liggen, er zijn burgers en burgeressen die in uw huis naar binnen hebben gekeken en u daar in een kring zagen zitten waarbij alle aanwezigen elkaar de handen vasthielden. U zong daarbij onbegrijpelijke liederen in een vreemde taal. Uw weigering soldaten in te kwartieren in Corcelles zette kwaad bloed, ons is ter ore gekomen dat u in de winter van 1790 ervoor zorgde dat vier officieren van het Alpenleger uit uw huis vertrokken omdat u uw protestantse cultus aan hen probeerde over te dragen.
In Trévoux begint uw aanwezigheid steeds zwaarder te drukken op de bewoners. Terwijl onze zonen voor het vaderland strijden in de zuidelijke provincies van de Nederlanden, probeert u hier ons dagelijks leven te ontwrichten. En nog neemt u onze ondervraging niet serieus. U lacht erom alsof het een sinecure is, u doet net alsof u onze vragen niet goed begrijpt. U begrijpt niet dat velen in Trévoux u liever buiten de stad zouden jagen.
Madame Bekker:
U geeft me niet de gelegenheid me te verweren. Ik heb die vrouwen bij de kerk niet uitgescholden. Misschien was mijn Frans niet erg duidelijk. Ik heb met hen gepraat over godsdienst, over de kracht ervan en de zwakte, ik heb niemand willen overhalen lid te worden van mijn Kerk. Ik heb die officieren altijd heel goed behandeld; ze hebben mij slecht behandeld en probeerden mijn gezelschapsdame en mij in november in een aanstootgevende situatie te plaatsen. Ik heb met burger Albitte in Bourg kortgeleden over onze positie hier in Trévoux gesproken en mij is verzekerd dat wij niets van uw comité te duchten zouden hebben.
[Hierachter:] DEZE TEKST UITWERKEN, meer Albitte, Betje moet meer superioriteit uitstralen.
E-mail oktober 2002
Van:
F. van Oostrom
Aan:
H. Halbertsma
Onderwerp:
voortgang
Beste Hans, bedankt voor de agenda en de stukken. Ik verheug me op de vergadering, het gaat erom spannen denk ik. Ik ben er eens even goed voor gaan zitten. Wees niet bezorgd: jouw kandidaat gaat gewoon door, die blijf ik steunen.
Dat verhaal over naamgeving van die Langeveld uit Utrecht, dat gaat me steeds meer tegenstaan. Het is een echte oranjeklant, heb je dat gezien? Waarom komt hij zo hardnekkig aanzetten met de Oranjegezinde naamgeving in de ‘Franse Tijd’, terwijl de grafieken hem echt weerspreken, kijk maar eens op die laatste grafiek op pagina 6 van zijn betoog. Het is duidelijk dat de naam Willem het daar stevig begint af te leggen tegen andere namen. Wat deze kandidaat precies bedoelt met ‘in de geest van’ begrijp ik niet. Je kunt alles wel in de geest van iets zien, als je maar lang genoeg kijkt. Is ‘in de geest van’ het nieuwste wetenschappelijk concept dat ik net even gemist heb? Die paragraaf over de naamgeving na 1789 in Frankrijk is wel sterk maar die heeft hij van die Duitse onderzoekster. Bovendien vraag ik me af wat er precies de zin van is om te weten dat veel mensen in de achttiende eeuw hun voornaam in ‘Louis’ gingen veranderen.
Echt gênant is zijn vaststelling dat je in die tijd zo openlijk voor je gezindheid kon uitkomen: als je meedeed met de revolutie of ertegen was, kon je dat rustig via naamgeving laten merken. Iedere bewijsvoering ontbreekt, het heeft iets aandoenlijks, net zoals dat oranje mutsje dat collega Fasseur in al zijn werk keer op keer opzet, om over zijn oranje inkt maar te zwijgen.
Zou Fasseur zelf Langeveld hebben opgedragen een mooie Oranje-draai aan zijn verhaal te geven? Onwaarschijnlijk is het niet, zulke dingen gebeuren. Die Langeveld kan bij mij op weinig steun rekenen, al is het minder erg dan dat verhaal van die man uit Groningen, dat hebben we nu vaak genoeg gelezen: geschiedenis als verhaal, wetten als verhaal, mythen als verhaal. Ik denk dat je je over hem geen zorgen hoeft te maken, collega Ankersmit krijgt een rood floers voor zijn ogen wanneer de naam Mieke Bal valt, dat weet je. Ik snap niet dat Langevelds begeleider hem daar niet op heeft gewezen, dit gaat hem absoluut de kop kosten.
Dan heb je die mevrouw Hoogkarspel uit Maastricht, je hoort de zachte gee gewoonweg doorklinken als je dit leest. Regionalisme tot op het bot, ‘achterstelling’, ‘vooroordelen’, ‘bijdragen aan ontwikkeling’, zo iemand wordt kwaad wanneer je, alleen om te pesten, zegt dat het in Amsterdam of Utrecht toch allemaal echt gebeurt en dat de rest van Nederland niet veel meer is dan kanonnenvlees voor de knapperen. Ik weet niet wat ik hiermee aanmoet. Over ‘invloed’ schrijft ze maar helemaal niet meer, dat wist Tanja blijkbaar tijdens dat etentje goed duidelijk te maken. En blijkbaar zit er in de archieven van Aken en Maastricht totaal geen beweging meer, alles achter slot en grendel. Zitten daar de roomsen op? Ik zal haar steunen omdat jij het zo graag wil, maar ik loop de kans me compleet belachelijk te maken.
Het lijkt er nog steeds op dat Gorter op een of andere manier met een inhaalactie bezig is. Er klinkt iets door van een rehabilitatie. Maar wie wil hij rehabiliteren? Ik kreeg het gevoel dat deze jongeman zo zijn eigen bedoelingen heeft. Jij als toekomstige schoonvader (haha) zal daar ongetwijfeld meer van weten! Is het geheim? Iets uit het verleden? Heeft het dan toch iets met zijn vader te maken? Dat verhaal over die aardappelsmokkel en de verboden geschriften is ijzersterk. Komt hij straks met echte bewijzen dat onze keurige dames pornografie schreven? Bedoelt hij dat met ‘verboden geschriften’? Hij heeft beslist veel materiaal voor een pakkend docu-boek: Befje Wolff en Aagje Deken: Schuinsmarcheerders en Handelaren in Pornografie (met als ondertitel: deel 1 in de reeks: Schaduwzijden van onze Erflaters). Maar al met al denk ik dat zijn onderzoek een aardige bijdrage levert aan een frisse blik op netwerken, en gelukkig loopt hij niet meer zo erg te koop met die Streppolt, alleen nog in de noten.
Volgens mij komt het wel goed met de vergadering, hou maar gewoon je poot stijf, dan is er niets aan de hand.
Met hartelijke groet van Frits
E-mail oktober 2002
Van:
Inspecteur J. van Stralen
Aan:
Inspecteur N. Temminck
Onderwerp:
Pretty
Beste Nico, het begint een klein beetje op te klaren in de zaak-Buijnsters. We zijn naar Hattem gereden, zoals ik met je afgesproken had en brachten daar een bezoekje aan de dames Drummond. Het was duidelijk dat ze hem nooit gezien hadden. Toch heb ik nog steeds het gevoel dat die twee er meer van weten dan ze willen laten merken. De oude mevrouw Drumhoff knipoogde een paar keer verdacht vrolijk naar me. Misschien hebben ze ons toch iets op de mouw gespeld over die oude man die hen opgebeld zou hebben naar aanleiding van die advertentie. Zouden ze hem kennen?
Maar wat die vandalen of die vandaal nu precies wilden bereiken met die inbraken bij de heren Rijkman en Buijnsters is me nog steeds niet duidelijk. Het wordt tijd dat we nu die Rijkman wat nader onder de loep nemen, die heeft nog steeds niet het achterste van zijn tong laten zien. Als Buijnsters het niet was met die boeken, dan moet het dus Rijkman zijn geweest. Heb je hem al te pakken?
Een confrontatie met de twee dames hoeft niet, denk ik, eerst maar eens kijken wat hij te melden heeft, vind je niet? Misschien zette hij het geheel in scène.
Met hartelijke groet, Jim van Stralen
(Buijnsters is net zo’n verzamelaar als ik, hij komt morgen naar mijn etiketten kijken.)
Archief Jan Gorter
[Vertaling Jan Gorter
Notulen van de Sociëteit van Goede Republikeinen Sansculotten van Trevoux
Bijeenkomst van 29 brumaire, het jaar II van de Republiek (19 november 1793). Voorzitter burger Foron.
Een burger vraagt het woord over een kwestie waarbij vertegenwoordigers van l’Ain aan bestuurders hebben gevraagd een volksleger op te richten. Welke maatregelen moet het Comité nemen om hieraan ook in Trevoux mee te werken. Dezelfde burger verbaast zich erover dat niemand in de vergadering hier iets van weet. Hierna wordt een brief voorgelezen van het ministerie van Oorlog waarin alle medeburgers wordt opgeroepen taal te gebruiken die hoort bij Broeders en bij Republikeinen en niet bij slaven, dat wil zeggen om voortaan bij het aanspreken van een persoon niet meer het woord ‘vous’ te gebruiken en dit door ‘tu’ te vervangen. Het Comité vergadert nu over de manier waarop men tot vorming van een revolutionair volksleger kan overgaan; er wordt een lijst gemaakt waarop vrijwilligers zich kunnen inschrijven. (…) De zitting wordt besloten met het zingen van een vers uit de hymne de Marseillaise.
Bijeenkomst van 30 brumaire, jaar u van de republiek (20 november 1795). Voorzitter burger Foron.
Na lezing van de notulen van de vorige dag legt burger Raverot rekenschap af van de missie die hij ondernam in verband met een pakket dat men uit Ville-Affranchie had ontvangen, maar waarvan de herkomst en de bedoeling niet duidelijk waren. Dit pakket was in handen gekomen van de burger Capitan cadet die het op de tafel van de president had neergelegd en die had vergeten te melden aan het Comité dat er twee jakobijnse vertegenwoordigers uit Ville-Affranchie zich veel moeite hadden getroost de vergadering van het Comité bij te wonen zonder dat ze de beraadslagingen goed hadden kunnen volgen. Het pakket was van hen geweest. Burger Lymandas maakt bekend dat zich veertien burgers vrijwillig voor het revolutionaire leger opgaven. Er wordt een brief gelezen van burger Merlino, gedeputeerde van de Nationale Conventie, in antwoord op de brief van de directeur van de gevangenissen van deze stad waarin hij aandringt op verbetering van de omstandigheden van de gevangenen. (…) De zitting wordt op de gewone manier opgeheven.
Bijeenkomst van 4 frimaire van het jaar II van de republiek (24 november 1793). Voorzitter is burger Foron.
Er wordt een brief voorgelezen van het bestuur van het district Trévoux waarin het Comité wordt uitgenodigd uit haar midden opnieuw een commissie te benoemen die toeziet op de registratie van in beslag genomen goederen van geëmigreerden. Burger Limandas maakt bekend dat zich nu 32 individuen voor het revolutionaire leger hebben opgegeven. Men besluit de vrij williger slijst nog drie dagen open te stellen voor nieuwe inschrijvingen. De burgers Ruf, Balouvière, Déboutière, Capitan, Péchard, Comte de oudere en Maire nemen zitting in het Comité dat de goederen van geëmigreerden gaat registreren. Burger Ruf maakt bekend dat er nog steeds tekenen zijn van feodaliteit en bijgeloof en dat het noodzakelijk is deze uit te bannen. Men besluit dat de burgers Fronze en Revol een commissie samenstellen die het bestuur van Trévoux ertoe moet brengen alle tekenen van feodaliteit en bijgeloof te verwijderen.
De burger Ruf zag vandaag dat er in de parochiekerk van Trévoux vespers werd gevierd. Hij weet niet wie dit leidde, maar wel dat er bijzonder veel vrouwen bij aanwezig waren; daarom vraagt hij de commissie te onderzoeken wat er precies in de kerk is gebeurd en wie erbij betrokken waren. Ook is hem opgevallen dat de wet op de verandering van de jaartelling in de stad slechts gedeeltelijk wordt opgevolgd en dat verscheidene personen hun winkels op de dag menen te moeten sluiten die men vroeger ‘zondag’ noemde. Hij dringt erop aan dat de commissie streng gaat toezien op toepassing van de nieuwe wet en dat men de winkels niet meer sluit op wat men vroeger ‘zondag’ noemde, maar op de nieuwe vrije dag: iedere tiende dag van de maand twee dagen achtereen, [in potlood in de kantlijn:] dit noemde men ‘la decade’
Burger Raverot meent dat het iedereen vrij staat de cultes bij te wonen en dat burgers zich naar hun eigen voorkeur daaraan over kunnen geven. De door hem ingediende motie wordt ingetrokken omdat hij niet is gebaseerd op een juiste interpretatie van de wet. Men besluit op de tiende van de maand twee kanonschoten te lossen, een op de eerste en een op de tweede dag. Burger Capitan, visser, zal zorg dragen voor het benodigde buskruit. Men besluit de boom van de Montagnards [in potlood in de kantlijn:] (de vrij heidsboom) op de Place de l’Horloge neer te zetten. Dit voorstel is afkomstig van burger Bouclet. Burger Bacher wordt opgedragen deze taak op zich te nemen op de volgende tiende dag van de maand. Burger Balouvière legt zijn epauletten van kolonel van het leger op de tafel van de voorzitter. Burger Farabet (onderluitenant) volgt hem. Alle burgers worden opgeroepen hun gouden onderscheidingstekenen in te leveren zodat het goud en het zilver eruit kan worden omgesmolten en ten dienst van de revolutie kan komen. Men besluit dat niemand de vergadering nog mag bijwonen die een kruis draagt of een ander teken van feodahteit. De burgers Archer en Chalandon deponeren hun ere-tekenen op de tafel. Burger Brumaire Rousset legt een gouden oorring op de tafel. Men besluit een eervolle vermelding van deze giften te maken. Men besluit de vergadering op de gewone manier.
E-mail oktober 2002
Van:
P. Buijnsters
Aan:
C. Oppelaar
Onderwerp:
uitnodiging
Beste Carel, ik kreeg een paar dagen geleden een bijzonder vreemde uitnodiging in de bus, van de dames M. van Veen-Gorter en S. Gorter-Jorissen. Ze stellen zich voor als ‘Nazaten’ van Betje Wolff en Aagje Deken. Nazaten? Hoe komen ze erbij! En ze beweren dat sinds 1804 ieder jaar in Ter Navolging op 5 november herdenkingsbijeenkomsten werden gehouden door nazaten. Waarom wist ik dat niet? Door ‘Nazaten’ nota bene. Hoe verzinnen ze het. Is je al iets aan die namen opgevallen? Ja, mij ook. Gorter. Blijkbaar is dit familie van de promovendus drs. V. Gorter. Zijn het tantes, oma’s? Ik ga erheen, dan kan ik eens kijken wat voor vlees ik in de kuip heb. Heb je zin om mee te gaan? Ik kan rustig twee personen opgeven. Het is op dinsdag 5 november, aanvang 15.00 uur. Groet van Piet
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
Mies Halbertsma
Onderwerp:
Archief
Lieve Mies,
Net terug uit Bourg-en-Bresse. Het archief bevindt zich niet meer middenin de stad maar is verplaatst naar de buitenwijken, een mooi modern gebouw, verscholen achter struiken. Grote leeszaal en een prima organisatie. Hoofdzakelijk genealogiepatiënten in de zaal. Ik werd er ingeschreven onder de naam Amersfoort Vincent omdat er een hardnekkig misverstand bleef bestaan over mijn voornaam en de geboorteplaats die men uit mijn paspoort opviste. Men bleef ze door elkaar halen. Uiteindelijk liet ik het maar zo.
Je kunt hier het boekje van Morel, waar mijn vader het steeds over heeft, voor 6 euro kopen, maar de baliemedewerkster drukte me op het hart het absoluut niet meer te gebruiken. Het archief is nu heel anders ingedeeld.
Ik vroeg de bewonerslijst uit 1794 aan waar mijn vader de naam van Betje aan had toegevoegd. Dat was helemaal geen probleem, en daar stond inderdaad in piepkleine lettertjes ‘elizabeth’, met een kleine ‘e’, en nauwelijks leesbaar ook nog Bekker, al kon je daarvan ook gemakkelijk Belles of iets dergelijks maken. Het verschil in handschrift met de andere namen is nauwelijks zichtbaar, mijn vader heeft het keurig gedaan. Ook Buijnsters is erin getrapt, op pagina 382 van zijn biografie noemt hij in een noot deze bewonerslijst en meldt dat als nummer 566-bis ‘’Elizabeth Bekker’ wordt genoemd.
Het deed me wel wat door dit Tableau de tous les Citoyens au-dessus de Vage de 12 ans te bladeren, waarover ik in mijn vaders papieren al zoveel gelezen had. Ik herkende de namen die mijn vader overschreef. Raar idee, Mies. Mijn hand bladerde waar mijn vader bladerde, dus voelde ik me toch als zo’n genealogiepatiënt. Het bloed kruipt…Daarna liet ik andere archiefstukken brengen, ze liggen allang niet meer langs wanden opgestapeld maar komen, zoals dat hoort, uit depots die vermoedelijk zacht verlicht zijn, waar een constante temperatuur heerst en waar fluisterende jongeren en figuren die elders niet aan de slag kunnen, zich op verzoek van hun klanten een weg banen door de geschiedenis.
Reusachtige pakketten papier belandden op mijn tafel: brieven, vergunningen, aanmaningen, notulen. Archiefverzameling nr. 47, daarna nr. 13 (zeker 25 centimeter dik), dan 14 en 43. Het lezen viel nog mee ook, je went aan alles, ook aan priegelige handschriften met Frans uit de achttiende eeuw. Brieven van Merlino over ‘émigrés’, over ‘suspects’ (verdachten), ‘détenus’ (gevangenen) en hun behandeling. Zullen we een keer verdachtetje spelen? Jij verhoort me, ik ontken alles, dan beken ik dat ik een keer aan je borsten heb gedacht, je stelt een proces-verbaal op, al mijn goederen worden geconfisqueerd, ik krijg een blauw mutsje op, je trekt me af terwijl ik onder de guillotine lig, het publiek juicht.
In map 43 bevindt zich de discussie over de oprichting van een guillotine in Trévoux. Ze wilden hem op de Place de l’ Horloge opstellen, een piepklein pleintje middenin het centrum, maar daar waren bezwaren tegen omdat men daar ieder jaar bij de herdenking van de 146 juli ook al de vrijheidsboom wilde opstellen. Uiteindelijk ging het niet door.
In 1790 trouwt ene Bérard, knecht van Brunet, dezelfde met wie Betje in 1788 danste. Berichten, berichten, berichten. Steeds dezelfde handtekeningen: Gouvion, Merlino, Bachelard. Op 30 augustus 1792 breken in Trévoux hevige onlusten uit onder het 101 regiment, er deserteren soldaten, ze vallen burgers lastig, ze moeten worden opgesloten maar de nodige mankracht ontbreekt. Een halfjaar later trekken dronken boeren uit het gehucht St. Didiers de Formans plunderend in de richting van Trévoux, dat op een kilometer daarvandaan ligt. Brunet moet opdraven. Verordeningen tegen vluchtelingen uit Lyon. Berichten over veilingen van goederen.
Af en toe duikt Albitte op, ik las zijn pamflet tegen de Kerk dat mijn vader vertaalde, ik heb het je een keer voorgelezen. Of sliep je toen al? Ene Pierre Marie Geoffrey vraagt in 1795 een pensioen aan—hij werd ooit in 1794 door Albitte in het gevang gezet—het gemeentebestuur verklaart het pensioen toe te kennen.
Hoe liep het met de fanatiekste leden van het Sansculotten Comité af? In de Trévoux-archieven vond ik er niets over terug, maar des te meer in een ander naslagwerk over archieven dat de heer Morel (met de bretels!) ooit samenstelde. Hier schreef mijn vader niets over; Buijnsters noemt het in zijn biografie in een noot: Inventaire Sommaire des Archives départementales, Ain, série L (documents de la periode revolutionaire). Bouclet, de radicale kapper en pruikenmaker komt er vijftien keer in voor, eerst als lid van het Sansculotten Comité, in verband met maatregelen rondom in beslag genomen goederen, later ook als bestuurder in Trévoux. Begin 1795, wanneer men afrekent met de aanstichters van de ergste terreur, worden hem zijn burgerrechten ontnomen. In 1797 duikt hij op in een civiele procedure over de verkoop van een huis, blijkbaar doet hij weer mee aan de dagelijkse gang van zaken.
Voormalig priester Toilet wordt in 1795 uit zijn bestuursambten gezet, maar in 1797 benoemd tot postmeester van de stad Trévoux. Ook met hem is het dus goed afgelopen. De echtgenoot van Betjes vriendin, Michallet, duikt eerst op als ‘inner van de belastingen’, later moet hij zich als verdachte verantwoorden. Blijkbaar lukt hem dat: hij verklaart in 1796 geen relaties meer te onderhouden niet antirevolutionairen en een ‘eeuwige haat’ te koesteren tegen het koningschap. Heeft mijn vader dit dikke archiefboek over het hoofd gezien? Hij was duidelijk op zoek naar Albitte, dat blijkt wel uit de romanfragmenten over hem. Albitte komt meer dan zeventig keer in dit archiefoverzicht voor, eerst als uitvaardiger van maatregelen tegen de Kerk, de rebellen, de geëmigreerden en tegen iedereen die verdacht is, na 1795 komt zijn naam alleen nog voor wanneer gemeentes geld vragen om de klokkentorens van de kerken te mogen herstellen. Ik liet een kopie maken van de notulen van het Sansculotten Comité waar mijn vader flink uit over heeft zitten schrijven. Prachtige lectuur! Kan zo worden gepubliceerd. Ik zocht gelijk het verhaal over de suikerbroden van de dames op, het staat er allemaal echt.
Tussen de middag liep ik de stad in, langs een brede laan waaraan scholen liggen. De somberheid van Bourg die mijn vader nogal benadrukt is weg, de stad glanst, de gebouwen zijn licht van kleur, er wapperen vlaggen. Ik at op een terras een beefteck (8 euro), aan de Rue Clavagny. Aan een tafeltje naast me namen een Nederlandse man en vrouw de dagschotel. Ze raakten in gesprek met een stel Belgen daarnaast. Toerisme en Verlangen. De dood en de somberheid zijn hier uit de lucht verdwenen.
Waar is het station? Met de bus kwam ik niet bij een station. Waar was het oude archief? Nadat ik had afgerekend, probeerde ik de familie Pian te bellen. J.M. F. Pian aan de Rue Docteur Roux en A.T. M. Pian in de Rue General Logerot. Niemand thuis.
Ik stop er nu mee lief, mevrouw drentelt in de buurt rond, ik wil nog even naar Café du Palais, kijken of ik nu eindelijk achter het geheim van de niet-bestaande familie Marillon kan komen. Ik ben moe, de bus van Bourg-en-Bresse naar Trévoux doet er anderhalf uur over, over 45 kilometer, ik dacht dat ik gek werd. Haast geen bos onderweg, blijkbaar is er flink gekapt sinds mijn vader er was.
Morgen ga ik opnieuw naar Bourg, wie weet krijg ik die familie Pian toch te pakken. Overmorgen naar Lyon. Ik belde je gisteren de hele tijd. Was je niet thuis? Je 06 steeds in gesprek. Waarom laat, je niets van je horen? Er is toch niets aan de hand? Veel liefs en honderdduizend kussen van je Vincentowitsch (p.s. Rendu is dood.)
SMS oktober 2002
Van:
Mies Halbertsma
Aan:
Vincent Gorter
SMS oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
Mies Halbertsma
wat
SMS oktober 2002
Van:
Mies Halbertsma
Aan:
Vincent Gorter
Paolalul
SMS oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
Mies Halbertsma
nixlulnixxxx
E-mail oktober 2002
Van:
P. Ghijsen
Aan:
Vincent Gorter
Onderwerp:
J. Gorter
Geachte Heer, vanmiddag heb ik het archief van mijn oudtante ingezien. De kist waarover ik u eerder schreef bevat inderdaad een aantal brieven, manuscripten en aantekeningen rondom haar biografie. Ik heb nog lang niet alles bekeken, maar ik mail u nu alvast dat ik een brief van ene J. Gorter aan mijn oudtante vond. Een curieuze brief. Is dit een familielid van u? Uw vader? Zet u het onderzoek van uw vader voort? Schrijft u niet alleen een proefschrift over deze periode, maar ook een roman? Ik begin hier nieuwsgierig naar te worden. Ik type de brief hieronder zo goed mogelijk voor u over. Een ko pie stuur ik wel naar uw adres in Amsterdam. Hopelijk heeft u er iets aan.
Mijn vader vertelde dat zijn oudste zus, mevrouw Ghijsen dus, nooit in Trévoux was maar dat ze daar iemand kende, een soort historicus, de naam wist hij niet. Marillon, dat zei hem niks. Ik zoek nog in de papieren door of ik iets vind. De naam Ravanel ben ik wel tegengekomen, hierover later meer. Overigens bedankt voor de uitnodiging die ik een paar dagen geleden kreeg om een herdenking in Den Haag bij te wonen van de sterfdag van Betje Wolif en Aagje Deken. Hij was ondertekend door M. van Veen-Gorter en S. Gorter-Jorissen, ongetwijfeld familie van u. Ik stel dit zeer op prijs en zal er zijn.
Met hartelijke groet P. Ghijsen
Hieronder heb ik de brief voor u overgetypt:
Amsterdam, 14 januan 1956
Aan dr. H. Ghijsen
Zeer Geachte Mevrouw,
Ongeveer een halfjaar geleden verbleef ik een paar weken in Trévoux. Mijn plan is een roman te schrijven over de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken en vooral over hun verblijf in Trévoux tussen 1787 en 1796. U besteedde daar in uw biografie ook aandacht aan, helaas is over dat verblijf zeer weinig bekend. De achtergrond van mijn plan is dat mijn familie, of liever, de voorouders daarvan, ieder jaar op 5 november op de begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen een korte herdenking hielden bij het graf van Betje Wolff en Aagje Deken, en later bij het verzamelgraf nr. 100, waar de resten van de schrijfsters zijn opgeslagen. Er was daarbij ook sprake van een herdenking bij een ander graf. Het waarom is niet duidelijk. Blijkbaar bestaat er een relatie met mijn voorouders. In een van de familiestukken hierover, een briefje van een van mijn voorvaderen uit de negentiende eeuw wordt gesproken over ‘nazaten’ van Wolff en Deken (dit briefje is in het bezit van mijn zus). De dames hadden geen kinderen, dat is wel duidelijk, dat blijkt ook uit uw boek. Toch meen ik goede redenen te hebben daaraan nu te twijfelen.
In Trévoux vond ik geen aanwijzingen over nazaten. Ik probeerde nog contact te leggen met uw zegsman daar, de familie Marillon, maar blijkbaar is die verhuisd. In Trévoux kende men deze naam niet, nadere informatie in het gemeentehuis leverde niets op. Overigens is er sinds de eeuwherdenking van 1904 de klad gekomen in de jaarlijkse herdenking, de reden daarvoor is me niet bekend. Ik heb plannen om deze familietraditie in ere te herstellen. U zou me hierbij kunnen helpen. Misschien heeft u in uw archief aanwijzingen, stukken, brieven of gegevens die duidelijkheid kunnen verschaffen over de term ‘nazaten’ die een van mijn voorouders gebruikte. Ik hoop dat u me hierover uitsluitsel kunt geven.
Ik heb vorige week uw lezing in Arti over de positie van Betje Wolff en Aagje Deken binnen de Doopsgezinde Gemeenschap in Den Haag met veel plezier gevolgd, maar na afloop durfde ik u niet aan te spreken omdat u in een gesprek verwikkeld was met de heer Stuiveling.
Ik teken met gevoelens van grote hoogachting,
Jan Gorter
E-mail oktober 2002
Van:
Inspecteur N. Temminck
Aan:
Inspecteur J. van Stralen
Onderwerp:
Pretty
Beste Jim, Rijkman meldde zich vanmiddag bij ons op het kantoor. Hij was eerst naar het bureau van Hattem gegaan maar die verwezen hem naar mij in Zwolle. Hij was helemaal overstuur. Het kwam er allemaal uit. Hij was inderdaad bij de oude mevrouw Drumhoff langs geweest en kreeg daar die oude boeken in handen.
Hij had direct vermoed dat het om echt antieke boeken ging, die wel eens veel geld waard konden zijn en dus had hij een verhaal opgehangen over de geringe waarde van die boeken. Volgens hem kon het die oude mevrouw Drumhoff geen bal schelen wat hij met de boeken ging doen, als ze er maar vanaf was. Dat had hem verbaasd.
Hij kende een antiquariaat in Nijmegen en daar hadden ze gelijk belangstelling gehad, dezelfde dag stonden ze al bij hem voor de deur en ze werden het eens over een bedrag van vierhonderd euro. Nee, die brieven waren niets waard, hadden die Nijmegenaren gezegd, die waren helemaal niet uit de achttiende eeuw, maar volmaakt onbelangrijke kopieën uit de twintigste. Die arme Rijkmari! Zelf dus ook opgelicht, pas later was dat tot hem doorgedrongen. Zulke mensen lopen altijd tegen de lamp.
Later zocht hij in een encyclopedie op wie die Betje Wolff-Bekker was en toen had hij begrepen dat ze hem flink bij de neus hadden genomen, want het waren dus echt heel oude brieven. Over die inbraak bij hem tast hij geheel in het duister. Dat ‘Pretty’ wel eens in verband zou kunnen staan met zijn boekendeal ontgaat hem volkomen. Gelukkig maar, zou ik zeggen. Hij denkt dat die inbraak iets te maken had met een petitie die hij een paar maanden geleden ondertekende tegen de komst van een bordeel bij hem in de straat en in die waan heb ik hem gelaten.
Rijkman gaf me de naam van dat antiquariaat en morgen bel ik ze. Hij had die vierhonderd euro keurig netjes bij zich, maar voorlopig mag hij die wat mij betreft nog houden. Het leek mij niet nodig proces-verbaal op te maken, hij is wel genoeg gestraft. Maar wie is precies die Pretty-vandaal? In feite zijn we nog geen stap verder gekomen.
Ben jij al achter die advertentie in De Telegraaf aan gegaan? Misschien moeten we gaan uitzoeken wie zich de laatste jaren in Nederland met Betje Wolff en Aagje Deken bezighield. Jij liever dan ik. Wist die meneer Oppelaar je nog een betrouwbaar signalement van zijn bezoekster te geven? Of moeten we het toch zoeken in kringen rondom Oppelaar? Je weet hoe verzamelaars zijn: als ze menen een koopje op de kop te kunnen tikken laten ze niet gauw los. Veel plezier met je etiketten, probeer die Buijnsters nog verder uit te horen, wie weet.
Met hartelijke groet van Nico
(Onze telex is weer stuk! Is die bij jullie gemaakt? In Amsterdam schijnt hij dubbele berichten te sturen, daar worden ze langzaam gek. Ik heb die scholing over DNA gelukkig weten af te zeggen.)
E-mail oktober 2002
Van:
Mies Halbertsma
Aan:
Vincent Gorter
Onderwerp:
Paola
Lul Vin, ik ga je haren aan je hoofd harsen en je ballen splijten met een liposuctiespuitje dat drie dagen in het zuur gelegen heeft. Paolalala. Die kut-Albitte kan in de stront zakken. Met je vader erbij. Val maar dood met je archieven en je aardappelhandelaren. Ik ga alles tegen mijn vader zeggen. Lieve papa, die Vincent is bedrieger. Hij naait de hele Italiaanse luchtmacht met Berlusconi erbij. Mies
Nota Vincent Gorter
Café du Palais
Monsieur Vincent
Bout. Vin: 12 euro
Whiskey: 624 euro
from.: 6 euro
bier: 8 + 14 euro
56 euro
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
Mies Halbertsma
Onderwerp:
Paola
Lieve⁄liefste Miesje, Paola is helemaal niets, het was en is niets. Er is niets gebeurd. Laat je nakijken hoor. Ze logeerde in Het Anker en we zijn toen met een heel stel andere Italianen uit geweest, de cafés van Leeuwarden in, niets gebeurd, alleen dronken, meer niet. Ze is geen piloot maar mecanicien, bandenspecialiste. Ik ben van jou, je mag me in het goedkoopste vet uitbakken als het niet waar is. Lieverdje, ik wilde je niet onnodig ongerust maken, ik heb gehuild. Hou van me hoor.
Het is half acht ‘s-ochtends, kon de hele nacht niet slapen van je e–mail, net ontbeten, ik weet nu meer over de familie Marillon. (Niet boos zijn.) Ze bestaan niet eens, hoorde ik van Pierre, de cafébaas, er is vermoedelijk sprake van een naamsverwisseling. Het gaat om Marillet, dat waren hier vroeger opticiens. Mevrouw Louise Marillet is een dochter daarvan, woont hier nog, die is getrouwd met de heer Butin. Mevrouw Ghijsen spelde de naam van die familie expres verkeerd, of ze vergiste zich. Ik leg het nog wel uit. Niet boos zijn. Ik moet de bus halen. Bourg. Twee families Pian aan de telefoon gehad gisteravond, ik heb een afspraak. Ik hou van je. Je nederige dienstwillige dienaar, tout a toi, Vincent Gorter (niet boos zijn, Jij, jij, jij)-
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
A. Houttuin
Onderwerp:
zoeken
Geachte Heer, vandaag rond ik mijn onderzoek in Bourg af, het archief bevat geen nieuwe feiten. Morgenmiddag heb ik in de bibliotheek van Lyon een afspraak met mevrouw Moussy, ze is bibliothecaresse en gaat over de ‘livres interdits’. Ze maakte via de telefoon niet de indruk erg happig op een bezoek te zijn, maar ze bleek wel een berichtje van mijn begeleider, professor Halbertsma, te hebben gekregen waarin hij me bij haar aanbeveelt. Dat kan schelen. Bij de naam ‘Albitte’ raakte ze niet direct erg opgewonden. Ze vroeg om welke Albitte het ging. De ‘commissaire,’ zei ik. Van ‘Van der Plaats’ had ze nog nooit gehoord, maar dat kan ook komen doordat ik die naam te Nederlands uitsprak.
Enkele raadsels rondom het verblijf van mijn vader in Trévoux naderen hun oplossing. Mevrouw Ghijsen spelde in haar biografie over de dames doelbewust de naam van haar contactpersoon of—personen verkeerd. Ik hoop de echte contactpersonen of nazaten daarvan vandaag of morgen te ontmoeten. Stuur uw nieuwe e–mailadres via sms.
Met hartelijke groet, Vincent Gorter
Fax: Brief van Vincent Gorter aan Mies Halbertsma
Station Bourg-en-Bresse, oktober 2002
Liefste Mies,
Ik hou van je. Over een uurtje vertrekt de bus naar Trévoux, het is nu drie uur ‘s middags. Ik ben bij de families Pian langs geweest. Je mag niet meer boos op me zijn, er is echt niets gebeurd, die Paola maakt alleen maar flauwe grappen. Sorry voor mijn rare e–mail van vanochtend, ik had een verschrikkelijke kater, gisteravond heb ik in Café du Palais door zitten halen met René Jopinat, zoon van de oude Jopiriat, bij wie mijn vader en tante Martha vroeger logeerden. Zijn vader is dood, daarover straks nog.
De eerste familie Pian bewoont een bovenhuis in een dure buurt van Bourg, niet het huis dat mijn vader beschreef. Een man van een jaar of zestig deed open. Praatte onverstaanbaar Frans, liet me niet binnen. Nooit gehoord van Jan Gorter, de familie woonde hier dertig jaar, ze kwamen uit Normaridië, ze kenden niemand in de familie met de naam Jeanrie. Of bedoelde ik Catharina? Nee. Betje Wolff en Aagje Deken? De verbazing was van zijn gezicht te scheppen. Nog net niet ‘Quoi?’, maar wel ‘Comrnent’. Dank u wel meneer, u heeft me erg geholpen, ik ben u dankbaar.
Waarom had hij me laten komen? Dit had hij allemaal gelijk door de telefoon kunnen zeggen. Op naar het tweede adres, daar had ik een uurtje later afgesproken, dus heb ik om de tijd te doden wat rondgelopen bij dat huis. Oud huis in een verlopen buurt, hoog, luiken voor de ramen. Lichtgeel geschilderd. Drie keer erlangs gelopen, geen naambordje, een kleine voortuin. Ik had het dagboek van mijn vader niet meegenomen, in Trévoux gelaten, kon zijn beschrijving dus niet controleren, maar dit kon het huis zijn. Als de familie Pian hier nog woonde was Jeanne nu ongeveer 72 jaar oud, haar man Robert een jaar of tien ouder. Hun kinderen waren destijds vijf of zes jaar. Philip en Marie, veel Franser kan het niet.
Ik bof hier met de naam Vincent, die begrijpen ze tenminste. Als ik nog een keer langs zou lopen, zou het gaan opvallen, dus ben ik naar een klein parkje in de buurt gelopen. Lezen in het verslag van de sansculotten. De scène van de suikerbroden. Daar kun je drie romans over schrijven als je het talent hebt. Maar de rest is ook prachtig. Pagina’s lange paranoia en democratie.
Een minuut of tien voor de afspraaktijd belde ik aan. Potdicht. Nog een keer bellen. Gestommel en geluid. Een vrouw van een jaar of vijftig deed open. Tranen sprongen in mijn ogen, Miesje, echte tranen, geen visserstranen. Dit moest Marie Pian zijn. Maar het was haar niet. Haar man was niet thuis, hij heette Pian. Heet uw man Philip? Oui monsieur. Hoorde ik daar de muziek uit Opsporing Verzocht? De slotklanken. Weer tranen, Miesje. Ik kon binnenkomen, heldere gang door, deur binnen, grote kamer. Bloemen. Planten. Strepen licht vanbuiten. Gaat u zitten. Ik ging zitten. U wilde over mijn moeder iets vragen? De woorden kwamen als geluiden, anders kan ik het niet zeggen. Ver van me weg. ‘Mijn vader,’ zei ik, ‘Jan Gorter.’ Ze zei de naam, ‘Sjan Kortere?’
‘Oui Jan Gorter.’
‘Hij was hier in 1955, uw moeder ontmoette hem toen, hij logeerde hier.’
‘Ma mère?’
‘Nee, de moeder van Philip, heet zij Jeanne?’
‘Oui monsieur.’
‘Leeft zij nog?’
‘Oui monsieur.’
Onbeweeglijk bij elkaar zitten. Wilt u iets drinken. Limonade mevrouw, alstublieft. Stilte. Weglopen, terugkomen met limonade. Citroenlimonade uit een flesje. Waar was Jeanne Pian? Werd zij verborgen gehouden in een oude schuur? De woorden kwamen, Mies, het verhaal van mijn vader: het archief, 1955, de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken, Albitte, de geguillotineerde!! van Bourg.
De vrouw keurde me, ze bekeek me, mijn schoenen, mijn haar, mijn handen, ze zat stil als een wachtend dier, soms trokken haar lippen in een kleine kramp, alsof ze mijn woorden zacht herhaalde. Stilte. Bent u hiervoor uit Nederland gekomen? Nee, mevrouw, ik onderzoek het verleden, ik schrijf een proefschrift over Trévoux in de revolutie. Schaamteloze leugens. Stilte in de zoemende kamer.
‘Un instant,’ zei ze.
Ze verliet de kamer, maakte met haar linkerhand een gebaar van wachten en geduld. Un instant. Zachte stem. Ze kwam terug, achter haar een magere vrouw. Jeanne Pian, dit moest ze zijn, wit haar, bril op, zwarte wenkbrauwen. Mijn vaders vriendin. Handen geven. ‘Ik ben de zoon van Jan Gorter’ zeggen, ‘hij is overleden’ zeggen, langgeleden, langer dan twintig jaar. ‘Ik wilde met u kennismaken’ zeggen. Ik zei het allemaal. Tranen. Haar schoondochter begon ineens tegen haar te praten, razendsnel, onverstaanbaar, woorden, woorden als mitrailleurvuur. Dan stil. Jeanne knikte me toe.
‘C’est le fils de Jan Gorter,’ zei ze, alsof ik er niet bij was.
Jean Kortere, alsof het de eerste woorden waren die ze ooit in het Frans gezegd had. Ze stond op en verliet de kamer. Haar schoondochter vertelde dat ze in een appartement in de tuin achter het huis woonde, ‘tres petit, tres joli’. Dat haar man in 1990 was overleden. Wilt u nog limonade. Nee, dank u wel. Stilte.
‘Het is erg in Bourg veranderd sinds mijn vader hier was,’ zei ik. Zwakzinnig geworden. Ja, meneer. Jeanne Pian kwam binnen, glimlachend, een dik boek in haar hand, zwartgroene kaft en iets wat eruitzag als een tijdschrift.
‘Le dictionaire,’ zei ze, ‘le dictionaire.’
Daarna snel sprekend tot haar schoondochter, voluit lachend, Jeannes gezicht in beweging gekomen, van ernst naar vrolijk, toenemend guitig, dan weer ernstig. Ze gaf me eerst het boek: Nederlands-Frans woordenboek, door drs. H.W. J. Gudde, eerste druk 1952, het ligt nu op het nachtkastje naast mijn bed. Tranen over mijn wangen. Dit had mijn vader bij haar laten liggen. Ik wilde niet huilen, drukte het tegen me aan.
Het tijdschriftje was uit 1997, een blad voor amateur-historici en liefhebbers van de streek. Naam: Documents de Dombes, het bevat artikelen over de streekgeschiedenis, maar ook oude recepten en verhalen. Foto’s van oude molens. Op goedkoop papier, zwartwitfoto’s, een tijdschrift van niks. Op pagina 23 een artikel door ene Pierre-Jean Pliot, ‘La Maladie Secrète d’Albitte’. Ik heb het hier! Ik was gaan staan, Jeanne kwam bij me staan, sloeg het tijdschriftje open en bladerde tot ze bij het gezochte artikel kwam. Ze stond dichtbij me, ze rook naar bloemen. Ze wees. Erboven stond: ‘Un document inédit.’ En links in grote zwarte letters: ‘Attention, carré blanc, ne concerne pas les enfants!’ Niet voor kinderen. Albitte had een geslachtsziekte, waarschijnlijk gonorroe en hij schreef ‘verboden boeken’. Het staat erin, Mies. Op pagina 24 een portret van Robespierre, strak kijkende pruikenkop, met daaronder het woord L’incorruptible (de onkreukbare).
‘C’est pour vous,’ zei Jeanne, ‘et pour les deux écrivains, madames Wolff et Deken.’
Ze sprak de namen feilloos uit.
Albitte was ziek en hij schreef pornografie!! Houttuin heeft gelijk gekregen. Ik ga dit bericht nu faxen op het postkantoor tegenover het centrale busstation. Hoop dat je het kan lezen. Je vader zal ervan opkijken. Daag lieve, lieve Mies. Niet kwaad zijn. Ik verlang naar je. Zullen we weer balsemieken? Daag!!!!! Geen tijd meer. Ik hou van je. Ik kreeg een kus van Jeanne toen ik wegging.
Je Vincent Kortere
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
S. Gorter-Jorissen
Onderwerp:
vader
Lieve Ma, vandaag heb ik Jeanne Pian ontmoet!! In Bourg, in het oude huis waar pa logeerde. Het is ongelofelijk. Ze was oud nu, had grijs haar, ik heb haar niet zien roken, ze had fonkelende ogen, ze is het echt, als je haar zou zien zou je het begrijpen. We hebben maar heel kort gepraat, misschien een kwartiertje.
Ze had een woordenboek Nederlands-Frans van pa bewaard, die had het daar laten liggen. Nooit weggegooid. En ze had een artikel over Albitte uit een plaatselijk blaadje. Ze wist alles nog, noemde uit zichzelf de namen van de schrijfsters, ik hoefde er niet eens over te beginnen. Haar schoondochter zat erbij. Ik durfde verder niets te vragen. Mijn onderzoek gaat nu bijzonder goed, ik denk dat ik het in de commissie ga halen. Hier kan niemand langs. Heb jij ooit die bladzijden uit zijn dagboek gescheurd? Of deed hij dat zelf? Hoe is het met de buurman? En tante Martha? Ik heb de zoon ontmoet van de pensionhouder waar ze ooit logeerden. Die man, Jopinat, is dood.
Ik heb ook Corcelles bezocht, het huis waar de schrijfsters vermoedelijk woonden. Van iemand bij de vvv hoorde ik dat er nu gepensioneerde nonnen wonen. Bij de ingang was tegen de muur inderdaad een plaquette aangebracht over de dames. Het hek was dicht, maar even later kwam er een auto door naar buiten en ben ik naar binnen geglipt. Een kronkelend pad omhoog, een mooi maar verwaarloosd huis. Hier liep mijn vader dus ooit! Ik kreeg een brok in mijn keel. Er kwam een vrouw op me af, wat ik kwam doen. Of ik even rond mocht kijken. Geen probleem. Ik heb net als pa naar binnen geloerd. Een grote zaal met bruinrode tekeningen, jachttaferelen tegen de muren, daaraan was dus niets veranderd. In de zaal las een oude vrouw in een tijdschrift, tegen de wand stond een grote kachel. Ik heb nog door het park gedwaald, op sommige plaatsen staan bankjes, er is een prieel en je hebt een prachtig uitzicht op de Saóne. Was jij nu maar hier.
Ik schrijf dit in het hotel in Trévoux, straks op bezoek bij de familie Manilet, ik leg het wel uit.
Hartelijke groet van Vincent
Dagboek Jan Gorter
Trévoux, mei 1955
Snel schrijven nu. In Trévoux probeerde de zon tevergeefs de bewolking weg te branden, damp hing boven de Saöne. Martha niet gezien vandaag. Ik nam de trein naar Lyon. In Neuville uitgestapt, [regels doorgehaald] wilde teruglopen naar Trévoux, kreeg een lift van een Amerikaanse soldaat. Een jeep. Het gierende geluid van de motor, we zaten in de buitenlucht, de soldaat had de kap weg gedaan. Hij was op weg naar Villefrance, daar is een luchtmachtbasis [doorhalingen].
Naar Café du Palais. Jopinat zat aan de bar, ik aan een tafeltje, hij zwaaide.
‘La familie Marillon,’ schreeuwde ik.
‘Comment?’
‘Est-ce que vous connaissez une familie Marillon?’
Onbekend. Waarom niet teruggegaan naar Bourg?
[Twee bladzijden weggescheurd]
‘Mazade,’ schreeuwde ik, ‘Monsieur Mazade.’
Hij noemde Betje en Aagje in een boekje uit 1812.
‘Quoi?’
Ik schreeuwde het. Jopinat zwaaide naar me. Ik dronk drie glazen wijn, rookte ontelbare sigaretten [doorhalingen], ‘s-Middags dronken in bed. Jopinat bonkte op mijn deur. Martha est la, Martha est la, Martha est la, een ridicuul kinderliedje [doorhalingen]. Morgen wel naar Lyon. Marillon. Albitte. Dondin. Bouclet. Ghijsen. Toilet. Brunet. Merlino. (Aagje slaapt, Betje waakt, pijn fluistert ze, pijn, pijn, pijn. Kanonschoten. Nam een slok uit fles pruimenj enever.) We zijn hier nu acht dagen. Nazaten.
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
A. Houttuin
Onderwerp:
Albitteü
Geachte Heer, ik stuur dit bericht nog naar uw oude e–mailadres, kreeg het nieuwe niet door. Heb eerste bewijs: Albitte schreef pornografie en leed aan gonorroe of syfilis. Morgen naar de bibliotheek van Lyon. Vanavond op bezoek bij de familie Marillet. Marillon = Marillet. Er was steeds sprake van naamsverwisseling.
Hoogachtend, Vincent
E-mail oktober 2002
Van:
S. Gorter-Jorissen
Aan:
M. van Veen-Gorter
Onderwerp:
bericht
Lieve Martha,
Ik kreeg slecht nieuws van Vincent uit Trévoux. De heer Jopinat is dood, ik schrijf het je maar gelijk. Hij hoorde het van zijn zoon, wanneer hij stierf weet ik nog niet, ik zal het voorzichtig aan Vincent vragen. Ik denk niet dat ik er al te veel aandacht aan moet besteden, anders begint hij argwaan te krijgen, al is hij op dit gebied een klein kind. Zeg jij het nog tegen Suzanne of wil die er niets meer van weten? De uitnodiging ziet er mooi uit.
Met hartelijke groet van Stientje
E-mail oktober 2002 [oorspronkelijke tekst in bijlage]
Van:
L. Butin-Marillet
Aan:
P. Dondin
Onderwerp:
verleden
Lieve Patricia,
Dank voor je bericht over die nieuwe onderzoeker. Hij heet Poorter denk ik, hij belde me op en maakte een afspraak. Zo onnozel leek hij me niet, hij zei dat hij graag met me over mevrouw Ghijsen en de twee Hollandse schrijfsters wilde praten. Hij komt morgenavond langs. Ik maak me zorgen. Moeten we niet eens een einde aan al die geheimzinnigheid maken? Paul vindt het echt onzin dat we nog steeds proberen iets wat zo langgeleden is gebeurd te verdoezelen, ook al hebben we absolute geheimhouding beloofd. Zo erg is het allemaal niet, vindt hij.
Tegenwoordig is het gewoon wanneer vrouwen ongehuwd moeder zijn, het is in ieder geval geen schande meer. Hij lachte me gisteravond vierkant uit. Toch ben ik er niet zeker van. We hebben het beloofd, ik bedoel: onze voorouders hebben het beloofd.
Nu ik dit schrijf twijfel ik er ineens aan of ik die Poorter wil ontmoeten. Nederlanders snappen dingen vaak niet, ze zijn onbehouwen en hebben geen gevoel voor het verleden.
Met hartelijke groet,
Louise
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
H. Halbertsma
Onderwerp:
Albitte
Geachte Heer,
Zojuist had ik een uitvoerig gesprek met mevrouw Mousy, bibliothecaresse van de Stadsbibliotheek in Lyon. Deze is gevestigd in een prachtig modern gebouw van een hypermoderne wijk. Ze hebben hier een fabelachtige collectie geschriften, pamfletten en documenten rond de opstand van Lyon van 1793.
Mevrouw Mousy beheert de grote afdeling ‘verboden geschriften’ en was gelukkig bereid, dankzij uw voorspraak, me uitvoerig te informeren. Ik kom hier later op terug. Het onderzoek in Trévoux verloopt naar wens. Ik heb me flink verdiept in de archieven van Trévoux, die zich nu in Bourg-en-Bresse bevinden. Hopelijk kan ik de kosten van het fotokopieren vergoed krijgen, die overstijgen nu de 300 euro.
Ik vraag me af hoe ik de papieren naar Nederland vervoerd krijg, want er is nu geen tijd de gegevens in mijn laptop op te slaan (wel een goed idee die mee te nemen, ik beschik nu hier over alle eerdere gegevens, dat scheelt een stuk bij de selectie). Misschien is het het beste als ik ze nazend. Er zit niets anders op.
Vooral de notulen van het Sansculotten Comité Trévoux uit 1793-1794 overtreffen alle verwachtingen. Als u bedenkt dat Trévoux in die jaren ongeveer 4000 inwoners had, waaronder zich onze twee schrijfsters bevonden, en dat in de notulen meer dan 600 verschillende namen van stadsbewoners voorkomen, dan begrijpt u in welke mate dit archief aan mijn longitudinale externe matrix en bijdraagt. Een ruime 65% -score met een afwijking van slechts 1,3. Ook van belang is dat in deze notulen zeer uitvoerig wordt gedebatteerd over wie wel of niet ‘verdacht’ is.
Paranoia viert hoogtij: in een koets rijden is verdacht, een goud gekleurd mutsje, rouge op de wangen, gouden of zilveren stiksels, witte lelies, naamgeving van kinderen, het gebruik van ‘vous’. Te veel vlees eten leidt tot nader onderzoek, het in bezit hebben van suikerbrood is verdacht, op zondag thuisblijven geldt als principieel verwerpelijk, wie zijn zoontje niet opgeeft bij het kinderleger kan rekenen op een scherpe brief, over de kleur van het uniform van de stadswachten wordt maandenlang gedebatteerd, wanneer in het nabijgelegen gehucht Noissey op zondag een kerkdienst wordt gehouden besluit men dat gehucht niet langer van brandstof voor de winter te voorzien. Iedere gift aan de revolutie of aan het volk wordt minutieus bijgehouden, gezinnen die niets geven krijgen een reprimande.
De debatten over de organisatie van de verkoop van in beslag genomen goederen zijn hartverscheurend. Men vindt dat ook minvermogenden goederen moeten kunnen krijgen en bedenkt allerlei ingewikkelde financiële regelingen die op niets uitlopen. Deze notulen brengen het begin van een democratisch proces in kaart, dat moet men niet vergeten. Voor het eerst vergaderen mensen uit alle lagen van de bevolking met elkaar: artsen, priesters, financiële experts, bespreken de politieke en sociale situatie met kappers, slagers en losse arbeiders. De notulisten kunnen soms ternauwernood spellen. De vergadering van de 2e frimaire van het jaar II (in de tekst staat ‘cecond’), dus van 22 november 1793 besluit als volgt: ‘La séance até leve à la maniere a coutumé par un coublé de lime marcellois.’ Zelfs mijn spelling van het Frans kan hier met gemak tegen op. Met ‘lime marcellois’ bedoelt men ‘hymne Marseillaise’, daar moest ik wel even op puzzelen.
Buijnsters doet in een noot van zijn biografie nogal lacherig over deze notulen, maar hij onderschat hun waarde voor de ontwikkeling van democratie schromelijk; nader onderzoek is van het grootste belang. Hier begint het allemaal.
Zeer interessant is het gemak waarmee men in iedere nieuwe vergadering nieuwe Commissies in het leven weet te roepen. Vooral wanneer er onenigheid dreigt te ontstaan, want dat probeert men ten koste van alles te voorkomen. Dus Commissies over Het Vervoer van Steenkool, over Het Jongensleger, Over de Indeling van de Stadspatrouilles, Over de Vorm van de Stadsverlichting, over de hoogte van het Pensioen van de Stadsomroeper, over de Verdeling van de Goederen van Geëmigreerden, over de hoeveelheid Kruit voor het Slechten van de Toren, Over de Plaatsing van de Vrijheidsboom, over de Prijs van het Brood, over de Behandeling van Gevangenen, over Verdachten, Over Vrij gesprokenen. Over Vrijgeleiden. Over Bewijzen van Goed Gedrag.
P. Gayot schrijft er in een artikel uit 1929 (‘Trévoux dans la Révolution’) ook al veel te lacherig over. Hij maakt deze mensen belachelijk terwijl ze onder barre omstandigheden hun werk deden. Het stadsbestuur van Trévoux trok zich vaak van hun besluiten niets aan en bleef een feodaal beleid voeren. In feite kun je in de periode oktober 1795 tot aan augustus 1794 in Trévoux spreken over een slepende machtstrijd, die alleen in oktober tot en met maart in het voordeel van de sansculotten uitviel. Het enthousiasme van deze revolutionairen steeg naar een hoogtepunt toen Albitte—door Buijnsters in navolging van de rooms-katholieke historicus Philibert le Duc (zie zijn werk uit 1881) ten onrechte ‘De Attila van l’Ain’ genoemd—hun comité bezoekt. Februan 1794. Ontroerende fragmenten! Het enthousiasme waarmee hij wordt verwelkomd! Het is prachtig.
Over deze Albitte zal ik het in mijn proefschrift vaker in detail hebben. Ik zal de knopen (‘knots’) tussen zijn netwerk en dat van de schrijfsters laten zien. Recente discussies over hem (zie bijvoorbeeld het monumentale werk van Michel Biard (Missionnaires de la République uit 2002) hebben de neiging hem te rehabiliteren; in de bijlagen zal ik dat debat samenvatten. Vast staat nu dat in ieder geval Betje Wolff hem kende. Ik vond in een privé-archief in Amsterdam een document, een briefje van Albitte, waaruit dit zonneklaar blijkt. Er zijn steeds meer aanwijzingen dat Betje Wolff en vrijwel zeker ook Aagje Deken inderdaad betrokken waren bij een tamelijk professioneel opgezette handel in pornografische geschriften. Dit zou ook kunnen verklaren waarom de beide schrijfsters al in juli 1787, voor de grote stroom vluchtelingen uit, naar Frankrijk vertrokken.
Ze hadden klaarblijkelijk opdracht contact te zoeken met handelaren in politiek-pornografische geschriften die het Oranjehuis in diskrediet moesten brengen. De bedoeling hierbij was dat Willem V onder andere door deze geschriften en de onthulling van andere schandalen (hij zou de echtgenote van een koetsier hebben aangerand) in ernstige moeilijkheden zou komen en dat de erfprins hem zou opvolgen. Vervolgens zou de erfprins, gesteund door radicale patriotten, in Friesland landen en daar een staat vestigen die met steun van het Franse bewind de macht zou grijpen. Ik wijs u ten overvloede op dominee Staal—een heel goede vriend van de schrijfsters—over wie ik u al eerder schreef, die bij dit complot betrokken was. In de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden bevindt zich een briefje dat sterk in deze richting wijst (zie: ‘Missive Abraham Staal aan Coert Lambertus van Beyma’, 22 sept. 1797, R.A.F., A.C. L.B. N°33,128 a).
Maar er is meer. In Bourg-en-Bresse kreeg ik uit particulier bezit een artikel in handen waarin wordt bevestigd dat Albitte niet alleen politieke pornografie schreef, maar deze geschriften ook verhandelde. Zo ongewoon was dit overigens niet, zoals u weet, ook Mirabeau en Voltaire schreven pornografie en er zijn sterke aanwijzingen dat zelfs Robespierre zich hieraan bezondigde. In het attachment treft u een vertaling aan die ik van dit artikel heb gemaakt. Albitte leed blijkbaar aan gonorroe of syfilis, daarover zijn de geleerden het niet eens. Het artikel valt Albitte veel te hard, zijn beleid was minder rigoureus dan erin wordt gesuggereerd.
Mevrouw Mousy nam me mee naar de kluis waarin zich de verzameling pornografie uit de revolutionaire periode bevond. De verzameling was niet zo groot als die in de Bibliothèque National in Parijs, vertelde ze, maar ook in Lyon bloeide een levendige pornoscene. Men schreef hier niet alleen scabreuze tekstjes over Marie-Aritoinette, maar vooral over belangrijke figuren uit het sociale leven van Lyori. Hoe Chalier ontmaagd werd, bijvoorbeeld; Chalier was de jakobijnse leider in Lyon. De afmetingen van het geslachtsdeel van Dodieu, een andere hoogwaardigheidsbekleder. Wat er gebeurde met de dochters van de heer Riard, zijdefabrikant, etc.
Ze kende de publicatie over Albitte die ik hierboven aanhaalde niet, maar bevestigde wel dat hij betrokken moet zijn geweest bij het maken en de verspreiding van ‘lasterlijke geschriften’, zoals zij het noemde. Hij schreef onder de nogal doorzichtige naam ‘Jabitte’, uit correspondentie van drukkerij Bresselins is gebleken dat dit werkelijk Albitte was. Een paar van de titels liet ze zien. Les Somnambules, Les Frères, La Putainerie. Onooglijke boekjes, klaar om zo mee te nemen en als je op bezit ervan betrapt dreigde te worden, kon je ze gemakkelijk op straat of in het riool gooien.
Collot d’Herbois schreef ook pornografie, alles in dienst van de revolutie, men geloofde erin dat pornografie in het politieke debat een grote rol kon spelen. Vanaf 1791 vond een levendige export plaats van deze geschriften, vooral naar de Nederlanden. Ook hierbij speelde Albitte een rol. Of hij ook betrokken was bij de verspreiding van vertaald werk kon ze nog niet bevestigen, maar het leek haar zeker waarschijnlijk. Ik informeerde haar over mijn onderzoek naar Betje en Aagje en zij sloot niet uit dat hier de link lag naar de Nederlanden. Ook zij vond het verrassend dat beide schrijfsters in Trévoux min of meer met rust werden gelaten.
Mijn verhaal over de rel rondom de suikerbroden vond ze verbazingwekkend. Onder normale omstandigheden waren ze in de gevangenis beland, in die tijd kwam je daar voor heel wat minder terecht. We concludeerden dat ze sterke politieke bescherming genoten, waarschijnlijk van Albitte zelf, of anders van Merlino uit het dichtbij gelegen Fareins, die later in de nationale Conventie met succes pleitte voor een jaargeld voor de schrijfsters. Het gaat hier om meer dan sterke aanwijzingen: Betje vertaalde in Trévoux aan de lopende band Franse geschriften; het staat vast dat ze Albitte kende; ook staat vast dat ze omging met radicale patriotten in Friesland die betrokken waren bij een complot om de Oranjes in Friesland aan de macht te krijgen.
In latere geschriften neemt ze afstand van Albitte, zie bijvoorbeeld een gedicht in Gedichten en Liedjens voor het Vaderland. Politiek was dat uiteraard noodzakelijk, de hele radicale beweging in Nederland was vanaf 12 juni 1798 op de fles gegaan. Ze moest zich indekken, als haar contacten met Albitte waren ontdekt was ze voor de bijl gegaan.
Uit particulier bezit in Amsterdam heb ik een aantal fragmenten pornografie in handen gekregen dat vrijwel zeker van Betje is, al moet uitvoerig stilistisch en inhoudelijk onderzoek dit nog bevestigen. Deze kwestie zal in mijn eigen onderzoek geen prominente rol spelen, maar ik zal haar in een noot zeker noemen. Misschien krijgt Streppolt toch gelijk: sporen en schijnbaar nietige elementen zijn niet uit de geschiedenis weg te wassen: ‘Ze woekeren van beeld naar beeld, van letter naar letter, van metafoor naar metafoor.’
Ondertussen maak ik van de gelegenheid gebruik ook mijn eigen geschiedenis nader te traceren. Zoals u weet bracht mijn vader in 1955 een paar weken in Trévoux door. Ik probeer de sporen van dit verblijf te achterhalen. Hij wilde een roman over Betje en Aagje schrijven, over hun verblijf in Trévoux. Dat is uiteindelijk allemaal niet veel geworden, mijn vader was geen schrijver. Wel legt hij in een paar overgebleven fragmenten een verband tussen Betje Wolff, Aagje Deken en Albitte. In zijn roman kennen ze elkaar! Frappant hoe literatuur de werkelijkheid soms inhaalt.
Hij bracht bezoeken aan het oude archief in Bourg en deed zijn uiterste best zoveel mogelijk gegevens boven tafel te krijgen. Maar hij was ook al geen archiefvorser en werkte onsystematisch. Destijds bestond de biografie van Buijnsters nog niet, hij moest het doen met de biografie van mevrouw H. Ghijsen uit 1954. Daarin noemt zij als haar informant ene Marillon, maar ik kwam er gisteravond achter dat het hier om een verschrijving gaat. De zegsman van mevrouw Ghijsen was een lid van de familie Marillet. Een dochter van die familie woont nog in Trévoux, ze is getrouwd met de heer Butin. Ik hoorde dat van de zoon van de man waar mijn vader destijds logeerde: binnenkort praat ik met deze mevrouw Marillet. Vergiste mevrouw Ghijsen zich of had ze met deze ‘verschrijving’ een bedoeling? Hopelijk neemt de commissie binnenkort een gunstig besluit.
Met hartelijke groet,
Vincent
Attachment
De Geheime Ziekte van Albitte
Door Pierre-Jean Pliot
[vertaling Vincent Gorter]
Gedurende drie maanden, vanaf januan tot aan eind april 1794, jaar II van de Eerste Republiek, was ons departement overgeleverd aan de grillen van een jonge, van origine Normandische volksvertegenwoordiger, genaamd Antoine-Louis Albitte (1760-1812). Hij beschikte over veel macht en het was de bedoeling dat hij ‘met kracht een revolutionaire regering zou vestigen’ en dat hij de besluiten van het Comité de Salut Public loyaal zou uitvoeren.
Dit uitermate sterke uitvoerende comité oefende een nog krachtiger absoluut bewind uit dan de monarchie. Men meende dat de natie door krachten van buiten sterk bedreigd werd in haar bestaan en beschouwde het als haar heilige plicht om de bedreigingen het hoofd te bieden. Je kunt zeggen dat het beleid van onze proconsul en zijn kameraden tijdens de Terreur berustte op vier hoekstenen: strenge zuivering van alle bestaande instituties, jacht op ‘aristocraten’, massale arrestatie en detentie van aanhangers of meelopers van het oude bewind en arrestatie van burgers wier enige misdaad vaak was dat zij niet genoeg in het voordeel van de revolutie gedaan hadden. Dertig onschuldigen brachten het uiterste offer op ‘het altaar van de deugd’ waarmee men de uitvinding van dokter Guillotin bedoelde.
De wreedheid werd mooi verpakt:
‘Ik ben belast met de edelen,’ proclameerde Albitte, ‘en de gematigden. Ik vernietig het fanatisme. Ik zal l’Ain ontdoen van het priesterlijke vergif. Ik zal mijn doel bereiken. De mis zal niet meer gelezen worden en de klokken zullen worden omgesmolten.’
Zonder te willen treden in een debat over de oprechtheid van deze satraap, zijn al of niet gemeende fanatisme, kan men vaststellen dat hij weinig verstand had van publieke middelen, financiën dus, en dat zijn zeer ongure kameraden zich waarschijnlijk uit angst als ordinaire oplichters gedroegen.
Tegenwoordig bestaan de zo lang levend gehouden hartstocht en de woede over het gedane onrecht niet meer en is de naam Albitte langzamerhand vergeten. Er bestaat alleen nog bij een kleine groep hoeders van het verleden sterke gevoelens van afkeer voor hem. Dit zijn de archeologen die hem, niet zonder reden, nooit zullen vergeven dat hij onze landstreek ontdeed van zijn feodale maar onschuldige romaanse klokkentorens, van zijn torens en ook van de duiventillen met als argument dat ‘ook alles wat zich in de lucht kan verheffen onderworpen moet zijn aan de wet van de gelijkheid’. En dat hij zoveel kunstwerken onherstelbaar vernielde.
Toen na de val van Hébert ook Albitte in diskrediet kwam, beschuldigden de burgers van Bourg hem van ‘schandalig gedrag bij publieke vrouwen’. Ook verscheurde men in het openbaar enkele schandelijke geschriften van zijn hand waar hij, naar men zegt, handel in dreef. Ten onrechte of niet, het gerucht ging dat hij ‘om zijn gezondheid te herstellen van schandelijke uitspattingen’ er niet voor teruggeschrokken was iedere ochtend in melk te baden. Roddels misschien, maar vaststaat dat Albitte bepaald geen vrouwenhater als Robespierre was.
Het bewijs hiervan ligt in een tot nu toe ongepubliceerde en geheime brief, die afkomstig is uit de departementale archieven, daar al twintig jaar geleden door de heer Dropet werd ontdekt, maar pas nu openbaar wordt gemaakt. Hier volgt hij:
Macon, de 1e pluviose, jaar II van de Republiek Frankrijk Burger Volksvertegenwoordiger,
Ik verneem thans dat u reeds op uw nieuwe bestemming bent aangekomen. De nabijheid van deze plaats en onze vrees dat wij daar niet eerder dan over twee weken kunnen zijn vanwege onze opdracht geeft mij de vraag in of onze aanwezigheid niet op eerdere termijn nodig is vanwege uw gezondheid. Ik ben benieuwd naar de uitwerking van de siroop van M. die u gebruikt. Is de lozing van uw urine minder overvloedig, is ze witter van kleur? Is er minder irritatie en pijn tijdens het urineren? Zijn de erecties minder frequent? In dat geval adviseer ik u de siroop te blijven gebruiken. Indien uw klachten zijn toegenomen, raad ik u aan om het gebruik stop te zetten en de inname van het honingdrankje voort te zetten & bij mijn terugkeer zal ik dan met meer succes goede middelen inzetten om het virus uit de delen weg te jagen waar het nu nog actief is en ook de afvoer doen opdrogen; dat zou dan nog ten minste twintig dagen kunnen duren.
Laat de natuur gedurende vijftien dagen haar gang gaan; daarna kunnen we zien of de huid weer soepeler wordt, of de transpiratie terugkeert, en of de zuivering van uw gestel, dat was geïnfecteerd door een oud en gedegenereerd virus, door het gebruik van de siroop van M. of door andere middelen die ik nuttig achtte voor uw fysieke en morele temperament, heeft plaatsgevonden.
Wees ervan overtuigd dat niemand meer in uw gezondheid geïnteresseerd is dan ik & dat ik u geheel ben toegewijd; dit gevoel is in mijn hart gegrift. Manebit alta mente repositum [is een citaat uit Fergillius’ Aeneis: ‘in haar geheugen stak de gedachte aan het onrechtvaardige ‘—VG].
Ik heb mijn werk in het ziekenhuis & het depot van Villefranche verantwoord bij de Vertegenwoordiger van het Volk. Bij mijn aankomst heb ik de afdeling Administratie & de Volksvergadering over mijn belangrijke taak in het militaire ziekenhuis van Macon ingelicht. Ik ben er goed ontvangen; ik bereikte er zelfs gunstige resultaten; ik kan u zeggen dat ik hun vertrouwen heb gekregen.
De gezondheidssituatie van dit ziekenhuis is zeer slecht: de Leiding is er goed. Ik werk samen met de aangestelde autoriteiten & met de Volksvergadering om de orde te herstellen: binnen vier dagen is mijn taak klaar & zet ik mijn reis voort via Chalons naar Dij on, tenminste als u mij niet nodig heeft om over de staat van uw gezondheid te oordelen.
Burger Tissier, apotheker, die diezelfde opdracht heeft gekregen als wij, is op last van de Tijdelijke Commissie gisteravond gearresteerd. Het lijkt enkel om een veiligheidsmaatregel te gaan en ook om inlichtingen te krijgen over een arrestant uit Geneve, die men als een emigrant beschouwt en die naar Tissier verwees. Hij geniet de reputatie een eerlijk man te zijn. Ik hoop dat men hem onschuldig zal bevinden. Ik denk dat dat zal gebeuren, gezien zijn bewijs van goed gedrag, dat ik u toestuurde. Mocht hij daarentegen schuldig bevonden worden, dan spijt mij dat geenszins vanwege de man, maar vanwege zijn uitgebreide kennis van natuurkunde en scheikunde.
Ik vraag u de goedheid te hebben om naar de Tijdelijke Commissie te schrijven om haar oordeel te geven, zodat hij zijn functies spoedig kan hervatten, als hij tenminste onschuldig is.
Met groet & broederschap. Leve de republiek!
Tissot, gezondheidsoflïcier; commissaris-inspecteur van militaire ziekenhuizen
p.s. Ik logeer in het nationale hotel.
De handtekening onder deze brief is zeker die van Clément-Joseph Tissot, jong gezondheidsofficier van 28 jaar, afkomstig uit Ornans, de landstreek van Courbet. Tissot verwierf enige bekendheid via zijn door de Academie bekroonde gedenkschriften over chirurgie en enkele andere werken, waarvan eentje de aanwezigheid van de auteur in Macon in begin 1794 verklaart: het gaat hier om een verslag over een epidemie die het patiëntenbestand van de militaire hospitalen en gevangenisziekenhuizen in Saöne-et-Loire decimeerde.
Nadat hij gedurende een twintigtal jaren in diverse legerkorpsen en militaire hospitalen had gediend, trok deze tijdelijke arts van Albitte zich in Parijs terug, waar hij tegen de eeuwwisseling overleed. Hoewel Tissot de allergrootste belangstelling lijkt te hebben voor de urinehuishouding van zijn cliënt en deze verzekert van de ‘toewijding die in zijn hart staat gegraveerd’, is het duidelijk dat het doel van zijn brief is om, niet zonder gevaar, bij de Representant van het Volk een goed woordje te doen voor zijn collega, apotheker Tissier, die zoals zoveel anderen voor een futihteit was gearresteerd. Deze apotheker is hoogstwaarschijnlijk François Tissier, leraar in natuurlijke historie en chemie in het College voor Pharmacie van Lyon. [In een noot schrijft Gayot: misschien is het goed te melden dat ene Balthazar Tissier enkele jaren later leraarfysica en chemie is aan het Lyceum van Bourg, waar hij wordt opgevolgd door Ampère—va]
Aan welke ‘militaire ziekte’ leed Albitte? We kennen niet meer de precieze behandeling van de fluxum feminis waarover Leviticus het heeft, en te vrezen valt dat enkele rebellerende genococcen die men via de siroop van M. (ongetwijfeld op basis van cocaïne) en honingdrankjes probeerde te bestrijden, afkomstig waren van een paar veile burgeressen, of—waarom ook niet—heldinnen die moesten kiezen tussen de verkoop van hun deugd of de beklimming van de fatale kar [bedoeld is de kar naar de guillotine—VG].
Het valt niet meer te achterhalen door welke perfide kwaadwillendheid deze vertrouwelijke en compromitterende brief terecht is gekomen in officiële archieven in plaats dat hij verborgen bleef in de geheime laden van de tiran. Kwam hij daar niet eens aan, maar was hij al verdwenen voordat hij zijn bestemming bereikte?
E-mail oktober 2002
[oorspronkelijke Franse tekst in bijlage]
Van:
L. Butin-Marillet
Aan:
P. Dondin
Onderwerp:
Poorter
Beste Patricia,
Die Poorter heeft hier een kwartier staan bellen, ik heb hem niet opengedaan, gelukkig dat Paul er niet was, anders had hij hem binnengelaten, ik weet het zeker. Hij vindt dat hij er recht op heeft.
Je Louise
Archief Jan Gorter
Romanfragment 1955
Brief van Albitte aan het Comité du Salut Public in Parijs 16e nuviöse van het jaar TI van de enige, ondeelbare en democratische Republiek Frankrijk
Geachte Medeburger,
De situatie in Trévoux is redelijk rustig. De nieuwste benoemingen, die je nog moet goedkeuren, hebben de rust hersteld. Er zitten op dit moment ruim 250 mensen, verdachten en misdadigers, in de gevangenis vlakbij het paleis, de situatie daar is ongunstig. Gevangenen schrijven briefjes en gooien die door het raam naar buiten, in het Sansculotten Comité trekken ze veel aandacht. Men wil de gevangenen naar Lyon overbrengen, maar dat lijkt me in dit stadium niet gewenst.
Er wonen in Trévoux vijf buitenlanders, twee van hen zijn leerling-goudsmid, ze komen uit Duitsland, ze heten Vonder-Hombrieg en Stilsschwiriter, ze zijn allebei 25 jaar en hebben een vrijgeleide om van Bazel tot aan hier te reizen. Ze wonen hier sinds 1789 en gaven geen aanstoot. Hun namen komen niet voor in de notulen van de sansculotten. Ze komen uit het zuiden van het koninkrijk Bayern en hebben geen enkele aansluiting met welke groepering dan ook. Op 9 october, toen Lyon viel, waren zij ook hier, ze hebben geen contact gehad met rebellen, ze zijn geen enkele keer in Lyon geweest. Nader onderzoek is op dit moment niet nodig.
De derde is de Spanjaard Roberto Sguilerma, hij woont hier sinds 1777, is nu 67 jaar oud, hij werkt als musicus en muziekleraar en gaf les aan verschillende emigrés, onder anderen aan burgeres (voormalig markiezin) Jourdan, aan burgeres (voormalig vrouwe of hoe men het vroeger noemde) Jaspins en de kinderen van burgeres (voormalig markiezin) Jouvert. Toen de bezittingen van burgeres Jouvert werden geveild, schafte hij twee stukken aan: een tekening van een waterval van een Nederlandse schilder en een gordijn. Hij verklaarde voor de dood van de monsters van Versailles te zijn. Ook bezocht hij een aantal vergaderingen van het Sansculotten Comité. Tijdens het feest van de herdenking van het begin van de revolutie speelde hij bij de vrijheidsboom op de Place de l’Horloge ‘met veel vuur’ viool. Volgens mijn zegsman bracht hij een gift aan de armen van Trévoux, waarvan in het Sansculotten Comité een aantekening is gemaakt.
Nader onderzoek verdient burger Kral, die volgens mijn informant al meer dan vijftien jaar in Trévoux woont en die naar eigen zeggen Zwitser is. Hij kan dat niet bewijzen. Sinds de oprichting van het Comité voor Surveillance komt hij bij alle vergaderingen. Hij is ook betrokken bij het lopen van patrouilles, zijn zoon is lid van het jongensleger. Zodra hij een bewijs overlegt van zijn afkomst zal ik het je sturen.
De meeste zorgen baren de Hollandse burgeressen Deken en Wolff. Zij woonden van af 1787 tot begin van het jaar II in het lustkasteeltje Corcelles, maar zijn nu verhuisd naar de woning van de familie Fralèges, waar zij in de tuin een prieel betrekken. Ze zeggen gevlucht te zijn uit de Nederlanden toen de feodale monsters van Brunswijk daar de macht grepen, maar uit hun papieren blijkt dat ze hier al eerder waren, in juni 1787 terwijl Brunswijk pas in september, met hulp van Pruisen, in de Nederlanden de macht greep. Ze hebben zich altijd tegenstander verklaard van ieder koningshuis en zijn voor de dood van de monsters, ze zeggen altijd te hebben gestreefd naar vrijheid van geest en ondersteunen iedere beweging die een eind maakt aan welke sekte dan ook. In Trévoux verkeerden en verkeren ze in kringen van vijandige elementen, de families van emigrés bezochten ze verschillende keren, ze kwamen aan huis bij de familie Jourdan, waar zij volgens mijn informanten boeken van Rousseau en Voltaire lazen.
Verschillende keren veroorzaakten ze problemen over godsdienst, ze zijn hardnekkige aanhangsters van een protestantse sekte en hebben die tegenover anderen steeds verdedigd, waarbij het een keer tot vechtpartijen is gekomen omdat een van deze vrouwen de paus, vergeeft u mij dit woord, beschuldigde van veelwijverij. Op zich geen onwaarschijnlijk idee, maar in Trévoux zette dit kwaad bloed. Een aantal gelovigen bekogelde hen daarop met stenen en modder. Ze lieten zich kort na de ondergang en vernietiging van Lyon opzichtig in een blauw koetsje rondrijden terwijl een van tweeën een hoedje droeg in de kleur van de rebellen. Na verhoor zijn ze vrijgelaten omdat ze onder tranen beweerden niet te weten dat blauw de kleur van de rebellen was. Ze waren verschillende keren in Lyon en hadden daar contact met de protestantse sekteleider Frossard, die vlak voor de val van Lyon uit die stad wist te ontsnappen en zich nu in Grenoble bevindt. Ook bezochten zij een drukker in Lyon. Ze hebben in alle toonaarden ontkend dat zij spionnen zijn die door de Oranjes zijn uitgezonden om hier in deze streken contacten te leggen met oppositionele groepen. Ze ontkennen dit met alle kracht, maar het kan geen toeval zijn dat ze vanuit Holland precies naar deze streken zijn gereisd, waar nog steeds zeer grote steun bestaat voor de coritrarevolutie. Ze hadden ook naar St. Omer kunnen reizen, waar de meeste Bataafse vluchtelingen heen gingen.
Er zijn veel redenen om aan te nemen dat zij niet alleen schrijfsters zijn, maar ook agenten. Bewijzen hiervoor zijn er niet. Voor de Commissie verklaarden ze dat de rebellen van Lyon nog niet hard genoeg gestraft zijn, dat zij zich vertegenwoordigd achten door het Comité Salut Public en dat zij alles zullen doen de revolutie te verkondigen.
Er gaan overigens de laatste tijd sterke geruchten dat deze vrouwen geen geld meer hebben. Waren ze eerst schatrijk, nu zijn ze van hun geld beroofd door Hollandse windhandelaren. Zekerheid hierover bestaat niet, omdat ze hierover alleen vage verklaringen afleggen. Op vragen hoe zij aan hun vele geld kwamen antwoordden ze dit te hebben verdiend met het schrijven van boeken. Hoe onwaarschijnlijk dit ook klinkt, helemaal uitgesloten moet het niet worden. Mevrouw Wolff vertelde mijn informant dat zij het werk van zowel Rousseau als Voltaire goed kent en dat zij Voltaire een keer in zijn woonplaats heeft bezocht. Ik ontmoette mevrouw Wolff een keer in Bourg, ik had haar ontboden, ze was geestig en scherp, was niet onder de indruk van de gebeurtenissen en de beschuldigingen tegen haar. In hun gezelschap bevond zich in het begin van hun verblijf alhier ook een gezelschapsdame, ene Caroline Ravanel. Zij schijnt na onenigheid over geld Trévoux te hebben verlaten. Er zijn geen aanwijzingen dat zij als verdacht moet worden beschouwd. Ik stel voor dat je mij toestemming geeft de surveillance van deze dames te verscherpen.
Met de meeste hoogachting en revolutionaire gezindheid geschreven op de 16e nuvióse van het jaar II van de enige, ondeelbare en democratische republiek Frankrijk.
Je revolutionaire vriend
Antoine-Louis Albitte
E-mail oktober 2002
Van:
Vincent Gorter
Aan:
Mies Halbertsma
Onderwerp:
revolutie
Lieve Miesermans, laat je gauw weer iets horen, ik slaap heel slecht, verlang naar je. Gisteravond had ik pech. De familie Butin was niet thuis, ik bedoel Mevrouw Butin-Marillet was er niet, terwijl ik toch echt met haar had afgesproken. Ik snap er niet veel van. Of willen ze me niet ontvangen? Ik heb aan mevrouw Dondin, eigenaresse van het hotel, gevraagd of zij de familie kende, maar ze wist van niks. Ze deed gisteravond nogal koel tegen me.
Vandaag heb ik me vooral beziggehouden met wat zich in oktober ‘93 tot en met april 1794 in Lyon en omgeving afspeelde. Op school hoor je daar maar weinig over. Kreeg jij les over de Franse revolutie? Of moesten jullie je alleen verdiepen in de landbouw van de Nederlanden?
Toen Lyon begin oktober 1793 gevallen was, werd direct de gevangengenomen militaire top doodgeschoten. Crécy, de opperbevelhebber, wist te ontsnappen, maar zijn staf belandde voor een vuurpeloton op de Place des Terreaux, middenin de stad. Waar nu een groot museum is. Het is een prachtig plein niet een krankzinnig pompeus beeld dat helemaal van lood is. Ik heb er op een terras een biertje gedronken.
De regering in Parijs benoemde eerst ene Couthon om maatregelen tegen de opstandelingen te treffen, maar hij werd afgezet omdat hij te slap was. In zijn plaats kwamen Fouché en Collot d’Herbois. Eerst hoorde ook Albitte erbij, maar een paar dagen voordat de echte terreur begon, werd hij in l’Ain benoemd.
Nog steeds is niet precies duidelijk waarom hij eind november 1795 op een andere positie, weliswaar vlak in de buurt, werd benoemd. Zijn voorganger in l’Ain was net een week voor hem benoemd, die heette Gouvion en op sommige stukken is zijn naam doodgewoon doorgehaald en vervangen door die van Albitte. Collot d’Herbois en Fouché zetten een gedegen terreurorganisatie op. Ze benoemden rechtbanken, openbare aanklagers en uitvoerders en zagen erop toe dat ‘schuldigen’ zo spoedig mogelijk werden terechtgesteld. Een belangrijk argument voor de terechtstellingen was dat de Franse centrale regering in Parijs ruim voor de val van Lyon de bevolking had opgeroepen de stad te verlaten; pamfletten hierover waren op grote schaal verspreid. Men dreigde daarin dat achterblijvers streng zouden worden gestraft en dat mensen die de stad verlieten vrijuit zouden gaan.
Dominee Frossard, vriend van Wolff en Deken, had hiervan gebruikgemaakt: waarschijnlijk verliet had hij al in juni de stad. Anderen dachten dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen, zeker zij die afzijdig waren gebleven, en dat waren heel wat inwoners. Dat viel tegen. Er bestond in Lyon al een gedegen administratie over de stadsbevolking, mensen die zich in de verschillende wijken hadden verenigd in anti-jakobijrise verenigingen hadden ledenlijsten opgesteld. Ze werden massaal opgepakt en de gevangenissen raakten overvol, vooral die op de Place des Terreaux. In het boekje Le Monument Religieux des Brotteaux is een lijst opgenomen van alle slachtoffers, met de precieze datum wanneer. Mijn vader heeft heel wat namen over zitten pennen! De lijst bevat meer dan drieduizend namen, in totaal moeten er meer dan vierduizend mensen onder de guillotine of voor het, vuurpeloton zijn omgekomen. Tussen 21 november en 19 december werden bijvoorbeeld meer dan zevenhonderd mensen om het leven gebracht.
In de eerste periode waren er nog geen guillotines en belandde men voor het vuurpeloton, meestal op de Place des Terreaux, maar ook wel op het grootste plein, Bellecourt (daar staat nu een groot beeld van Lodewijk xiv, op een paard). Toen dat te veel tijd in beslag nam besloot het tweemanschap honderden gevangenen tegelijk om te brengen. Men bracht ze in lange rijen, twee aan twee aan elkaar gebonden, naar het executieterrein van de misdadigers, de Brotteaux (nu een keurige wijk van Lyon aan de kant van de Rhóne). Daar werden ze bij elkaar vastgebonden aan kleine wilgenboompjes en vervolgens werden er kanonnen met schroot op afgevuurd. Niet alle gevangenen kwamen hierbij om het leven: de verplicht aanwezige bewakingssoldaten kregen de opdracht de nog levenden met hun bajonetten te doden. Ik maak me hier liever geen voorstelling van.
Op deze manier werden bijvoorbeeld op 5 december 462 mensen geëxecuteerd. Er groeide veel verzet tegen deze manier van executeren, ook onder soldaten, en na een paar massale slachtpartijen hield men er eind januan mee op en ging men over op de guillotine. Een op de Place des Terreaux en een op Bellecourt. Ze werden bijna continu gebruikt. Tussen 20 januan en 17 februan werden bijvoorbeeld meer dan vijfhonderd personen onthoofd. Bijna twintig per dag dus. In het begin trok dit schouwspel veel bekijks, maar later kwam men alleen nog in groten getale kijken wanneer een bekende bestuurder of lid van de adel de klos was. De laatste executies vonden plaats op 6 april 1794 op Bellecourt.
Wie gingen eraan? Ze kwamen uit alle bevolkingsgroepen: ambtenaren, bestuurders, advocaten, leden van de adel, priesters, maar ook arbeiders, wijnverkopers, zwervers, muzikanten, hoedenwerkers, zijdewerkers, drogisten, bakkers. Fouché, een van de organisatoren, is later door Napoleon benoemd tot algemene politiechef in Frankrijk, maar Collot d’Herbois is in 1795 jammerlijk aan zijn eind gekomen in Frans Guyana, in het verbanningsoord daar. Vooral hij maakte zich in Lyon ongelooflijk gehaat. Dat kwam doordat hij daar in de voorrevolutionaire periode een bekend toneelspeler was, toneelstukken schreef en het zelfs in 1783 schopte tot directeur van de schouwburg in Lyon. Later moest hij wegens malversaties de stad verlaten en toen hij in 1793 terugkeerde beschuldigde men hem ervan extra streng op te treden omdat hij wraak wilde nemen om slechte recensies. Een paar journalisten gingen inderdaad voor de bijl, maar er zijn geen aanwijzingen dat dat iets met Collots vorige beroep te maken had.
In de Franse geschiedenisbeleving wordt ‘le massacre de Lyon’ voorgesteld als een van de ergste wandaden van de Franse revolutie, al zijn er recentere onderzoekingen die er toch ook enigszins vergoelijkend over schrijven. Zo schrijft de Engelse onderzoeker W.D. Edmonds in Jacobinism and the Revolt of Lyon 1789-1793 uit 1990 dat de executies niet zo willekeurig waren als wel wordt aangenomen, dat er wel degelijk een vorm van onderzoek plaatsvond en dat de rechtspraak erbij berustte op wetten die in Parijs waren aangenomen.
In de meer kleurrijke en populaire literatuur over de Terreur kom je heel andere verhalen tegen. Een heel bekende is het verhaal waarin Collot d’Herbois vanuit het raam van zijn bureau de gevangenen naar de Brotteaux ziet lopen en daarbij goedkeurend knikt, of dat waarin hij zijn maaltijd niet wil onderbreken om de echtgenote van een markies te woord te staan. In Lyon vind je weinig resten meer van de Terreur, men schaamt zich ervoor. Ergens in de wijk Brotteaux staat een grote witte kerk die dient als herinnering aan de moordpartijen. Ik ben er geweest. Links en rechts in het schip zijn lijsten opgehangen van de geëxecuteerden en in het voorportaal staat een urn met de as van generaal Crécy, de verdediger van Lyon. Al in 1795 werd in Lyon het eerste gedenkteken voor ‘le massacre’ opgericht, maar dat werd later weer weggehaald. In 1909 kwam er een ander monument, een vreemde gedenkpaal, maar ook die haalde de eeuwigheid niet. Nu is er dus de kerk. Je moet wel weten dat het een speciale kerk is, anders loop je er langs.
Sinds 1974 wordt in Lyon onder de titel Le Mémorial de Lyon en 1793 een reeks boeken uitgegeven waarin de hele geschiedenis van geëxecuteerden is weergegeven. In deel 1 is bijvoorbeeld de gevangenneming, het proces en de executie van André Audras, Alexis en Hubert Billet, tot in alle details beschreven. Alle stukken staan in dit boek: de briefjes met de doodsvonnissen, een beschrijving van de plaats van executie, de verhoren die plaatsvonden, maar ook wordt de genealogie van de voorouders en van het nageslacht tot in het heden nauwkeurig in kaart gebracht. Nazaten van Audras wonen nu nog in Nantes en in Brussel. Het boek telt 234 pagina’s en is hoofdzakelijk een gedetailleerde genealogie. In deel II staan Jean-Marie Terrasse, Camille en Jean-Jacques Burlat, Jean-Pierre en Jean-Michel Minoya uitvoerig beschreven; 210 bladzijden. En dat gaat dus tot nu toe in veertien delen door. In het laatste deel, van 480 pagina’s, is de familie van Chardiny en Péricaud beschreven. Binnenkort verschijnt deel xv en er zijn al tot aan 2010 nieuwe delen gepland. Krankzinnige boeken, vooral door de details. Zou het de bedoeling zijn dat iedere geëxecuteerde uiteindelijk een boek krijgt?
Nu ga ik slapen. Ben je nog boos? Er is echt niets ergs gebeurd. Geloof het nou maar, ik was in Leeuwarden alleen een beetje dronken, meer niet. Je moet me geruststellen, ik hou van je. En die Paola leek op Aagje Deken, echt waar.
Mevrouw Dondin van het hotel ontloopt me en ik weet niet wat ik verkeerd heb gedaan. Morgen ga ik weer op bezoek bij mevrouw Marillet. Dag schatje. Wat vind je, zal ik mevrouw Pian nog een brief schrijven? Ik kan haar niet uit mijn hoofd zetten. Welterusten.
Je Vincent
(gisternacht van oom Frans gedroomd, hij was naakt en miste een oog, niet gehuild, wel lang wakker gelegen, aan joxi gedacht).
E-mail oktober 2002
Van:
H. Halbertsma
Aan:
Vincent Gorter
Onderwerp:
bijeenkomst
Beste Vincent, ik kreeg van je moeder een uitnodiging voor een bijeenkomst op Ter Navolging. Ik kom graag. Bedankt voor al je informatie, ik hoop dat je je niet al te veel laat opslokken door je eigen verleden, dat kan je onderzoek danig vertroebelen. Misschien kun je inderdaad het beste je kopieën laten nazenden. Overmorgen is de commissievergadering. Ik hou je op de hoogte.
Met hartelijke groet,
H. Halbertsma.
(De laatste tijd geen berichten meer van prof. Buijnsters gehoord.)
E-mail oktober 2002
Van:
Inspecteur J. van Stralen
Aan:
Inspecteur N. Temminck
Onderwerp:
Leevend
Beste Nico,
De zaak ‘Pretty’ is nu rond, al blijven er nog losse eindjes die we maar moeten laten zitten, we hebben wel wat anders te doen. Die Willem Leevend-editie is dus door antiquariaat ‘Verzameld Werk’ aan de Groesbeeksedwarsweg 217 alhier gekocht. Rijkman was zo vriendelijk het adres op te geven. Pech was dat die editie plus de bijgevoegde brieven of briefjes al verkocht waren voor het niet geringe bedrag van 500,—euro, aan ene Peter Altena, ook te Nijmegen. Wat zien mensen toch in stapels oud papier?
Ik heb hem gesproken en hij was direct bereid de boeken aan de dames Drumhoff terug te geven, maar ik begreep dat dit niet de bedoeling was, ik kreeg de indruk dat moeder en dochter Drumhoff er fikse ruzie over hebben gemaakt. Altena mag de spullen dus houden, hij was er behoorlijk blij mee, vertelde dat er binnenkort groot nieuws over de dames Wolff en Deken te verwachten viel. Wat hij daarmee bedoelde begreep ik niet, maar hij was er helemaal opgewonden van.
We spraken af dat Rijkman de beide dames in Hattem een financiële vergoeding zal geven, daarover moeten ze nog onderhandelen, maar ze worden het ongetwijfeld eens. Het lijkt me sterk dat die Altena iets met de Pretty-inbraken te maken heeft. Hij is leraar op het Dominicus-college te Nijmegen en publiceert boeken over achttiende-eeuwse letterkunde. Geen strafblad, voor de zekerheid heb ik het nagekeken.
Ik stel voor dat we het hierbij laten, die Rijkman is genoeg gestraft, hij heeft zijn aanklacht over die inbraak trouwens ingetrokken. Ook van Ruijnsters hoorde ik dat hij verder onderzoek daarover niet nodig vindt. We moeten het dan maar verder vergeten, al zit het me niet lekker. Ik heb via Amsterdamse collega’s geïnformeerd naar die meneer Gorter, daar is niets mis mee. Het spoor naar het antwoordnummer bij De Telegraaf is doodgelopen, dat stond op een valse naam, ik heb het idee dat daar de oplossing ligt.
Groeten van Jim
Brief van Mies Halbertsma aan Polly
Leiden, oktober 2002
Lieve Polly,
Vandaag geen zin in werk, nergens zin in, geen Vincentzin, moederzin, blubberzin, schoonmaakzin, mevrouw Schoonheid zag het, dag lieverd, is er iets meisje, je kijkt zo fletserig, is je vriendje ervandoor? Nee hoor, vriendje is in Frankrijk, vriendje is neuken met Paola, vriendje doet net of neusje bloedt, laat alles horen, maar verder niks. Vriendje zegt niets meer, vertelt of alles gewoon is. En maar huilen en maar zeuren over oompje Frans, de beul van Amersfoort, er is niets gebeurd hoor Miesewitz, niks, een beetje veel gedronken in Leeuwarden, dus nu maar weer gewoon over Lyon vertellen.
Dag Lyon, gaan jullie maar allemaal dood, met z’n allen voor het vuurpeloton. Ik haal de trekker over. Polly, ik weet zeker dat Vincent met Paola is geweest, is geweest, misschien niet neuken, maar wel blubberen. Ik ben teruggegaan naar zijn kamer. Teruggegaan. Blèèèèhhhh. Ik heb de stukjes van de ansichtkaart van Paola de tutjeshola uit de prullenmand gevist, aan elkaar geplakt, twee uur puzzelen, er nog eens goed naar gekeken en die lieve Paola heeft tussen die tieten van die leuke zeemeermin met balpen een pik getekend, echt waar, een pik met ballen. En een pijltje erbij.
Ik ben al dagen niet ziek meer, geen koorts, geen lip, geen pukkeltjes tussen tenen. Vincentje is aan het tietjeneuken geweest, pik tussen de heuvels en dan maar hoorngeschal, ver over berg en dal klinkt daar zijn hoorngeschal. Bij mij zou het niet eens kunnen, vanochtend geprobeerd, ik krijg er nog geen rol beschuit tussenin geklemd, helemaal geen Vinpik. Hoe gaat het precies? Heb jij het wel eens gedaan? Zat hij bovenop je, stopte pik er gewoon tussen, jij tietjes tegen elkaar drukken en dan maar schuiven, hop paardje hop, en nu maar in galop.
Ik ga huilen, ik snij ze eraf en bak ze op in echte Italiaanse vliegtuigolie. Dus zo dronken was hij niet, wat een lul is het. Ik hou van hem, hij is een beetje nerveus van het Betje⁄sletje-onderzoek. Vieze boeken schreef ze, ook al aan de slemp en alles balsemiek. Vandaag bijna fout gegaan in de stoel, niet opgelet met mevrouw Steefier. Gezichtsbehandeling: reiniging & vapozone, epileren, peeling & lysing, onzuiverheden verwijderen (puistjes knijpen, lieve Pol), gezichtsmassage, masker. Alles erop. Ik liet de doeken te heet worden, net op tijd gemerkt, net op tijd niet aangebracht.
Ze merkte niks, praten over haar vakantie in Griekenland, mooi weer, met vriendje. Zeker ook getietneukt mevrouw Steefler? Ik haat Vincent, hij doet alsof er niets, niets, niets gebeurd is. Laat niets horen. Misschien weet hij er niets meer van. Nam zij hem er gewoon tussen (ha, ha) zonder dat hij het wist, piemeltje schuiven en ernaar kijken, zij is vast zo’n kijkertje, wil het in de spiegel zien, kijk hem eens bewegen, o kijk, nou gaat hij klaarkomen, zie de ballen samentrekken.
En hij wist van niets wegens dronkenschap. Zal ik Viktor bellen? Kom maar weer langs, hoor fijne trainer, dan doen we het van achteren, nee, zonder vaseline, dat doet Vincent ook altijd, Pollyo, Pollya, van achteren en opzij dat maakt de meisjes blij, ik ben zo blij, zo blij dat je pik van voren zit en niet opzij. Tranen gehuild, weer koorts. Heel druk geweest met massage en harsen, alles vergeten, twee hanenkammen geknipt, jongens van vijftien. Ik ga slapen, straks naar Vincent seinen. Vragen of niet vragen. Heb je wel of heb je niet? Ben je wel of ben je niet?
Groeten van Verdriet
Mies
Brief van mevrouw P. Drumhoffaan M. van Veen-Gorter
Hattem, oktober 2002
Zeer Geachte Mevrouw,
Hartelijk dank voor uw uitnodiging. Graag zullen wij, mijn moeder en ik, 5 november op Ter Navolging aanwezig zijn.
Hoogachtend
P. Drumhoff
Brief van P. Altena aan P. Buijnsters
Nijmegen, oktober 2002
Zeer Geachte Heer,
Door een krankzinnig toeval ben ik in het bezit gekomen van een zeer bijzondere eerste editie van Willem Leevend van Betje Wolff en Aagje Deken. Natuurlijk dacht ik gelijk aan u toen ik deze boeken in handen kreeg.
De editie is zo bijzonder omdat in het eerste deel Betje Wolff zelf voorin een kleine opdracht heeft geschreven, die zij met ‘Elizabeth Bekker’ ondertekende. Maar het bijzonderst is dat in het eerste deel ook een authentiek, handgeschreven briefje van Bet)e Wolff aanwezig is. Een zeer merkwaardig briefje, kan ik u verzekeren. Het is gericht aan mevrouw Soos van Amstel te Hattem en in Ossendrecht geschreven. Een jaartal ontbreekt, maar het is duidelijk dat deze brief in 1796 geschreven is bij de familie Van Crimpen in Ossendrecht, waar de beide schrijfsters na hun terugkeer uit Trévoux tijdelijk woonden.
Deze editie en dit briefje zijn in Hattem opgedoken, waar de familie Soos van Amstel lange tijd woonde. Vermoedelijk is het geheel afkomstig uit de nalatenschap van de Soos van Amstels, dat weet ik niet zeker. Ik kan u verzekeren dat de inhoud zeer de moeite waard is en nieuw licht werpt op het verblijf van Wolff en Deken in Trévoux.
Ik nodig u uit het briefje en de editie bij mij thuis te komen bekijken. U kunt mij bereiken op onderstaand telefoonnummer of op onderstaand e–mailadres.
Hoogachtend en met vriendelijke groet,
Peter Altena
Brief van A. van Willigen aan mevrouw M. van Veen-Gorter
Den Haag, oktober 2002
Geachte Mevrouw,
Zeer verrast was ik door uw uitnodiging op 5 november bij een kleine feestelijke herdenking van de sterfdag van Betje Wolff en Aagje Deken op Ter Navolging aanwezig te mogen zijn. Graag zal ik er zijn.
Met vriendelijke groet,
A. van Willigen
E-mail oktober 2002
Van:
Bart Toussaint
Aan:
Mevrouw M. van Veen-Gorter,
Onderwerp:
Feest
Ik kom op 5 november.
Met groet van Bart
Archief Jan Gorter
Veroordeelden en geëxecuteerden tussen de 2e germinal en de 176 germinal van het jaar II.
(tussen 22 maart en 6 april 1794)
| Vernaud, Jacques, smidsknecht | guillotine | Sibeau, Pierre, landbouwer | guillotine | Siran, Jéróme, priester | guillotine | Destando, Benoit, rentenier | guillotine | Teyler, Jean-François, algemeen secretaris | guillotine | Cnabanne, Pierre, griffier | guillotine | Lecourbe, Antoine, restauranthouder | guillotine | Catet, Joseph, zoon, fabrikant van lint | guillotine | Chapuis, Jacques, priester | guillotine | Espier, André, landbouwer | guillotine | Manessy, Catherine, weduwe van Jean Poncon | guillotine | Corbeau, Marie, religieuse van abdij St-Pierre | guillotine | Mallet, Jean-Baptise, herbergier | guillotine | Chapon, Pierre, wapenmaker | guillotine | Rostaing, Hector de, edelman | guillotine | Miège, Pierre, geldwisselaar | guillotine | Chatelot, Marie-Claire, vrouw van Meaubord | guillotine | Blanc, Marie, weduwe van Ferrand | guillotine | Ducroze, Marie, weduwe van Jean-Baptiste De Vaurigard, edelman | guillotine | Moreau, Félicité-Madeleine-Marguerite, vrouw van Hector de Rostaing | guillotine | Marmet, Louise, kleermaakster | guillotine | Dutroncy, Claude, procureur | guillotine | Maindestre, Jean-François, verhuurder | guillotine | Geneste, Jean, zoon, ketellapper | guillotine | Rajar, Maurice, redacteur | guillotine | Bridet, François, priester | guillotine | Saint-Didier, Claude de, priester | guillotine | Clement, Etienne, priester | guillotine | Mercier, Antoine, arbeider | guillotine | Myotte,Thiénon, borduurster | guillotine |
Van: Mies Halbersma Aan: Vincent Gorter Onderwerp: Terug
Liefste Vin, wanneer ben je weer terug?
Je Mies (ben je weer lief?) Dagboek Jan Gorter[moeilijk leesbaar, op uitgescheurd blaadje] Trévoux, mei 1955
We zitten in de trein van Trévoux naar Bourg, daar nemen we de trein naar Dijon en dan naar Parijs, naar huis. Alles ineens gegaan, ‘s-Nachts wakker geschrokken. Stemmen en geschreeuw, geschuif van meubels over de vloer, de stem van Martha? Hard gepraat. Met wie heeft ze ruzie? Jopinat? Weer ingeslapen, daarna weer wakker. Opgestaan en uit het raam gekeken. Sterrenhemel. Eindeloze kosmologie. Weer stemmen. Ze leken naar boven te kruipen: dondondindin don don don din dan dan duun den den den. Ruziestemmen. Martha en Jopinat. Wakker gelegen tot het ophield. Toen het licht was, stond Martha bij mijn bed. ‘Opstaan,’ zei ze, ‘opstaan, we vertrekken.’ Ze was al aangekleed, een tas naast haar. ‘Opstaan? Waarom?’ ‘Daarom.’ ‘Waarom?’ ‘Omdat we nu weggaan.’ ‘Hoe laat is het?’ ‘Kwart voor zes, de eerste trein vertrekt over een halfuur.’ Ze fluisterde. ‘Wat is er dan?’ ‘Dat leg ik je in de trein wel uit, opstaan.’ Zo ging het. Ze schudde aan mij, er zaten zwarte vegen over haar gezicht. Gehuild. ‘Stil zijn,’ zei ze, ‘heel stil, niemand mag ons horen.’ [grote stukken onleesbaar gemaakt] Ze huilde geluidloos. Ze wilde niet naar me luisteren, ik kleedde me aan, pakte in. Martha gooide alles in een jutezak: papieren, kleren, wasgoed, zwijgend alles bij elkaar gepropt. ‘We kunnen ook via Neuville,’ zei ik, ‘om half acht vertrekt de boot, dan hebben we meer tijd.’ ‘Niet via Neuville,’ zei ze, ‘nu weg.’ Ze liep voorop naar beneden, schoenen in haar hand, ik schoenen in hand. Ze liet de deur open. Op straat gezoem van niets, vogels, stadsstilte, langs hoge huizen gelopen, smalte van de straatjes, Grande Rue, Place de l’Horloge, Rue Casse-Cou naar beneden, langs de Saöne naar links, we liepen hard, Martha rende voor me uit. ‘Opschieten,’ zei ze. Ze had niets bij zich. De trein is [hier eindigt het dagboek] E-mail oktober 2002
Van: Vincent Gorter Aan: H. Halbertsma Onderwerp: Trévoux
Geachte Heer,
Ik heb vanochtend mevrouw Marillet gesproken! Mijn onderzoek is afgerond. Vanmiddag probeer ik al terug naar Nederland te reizen. Ik heb de familie Ghijsen in Middelburg gebeld. Daar hoop ik meer bewijzen te vinden voor wat ik nu met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid weet. U hoort spoedig meer.
Met hartelijke groet, Vincent E-mail oktober 2002
Van: Vincent Gorter Aan: Mies Halbertsma Onderwerp: Trévoux
Lieve Mies, ik kom gauw terug! Ben je niet meer boos, er is echt niets gebeurd. Over een uurtje vertrekt de bus naar Lyon, ik kan daar de TGV van 17.00 uur halen, ik blijf in Parijs slapen. Ik zoek wel een hotel bij het Gare du Nord. Misschien kan ik je morgenmiddag al zien, ik weet niet hoe het allemaal zal lopen. Moe. Mevrouw Dondin heb ik vandaag nog niet gezien. Ik ben een nazaat van Betje en Aagje, weet je nog? Maar ik weet nu hoe het zit. Vanochtend heb ik in het wilde weg bij de familie Butin aangebeld, zonder afspraak. Een man deed open.
‘Vous n’êtes pas monsieur Marillet,’ zei ik in mijn beste Frans. ‘Non Monsieur, je m’appelle Butin.’ Zijn vrouw heet Marillet. U bent meneer Poortere, zei hij. Nee, Gorter. Aha, Kortere. Dus wist hij het al. Meneer Paul Butin is ongeveer vijftig jaar, zijn vrouw heet Patricia, ze heeft kort zwart haar, met een paar grijze strepen erin die ze zorgvuldig op laat vallen. Ze had me al verwacht. ‘Mevrouw Ghijsen,’ zei ze. ‘Madame Henrique Ghijsen.’ Ik probeerde uit te leggen wat ik precies in Trévoux kwam doen, maar dat was niet nodig (ik heb nu nog een halfuur). ‘Betje Wolff et Aagje Deken.’ Ze sprak de namen verrassend goed uit. ‘Et madame Ravanel,’ zei ze. We zaten in de salon van huize Butin, tafeltjes van minieme afmetingen, overal porseleinen vazen en reusachtige planten die tot aan het plafond hun groene tentakels uitstrekten. Wie erin slaagt in deze kamer te lopen zonder tegen planten of meubels te botsen, verdient een prijs. We zaten nog maar nauwelijks of we stonden alweer. Naar een ander deel van het huis, via een gang en toen stonden we in het kleine huis naast dat van hen, dat was eraan vastgebouwd met een doorgang. In de voorkamer. Licht aan. Een grijze kamer met kasten waarin brillen lagen. Honderden brillen op planken; naast een kachel stond een groot ijzeren apparaat. Om oogafwijkingen te meten. Uit 1910. Mevrouw Patricia Butin-Marillet vertelde dat haar ouders, haar vader moet ik zeggen, opticien was, het zat helemaal in de familie. In dit huis was zijn praktijk geweest, de meetruimte, hij had zijn voorraad nooit weg willen doen en de apparaten hier laten staan. Ijzeren oogmeetkasten, letters van verschillende grootte tegen de muur. Een paar leren kappersstoelen, voor de klanten, dan zaten ze gemakkelijk. Ze moest erbij lachen. En de brillen dus. De kamer was een museum. Ze wilden me iets duidelijk maken, maar wat? Meneer Butin deed een deur open en we gingen naar een andere kamer. Donker hier, Mies. Licht aan. Tientallen planken met brillen erop. Tegen de zijkanten planken vol. Op iedere plank minstens tien. Jaartallen erbij geschreven: 1730-1740, 1740-1750, 1750-1760, enz. Tot aan 1970. Brillen per tien jaar gerangschikt. Een brillenmuseum. We stonden er zwijgend naar te kijken, ik had het gevoel dat er werd verwacht dat ik iets zou zeggen. De heer Butin liep naar een kast en schoof een lade naar buiten: weer brillen. Ze lagen niet alleen op de planken, maar ook in laden. Ik wilde vragen of hier wel eens bezoekers kwamen, maar hield mijn mond. Altijd domme vragen. Van een van de planken pakte de heer Butin een bril, ronde glazen, zonder poten, eentje die je om je neus moest knellen. Een leesbril. Ik keek erdoor, de kamer vertroebelde. Hij noemde een jaartal, maar ik begreep niet welk. Waarom hadden ze me hier gebracht? We stonden met z’n drieën bij elkaar alsof we op een teken wachtten. Mevrouw Patricia Marillet liet me een andere bril zien, een jaartal, en nog een, weer een jaartal, 1789, de revolutie, weer een bril, nu met poten, dit waren brillen van bewoners van Trévoux in 1790. Laatje open, laatje dicht. Een bril met ronde glazen en elegante zwarte pootjes, afgesleten smoezelig, alsof er steeds op gezogen was. Ik kreeg hem in mijn hand gedrukt. Ze lachten. Praatten. ‘Vous comprenez? Vous comprenez?’ Ik begreep het niet, niets. ‘Ce sont les lunettes de madame Bekker.’ ‘Wat zegt u, parlez lentement s’il vous plait.’ ‘Les lunettes de Betschje Bekker.’ Een bril van Betje, Mies, ze hadden een bril van Betje. Ik zette hem op. Te klein voor mijn hoofd. De kamer golfde van me weg, Betje was verziend geweest, dat was duidelijk. Meneer Butin hield een spiegel voor me. Mijn gezicht met de bril van Betje erop. Maar hoe wisten ze het zo zeker dat hij van Betje was geweest? Deze brillenverzameling was al aangelegd door voorouders van Patricia Marillet, vertelde ze, haar familie was een brillenfamilie. Haar vader was opticien geweest, diens vader had in de handel gezeten, maar ook diens vader weer had een brillenonderneming gehad of hoe het toen heette en hij had de verzameling weer gekregen van een andere opticien uit Trévoux, de familie Boissonnet. Dat waren bekende brillenmakers in Trévoux geweest, eigenlijk glasslijpers, vanaf de zeventiende eeuw, van vader op zoon, en ergens op het einde van de achttiende eeuw was een van de Boissonnets ze gaan verzamelen, zoals dat in die tijd ging. Iedereen verzamelde iets. Munten, zakdoekjes, pruiken, poppen, stoelen, ringen, mesjes, verzamelen was in de mode geraakt. Waarom geen brillen? En Boissonnet had zijn verzameling in schriftjes gedocumenteerd. Ik kreeg ze te zien. Namen van bewoners, briltype erachter, dat legden ze aan me uit: eenpotig, zonder pootjes, loupes, brillen aan elastiekjes, houten pootjes, later bakeliet, karton zelfs, alles per naam en jaar gerangschikt. Twintig schriftjes. 1792: ‘Mdm E. Bekker, veuve.’ Ik had de bril van Betje afgezet om goed te kunnen lezen, maar daarna zette ik hem weer op. Mijn ogen begonnen zich te focussen. Ik keek door de bril van Betje. Ik mocht hem niet meenemen. Zou mooi zijn geweest voor de commissie, vind je niet. Kon je vader hem ook opzetten. Maar ze hadden me nog meer te vertellen. Die bril, dat was dus allemaal wel aardig, maar er was nog iets. Een geheim. We moesten er alle drie om lachen. Een echt geheim. Mevrouw Patricia Butin-Marillet bloosde ervan, een grandioos geheim, ‘un secrète grandiose’ dat mevrouw Ghijsen ook kende en waar niet over verteld mocht worden. Ze stonden te trappelen het me te vertellen. Ze moesten het zo gauw mogelijk kwijt. Het heeft met Ravanel te maken. Ik ben nazaat van Ravanel. Niet van Betje of Aagje, onze kleine pornografen, complotteurs en aardappelhandelaren. Maar van Caroline Ravanel. En mevrouw Ghijsen wist ervan en wilde er niets over schrijven in haar biografie. Lieverdje dag, dag liefste, doe je thuis weer vingers en duim? Of eerst à la idiote balsémique. Tout a toi.
Je Vin E-mail november 1992
Van: M. van Veen-Gorter Aan: S. Gorter-Jorissen Onderwerp: Jopinat
Lieve Stientje,
Dank voor je bericht over Jopinat. Ik wist niet dat hij was overleden, maar het is niet verwonderlijk: ik denk dat hij in de tachtig was. Toen ik hem in ‘55 leerde kennen was hij ruim dertig. Ik heb het ook Susanrie verteld, ze was er niet erg verdrietig om. Het contact met hem was al jaren verbroken, ze is hoogstens twee keer in Trévoux geweest, maar had geen goed contact met hem. Ik heb hem alleen nog een keer in Parijs ontmoet, in het begin van de jaren ‘70, toen was mijn man zelfs nog met me meegegaan. Om me bij te staan. Het lijkt me niet nodig dat je Vincent uitlegt hoe het in Trévoux allemaal in elkaar zat, het is verstandig dat je een paar bladzijden uit dat dagboek hebt gescheurd, ik denk dat Jan toch wel iets in de gaten had en erover schreef. Laat Vincent maar met rust, hij is vooral met Betje en Aagje bezig. Laat dat maar zo. Het wordt druk op de 5e! Veel mensen reageren op onze brief. Is Vincent al terug?
Met hartelijke groet, Je Martha
(Zou je niet een dag eerder bij me willen logeren? Dat lijkt me ook voor jou prettig. Dan kunnen we rustig de voorbereidingen voor de 56 treffen.) Archief Jan GorterRomanfragment
Hoofdstukindeling
1. Reis naar Trévoux —scène met koetsier —afscheid in Beverwijk —expositie Ravanel —filosofisch tussenspel —de reis
2. Feestavond in Trévoux —Aagje dronken —vriendschap met burgemeester —debat met Albitte over koning —de vlucht naar Ravanel
3. Inkwartiering —Albitte in Trévoux —verpleging soldaat —moeder soldaat komt —Betjes wanhoop en ziekte —Betjes kunstgebit —Tweede kennismaking Albitte
4. Revolutie —zinloosheid bestaan —feest in Courcelles met Ravanel —Frossard komt —Albitte aan het hof
5. Betje en Albitte —de reis naar Bourg —voor de Commissie —de aanslag op Albitte —Aagje beschuldigd —religie en leegte
6. Reis naar Bourg —bij Albitte alweer —kennismaking voortgezet —vlucht voor verraders Lyon —de zaak Lyon
[in pen:] hoofdzakelijk dialogen, aparte landschapsbeschrijvingen, Albitte wordt de held van het boek, hij is de enige die Betje doorziet. Albitte kiest echt, Aagje en Betje kiezen nooit, ze zijn keuzeloze poppen. Albitte is menselijk door zijn keuze. E-mail november 2002
Van: Vincent Gorter Aan: S. Gorter-Jorissen Onderwerp: Ravanel
Lieve Ma, we zijn nazaten van Ravanel!! Met liefs van Vin. (Morgen weer in Nederland.) |