30

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

xxxx.

Brief van Vincent Gorter aan H. Halbertsma

 

Amsterdam, september 2002

 

Geachte Heer,

 

Nog zeer hartelijk bedankt voor het gastvrij onthaal in Domburg. Ik vond het bijzonder leuk, de wandeling langs het strand was prachtig en het vliegeren buitengewoon. Uw vrouw is een bijna professionele vliegeroplater! Ik zal u binnenkort informatie geven over de voortgang van mijn onderzoek, ik begrijp dat de commissie een beetje ongeduldig begint te worden. Erg goed gaat het nog niet. Het onderzoek tot nu toe bestaat uit niet veel meer dan een vergelijking tussen namen, namen en nog eens namen, die ik uit allerlei bronnen haal: uit het werk van de dames, uil hun brieven, uit de biografieën, uit historische monografieën, uit archieven. Misschien kan ik me toch niet beperken tot in- en extern onderzoek en moet ik meer ‘accessable monitoring’ gaan toepassen maar dat levert vertraging op. Ik moet leren in deze fase geduldig te zijn, soms heb ik zin de bronnen eens flink door elkaar te schudden, zoals Huizinga dat noemde, zodat er ineens iets uit de mappen tevoorschijn komt, een vergeten stuk papier of een over het hoofd ge’zien document. Hoe staat professor Van Oostrom tegenover mijn onderzoek, of mag u daar niet over praten? Ik heb het idee dat netwerkonderzoek niet erg goed ligt tegenwoordig, al had Streppolt natuurlijk veel succes. Professor Fasseur schreef er een jaar geleden behoorlijk denigrerend over in de NRC, dat was teleurstellend en ook niet terecht.

Ik vond het overigens bijzonder leuk om in Domburg de heer Van Oostrom met zijn vrouw te ontmoeten. Ik waardeer zijn werk zeer. Het leek me het beste niet over mijn onderzoek te beginnen, hij zit in de commissie en zou kunnen denken dat ik hem probeer te beïnvloeden. Dat zou niet eerlijk zijn ten opzichte van de andere kandidaten.

 

Met hartelijke groet en nogmaals bedankt voor het fijne weekend in Domburg. Ik zie u wel weer in het instituut.

Vincent Gorter

Brief van Vincent Gorter aan mevrouw M. van Veen-Gorter

 

Amsterdam, september 2002

 

Beste tante Martha,

 

Langgeleden dat ik u een brief schreef. Weet u nog dat ik vroeger een bedankbriefje aan u stuurde wanneer ik bij u gelogeerd had? Heeft u die briefjes bewaard? Het zijn er twee als het goed is, want ma vertelde dat ik twee keer bij u logeerde. Ik verzamel zoveel mogelijk brieven of briefjes van me, alles wat ik ooit geschreven heb. Mijn moeder bewaarde de schriften en bladen van mijn allereerste schoolschrijfsels in een doosje. Roos, Vis, Vuur. Enzovoort.

Ik hoorde dat u haar met haar verjaardag hebt opgebeld, daar was ze erg blij mee. Ze heeft trouwens tegenwoordig e–mail, al kan ze er nog niet erg goed mee omgaan. Heeft u ook e–mail? Als u uw e–mailadres aan mij stuurt dan geef ik het aan haar door. Of wilt u dat liever zelf doen? Haar adres is: M. [email protected]

Ik herinner me nog verschillende dingen van mijn logeerpartijen bij u. Dat we naar het strand gingen, ik bij u achterop de bromfiets. Was er niet een keer iemand bijna verdronken? Ik weet nog heel goed dat u me meenam naar de begraafplaats Ter Navolging. Wanneer was de laatste keer? In augustus 1983? Of 1982? Ik ben in 1974 geboren, dus dat moet zo ongeveer kloppen. Susanne ging ook mee, herinner ik me. Aten we daar toen patat? ‘Hier zijn Betje Wolff en Aagje Deken begraven,’ dat zei u en toen stonden we even stil bij de plaquette daar. Hoog in een muur. Het waren grote schrijfsters, zei u, ik wist niet eens wat u daarmee bedoelde. Wie weet is toen al mijn belangstelling voor Betje Wolff en Aagje Deken ontstaan! En die is niet meer overgegaan.

Pas veel later hoorde ik van mijn moeder dat uw familie, de voorouders daarvan, daar jarenlang, meer dan honderd jaar achter elkaar op 5 november een reünie hield, een familiedag, omdat zij een soort nazaten waren van de schrijfsters. Het waren geen echte nakomelingen, want dat kon niet: Betje en Aagje hadden geen kinderen, maar toch Nazaten. Ik ben dus ook een Nazaat. Wat erachter zat wist ma niet. In welk jaar was die laatste familiedag? Volgens haar ergens in de jaren dertig voor de Tweede Wereldoorlog. Ze vertelde dat u erg blij was toen u over mijn promotieonderzoek hoorde, dat u het een daad van rechtvaardiging vond, dat Susan en u er trots op zijn.

Ik weet nu veel meer over de begraafplaats. Hij lag bij oprichting in 1799 een behoorlijk stuk buiten Den Haag en Scheveningen, middenin het duingebied. Nu is hij helemaal tussen huizen ingebouwd. Ik herinner me dat we om er te komen via een pad omhoog moesten. Was er een patattent naast? Zijn die mooie heggen er nog? Er waren ook een paar hoge bomen. Ik ben van plan er een keer heen te gaan, het zou leuk zijn als u me weer wilde vergezellen. Betje Wolff en Aagje Deken tekenden zich er direct op in toen ze in Den Haag gingen wonen, ze kochten grafkelder 27 en een paar maanden later was de begraafplaats al ‘volgeboekt’. Op 5 november 1804 stierf Betje en op 10 november werd ze begraven, op 14 november ging Aagje dood, haar begrafenis was de zestiende november.

Hun graven bestaan niet meer, ze zijn geruimd en hun botten zijn terechtgekomen in een verzamelgraf ergens aan de voorkant van de begraafplaats, in verzamelgraf nummer 100, mooi rond getal, maar dat is toeval. Precies boven dat verzamelgraf heeft men in de muur de herinneringsplaquette aangebracht. Zouden ze er nu nog liggen? Wie weet. Misschien zoek ik het uit. ‘Resten van een wanhopige geschiedenis’, zoals mijn grote voorbeeld David Streppolt het noemt, meer blijft er van mensen niet over. Ik zou er veel voor overhebben een van hun botten in mijn handen te houden, een rib of een tand van Betje. Ze had vaak enorme kiespijn, er zijn waarschijnlijk heel wat tanden en kiezen van haar getrokken, misschien wel het hele gebit. Alles weggegooid natuurlijk. Of een stukje staartbeen van Aagje.

Waarom hebben we dat in Nederland nooit gedaan, resten bewaard van belangrijke figuren? In bakjes, of in glazen doorkijkkastjes? Dat zou toch prachtig zijn: een vingerkootje van Willem van Oranje? Het strottenhoofd op sterk water van Koning Willem ui, die erom bekendstond vreselijk te kunnen schreeuwen en zwetsen, dus lag het, voor de hand juist dat te bewaren. Er zijn nog wel een paar resten in doorkijkpotjes van de gebroeders De Witt toen die in 1672 aan mootjes werden gehakt, hun knieschijven geloof ik, sommige aanwezigen namen gewoon stukjes van de lichamen mee naar huis, zetten ze op sterk water en verkochten ze later. Misschien klinkt dit een beetje luguber, maar je maakt op deze manier de geschiedenis tastbaar, vindt u niet? Daar zou het om moeten gaan, tastbare herinneringen, beelden, niet alleen woorden in vergeelde paperassen.

We moeten het in mijn vak vaak alleen maar hebben van meestal onbetrouwbare beschrijvingen in archieven en boeken. Wie weet heeft u nog ergens een rest van Betje Wolff of Aagje Deken liggen, een streng haar, een mutsje, of een schriftje met aantekeningen. Het gaat me daar in mijn onderzoek niet om, maar je weet maar nooit. Streppolt wist bij nazaten van een van de bediendes van George Washington allerlei dingen boven tafel te krijgen, die hadden alles in dozen op zolder bewaard. In Amerika stonden de kranten er vol van. Misschien heeft u erover gelezen.

Ik schrijf dus een proefschrift over Aagje Deken en Betje Wolff. En dat is geen toeval. Het heeft zeker iets te maken met onze bezoeken aan de begraafplaats, maar toch vooral met de papieren die ik van ma kreeg toen ik ging studeren: een klein archiefje van mijn vader. Plus zijn dagboek over zijn verblijf in 1955 in Trévoux. Ik wist gelijk dat hier mijn proefschrift over zou gaan, als ik dat ooit zou gaan schrijven. Uit de papieren bleek dat u daar ook was in ‘55. Daar had ma het nooit over, ook niet dat mijn vader een roman over het leven van Betje en Aagje in Trévoux wilde schrijven. Stukken eruit zitten in het archiefje, wat ik ermee aan moet weet ik niet, het zijn probeersels, hij had dit beter aan Vestdijk over kunnen laten, of Theun de Vries. Een ratjetoe is het. Misschien kan Thomas Roseriboom er nu wat mee, er komt een erg interessante revolutionaire figuur in voor: ene Albitte. Maar ondertussen kreeg hij heel wat over de geschiedenis van de Franse revolutie in Trévoux en Lyon boven tafel! Rijen namen en jaartallen. Doden. Geëxecuteerden. Samenvattingen uit archieven. Notulen van Revolutionaire Vergaderingen uit 1793 en 1794. Verslagen. Lijstjes. Ik snap heel goed dat hij geïnteresseerd raakte, Betje en Aagje woonden negen jaar vlakbij Lyon toen daar rond 1795 en 1794 de verschrikkelijkste dingen gebeurden: oorlog, moordpartijen, guillotines, fusillades enzovoort.

Toen ik de doos met papieren kreeg nam ik nog geen contact met u op, ma wilde het liever niet, het kon nog niet, zei ze, ze wilde er niet over praten. Maar sinds uw telefoontje is ze veranderd. Wat vindt u, zou het niet mooi zijn een oude familietraditie in ere te herstellen? De Nazaten van Betje en Aagje komen 5 november bijeen op begraafplaats Ter Navolging! Weet u overigens hoe het met dat nazatenschap zit? Waren u en mijn vader (en ik dus ook) echte nazaten van de schrijfsters? Ik snap het niet goed. Mijn proefschrift gaat niet over hun werk of leven, maar over de netwerken waarin ze verkeerden. Ik zal u niet te veel lastigvallen met de achtergronden ervan, dat wordt snel erg specialistisch, maar netwerkonderzoek is tegenwoordig een belangrijke historisch-sociologische methode om maatschappelijke bewegingen en politieke structuren van een tijdperk in kaart te brengen. Aagje Deken en Betje Wolff, dat is mijn idee, functioneerden in zeer verschillende netwerken, ik wil proberen die te achterhalen. Het lijkt me aannemelijk dat ze de spil vormden van elkaar overlappende netwerken.

Ik ben trouwens als kleine jongen nog een keer met pa en ma in Trévoux geweest. Vlak voor pa doodging. Ik weet er weinig meer van: steile straten, een hoge toren, ik heb er een boottocht gemaakt over een rivier, dat moet de Saöne zijn geweest. Ergens in Trévoux hangt aan een muur een plaquette met een tekst erop over Betje Wolfi en Aagje Deken, die tekst is er volgens Buijnsters nu nog. Buijnsters is de laatste biograaf van de dames. Ma vertelde dat pa die plaquette keer op keer aan ons voorlas, en de tekst steeds maar weer vertaalde, hij beweerde dat die plaquette er dankzij hem was gekomen. Hij had er in 1955 in het stadhuis van Trévoux voor gepleit. Echt geloven doe ik het niet, al staat er wel iets over in zijn papieren, dus het zou kunnen.

We zijn toen ook in Bourg-en-Bresse geweest en liepen daar een hele dag rond, tot pa en ma ruzie kregen, waarover weet ik niet. Zijn dagboek uit 1955 bevat allerlei details over de reis die u toen samen ondernam. Weet u er nog iets van? Waarom ging u toen mee? Weet u dat hij in Bourg in archieven naar bewijzen zocht van het verblijf van de twee dames in Trévoux, dat hij niets vond en toen zelf maar een bewijs aan het archief toevoegde? Een vervalsing dus. Heeft hij u dat toen nog verteld? Buijnsters is er in de jaren tachtig met volle kracht ingetrapt. Ik vond het erg leuk over u in het dagboek te lezen, het was destijds natuurlijk een hele onderneming: een maand in Trévoux. Toerisme bestond nog niet, auto’s waren er nauwelijks, niets geen campings, braderieën en vvv-kantoren. Ik vind het bewonderenswaardig dat u toen zo meeleefde met mijn vader maar ik begreep ook dat er problemen waren. Tekent u nog steeds?

Ik zou het erg op prijs stellen als ik een keer bij u langs mag komen om over vroeger te praten en ook over Betje en Aagje. Misschien weet u dingen waar ik iets aan heb voor mijn proefschrift. Iets over die ‘nazaten’ bijvoorbeeld. Weet u wie de heer Rendu is en de heer of de familie Marillon? Misschien kunt u mi] over die familiedagen vertellen? Mijn moeder doet daar erg vaag over, blijkbaar weet ze er het fijne niet van, het kan haar allemaal niet erg veel schelen geloof ik. Dit is wel een lange brief geworden! Ik hoop gauw iets van u te horen. Mijn e–mailadres is: [email protected]

 

Met zeer hartelijke groet, uw neef

Vincent Gorter

Brief van S. Gorter-Jorissen aan Vincent Gorter

 

Soesterberg, september 2002

 

Lieve Vin,

 

Heb je tante Martha al een brief geschreven? Dat moet je echt doen. Dan moet je ook vertellen van je onderzoek naar Betje Wolff en Aagje Deken. Misschien weet zij nog meer dingen. Het lukt me al aardig om te surfen via internet, maar e–mailen dat gaat nog niet. Heb jij niet een makkelijk boekje met een gebruiksaanwijzing? Ik snap niets van het bijgevoegde instructieboekje bij de internetspullen. Misschien heb je oefeningen? Ik heb mijn buurman gevraagd me te helpen. Het lukt me nog niet goed om met de muis te werken. Soms schuif ik heen en weer met dat apparaatje, maar dan gebeurt er niets op het scherm. Waarom noemen ze het een muis, ik vind het eerder een dooie mus.

Door de telefoon vroeg je of vader ene mevrouw Ghijsen heeft gekend, een biografe van de dames Wolff en Deken. Of de heer Buijnsters. Ik weet het niet, ik heb die periode in Trévoux natuurlijk helemaal niet meegemaakt, ik zal nog eens zoeken, maar ik denk dat jij alles daarover hebt. Kom je gauw weer langs? Neem je dan je vriendinnetje mee? Of stuur me maar een e–mail, dan kan ik oefenen. Je moeder.

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halberstma

Onderwerp:

balsemiek

 

Mejuffrouw, Zeer geëerde Vriendin,

 

Sta me toe dat ik u zo vry mogelyk schryf. Gy was in Domburg wel seer mijn vloeyende, lieve vriendin die ik tot het ochtenddauw volop beminde. Uw oogen zo geyl als zachte boter, uwe Mond en Tong een uytgelaten slurpend dartel Tweetal, die my aan het spuyten brachten tot ik niet meer kon. Ja, lief meidje, gy hebt wel gedaan mei my op Zolder te bivacoueren. Eyndelyk heb ik de verrukkingen ook by u terug mogen betalen, door uw tweede Mondje zo welvoeglyk als een hondje te mogen likken en als een Man te bevingeren. Wat een balsemiek plaisir voor een Jongeman zoals ik, en Uw buikje trilde lustig op en neer, dat zag ik wel. Mag ik u verzoeken een volgende keer in Uw Huys te Leiden myn pikkermans in Uw Clavirio te entameren. Laten we het a la ordinaire doen. In Domburg kwam het u niet gelegen, Lieve Miesio, daarover hoeft U zich niet te excuseren, uw maandstonde speelde met u en my onder één hoedje. Rood was uw couleur en die van mijn tong. Ik ben uw welwillende Dienaar. Tout a toi, Vincent.

(Flauw, vind je niet? Ik lees de hele dag de brieven van Betje W. en Aagje D. (komisch duo uit de jaren tachtig), in de uitgave van Buijnsters, vandaar. Ik krijg er niet veel informatie uit, maar wel meer dan genoeg namen. Ze maakten in 1798 een reisje naar Friesland, dat is fantastisch, weet je dat, ze logeerden in Leeuwarden en later schreven ze daar een soort brief op Rym over. Daar staan me toch een mooi stel netwerknamen in, echt hot stuff en ik krijg er ook het idee uit dat ze de fles behoorlijk raakten in die tijd! Dronken met z’n allen in een koetsje naar Wiewerd. Daar moet ik meer van weten, binnenkort vertrek ik naar Friesland. Kwam je nou echt twee keer klaar, of was de tweede keer een soort naschok? En in de auto naar het station in Vlissingen? Volgens mij vind je vader het maar matig dat we met elkaar omgang hebben, zoals hij het noemt, zeker nu hij mijn promotor is. Vind je ‘balsemiek’ geen leuk woord? Op een gegeven moment staan de brieven van Betje er bol van. Balsemiek dit en balsemiek dat. Het zal wel iets betekenen als ‘lekker vet’ of ‘te gek weet je wel’ (zegt mijn moeder altijd, als ze dronken is). Wat heb jij trouwens een balsemiek mondje!! Dag Miessetje. Je Vinnie, die hard moet werken.)

E-mail september 2002

 

Van:

C. Oppelaar

Aan:

P. Buijnsters

Onderwerp:

advertentie

 

Beste Piet, een paar dagen geleden stond in De Telegraaf een advertentie van iemand die informeerde naar ‘geheimen en herinneringen’ van Wolff en Deken. Of het er zo precies stond weet ik niet want ik heb hem zelf niet gezien, ik lees die krant niet, maar iemand vertelde het aan de koffietafel in het Instituut. Komt die advertentie van een student die via jou een onderzoek doet? Ik dacht dat je helemaal geen begeleidingswerk meer deed? Misschien moet, je er toch even naar kijken, hij stond in de krant van zaterdag. Heb je nog gedacht aan mijn verzoek?

 

Hartelijke groet van Carel

Brief van Vincent Gorter aan Mies Halbertsma

 

Amsterdam, september 2002

 

Liefste Miespel, hierbij in kopie een paar reacties op de advertentie in De Telegraaf, vind je vast leuk. Het is natuurlijk niet veel soeps. Behalve dan die brief uit Hattem. Die mevrouw Drumhoff heeft zich een lelijk oor aan laten naaien. Je zult het wel zien. Ik ga haar maar eens een bezoekje brengen. Veel liefs van Vin

Brief aan Antwoordnummer 2567

 

Groningen, september 2002

 

Beste mevrouw⁄meneer,

 

Uw advertentie in De Telegraaf is niet duidelijk. Wat wilt u precies? Ik verzamel stripboeken met dubbelgangers. Zijn Deken en Wolff figuren met dubbelgangers? Graag spoedig antwoord.

 

Gerard Alting

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Baarn, september 2002

 

Geachte Mevrouw⁄Heer,

 

Wij verzorgen uw vakantie, voor twee personen hebben wij goede aanbiedingen. Precies waar u naar zoekt: avontuur en sensatie waar u later nog verhalen over kunt vertellen. Zie bijgevoegde folder en inschrijfformulieren. Namens Boosttravel,

 

H. Dieckmann

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Amsterdam, september 2002

 

Beste Theo,

 

Waar ben je nu mee bezig? Deken en Wolf? Laat me niet lachen jongen. Zit je nu in het vervoerswezen? Ken je de firma Dag & Broek? Ontken maar niet. We hebben je!

 

Boris (bel maar even en de groeten aan Evelien)

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Amsterdam, september 2002

 

Beste Wolff,

 

Neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken.

 

Met vrolijke neukgroeten van Deken.

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Hattem, september 2002

 

Geachte Meneer of Mevrouw⁄L. S.

 

Ik las Uw advertentie in de krant van zaterdag. Daarom schrijf ik U. Tien dagen geleden heeft mijn moeder boeken van haar al jaren overleden man weggegeven aan een meneer die een rommelmarkt in ons dorp organiseerde. Hoe hij heette weet ze niet meer, of ze doet alsof ze dit niet weet. Het geld dat die rommelmarkt op zou brengen zou ten goede komen aan een nieuwe televisie in het tehuis waar mijn moeder nu woont.

Er waren boeken bij van de hand van de namen die U noemde. E. Bekker weduwe ds. Wolff en A. Deken. Mijn vader was zeer gehecht aan deze boeken, maar de man van de rommelmarkt vertelde mijn moeder dat hij ze liever niet op de rommelmarkt wilde inbrengen, omdat ze geen geld zouden opbrengen, ze waren te oud. Omdat het zonde was ze weg te gooien nam hij ze toch mee en hij beloofde 5 euro in de pot van de rommelmarkt te zullen doen. Het waren oude grijs-groene boeken met op de kaft slingerachtige versiersels en ze bestonden uit, als ik het goed heb, acht en uit vier delen. Misschien was het een soort vervolgserie. De ene serie, die van acht delen, heette Willem Leevend, in het eerste deel had een van de schrijfsters, mevrouw Bekker, haar naam met pen onder een opdrachtje gezet, hoe die luidde weet ik niet meer, iets als ‘Voor myne lieve Vriendinne’ en dan volgde er een naam. In een ander deel zat een briefje. Het was een klein dichtgevouwen briefje, veel kleiner dan ons huidige briefpapier. Misschien was het zelfs een originele brief die nu veel waard is. Is dit de Wolff waar U naar vroeg? Heette zij Elizabeth Wolff? Is zij dezelfde als Betje Wolff? Ik herinner me van school dat Elizabeth Bekker getrouwd was met dominee Wolff. Is A. Deken de Deken die U bedoelde? Bedoelde U Aagje Deken?

De tweede serie heette Brieven van Abraham Blanckaart, die vond mijn vader altijd het mooiste, dat waren maar vier delen. Mijn vader had de boeken ooit gekregen van een oudere mevrouw die hier vlakbij in een boerderij woonde, mevrouw F. Soos van Amsterdam. Zegt U dit iets? Het is jammer dat ik Uw advertentie net te laat las, toen ik hem las dacht ik: die namen ken ik, en toen vertelde mijn moeder dus dat verhaal over die rommelmarkt. Die rommelmarkt is overigens al geweest. Misschien heeft U iets aan deze informatie. Ik zou graag die boeken weer terugkrijgen, misschien is die man nog te achterhalen. Ik vind het zo dom van mezelf dat ik er niet beter op lette. Ik hoop iets van U te horen.

 

Met vriendelijke groet,

Mevrouw P. Drumhoff-Pieters

E-mail september 2002

 

Van:

P. Buijnsters

Aan:

C. Oppelaar

Onderwerp:

advertentie

 

Beste Carel, ik ben De Telegraaf gaan bekijken, bedankt voor de tip. Het is duidelijk dat het hier om een amateur of een gek gaat. Er staat letterlijk: ‘geheimen, verhalen en herinneringen van Deken en Wolff.’ Alleen die naamsvolgorde al, volkomen belachelijk, waarom niet Wolff en Deken? Maar je weet nooit. Ken jij iemand op een andere universiteit die onderzoek doet naar onze dappere dames? Je zou toch verwachten dat zo iemand me even belde of een briefje schreef, of dat ik iets hoorde van een promotor. Je zou me een groot plezier doen als je navraag deed. Maar eerlijk gezegd denk ik dat het een gek is. Zou je naar dat antwoordnummer willen schrijven? Als ik het doe is het een beetje vreemd omdat ik niet meer bij de universiteit betrokken ben. Zo’n briefje in de trant van dat wij aan de universiteit veel onderzoek naar deze schrijfsters doen en dat je graag mee wilt werken? Met een uitnodiging erin voor een rondleiding. Dan weten we gelijk waar we aan toe zijn. ‘Geheimen, verhalen en herinneringen’, het is te raar om los te lopen.

 

Wat je vraag betreft, ik moet de brief over je onderzoek in Indonesië nog schrijven, maar je kunt erop rekenen dat het een mooie brief wordt.

 

Met hartelijke groet, Piet

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

S. Gorter-Jorissen

Onderwerp:

tante

 

Lieve ma, ja, ik heb tante Martha al een brief geschreven en haar gelijk jouw e–mailadres doorgegeven. Ik hoop nu maar dat je deze e–mail open krijgt. Als je met de linkerknop van je muis twee keer drukt op het paperclipje bij dit bericht dan verschijnt er een tekst op je scherm. In je Word-programma. Je hebt toch Word hè? Die tekst heb ik voor je geschreven en hij bevat een uitvoerige beschrijving van hoe je met e–mail moet werken, stap voor stap, echt voor kleuters en ouden van dagen (hahaha). Print hem eerst maar uit. Weet je hoe dat gaat? Als je er niet uitkomt dan ga je maar even naar je buurman, die weet er alles van en volgens mij valt hij als een blok voor je. Hoe heet hij ook alweer? Heeft best een lekker kontje. Ik vroeg tante of ze me informatie over de familiedag wil opsturen. Hoe zit dat met dat Nazaatschap of hoe noem je het? En die ruzie tussen tante en vader, hoe lang is dat nu geleden? Ruim veertig jaar. Dan heeft iedereen er volgens mij wel lang genoeg over kunnen nadenken.

Ik vind dat dagboek van pa trouwens erg interessant, er zijn wel een paar bladzijden uit gescheurd, dat mochten we zeker niet weten. Heb jij ze eruit gescheurd? De romanstukken zijn erg fragmentarisch, hij vond dat hij ‘Vestdijkiaans’ moest schrijven, daar maakt hij zich behoorlijk druk over. Hij geeft steeds commentaar op zijn werk, leuk om te lezen. Binnenkort ga ik een paar dagen naar Friesland, misschien kom ik wel langs.

Met Mies gaat het erg goed, het is echt een spring-in—‘t-veld, ik ben ontzettend verliefd, helemaal raar in het hoofd, soms eet ik dagen niet. Ze had helemaal geen zin om te studeren en werkt nu al drie jaar in een schoonheidssalon. Ze volgt allerlei cursussen, over harsen, epileren, schoonmaken, wassen, knippen en nog veel meer. Ze wil jou ook best een keer onder het mes riemen. Veel leuker dan studeren vindt ze. Haar vader had het er eerst moeilijk mee, maar nu heeft hij zich erbij neergelegd, zegt hij. Hij praat er met mij nog vaak over, wat ik ervan vind etc.

 

Je zoon Vincent

 

E-mail september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

balsemiek

 

Hallo Vin, leuk balsemiek briefje. Het was fijn in Domburg. Zouden ze beneden niet iets hebben gehoord? Volgens mij vindt Stella je ook aardig, noem haar maar zo, mevrouw dat vindt ze niks. Ze is wel mooi hè, mooier dan ik. Hou je van lelijke vrouwen? Hoe gaat het met je dames? Deden die het nou met elkaar of niet? Helemaal naakt? Of hielden ze alleen een mutsje op. Ik vind het mooi dat jij zo sentimenteel kunt zijn. Huilebalkje spelen. Als je huilt ben je lelijk. En mooi. Jongehondjestranen. Je moet me er maar eens meer over vertellen. Over Oom Frans. Mijn buurvrouw draait de hele dag David Bowie en voor ze gaat slapen de Carmina Burana. Pling, pling, pling, pling…ik krijg er wratjes van. Kusjes van Mies (zien we elkaar in het weekend?)

 

Archief Jan Gorter

[potlood]

 

ZIEKTES BETJE:

  • Ochtendkoorts
  • Misselijk
  • Hartkloppingen
  • Kanker
  • Mondgezwel
  • Maagkankers
  • Duizeligheid
  • Oorsuizingen
  • Kiespijn
  • Zwakte
  • Roodvonk
  • Bulten
  • Chronische Buikpijn
  • Flauwtes
  • Zomergriep
  • Hardlijvigheid [niet bruikbaar]
  • Maagzuur
  • Bloed ogen [gelul eerste klas]
  • Steenpuisten
  • Hoofdpijn

[uitwerken, uitwerken, uitwerken]

Brief van Vincent Gorter aan Mies Halbertsma

 

Amsterdam, september 2002

 

Lieve Miesie,

 

Hierbij nog kopieën van een stel nagekomen brieven naar aanleiding van die advertentie. Als je het niet leuk vindt, stuur ik ze niet meer op hoor. Prachtig is die brief uit Nijmegen van dr. C. Oppelaar. Lees maar!!! Zou jij mij een plezier willen doen? Naar Nijmegen gaan, voor een rondleiding? Jou kennen ze niet en ik heb daar een keer een congres bijgewoond, waar ook Buijnsters sprak, het lijkt me beter dat ik me daar niet vertoon, je weet maar nooit. Buijnsters is trouwens klein en dik en heeft lichtgrijze haren. Wie weet ontmoet je hem, al werkt hij er niet meer. Doe maar je mooiste schoonheidssalonkostuum aan. Chique dame uit corpsballentent.

Die dr. C. Oppelaar werkt daar inderdaad aan de faculteit der Letteren, hij is volgens mij al een jaar of tien bezig met een biografie over Busken Huet. Vertel hem maar een of ander verhaal over die advertentie, in ieder geval niet dat het iets te maken heeft met mijn onderzoek, ook je eigen naam niet opgeven! Ik bel je er nog over.

Dat neukbriefje met vrolijke neukgroeten is van dezelfde schrijver als bij de vorige zending, dat zul je wel zien, hij of zij vindt het blijkbaar lollig het woord ‘neuken’ op te schrijven. Voor ik volgende week naar Leeuwarden ga, wil ik nog oefenen met die nieuwe inkt, volgens mij is deze precies goed, ik krijg de krulletters er ook helemaal goed mee op, hoe vind je de letters? Of kun je ze op de fax niet goed zien?

Ik heb gisteren in het archief weer een paar bladen losgesneden, die zijn goed bruikbaar. Ik moet ze aan de rand nog een beetje rafelen, dat lukt wel. Het viel niemand op, ze hebben hun handen vol aan de genealogen. Wat een zenuwpezen zijn dat! Gisteren begon er een ineens te huilen, hij had de huwelijksakte van zijn overgrootouders gevonden en raakte er helemaal ondersteboven van. Hij kreeg er maar geen genoeg van. Het archiefpersoneel is er allang aan gewend, de zaalopzichter vertelde dat ze wel eens hele families over de vloer krijgen om naar de stukken te komen kijken. Blijkbaar hebben ze dan historische gevoelens of zoiets. Zie ik je zaterdag? Met een kusje van Vin op je wangen en je mond, en op je…Vin

 

Kaart aan Antwoordnummer 2367

 

Den Haag, september 2002

 

L.S.

 

Tot mijn spijt bewaar ik geen herinneringen aan Deken en Wolff.

 

Hoogachtend,

Mevrouw drs. F. van Dijk

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Blerick, september 2002

 

De dames Deken en Wolff staan in ons sinds kort legale bedrijf voor u klaar. Intieme sfeer, uw geheimen zijn bij ons veilig. Vanaf volgende maand ook nieuwe meisjes. Massage vanaf 50 euro. Kom rustig langs. Parenavonden alleen op woensdag. Neem bijgesloten folder mee en u krijgt 15% korting. Huize La Notte d’Esmeralda

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Amsterdam, september 2002

 

Geachte Mevrouw⁄Heer,

 

In ons antiquariaat treft u duizenden werken aan uit de Nederlandse Letteren (zie bijgevoegd overzicht). Ook werk van Wolff en Deken. We hebben een aantal eerste drukken van Sara Burgerhart (800 euro) en een volledige achtdelige, ook eerste druk, van Willem Leevend (750 euro). Alles in zeer goede staat. Daarnaast hebben we enkele latere drukken van deze schrijfsters in huis.

 

Met vriendelijke groet,

Antiquariaat P. Schumacher

Gelderse Kade 107, 1011 EM Amsterdam

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Nijmegen, september 2002

 

Geachte Mevrouw⁄Heer,

 

In De Telegraaf van zaterdag las ik uw advertentie over ‘Deken en Wolff’. Ik neem aan dat u hiermee de Nederlandse schrijfsters Elizabeth Bekker (1738-1804) en Agatha Deken (1741-1804) bedoelt. Aan de faculteit der letteren van de Katholieke Universiteit Nijmegen houden we ons al meer dan vijftig jaar bezig met onderzoek naar deze schrijfsters. We stellen het zeer op prijs dat ook u gegevens over hen bijeenbrengt, ieder nieuw gegeven kan het onderzoek verder brengen. Hoogleraar prof. dr. PJ. Buijnsters, sinds enige jaren met emeritaat, publiceerde in 1984 een biografie over deze dames en gaf hun verzamelde brieven uit.

Graag nodigen we u uit een keer bij onze faculteit langs te komen, we kunnen u dan een rondleiding verzorgen en u op de hoogte brengen van het onderzoek dat wij doen. Mocht u dankzij uw advertentie nieuwe gegevens over deze schrijfsters in handen krijgen dan hopen wij dat u bereid bent ons daarvan op de hoogte te houden. U steunt daarmee de wetenschap. We hopen dat u contact met ons opneemt.

 

Met vriendelijke groet, dr. C. Oppelaar

Letterenfaculteit te Nijmegen

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Amsterdam, september 2002

 

Beste Deken, lekker neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken, neuken.

 

Met vrolijke neukgroeten van dominee Wolff

Brief van H. Halbertsma aan F. van Oostrorn

 

Amsterdam, september 2002

 

Beste Frits,

 

Hartelijk bedankt voor ]e meelevende brief. Hij was hier al op maandag. Ik vond het bijzonder gezellig in Domburg, Stella trouwens ook, ze heeft de strandwandeling als bijzonder prettig ervaren. Je zorgen over dat onderzoek van Gorter naar de netwerken van Betje Wolff en Aagje Deken deel ik overigens. Wist je niet dat dat vriendje van mijn dochter die Gorter was? Je bracht een heel weekend met hem door! Goeie grap, vind je niet? Het is nog niet erg lang aan, een maand of twee en ik geloof dat de jongelui behoorlijk hard van stapel lopen. Ik gun het Mies wel, ze had veel verdriet over die andere jongen, die Viktor. Ik weet niet precies wat ik ervan moet denken, ik weet niet wat de andere leden van de commissie zullen vinden als ze erachter komen dat deze kandidaat met mijn dochter vrijt. Ze hoeven het natuurlijk niet te weten, maar je weet hoe snel zoiets bekend is. Je kunt inderdaad wel spreken van een adhoc-commissie in ons geval. Maar zo gaat dat dus als er ineens ruimte is voor nieuwe kandidaten. Anders zouden deze onderzoekers een heel jaar moeten wachten met een aanvraag, dat is onverantwoord. Waarom trokken die twee vorige kandidaten zich ineens terug? Van het Huizinga Instituut kreeg ik daar geen hoogte van.

Ik kreeg trouwens een briefje van Gorter waarin hij me gerust probeert te stellen, maar dat lukt nog niet helemaal. Netwerkonderzoek is niet echt mijn gebied, zoals je weet, maar ik zie er voor ons vak toch wel brood in. Misschien kan ik een collega uit de Sociale Weetnietkunde voor dit onderwerp zien te porren, dan kan die copromotor worden. Er waren hier vorig jaar problemen met Gorters doctoraalscriptie hoorde ik, maar later is het toch goed afgelopen. Hij deed netwerkonderzoek naar deelnemers aan de slag bij Nieuwpoort in 1600 en baseerde zich voor een belangrijk deel op dat aardige boekje van ir. B. Cox uit 1986, ken je het? Van den Tocht in Vlaenderen heet het en het beschrijft de voorbereidingen van Maurits op de veldtocht naar Vlaanderen.

Maurits voelde er niets voor, al was het alleen om Van Oldenbarneveldt dwars te zitten en dat kun je je goed voorstellen als je leest welke gigantische logistieke voorbereidingen er aan die tocht vooraf gingen. Cox kreeg daarover veel boven tafel, terwijl het toch een amateur-historicus is.

Zijn beschrijvingen van de chaos liegen er niet om, hij heeft beslist kaas gegeten van de logistieke ins en outs van zo’n veldtocht. Om het leger te bevoorraden kwamen er voor de kade van Dordrecht letterlijk honderden schepen en scheepjes bijeen, die daar lagen te wachten tot ze wisten wat er ging gebeuren. En dat wist niemand. Honderden schepen dus, volgestouwd met kanonnen, geweren, paarden, koeien en schapen voor de slacht, soldaten, voedelvoorraden, kippen en geiten, teer, traanolie voor de schijterij, noem het allemaal maar op. Uit correspondentie rondom Maurits blijkt dat die het al direct op wilde geven. Hij kon zijn commandanten niet bereiken en zij hem niet omdat ze op die boten zaten. Het weer was beroerd en men wist ook niet waar Parma precies met zijn troepen zat. Er gingen geruchten dat die al vlak in de buurt van Breda waren. Uiteindelijk voer dit ongeregelde geheel dan maar uit.

Ken je dat leuke plaatje van de slag op het strand bij Nieuwpoort? Waarop je een mooi georganiseerde veldslag ziet? Met heel mooi marcherende vendels? Gewoon propaganda van de Maurits-kliek, ze wilden niet laten uitlekken hoe groot de chaos was en hoe weinig Maurits er zin in had. De hele slag bij Nieuwpoort bestond alleen uit allerlei schermutselingen tussen kleine legereenheden die elkaar min of meer toevallig in de buurt van Nieuwpoort tegen het lijf liepen. En dan maar op elkaar in begonnen te schieten. Parma schreef er een paar hartverscheurende brieven over, zo zout had zelfs hij het nog niet gegeten.

Hoe dan ook, Gorter wilde aantonen dat soldaten uit de provincie Zeeland uit een beperkt aantal Zeeuwse stadjes kwamen, vooral uit de regio waar het katholicisme nog gewoon bestond en dat deze soldaten geen huursoldaten waren. Bovendien wilde hij aantonen dat de soldaten vooral waren opgepord door ene Van der Horst, vaandrig in een van de vendels van het Staatse leger. En hij kreeg, naar ik begreep, overtuigende argumenten uit de archieven boven tafel. Hij kwam zelfs aanzetten met een oorkonde die Van der Horst naar aanleiding van zijn dappere optreden tijdens die veldtocht had gekregen. Gorter is een echte archief tijger. Dat was het probleem dus niet, maar wel dat hij naar aanleiding van die oorkonde een hele verhandeling aan zijn scriptie wilde toevoegen met verwijzingen naar het werk van Streppolt. Een verhandeling over netwerken en ‘sporen uit het verleden’, als ik het goed heb. Zijn begeleider vond dat niks, hij werd er bijna overspannen van, maar Gorter stond erop. Het liep allemaal met een sisser af omdat hij prachtig archiefonderzoek had gedaan over de samenstelling van de Zeeuwse vendels. Er kwamen uitvoerige naamlijsten tevoorschijn, met leeftijden erbij, en zelfs een ooggetuigenverslag dat altijd verborgen had gezeten tussen een stel rekeningboeken.

Nu dus Betje Wolft en Aagje Deken. Netwerken. Zou ik Buijnsters hierover niet even een briefje moeten sturen? Misschien is het beter van niet, Gorters methode is sociologisch van opzet, al graaft hij duidelijk ook naar andere zaken. Bovendien kun je er vergif op innemen dat Buijnsters zich ermee gaat bemoeien als hij hoort dat zijn geliefde dames onderwerp van studie zijn. Laten we maar afwachten wat er tevoorschijn komt. Betje Wolff en Aagje Deken, vroeger heb ik wel eens iets van ze gelezen. Volgens mij waren het verreweg de braafste schrijfsters van Nederland. Altijd klaar om de onderdrukten te beschermen, al schijnt die Betje wel een behoorlijk driftkikkertje te zijn geweest. Wat zou Gorter erin zien, ik krijg er niet helemaal hoogte van. Hij vertelde dat zijn vader vroeger een roman over de dames wilde schrijven; ik zal hem vragen voortaan niet te veel in voorwoorden of toelichtingen over zijn vader te zeuren.

Overigens bevalt het Miesje, onze dochter, heel goed in die schoonheidssalon. Stella en ik zagen er eerst niets in, maar zij vindt het leuk en die zaak loopt goed, een prima vrouw heeft er de leiding, ze hebben pret voor tien, zoals je dat vroeger noemde, en ze schoolt zich uitvoerig. Er komt heel wat kijken bij het uitknijpen van puisten. Volgende keer mail ik weer gewoon.

 

Met collegiale groet van Hans Halbertsma

Brief van Mies Halbertsma aan Polly

 

Leiden, september 2002

 

Lieve Polly,

 

Wanneer schreef ik je de laatste brief? Maanden geleden. Besta je nog wel? Hopelijk niet. Maar nu is er nieuws. Ik heb een vriendje. Vincent heet hij. Heet hij. Rare woorden vind je niet? Heet hij. Hij heet Vincent. Zeg maar Vin. Rare naam. En ik ga voor hem op reis naar Nijmegen, mooiemeidenpakje aan. Zijn pik is een beetje krom aan de bovenkant, tenminste als hij omhoog staat, als hij hangt dan hangt hij ook. Ik ontmoette hem in Amsterdam toen ik mijn vader ophaalde. Op een maandag, we zijn helemaal maatjes. Mijn vader ophaalde. Ook een rare zin met woorden. Daarna belde hij me op, hoe hij aan mijn adres kwam weet ik niet. Twee dagen later bleef hij al bij me slapen. Vlug hè? Watervlug. Hij is helemaal onbehaard, een beetje donshaar van onderen bij het gebungelte, de bungeling zegt mijn moeder altijd:

De Bungeling zit bij de Man van Voren,

En Hoort tot zijn Algehele Toebehoren.

(door Betje Wolff)

Hij kon niet meer terug naar Amsterdam. Ha ha, wat een smoes. Heel netjes naast me op de grond sliep hij, wel nog even tongzoenen, hij heeft de tong van een vette mongool. Hij heeft geen haren in zijn neus. Ik heb Geen Haren in Mijn Neus, dat hebben we nog in koor geroepen, ik in bed, hij op de grond. Op z’n schedel zit een vreemd knobbeltje, dat is zijn geschiedenisknobbel, zijn vader had het ook en z’n tante in Den Haag heeft het ook.

Ik heb een Tante in Den Haag

Die doet het maar wat al te Graag.

Z’n tong glibberde over mijn hele gezicht, dat deed Viktor nooit, was geen glibberaar, altijd gelijk met de vingertjes, eerst glibberen, vind ik, dan met de vingertjes. Hij had zijn onderbroek heel netjes aangehouden, ik ook want van dattummans dat wilde ik niet. Dat is de eerste keer niet goed hè Pol? Zout in je mond, dat is niet alleen bij drop gezond. Hij lag ineens te huilen naast me, wangen droog, wangen nat, van de drank te snikken en te zwelgen, in zijn kussen te blazen, volgelopen, ik was nog niet leeggelopen, stil maar stil mclar, stil maar, dan weer lachen en schateren. Sletje Wolff en Blaagje Deken, daar gaat het om bij Vin. ‘s-Ochtends was er bij Vinmans geen houden meer aan, een stiffy van hier tot aan de keukentafel, uit broekje gehaald en schudden maar, schudden maar, de mannen willen schudden als konijnen. Snuiven als een zeehond tijdens voederen in Artis en alles over mijn hand.

Nou, ik ben klaar, zei hij. Verschrikkelijk gelachen. Hij wilde tussen duim en drie vingers, niet met de hele hand. Doe jij het met de hele hand? Met Vincent kun je verschrikkelijk lachen om niks. Hij kan mijn vader prachtig nadoen, hoofd een beetje scheef, ogen knipperen en dan maar lullen. Nou dus, wat vind je, ben ik verstandig of niet? Ben ik lief of niet? Heb ik een mooie mond? Zijn mijn tieten zonder rimpels? Niet erover denken hoor. Vanmorgen had ik koorts, thermometer erin, niks. Bleke tong, achterin groen, voorin grijs met stippels.

We waren afgelopen weekend in Domburg en hebben de kennismaking op zolder de hele nacht voortgezet. Met, zout in de mond, twee keer. Hij haalde zelf een mooie rooie mond, met vingertje erbij, want ik had wegens verbouwing een stop gezet op de verdere toegangsbewijzen. Soms denkt hij aan iets zieligs, zegt hij. Een dood hondje, of een weggelopen miertje. Hij heeft niet veel vriendinnetjes gehad, mij zit hij de hele tijd over Viktor uit te horen maar zelf vertelt hij niks. Zijn vader is jong gestorven. Mooie woorden. Jong Gestorven. Ik Ben Jong Gestorven (Ellen Vogel voor de spiegel). Ik heb geen zin in archieven, hij wel. Geef me een naam en ik zoek de vrienden erbij, zei hij. Archieven stinken niet naar papier en de dood, maar naar namen. Nu sluit ik deze brief, jammer dat je niet bestaat. Wil je voor altijd mijn vriendinnetje blijven? En ik ga nu slapen, acht uur op.

 

Je Mies

E-mail september 2002

 

Van:

S. Gorter-Jorissen

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

bericht

 

Vin, ik stuurde je net een mail. Kreeg je die? Ik denk dat hij fout ging. Heb je deze mail? Of heb ik een fout gemaakt? Je moeder Stientje.

Brief van A. van Willigen aan W. Deelman, burgemeester van Den Haag

 

Den Haag, september 2002

 

Beste Wim,

 

Kijk je even naar het voorstel dat je onder dit gele plakkertje vindt? Ik denk dat je gauw je fiat moet geven, ik heb het snel in elkaar gezet omdat volgende maand die Brussel-gelden vrijkomen voor de cultuurspreiding. Daar voldoet dit plan voor een belangrijk deel aan. Tenzij je het niets vindt. Als jij het wat vindt, licht ik daarna Louise in, ik wil haar liever nu nog even met rust laten. Zelf wil ik eventueel wel in dat organisatiecomité. Als jij alvast nadenkt over de koningin zou het mooi zijn. Jij kent geloof ik iemand in het Kabinet van de Koningin. Groeten van Anneke

 

Vertrouwelijk

Aan de heer W. Deetman, burgemeester

 

VOORSTEL FEESTELIJKE HERDENKING

 

Inleiding

Naar aanleiding van ons laatste gesprek heb ik me de laatste weken, in samenwerking met mijn team, nadrukkelijk gebogen over de vraag in hoeverre in Den Haag naast al bestaande literaire manifestaties nog een andere grootscheepse activiteit mogelijk is die voor meerdere bevolkingsgroepen interessant zou kunnen zijn. Het zou om een manifestatie of een activiteit moeten gaan die niet eenmalig plaatsvindt, maar die mogelijkheden biedt voor herhaling. Natuurlijk zou zo’n activiteit of manifestatie ook moeten passen binnen het beleid van de gemeente Den Haag. Er zou dus sprake moeten zijn van meer spreiding van activiteiten, van het aanboren van nieuwe doelgroepen, liefst behorend tot het allochtone deel van onze bevolking en van een sterke landelijke uitstraling.

 

Voorstel

De gemeente Den Haag roept een werkgroep in het leven die in november 2004 een grootscheepse herdenking organiseert rondom de sterfdagen van Elizabeth Wolff-Bekker (beter bekend als Betje Wolff: 1738-1804) en Agatha Deken (beter bekend als Aagje Deken: 1741-1804), die beiden kort na elkaar in Den Haag overleden: Betje Wolff op 5 november 1804 en Aagje Deken ruim een week later. Ze werden allebei begraven op de begraafplaats Ter Navolging aan de Scheveningse Weg.

Achtergrond

Ook in november 1904 werd in Den Haag een eeuwherdenking georganiseerd ter gelegenheid van het overlijden van de dames Wolff en Deken, waarbij op de begraafplaats Ter Navolging onder anderen de toenmalige burgemeester van de stad, de heer E.C. Baron Sweerts de Landas Wyborgh het woord voerde en waar destijds een paar honderd genodigden bij aanwezig waren. In 1894 was er al een gedenkplaat onthuld aan de binnenkant van de muur van de begraafplaats, vlakbij de ingang. Een nieuwe herdenking staat dus letterlijk in een eeuwenoude traditie.

Waarom zo’n herdenking? De schrijfsters Wolff en Deken staan aan de wieg van de moderne Nederlandse literatuur. Hun Sara Burgerhart (1782) wordt algemeen beschouwd als de eerste Nederlandse roman, niet voor niets lieten de dames op het titelblad met enige trots de woorden ‘Niet Vertaalt’ afdrukken. Er past dus eerbetoon, waarbij vooral gedacht moet worden aan een manifestatie met Nederlandse prozaschrijvers in een belangrijke rol.

Maar er is meer dat voor een manifestatie pleit. Vooral Betje Wolif-Bekker was een maatschappelijk zeer actief opererende schrijfster. Ze liet zich niet onbetuigd in debatten van die tijd, pleitte bijvoorbeeld voor betere scholing van lager opgeleiden, kwam op voor de verbetering van de positie van de vrouw en nam een gematigd standpunt in bij godsdienstige kwesties. Al in 1790 vertaalde zij een van de vroegste geschriften tegen de slavernij: De zaak der negerslaaven, dat in 1789 werd geschreven door de Franse dominee B.J. Frossard. Juist deze maatschappelijke betrokkenheid biedt een kans andere groepen dan de gebruikelijke literatuurliefhebbers voor deze manifestatie te interesseren.

 

Invulling

Het zou te ver voeren nu al een invulling van deze manifestatie te geven. Gedacht zou kunnen worden aan een aantal activiteiten dat gecentreerd is rondom de twee sterfdata van beide dames, dus op 5 en op 14 november. Wellicht kan het geheel geopend worden tijdens een grote avond in de Schouwburg en worden afgesloten met een manifestatie op of vlakbij het begrafenisterrein. Hierbij zouden zoveel mogelijk Nederlandse schrijvers aanwezig moeten zijn. Daartussendoor zouden dan kleinere activiteiten kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld op scholen en in buurthuizen. Ook zou er voor scholieren een prijsvraag kunnen worden uitgeschreven over het werk en leven van deze voorloopsters.

Het valt te overwegen om, te beginnen op 5 november 2004, ieder jaar een kleinschaliger herdenking van de sterfdatum van deze schrijfsters te organiseren. Ook moet overwogen worden of het niet mogelijk is het Koninklijk Huis bij deze manifestatie te betrekken. Ondanks kritiek stonden de schrijfsters altijd zeer welwillend tegenover het Oranjehuis. Een van de voorouders van Koningin Beatrix, Stadhouder Willem v, had ooit een ontmoeting met mevrouw Wolff, waarbij hij zich in gunstige bewoordingen over haar werk uitliet. Zo vreemd was dat niet want ze schreef in 1764 een hoogdravend gedicht ter gelegenheid van de zestiende verjaardag van de Stadhouder. Wellicht is de koningin bereid de herdenkingsavond in de Schouwburg te openen, of in ieder geval daarbij aanwezig te zijn.

 

Organisatie

Er dient zo spoedig mogelijk een organisatie te worden opgericht die deze manifestatie voorbereidt. Deze organisatie moet ook sponsorgelden bijeen zien te brengen. In verband hiermee zou het goed zijn te werken met een Aanbevelingscomité, waar u zelf zitting in zou moeten nemen, samen met bijvoorbeeld Harry Mulisch of Hella S. Haasse en met prof. dr. P.J. Buijnsters, de grootste kenner van het leven en werk van de schrijfsters. Ook kan Jeltje van Nieuwenhoven worden gevraagd in dit comité zitting te nemen.

 

September 2002

Mevr. drs A. van Willigen

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

Zat. hier x

 

SMS september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

Ok 1600 xx

 

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Brief van Vincent Gorter aan Mies Halbertsma

 

Leiden, september 2002

 

Lieve Miesje,

 

Ik schrijf deze brief in je kamer, ik was vandaag in Hattem bij de familie Drumhoff en hoopte dat je al thuis zou zijn. Het is half zeven. Waar blijf je? Ik belde aan bij een buurmeisje van je, van dezelfde verdieping, met die blonde paar denstaart. Hoe heet ze? Is zij van de Carmina Buraria? Ze liet me erin en toen ik uitlegde wie ik was, liet ze me ook in je kamer. Jullie doen daar wel gemakkelijk mee, zou je niet wat voorzichtiger zijn?

Het was goed dat ik naar Hattem ging. Een raar zaakje daar. Mevrouw Drumhoff is een jaar of zeventig, een grote vrouw met witgrijze haren en pretrimpeltjes, maar die stonden nu niet op pret. Zij schreef dus die brief naar De Telegraaf. Haar moeder was er ook, die is echt stokoud, maar zat er piekfijn bij, alsof ze vanmorgen nog een schoonheidsbehandeling van mejuffrouw Miesje Halbertsma had gekregen, schoonheidsjuffrouw te Leiden, specialisme pretmassage. Ze loopt tegen de 100 en is gewoonweg opgelicht door een of andere boekenmarktdealer.

Waarom neem je je 06 niet op? Of kom je ineens thuis, daar hoop ik op, dan hoef ik deze brief niet verder te schrijven. Je maakt een mooie rotzooi in je kamer, dat is bij mij wel anders. Ik zit aan je bureau (die sneeuwpoppen vind ik leuk) te schrijven. Weet je wie riet belde? Viktor. Ik zei maar dat ik van de gaswacht was maar ik denk niet dat hij me geloofde. Zit hij nog steeds aan je kop te zeuren?

Maar nu Hattem. Die stokoude mevrouw Drumhoff zat rustig een kopje thee met ons mee te drinken, ze heeft paarsgekleurd haar, rode lippenstift, leuke schoentjes aan en is behangen met gouden kettingen. Volgens mij begreep zij eerst niet wat ik kwam doen, of ze deed net alsof. De boeken moeder, o ja, de boeken, die meneer met dat hoedje op. Uiteindelijk werd het me duidelijk dat die boeken van Betje en Aagje bij de oude mevrouw in het verzorgingstehuis in een rommelkast lagen en dat de man van de rommelmarkt ze haar doodgewoon had afgetroggeld. Oplichterij eerste klas. Die boeken zijn veel geld waard en bovendien staat er een echte opdracht van Betje in en zit er een brief van haar in. Kassa! Ja, de markt was voor een goed doel, helaas waren deze boeken daar niet geschikt voor, had hij gezegd, maar om haar een plezier te doen nam hij ze toch mee, anders bleef ze er maar mee zitten. Enzovoort. Haar dochter was er woedend over geweest, ‘mijn moeder is niet meer helemaal bij,’ fluisterde ze tegen me, maar ik had het idee dat die verrekte goed wist wat er aan de hand was, ze zat verrassend kwiek om zich heen te kijken.

Ze wist niet meer hoe die man heette, hij had zijn naam wel genoemd, hij droeg een hoedje en het had iets te maken met de rotaryclub in Hattem. Die staan wel vaker voor een goed doel met tweedehands boeken op rommelmarkten maar deze keer had de begeerte het blijkbaar van de liefdadigheid gewonnen. Handel is handel, ook bij de rotary. De echtgenoot van de oude mevrouw had de boeken ooit gekregen van ene mevrouw Soos van Amsterdam, die hier vlakbij Hattem woonde. Blijkbaar een nazaat van de patriciërsfamilie Soos van Amstel, ik ben die naam in de biografie van Buijnsters tegengekomen, de Wolffjes en de Dekentj es logeerden er verschillende keren. Hattem was destijds een broeinest van radicaal patriottisme, er zijn tegen het einde van de achttiende eeuw ware veldslagen geleverd, dat zou je nu niet meer zeggen.

Mevrouw Drumhoff, de dochter dus, liet me haar huis nog even zien, ze wilde me vooral haar boeken showen. Blijkbaar dacht ze dat ik een boekengek ben, dat liet ik maar zo. Ik heb haar niet verteld wat ik precies doe, dat leek me te ingewikkeld, wel een vaag verhaal dat ik probeer te achterhalen waar het boekenbezit van Betje en Aagje is gebleven, dat ik daar gesubsidieerd onderzoek naar doe. Ze was huisarts geweest, samen met haar man en dus trof ik stapels medische handboeken aan, anatomie, biologie, menskunde, artsenijkunde, psychiatrie. Alles zonder systeem neergekwakt in kasten met planken die vermoedelijk zestig jaar of nog langer geleden in elkaar waren gezet. Ze vertelde dat haar moeder waarschijnlijk best geweten had dat er iets bijzonders met die boeken aan de hand was, het waren de laatste eigendommen van haar man geweest, boeken waar hij veel van gehouden had. Sinds diens dood, een jaar of vijf geleden, was ze bezig geweest alles van hem weg te werken, ze was er al mee begonnen toen ze nog in het oude huis woonde, ergens anders in Hattem, maar in het verzorgingstehuis had de weggooiwoede verontrustende vormen aangenomen. Alles wat van haar man was geweest, werd weggegooid.

Haar moeder wilde absoluut niets meer van haar echtgenoot in huis hebben, het was gewoonweg ziekelijk. De kleding ging het eerst, maar daarna de hele rest: fotoalbums, brieven, schetsboekjes—haar man was een amateurtekenaar—reisboekjes, brieven van en aan anderen, zijn boeken, de hele rataplan. Ze gooide alles gewoon weg, vroeg niet eens aan haar dochter of zij niet iets wilde. Hup, in de vuilniszak ermee.

Zij was haar enige kind en had het wel proberen tegen te houden, zei dat het voor de kleinkinderen en de achterkleinkinderen niet leuk was, ze had zelf drie kinderen en die hadden in totaal zes kinderen. Het hielp allemaal niks. Ze wilde zonder houvast aan hem denken, zei ze altijd, daar ging het om, die oude troep gaf alleen maar rotzooi en je gedachten werden erdoor vertroebeld. Herinneren zonder dingen. Papierloze herinneringen wilde ze. En dus had ze ook die boeken van Bet]e Wolff en Aagje Deken uiteindelijk weten weg te doen. Ik beloofde haar dat ik mijn best zou doen die boeken terug te krijgen en ik vroeg haar niets erover aan anderen te vertellen omdat ik anders misschien geen kans zou maken die boeken terug te krijgen. Je kon het beste zo voorzichtig mogelijk opereren, zei ik. Want je weet maar nooit met oude boeken, dat is een wereld die van haat en nijd aan elkaar hangt.

Ik nam afscheid en in een patatzaak vlakbij de kerk (De Bistro) belde ik naar de gemeente en informeerde ik naar die rommelmarkt, met de smoes dat ik in Harderwijk ook zo’n rommelmarkt wilde organiseren. En toen kreeg ik dus het adres van de heer Rijkman, parttime veehandelaar en gemeenteambtenaar, dat was de man van de rotary die het georganiseerd had. Oude Kerkweg 112 in Hattem. Die ga ik binnenkort eens een bezoek brengen. Wat een lul zeg!

Nog een kwartiertje en dan moet ik weer weg en je bent er nog steeds niet. Morgenvroeg moet ik in Amsterdam zijn, ik kan niet op je blijven wachten. Ben je met Viktor op stap? Of met de meiden van de salon? Ik heb even op je bed gelegen om te kijken hoe het voelt. Weet je wat zo mooi was in Domburg? Dat je zei: je mag me wel vingeren hoor! Je Mag Me Wel Vingeren Hoor! Echt Miesmans-taal. Wie is die Polly? Dat stond op een afgesloten kastje. Ik kreeg het niet open. Een vriendinnetje? En ik maar doorschrijven en je bent er nog niet. Waar is die schoonheidssalon van je? Zeg niet tegen je vader dat ik die advertentie in De Telegraaf heb gezet, het is beter dat hij het niet weet, hij gelooft niet erg in dat soort populaire methodes om aan gegevens te komen. Tot zaterdag!!!

 

Je Vinnowitsj

(wanneer ga je naar Nijmegen?)

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

S. Gorter-Jorisseri

Onderwerp:

berichten

 

Hallo ma, ik kreeg je bericht. Je machine doet het echt. Ik bel je nog wel. Vincent

E-mail september 2002

 

Van:

M. van Veen-Gorter

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

brief

 

Beste Vincent,

 

Dank je wel voor je leuke brief. Die oude brieven van je heb ik niet meer. Ja, het is inderdaad langgeleden dat we elkaar zagen, leuk te horen dat het zo goed met je gaat. En dan je onderzoek over Aagje Deken en Betje Wolff! Daar ben ik erg blij mee. Dat bracht me weer even terug in de tijd, dat snap je wel. Hoe lang is het geleden dat je vader en ik naar Trévoux gingen? Ik weet het niet precies meer maar misschien wel vijftig jaar. Veel weet ik er niet meer van. Ik weet nog dat je vader ook een paar dagen in Bourg is geweest.

Ik had er een mooie tijd, het was mooi weer en ik maakte er lange wandelingen. En ik tekende er veel. Dat doe ik de laatste jaren niet meer. Het is erg jammer dat die roman er niet gekomen is. Ik wist niet dat jij met je vader en moeder als kind nog in Trévoux bent geweest, het is gewoon jammer dat je vader en ik elkaar na die reis niet vaak meer zagen. We verloren contact, in Trévoux liep het niet zoals we dat wilden, heeft je moeder dat nooit verteld? Misschien was je toen nog te jong en weet zij er niet veel van, ze ontmoette hem veel later. Toen je vader doodging ben ik wel op de begrafenis geweest en daar heb ik met je moeder afgesproken dat je bij me mocht komen logeren. Ik vond het erg leuk dat jij bij Susanne en mij kwam.

Ik was erg blij dat je moeder heel gewoon reageerde toen ik haar opbelde. Ik weet nog wel dat we in Trévoux contact hadden met een familie, Jopinat heetten ze, daar logeerden je vader en ik, aardige mensen, ze wisten geloof ik niet veel over de geschiedenis van Trévoux. Je vader sloofde zich erg uit, herinner ik me, om de ‘Comédie’ van Trévoux terug te vinden. Betje Wolff had namelijk in een brief geschreven dat ze daar wel gingen dansen en hoe leuk het er was. Maar hij vorid hem niet, niemand wist iets van een ‘Comédie’ en in de archieven stond er ook niets over. Wel was er in de achttiende eeuw een soort volkse feestzaal geweest, dat wist een oude wijnhandelaar in het stadje te vertellen, zijn naam weet ik niet meer, misschien was dat wel de heer Rendu waarover je schreef. Het leek hem sterk dat die twee vrouwen daar ooit kwamen, dat was meer iets voor de lagere klasse. En zij hoorden tot de hogere klasse, ‘les upper ten’, zei hij altijd. Ik weet ook nog hoe die meer volkse feestruimte heette: Faux Hal. Misschien is het een soort verbastering van het Engelse Folks Hall, maar zo heette het.

Heb je hier iets aan?

Hij was steeds op zoek naar de huizen waar Betje en Aagje woonden, met ene mevrouw Ravanel, daarover zul je nog wel lezen. Van die plaquette herinner ik me nog wel iets, Jan hield een keer voor de gemeenteraad of hoe dat daar toen heette een toespraakje over de dames. Schreef hij daar niets over? Hij zocht echt naar sporen van die twee, naar resten, tekenen van leven, hij had het steeds over het heden waaruit de geur van het verleden opsteeg, of iets dergelijks. Hij wilde de geschiedenis opnieuw beleven en die twee vrouwen van een nieuw leven voorzien. Daar deed hij het om. Bovendien was hij druk bezig met ene Albitte, dat moest een held in zijn roman worden.

Het had allemaal te maken met die oude familietraditie waar jij het in je brief over hebt. Die familiereünies vonden vanaf 1805 plaats, tot diep in de negentiende eeuw, daarna kwam de klad erin, in de jaren ‘30 was er nog eentje, in 1931 als ik het goed heb, daar waren mijn ouders nog bij, ik weet er niets van, al was ik wel al geboren.

Ik heb van die familiebijeenkomsten niet veel papieren over, een paar naamlijsten en een heel oude brief van een oom, de heer Modderman, aan zijn broer, die moet je ook eens lezen. Daarin staat iets over ‘nazaten’ maar niet van wie. Nee, ik heb hier thuis geen resten of overblijfselen van Betje of Aagje. Susan werkt bij de afdeling Voorlichting van de Gemeente Den Haag, ze is nu 46 en via haar kon ik een goedkope computer kopen. Zij wist nog van je logeerpartijen en van onze bezoeken aan de begraafplaats. Ik hoop gauw iets van je te horen.

 

Met hartelijke groet, ook van Susan, van tante Martha

 

(p.s. Je mag mijn e–mailadres wel aan je moeder doorgeven. Van de heer Marillon herinner ik me niets.)

Brief van Vincent Gorter aan Mies Halbertsma

 

Amsterdam, september 2002 Liefste Mies,

Hier nog een paar nagekomen reacties op de advertentie, dat vieze gedichtje is afkomstig van de schrijver van die eerdere vieze brieven. Hij of zij houdt wel vol, dit is al zijn of haar derde reactie, wat een lol zeg. Of zou er meer achter zitten? Weet jij trouwens wat het verschil is tussen ‘beffen’ en ‘minetten’? Binnenkort zet ik een nieuwe advertentie om eens te informeren naar de schrijver of schrijfster van deze viespeukerij, je weet maar nooit. Mooi is die smokkelman, daar ga ik ook achteraan. Hij weet geloof ik niet dat Betje en Aagje schrijfsters waren.

 

xxxx Je Vin

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Enschede, september 2002 L.S.,

Ons bureau achterhaalt alle geheimen uit het verleden. Ook uw afkomst is voor ons geen geheim. Wilt u weten wie uw voorouders waren? Kijk dan op www.voorouders.com. Binnen veertien dagen kunnen de eerste resulaten bekend zijn.

 

Namens bureau van der Boor (sinds 1976)

P. van der Boor

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Amsterdam, september 2002

 

Geachte Heer,

 

Naar aanleiding van uw advertentie in De Telegraaf vraag ik mij af of u Wolff en Deken bedoelt, de bekende Nederlandse schrijfsters? Het is ongebruikelijk om uw naamsvolgorde aan te houden. Betje Wolff (1738-1804) was al veel eerder als schrijfster bekend dan Aagje Deken (1741-1804), ze zorgde in Nederland in haar tijd af en toe voor veel opschudding, bijvoorbeeld met het amusante werkje De Menuet en de Domineespruik dat ook nu nog zeer leesbaar is. Pas later gingen deze twee vrouwen samenwerken. Ze schreven toen de bekende roman Sara Burgerhart (1782), die ook in het Frans en het Duits werd vertaald en kan gelden als de eerste originele Nederlandse roman. Hun biografie is geschreven door prof. dr. PJ. Buijnsters bij wie ik nog college heb gelopen. Wist u dat ze kort na elkaar in november 1804 stierven? Als u meer informatie wilt dient u contact met me opnemen.

 

Met de meeste hoogachting,

drs. S. van der Mieden

Brief aan Antwoordnummer 2567

Amsterdam, september 2002

 

Aagje en Betje die lagen eens te Beffen

Dat ging dus van dat heel erg Kleffe

De Sappen sprongen in het Rond

En Dropen langs hun Blote Kont

Daarna gingen ze snel Minetten

tussen de Benen van Marie-Antoinette

Brief aan Antwoordnummer 2367

 

Oosterbeek, september 2002

 

Geachte Mevrouw⁄Heer,

 

Via de secretaresse van het Instituut voor Historisch Landbouwonderzoek aan de Universiteit van Wageningen kreeg ik, zij het wat laat, uw advertentie in De Telegraaf onder ogen. Ik ben bezig met een promotieonderzoek naar smokkel en sluikhandel in de late achttiende eeuw van de Bataafse Republiek. Het gaat mij er in dit onderzoek om te bepalen in hoeverre en in welke mate smokkel en sluikhandel in bepaalde luxegoederen in de noordelijke provincies een georganiseerd karakter hadden of dat die alleen voorkwamen wanneer de gelegenheid zich voordeed en dus min of meer toevallig totstandkwamen.

In dit verband kwam ik bij mijn onderzoek in het Rijksarchief van de Provincie Leeuwarden tweemaal de namen Deken en Wolff tegen. De eerste keer in een belastingkohier over de wederrechtelijke veiling van aardappelen te Sneek in 1798, de tweede keer voor een dergelijk vergrijp in begin 1799. Blijkbaar verbleven deze twee heren af en toe voor langere tijd in de Provincie Friesland, waar zij dan hun zaakjes deden en vervolgens weer naar Holland afreisden. Vermoedelijk waren zij ook actief betrokken bij de illegale verscheping van aardappelen van de Nederlanden naar Engeland, destijds een zeer lucratieve handel. De handel in aardappelen was legaal, maar in sommige perioden van schaarste bestonden er wel degelijk restricties op handel in goederen als aardappelen, boter en andere luxe producten. Opvallend is dat deze handel in handen was van meer gegoede oppositionele kringen in de provincie Friesland, mensen die zich Patriotten noemden.

Beschikt u over meer gegevens over deze heren en over de kringen waarin zij verkeerden? Ik zou het zeer op prijs stellen als ik nadere informatie van u zou kunnen krijgen. Het spreekt vanzelf dat ik u in dat geval ook nader kan en wil inlichten over mijn eigen onderzoek. Op het ogenblik verblijf ik doordeweeks in Leeuwarden, ik woon daar tijdelijk in een pension aan de Emmakade, zie onderstaand adres en telefoonnummer.

 

Met Hoogachting,

drs. J. van Goens

E-mail september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

kamer

 

Lieve Vino, waarom heb je niet even gewacht? Hoe laat ging je weg? Lullig van je. Ik was om kwart over acht terug. Eten met Doppie (collega) en Mireille (vriendin van Doppie). Heb je alles bekeken in mijn kamer? Je bent ook een lul, als ik hem weer zie, trek ik hem eraf. Vuile speurder. Ik zag laatst bij vader in de kast een portretje van Betje Bekker, dat is toch jouw Betje? Sletje Betje. Of word je kwaad. Wat een popjekopje. Boekje parmantig in haar hand, glimlachje. De schoonheidssalon verwacht u zeer binnenkort. Zeg, ik lijk toch niet op haar? Ze was springerig vertelde je, ze maakte me verlegen. Maar je mag niet in mijn kamer rondneuzen. Polly is mijn penvriendin. Tot gauw!!! Miesie

Dagboek Jan Gorter

Trévoux, mei 1955

 

Bijna te onwaarschijnlijk om waar te zijn. Hendrika Ghijsen vertelt in Dapper Vrouwenleven dat ze per koets reisden, via Brussel, Maubeuge, Laon, Rheims, Chalons s. Marne, Langres, Dyon, Chalons sur Saöne. Hadden ze die koets gehuurd? Zit daar een scène in voor de roman: onderhandelingen met de koetsverhuurders, Betje stampvoeten? In Beverwijk waar ze vertrokken? Volgens Ghijsen reisde juffrouw Ravanel met ze mee, dus waren ze met z’n drieën, dan hadden ze toch een aardige koets nodig want ze zullen ook wel wat kleren hebben meegenomen. Nergens enige praktische informatie te vinden, ook niet in de brief van Betje aan het thuisfront.

Ik schrijf dit niet meer in Hotel France, wij zijn al een paar dagen verhuisd naar een familiepension. Jopinat. Ik heb een kamer tweehoog achter, kijk uit op een binnenplaats waar een herdershond slaapt of blaft. Wasgoed wappert. Meneer Jopinat is ruim dertig jaar, draagt donkere pakken, gladde haren. Stem als een bronstige klok achter een verborgen handje, hij lijkt als hij praat zijn mond te willen verbergen. Oorlogsgewonde? Nu al is het heet, hoe moet het dan hier in augustus zijn? Martha is vanochtend vroeg vertrokken, tekenen aan de Saóne, denk ik, doet ze iedere dag. Op haar kamer was ze niet. Vandaag heb ik in het Hotel de Ville naar de dames geïnformeerd, men had nog nooit van ze gehoord. Een donkerbruin gebouw met hoge vensters, het hele stadje is vergrauwd, zelfs in het zonlicht hangt hier een donkere lucht in de straten. Schaduwen van het verleden. Wanneer ik op straat loop probeer ik de geuren van Betje en Aagje op te snuiven. Archieven waren er niet meer, volgens een klerk, allemaal naar Bourg gebracht.

‘Est-ce que vous connaissez les dames Betje Wolff et Aagje Deken?’

‘Comment?’

Ik probeerde het niet nog een keer. Vertrokken ze uit Beverwijk? Of reisden ze eerst met een koets naar Amsterdam? Als ik me in dit soort problemen ga verdiepen krijg ik nooit een goed verhaal van de grond, laat staan een roman. Hadden ze een eigen koetsier? Ja, natuurlijk, ze hadden iemand gehuurd die ze konden vertrouwen, koetsiers in de achttiende eeuw behoorden tot onguur en onbetrouwbaar volk, daar moest je mee uitkijken. In kluchten uit de zeventiende en achttiende eeuw zijn molenaars en koetsiers altijd de schurken, heeft Huizinga daar niet een artikel over geschreven? Nazoeken. Steeds weer een andere kerel op de bok dat was niks, ‘s-ochtends vaak al dronken, ook uitgebreid loeren naar juffrouw Ravanel, moet je dat wijfje zien. En niet getrouwd. Waar gaan de dames heen? Naar Trévoux? En waar mag dat dan wel niet liggen? Vlakbij Sint-Juttemis, neem ik aan.

En hoe ging het dan verder op zo’n grote reis? Hoeveel kilometer kon je per dag afleggen in een koets? Het lag er maar aan hoeveel paarden ervoor stonden, vier of zes, dat scheelde een heel stuk. Laten we eens aannemen dat zij vier paarden ervoor hadden, een hele dag draven dat lukte niet. Dus moest je af en toe van paarden wisselen en dat kon alleen bij vaste adressen langs de grote postwegen naar het zuiden. Had je eigen paarden, dan moest je die af en toe laten rusten, dus dan duurde de reis veel langer. Misschien kon je in een koets 40 kilometer per dag afleggen. Als je van Amsterdam naar Brussel reisde was je al minstens acht dagen kwijt, (in de kantlijn: ALBITTEÜ) En dan reken ik de blokkades langs de weg nog niet eens mee: de tijd die het kostte de een of andere achterlijke controleur van paspoorten en papieren duidelijk te maken dat je echt de goede papieren had. Hoeveel kilometer is het van Brussel naar Lyon? Laten we zeggen 900. Dus waren ze van Brussel nog eens zo’n 50 dagen onderweg. Minstens, want je wilde ook wel eens niet in een koets zitten.

Hendrika Ghijsen schrijft dat het een ‘wonderreis moet zijn geweest, door de heerlijkheid van het bergland in de lente en de pracht der oude steden’. Wat een misverstand! Bergland, daar kwamen ze niet doorheen of het moesten de Ardennen zijn geweest waar het destijds wemelde van de struikrovers (mooie scène voor in roman). En de pracht van de oude steden, dat zal ook bitter zijn tegengevallen. Dood ging je in de steden van de stank, neusjes maar weer dicht dames, de rotzooi lag hoog in de straten opgetast, zeker in die tijd, omdat de onrust onder de bevolking groot was, een beetje behoorlijke plaats om je behoefte te doen was alleen te vinden als je kennissen in de stad had, of het niet erg vond in een bedompte herberg boven een ton of een uitgegraven geul te gaan staan. En op het platteland waren de boeren verschrikkelijk, ze lieten hun kinderen bedelen tot ze erbij neervielen en als het uitkwam knevelden ze de reizigers. Aan te nemen valt dat ze zich verschillende keren een doorgang moesten kopen.

Hoe oud waren de dames in de zomer van 1787? Betje was 49 en Aagje 46, juffrouw Ravanel zal wel een stuk jonger zijn geweest. Als ze geluk hadden werden ze onderweg op de pleisterplaatsen niet al te vaak lastiggevallen door ruwe heren, die vooral op juffrouw Ravanel een oogje lieten vallen. ‘Bent u alleen op reis joffer? Zyn dat uwe Tantes?’ En dan te bedenken dat Betje in die tijd al vaak ziek was, dan lag ze in een hoekje van de koets te krimpen van de maag-of buikpijn terwijl juffrouw Ravanel zeeziek was van het gewiegel van de koets en Aagje wat zat te breien. ‘Zyn we er al, zyn we er al?’ Nee, ze waren er nog lang niet. Wat hadden ze precies bij zich? Vrijwel niks. In Nederland hadden ze bijna al hun boeken en bezittingen verkocht. In zo’n koets ging niks. Een paar koffers. Genoeg kleren voor een maand reizen? Het is onwaarschijnlijk, dus moest er onderweg op de pleisterplaatsen gewassen worden. In Langres heb ik zo’n pleisterplaats gezien, een herberg met een stel reusachtige koetshallen en paardenstallen, nu leeg en vervallen, nog een paar verkalkte letters op de muren. Moest je daar dan je kleren wassen? Dus dan maar tien dagen achter elkaar in dezelfde kleding blijven rondlopen, niets aan te doen en als de pleisterplaatsen met veilig waren, wat ook voorkwam, dan maar onderweg in de koets blijven slapen, als het meezat op het erf van een boerderij, waar een dronken boer af en toe op de deurtjes stond te bonken en de koetsier het met de dienstmeisjes op een zuipen begon te zetten. Vive les Hollandaises! Vive le Roi! Vive la Reine Putain!

En als je ongesteld werd, op reis wist je nooit wanneer dat gebeurde, dan maar een paar stukken van je onderrok afscheuren en die gebruiken. Huilbuien omdat de goorheid op de gezichten was af te lezen, ‘wat zyn we begonnen, wat zyn we begonnen’, schijten langs de kant van de weg, dat deed iedereen. De koetsier rookte er een pijpje bij. Nou juffrouwen, dat is merakels mooi. Het moet een hele tijd geduurd hebben voordat ze die ‘woriderreis’ hadden verdrongen. Maar waarom gingen ze naar Frankrijk, daar moet ik in het boek wel een verklaring voor vinden. Scènes over juffrouw Ravanel. De rest van hun vrienden ging een paar maanden later, toen Brunswijk de Nederlanden binnentrok, die gingen naar St. Omer, een stuk noordelijker, waar ze zich allemaal doodverveelden, vechtpartijen aan de orde van de dag waren, huwelijken stukliepen, de bordelen uitpuilden, geslachtsziekten de overhand kregen en de wanhoop door de straten gierde.

Juffrouw Betje en juffrouw Aagje moesten zo nodig voor de muziek uit lopen, zij gingen al eind maart of begin april 1787 naar Trévoux, er was nog niets aan de hand in Nederland. Waarom gingen ze toen al? Waren ze erop uitgestuurd door de een of andere geheime opdrachtgever? Boeksmokkelaars? Illegale drankhandel? Oranjespionnen? Dwaze vrouwen. Morgen verder op onderzoek uit. Ik bereik helemaal niks, loop als een dwaas rond in het stadje, verdoe mijn tijd.

Het is half vier, Martha is nog niet terug. Hitte, de hond ligt eindelijk te slapen. In de kamer klinkt brommend gezoem. Vandaag reed er een tank langs de Saöne, donderend geweld, Amerikaans denk ik, een jeep erachteraan.

Brief van Vincent Gorter aan de keer P.L.M. Ghijsen

 

Amsterdam, september 2002

 

Zeer Geachte Heer,

 

Sinds enige tijd doe ik promotieonderzoek naar de externe en interne netwerken waar de achttiende-eeuwse schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken deel van uitmaakten. Het gaat me daarbij vooral om de netwerken waarbinnen ze in Trévoux en Lyon circuleerden (in ons vakjargon dat grotendeels ontleend is aan Amerikaans historisch-sociologisch onderzoek spreken we over ‘investments in involvement’).

Uw oudtante mevrouw H.C.M. Ghijsen schreef destijds over deze schrijfsters zowel haar proefschrift als een uitstekend gedocumenteerde biografie. Binnen het vakgebied van de neerlandistiek kreeg het werk van uw tante niet de waardering die het verdient. Buijnsters noemt het enigszins meewarig in zijn biografie uit 1982, hij spreekt in negatieve zin over haar werk. In het voorbericht noemt hij twee bezwaren: een eerste betreft het tekort aan bronnen waarover zij beschikte. Hij schrijft, in mijn ogen onnodig hard: ‘Inderdaad was de schrijfster geen bronnenonderzoekster.’ Voor zijn tweede bezwaar haalt Buijnsters de oude neerlandicus J.C. Brandt Corstius van stal, die meldt dat zij—uw oudtante dus—aan ‘meewarigheid [lijdt], zodat twee militante vertegenwoordigsters van de Nederlandse Verlichting onbedoeld tot huiskamerformaat worden gereduceerd’. Bovendien suggereert hij dat uw tante de neiging had alle scherpe kantjes uit het leven van de twee vrouwen weg te werken, wat betekende dat er in zijn visie ‘lang een sluier heeft gelegen over Betje Wolfis erotische geaardheid’. Ook meent hij dat uw tante onvoldoende oog had ‘voor het patriottisch radicalisme van Wolff en Deken’. Misschien heeft hij op dit laatste punt gelijk, maar ik meen dat de biografie van prof. Buijnsters op deze punten zelf nogal tekortschiet, een aantal aspecten van de politieke gezindheid van de beide schrijfsters heeft hij over het hoofd gezien en hij blijkt niet op de hoogte te zijn van hun vaak meer dan dubieuze maatschappelijke activiteiten. Daarover zal het overigens in mijn proefschrift niet uitvoerig gaan en daarover wil ik u in deze brief niet lastigvallen.

Het gaat me om het volgende. Graag zou ik inzage krijgen in het archief van uw tante, ik bedoel het archiefdeel dat hoort bij haar onderzoek naar het leven van Elizabeth Wolff-Bekker en Agatha Deken. Om precies te zijn: haar materiaal dat betrekking heeft op het verblijf van de beide schrijfsters in Trévoux, een plaatsje vlakbij Lyon. Wellicht wilde zij een aantal zaken in haar biografie niet opnemen omdat zij ze niet belangrijk genoeg achtte voor haar onderzoek, maar die voor mijn onderzoek bijzonder belangrijk zouden kunnen zijn. In het overzichtsartikel over uw oudtante van mevrouw E.J. van den Broecke-De Man in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, jaar 1981—‘82, staat niet vermeld wat er met haar archief is gebeurd. Kunt u mij hier nadere informatie over geven? Is u iets bekend over de heer Marillon in Trévoux? Uw tante noemt zijn naam op p. 528 van haar biografie, hij was haar zegsman in Trévoux. Zelf is zij daar, als ik het goed begrepen heb, niet geweest.

Ik zou uw medewerking in deze zeer op prijs stellen. U bent een van de meest directe nazaten van mevrouw Hendrika Ghijsen, vandaar dat ik me tot u wend.

Informatie over mijn proefschrift en mijzelf kunt u inwinnen bij prof. dr. H. Halbertsma van de Universiteit van Amsterdam, het juiste adres en telefoonnummer vindt u onderaan deze brief.

 

Met vriendelijke groet

Vincent Gorter

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Onderwerp:

rust

 

Lieve Mies, even rust, ja, jammer dat je er niet was. Doppie en Mireille, is dat niet een goeie naam voor een zangduo? Ik heb net op mijn kamer gegeten, uiensoep, eet ik drie keer per week. Wat voor jongen was die Viktor eigenlijk? Je zegt er nooit zoveel over. Het schiet niet erg op met mijn onderzoek, ik laat me veel te veel leiden door randverschijnselen. Ik lees me rot in alle geschriften die de dames ooit schreven, nou dat was nogal wat. Alle namen erin schrijf ik op en die ga ik dan later checken in alle biografische woordenboeken en naamlijsten die er zijn. Inkaderen heet dat. Klotewerk, maar soms leuk.

Ze schreven echt over van alles en nog wat, maar dat deden schrijvers destijds allemaal. Brieven, Huwelijkszangen, oproepen om Nuttige Verenigingen op te richten, over Het Geloof, Economische Liedjes, Brievenromaris, Over Oude Zeelieden, Mooie Landschappen, Afscheidsbrieven. Eigenlijk over alles wat mensen bezighield. Ze maakten ook honderden vertalingen, daar verdienden ze het meeste geld mee. Ik ben alleen op zoek naar namen, de rest kan me niet schelen.

Weet je dat mijn vader in de jaren vijftig een roman over ze wilde schrijven, maar toen kwam er een roman van ene Jan Mens uit, Elizabeth, en gaf hij het op, hij kon het niet, dacht hij, het werd niks, al zijn probeersels begeleidde hij met zulk soort kreten. Die romanfragmenten bestaan nog, hij bewaarde ze, soms alleen een lijstje of een probeerseltje. Ook zijn dagboek uit Trévoux bestaat nog. En allerlei rare lijstjes, opsommingen, notulen, ik laat je ze wel zien als je hier bent. Ook namen van geëxecuteerden in Lyon, dat waren er nogal wat, meer dan drieduizend mensen zijn na de val van Lyon daar vermoord, doodgeschoten of onder de guillotine gebracht. Wat moet ik ermee? En Betje en Aagje zaten daar dus vlakbij!! Trévoux ligt op 20 kilometer van Lyon! Die hebben alles letterlijk gehoord, misschien zelfs meegemaakt. Er zitten tussen die romanfragmenten ook echt voltooide stukken, bijvoorbeeld van een vergadering van een soort Revolutionair Comité in Trévoux, waar een revolutionair kopstuk op bezoek komt, ene Albitte. Volgens mij wilde vader vooral over hem schrijven, er zit ook een levensbeschrijving van hem bij. Als ik deze papieren van vader niet had gehad, was ik nooit aan dit proefschrift begonnen, dat staat als een paal boven water.

Het lijkt of ik zijn werk over doe. Jouw vader vindt dat ik niet zo de nadruk moet leggen op wat mijn vader in 1955 aan onderzoek deed, maar ik ben het niet met hem eens. Mijn vader was een bijzondere figuur, heel muzikaal, hij studeerde eerst geschiedenis, maar dat maakte hij niet af. Daarna volgde hi] muziekopleidingen en werd hij muziekleraar in Amersfoort. Hij was enorm populair. Mijn moeder was een leerlinge van hem, daar trouwde hij mee in 1964, hij was achtendertig en zij negentien, dat was toen een geweldige rel. Als ma dronken is vertelt ze er altijd over en gaat ze huilen, vaste prik. Zo goed heb ik hem dus niet gekend, dat vertelde ik in Domburg ook al, hij ging in 1980 dood, toen ik zes was. Het jaar daarvoor waren we nog in Trévoux geweest.

Ik vertelde je nog niet dat ik erbij was toen hij overleed. Of wel? Op een zondagochtend. Ik zat in de kamer op de grond met knikkers te spelen, ik weet ook nog wat ik met ze deed, ik organiseerde wedstrijden tussen knikkers en gaf ze allemaal namen van Tour de France-wielrenner s: Jan Janssen, Zoetemelk, Ocana enzovoorts. Mijn vader las de krant, hij was toen 54, als ik het goed uitreken. Hij had een ochtendjas aan, een vieze roodzwarte jas waarop ik later broodkruimels zag zitten. Er klonk een beetje geritsel en gesnuif, ik dacht dat hij de krant omsloeg, daarna weer een soort gesnuif en gehik, iets als ‘ghghghgh’ of ‘khgkhgkhg’, alsof hij moeilijk slikte. Ik keek niet op, dat weet ik zeker. Mijn moeder was boven, de ontbijttafel was nog met afgeruimd. Rare details. Ik zat op de grond en ineens kwam de krant langzaam mijn richting op schuiven, die was blijkbaar uit zijn handen gevallen en gleed nu tegen de grond aan. Opwaaiende pluisjes, zelfs dat weet ik nog, dat er pluisjes van het parket opstegen. Toen ik omhoogkeek was hij dood, dat zag ik gelijk, dat weet je, zijn hoofd hing scheef tegen de bank, zijn benen stonden uit elkaar en voor hem op de grond lag de krant. Van levend naar dood, dat duurde vier seconden, maar misschien had ik me vergist en was hij al minuten bezig geweest naar adem te happen en had hij mij niet willen storen omdat ik zo leuk zat te spelen. Betje schreef direct aan Aagje toen haar man overleed: ‘Ach Deken! Deken ach!’ Ze maakte er poëzie van, zoals ze van alles poëzie maakte, daar hield ze van en later liet ze dat gedicht in verzamelde gedichten afdrukken, ze schaamde zich nergens voor maar wie weet was het destijds juist schaamteloos om je voor het sterven van geliefdes te schamen.

Ik heb me altijd geschaamd dat ik erbij was, ik had er niet bij mogen zijn, ik schaam me er nu nog voor. Tranen. Wat daarna gebeurde weet ik niet meer. Wat ma zei toen ze beneden kwam, wat ze deed, ik weet het niet. Alles verdrongen hoor. Ach Miesje! Miesje ach! Ik ben bang voor de dood, jij ook? Dood gaan we allemaal, dat riep Oom Frans altijd. Ja, jij wel dacht ik dan, maar ik niet. Sterfscènes, daar was Betje goed in, in haar brievenboek Willem Leevend barst het ervan en ze heeft ook heel wat dooie hondjes en vogeltjes voor de eeuwigheid herdacht. Misschien kan ik daarom op bevel huilen, omdat ik altijd aan haar hondje Pretty denk dat op een dag door voorbij galopperende paarden werd vermorzeld. En haar paardje Mignon dat doodging en waar ze zoveel van hield.

‘Wat is er,’ riep ma toen ik haar riep. De rest weet ik niet meer.

Vind je echt dat je op Betje lijkt? Elizabeth Bekker? Ze was kleiner dan jij, had een beweeglijk mondje, dat heb je wel, maar op dat plaatje lijkt ze een beetje op een Chinees, kijk er nog maar eens naar. Ik heb het gedicht opgezocht dat ze aan Aagje schreef toen haar man, dominee Wolff, stierf; hier een fragment:

Ach Deken! Deken ach! Mijn waarde Wolff! Mijn man,

In ‘t holst des nachts…’k zit voor zyn’ Ledekant te leezen;

Hy spreekt met my, hij sterft, valt in myn arm! ik kan

Niet schrijven. Hemel! moest ik juist alleenig weezen!

Geen’ ziekte, zelfs geen koorts! zo zegt hij nog: ‘k ben wel;

Slegts wat vermoeid; dit komt van gisteren preeken.

Mijn Lief, ‘k word wat benaauwd; hy richt zich op; ‘k ontstel;

‘k Vlieg op. Hy zwygt; hij geeft een snik, zyne oogen breeken;

Zyn hoofd zygt op myn hart…hij ziet me stervend aan.

‘Mijn lieve waerde Wolff!…afgryselyke ogenblikken!

‘Ach kent ge my niet meer? ik ben het’, ‘t Was gedaan.

Denk, denk eens myn’ Vriendin, hoe dit my heeft doen schrikken!

‘k Ben bykans Levenloos! (Gy kent myn teder hart!)

Ach, niemand spreekt my toe! geen maagschap, geene vrinden.

Toen ik het de eerste keer las, vond ik het mooi. Rechtstreeks. Je moet het maar eens hardop voorlezen.

Ik heb nu geen zin namen te noteren, computervellen uit te draaien, stom werk, namen namen namen, maar als je dat lang genoeg gedaan hebt en je gaat vergelijken met andere namen wordt het, toch weer ineens mooi, soms zet ik ze gewoon onder elkaar op een blaadje. Morgen alles op het Instituut in de computer. Afdeling Historische Modellen. Laat u Kwellen door Historische Modellen.

Nu iets heel anders, ik heb de auto geleend van mijn buurjongen en ga straks die meneer Rijkman in Hattem eens een bezoekje brengen. Zo’n lul die oude dames belazert. Ik zal hem krijgen. Tot gauw tot gauw. Heb je al een afspraak in Nijmegen gemaakt? Doe je mij een lol mee. Welterusten liefste Mies.

 

Je Vincent

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

Onderwerp:

Hattem

 

Liefste Mies, even een berichtje. Het is half twee, ik ben net thuis, misschien lees je dit vanochtend nog voor je gaat werken. Oorlog in Hattem, The Empire Strikes Back Part V. Ik ben om een uur of half negen bij die meneer Rijkman gaan kijken. Hij woont een beetje buiten, in zo’n klein nepboerderijtje met geschilderde luiken met achter het huis een stel stallen waarin geen dier meer te bekennen is. Hij was thuis, ik zag hem naar de televisie kijken, ik belde hem met de 06 en zei dat ik die oude mevrouw was uit dat verzorgingstehuis, weet je wel, ik had een heel oud kraakstemmetje opgezet, dat ze nog meer boeken gevonden hadden, riu op zolder bij haar dochter, dat er jammer genoeg ook erg oude boeken bij waren waar hij misschien niets aan had, maar of hij misschien nu eventjes wilde komen kijken, dan waren zij ervanaf, nee, ze was nu bij haar dochter en of hij nu wilde komen. Nou, dat leek hem een goed idee. En dus zag ik hem even later in zijn Volvo vertrekken, op weg naar die oude dames, alle lichten in het huis gingen uit, dus was er blijkbaar verder niemand anders.

Veel tijd had ik niet, anders zou het te donker zijn. Gewoon achterom gelopen, via een vuilnisbak op een uitbouw geklommen en daarna door een raampje naar binnen. In de huiskamer niets van oude boeken te zien, daar had hij ze niet, boven een slaapkamer en een werkkamer. Daar waren wel boeken, maar die hadden weinig met onze dames te maken: paarden-boeken, varkensboeken, Mooie Huizen en Landschappen in Italië, echt niks. Ik kieperde die boeken allemaal uit de IKEA-kasten en spoot er met een spuitbus flink verf overheen, helemaal geel. Die bus had ik voor de zekerheid meegenomen. Op zolder een logeerkamer, ook een beetje ondergespoten. Daarna weer naar buiten en de garage in. In de garage alle kasten en kastjes omvergekieperd, gereedschapskisten door de hele tent gesmeten, er stonden een paar blikken met oude olie erin, lekker leeggegooid. Nergens dus die oude boeken te vinden, hij had ze allang ergens anders heen gebracht. Ik werd kwader en kwader, wat dacht die Rijkman wel, oude dames belazeren? In de garage stond een blik niet witte verf en kwasten. Heb ik mee naar buiten genomen en ik heb toen aan de achterkant die oude stallen lekker onder staan kledderen met de volgende kreet: WEG MET DE DIERENMISHANDELING, PRETTY. Mooie tekst, vind je niet, wie Pretty was, daar komen ze nooit achter. Slapen. Ik bel je nog hoor!!!!

 

Liefs liefs liefs. Vin

(Morgen staat er weer een advertentie in De Telegraaf)

In: De Telegraaf

September 2002

Advertentierubriek ‘Oproepen en opsporingen

 

Geheimen en herinneringen van Deken en Wolff? Graag adres van Marie-Antoinette. Schrijf naar antwoordnummer 2618, 1064 SP Amsterdam (postzegel niet nodig), u krijgt altijd antwoord.

Brief van T. van Dijk aan H. Halbertsma

 

Maastricht, september 2002

 

Geachte Collega,

 

U schreef me dat eind oktober of begin november de eind-vergadering plaatsvindt rondom de nieuwe benoemingen. Ik vind dat de vergaderingen tot nu toe goed zijn verlopen, we moeten er het beste van maken. Het is de bedoeling dat we ruim voor die tijd de tussenrapporten van de kandidaten doornemen.

Zoals u weet werkt op dit momenten een van de kandidaten, mevrouw drs. L.P. Hoogkarspel, op mijn instituut, de faculteit Cultuurwetenschappen in Maastricht. Haar onderwerp: ‘Renaissance in een grensgebied’, de wederzijdse beïnvloeding tussen Duitsland en Limburg in de late zestiende en zeventiende eeuw. Dit onderzoek vordert goed maar de kandidate is vorige week met zwangerschapsverlof gegaan en het lijkt me goed voor haar een aparte regeling te treffen. Misschien kan zij na de geboorte van haar kind, dus met enige vertraging, met haar onderzoek in het Huizinga Instituut in Amsterdam doorstromen. Ik dring erop aan dat we haar tussentijdse aanstelling nu al honoreren. Dit voorkomt een al te grote onzekerheid tijdens haar verlof.

Ik vat hieronder een paar onderzoeksresultaten van haar samen, een vollediger overzicht zal zij zelf binnenkort nog naar u sturen.

  1. Er zijn uit archiefonderzoek ruim voldoende aanwijzingen naar voren gekomen die erop wijzen dat er sprake is van wederzijdse beïnvloeding tussen beide gebieden;
  2. In één geval is er zelfs sprake van een soort uitwisselingsprogramma waarbij een aantal Limburgse schrijvers tijdelijk onderdak in Aken en Koblenz vond;
  3. Kandidate heeft in minstens drie gevallen bewijzen gevonden van vertalingen die elkaar wederzijds beïnvloeden;
  4. De Duitse vertaling van de Divina Commedia uit deze tijd, kwam voort uit een merkwaardig modern aandoend groepsproject dat liep van 1592 tot 1612 en mede totstandkwam dankzij de medewerking van de Franciscaner monnik Lippius (Van der Lippen) die in Maastricht heeft gewoond.

Zou u spoedig willen reageren, dan kan ik haar hierover uitsluitsel geven.

 

Met hartelijke collegiale groet,

Prof. dr. Tanja van Dijk

Vakgroep Cultuurwetenschappen van de Universiteit van Maastricht

E-mail september 2002

 

Van:

C. Oppelaar

Aan:

P. Buijnsters

Onderwerp:

Telegraaf

 

Beste Piet, zag je de advertentie in De Telegraaf? Nu ook met Marie-Antoinette erin. Ik ben door een vrouw gebeld die graag op bezoek wilde komen. Zij had dus die advertentie gezet. Denk ik. Ik kon haar naam niet goed verstaan, maar ik heb een afspraak met haar gemaakt. Morgen om 12.00 uur. Ik vrees het ergste, al praatte ze zeer beschaafd. Helaas reageert de Indonesische ambassade nog steeds niet op mijn verzoek. Groeten van Carel.

E-mail september 2002

 

Van:

P. Buijnsters

Aan:

C. Oppelaar

Onderwerp:

Telegraaf

 

Ja, ik zag het, er is weinig van te maken. Zie maar hoe het gaat. Piet

 

Archief Jan Gorter

Romanfragment

[pen]

 

Met de kinderen meegelopen, de hoek om, zonnetje weggevallen, donkere vlekken voor ogen, maagpijn brandend, dag juffer, dag juffer, dag juffer Betje, zeggen jullie maar Tante, dag Tante, dag Tante. Heeft juffer een nieuw hoedje, heb jij een strikje meegenomen, een doosje met strikjes. Papa laat u groeten, dag lief kind, dag Hansje, dag hondje van me, dag hondje. Gaan jullie hier zitten? Ga maar zitten. Leg dat doosje weg. Kijk, ik heb een hondje dat beweegt als je er een kaarsvlammetje bij houdt, zie je dat, zijn staartje beweegt, dat komt van de hitte. Hou je hand er niet te dichtbij. Daar is tante Aagje. Kijk, het hondje zwaait met zijn staart, zie je het. Waar heb je het gehaald lieverd? Dag Emily, dag Emily, dag Emily. Ik ben zo warm. Wit papier op de tafel gelegd? Heeft de joffer alles klaargezet? Is dominee Klinken aangekomen? Heeft u nog loten voor de Lotery juffrouw Aagje? Wie komt uit? Ik. Een hartenkoning, schoppenboer, nu jij. Aas harten, slag weggenomen, punten later erbij tellen. Kun je het gezicht van buurman nog eens nadoen, Tante Aagje, met de bolle wangen en het gesputter, als buurman voor bij zijn hekje staat? Ja Tante, nadoen, nadoen. Ik ben verlegen van jullie. Goeiemiddag Elizabeth, goeiemiddag, goeiemiddag Mijnheer, goeiemiddag, wilt u een glaasje, we hebben whist met zout. Dominee Klinken was niet te verstaan vandaag, hand voor zijn gezicht gehouden, twee jongens liepen op straat naast me mee, schorrie-morrie, schreeuwden mijn naam…

[toegevoegd:] Allemaal nonsens, doorstrepen, James Joyce, onmuzikaal. Geen basis voor verjaardagsvisite.

Briefje van W. Deelman aan A. van Willigen

 

Den Haag, september 2002

 

Beste Anneke,

 

Een heel goed idee. Ik neem contact op met het Kabinet van de Koningin. Misschien wil de VSB dit sponsoren, soms doen ze dit soort dingen en dit lijkt me altijd goed.

Ik hoorde dat ook het Casino geïnteresseerd is in cultuur. Ik ken daar mensen. Geef het nu maar door aan Louise, ik vertelde haar er al iets over, ze was enthousiast.

Roep een commissie in het leven. Ik zie het allemaal wel op mijn bureau. Ga door.

 

Hart. Gr. Wim

E-mail september 2002

 

Van:

H. Halbertsma

Aan:

F. van Oostrom

Onderwerp:

brief

 

Beste Frits, heb je die brief van onze waarde collega uit Maastricht al gelezen, ik heb je hem per fax gestuurd. Wat vind je ervan? Ik vond het brutaal, ze gaat er blijkbaar van uit dat het onderzoek van haar kandidate nu dus niet meer getoetst hoeft te worden. Terwijl de commissie het echt nog even moet bekijken. Of zou ze denken dat ik het alleen voor het zeggen heb?

 

Overigens lijkt me het onderzoek van die mevrouw Hoogkarspel aanvaardbaar, al zie ik zelf nooit erg veel in ‘invloeds-onderzoek’. Schreef jij daar niet eens een artikel over in de NRC naar aanleiding van een of ander proefschrift? Dat het begrip ‘invloed’ wetenschappelijk gezien veel te vaag is? Zoiets staat me bij.

Groeten van Hans (hoe is het met je onderzoeksbudget afgelopen? Kreeg je nog een poot aan de grond bij de Socialen?)

In: Zwolse Courant september 2002

 

VERNIELINGEN DOOR DIERENACTIEGROEP

In Hattem zijn gisteravond in een woonhuis aan de Oude Kerkweg ernstige vernielingen aangericht. Zowel in huis zelf als in een aantal omliggende gebouwen sloegen vandalen toe. Het huisraad is onder de verf gespoten, in de garage zijn machines vernield. Op de muur van een bijliggende stal zijn teksten gespoten die afkomstig zijn van een actiegroep tegen de mishandeling van dieren.

De heer R., bewoner van de woning, verklaarde dat er voor duizenden euro schade is aangericht. Enkele zeer kostbare boeken over paarden zijn onherstelbaar vernield. Hem is niets bekend over betrokkenheid bij de mishandeling van dieren, hij heeft geen dieren en woont pas ruim een jaar op dit adres. Niet uitgesloten moet worden dat de actiegroep, die bekendstaat onder de naam ‘Pretty’ hem verwart met de vorige bewoners van het huis. Deze bezaten een aantal schapen, geiten en kippen. De politie verklaarde de actiegroep niet te kennen en is een onderzoek begonnen.

SMS september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

Nijmegen xx

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

Fun xx

SMS september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

‘I strks xx

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

ok xx

Brief van Fincent Gorter aan H. Halbertsma

 

Amsterdam, september 2002

 

Geachte Heer,

 

Jammer genoeg trof ik u vandaag niet in het instituut. Daarom leg ik nu deze brief op uw bureau. Ik ga volgende week in verband met mijn onderzoek een paar dagen naar Leeuwarden, het leek me goed in het kort samen te vatten hoe het daarmee staat sinds ‘Domburg’. Enige vooruitgang heb ik wel geboekt, al ben ik voorlopig nog niet veel verder gekomen dan een naamsvergelijking uit de bronnen.

Duidelijk is dat de dames Wolff en Deken hoogstwaarschijnlijk binnen een uitermate intrigerend en tegenstrijdig netwerk functioneerden. Van oranjeklanten tot radicale jakobijnen en weer terug, zo vat ik het nu voorlopig samen. Het, lijkt me bovendien niet uitgesloten dat ik beide dames met zowel spionage als illegale handel in verband kan brengen, in ieder geval liepen zij vermoedelijk de grootste risico’s op dit gebied. Of er via mijn archiefonderzoek ook daadwerkelijk ‘geheimen, verhalen en herinneringen’ boven komen drijven, zoals Streppolt dat bedoelde in zijn Washington-onderzoek, weet ik nog niet. Voor de zekerheid wijs ik u nog op het werk van Ginzburg over het achterhalen van ‘sporen’ uit de geschiedenis, zie daarvoor ook mijn inleiding bij de oorspronkelijke aanvraag. Ginzburg schreef in zijn artikel ‘Sporen’ in Omweg als Methode bijvoorbeeld het volgende: ‘Ook al is de werkelijkheid ondoorzichtig, er bestaan niettemin geprivilegieerde gebieden-, sporen-, indiciën- die de sleutel leveren tot haar ontcijfering.’ (p. 243) Zoals u weet probeer ik de methode van Ginzburg in mijn proefschrift, te verbinden met het netwerk-onderzoek van Streppolt dat in Amerika zoveel stof deed opwaaien.

Mijn onderzoek spitst zich op dit moment toe op de volgende gebieden:

Allereerst het concrete netwerkonderzoek. Ik breng via klassiek netwerkonderzoek alle namen in kaart van mensen die Wolff en Deken zijdelings of direct hebben gekend. Ik maak hierbij gebruik van de biografieën die over de dames zijn verschenen, niet alleen de meer recente van mevrouw Ghijsen en prof. dr. P.J. Buijnsters, maar ook de veel oudere. Ook gebruik ik hierbij de brieven en de werken van de dames. Via mijn computervergelijkingsprogramma, dat gebaseerd is op dat van Streppolt, ben ik in staat netwerkverbindingen en overlappingen te construeren. Ik maak bij deze constructie ook gebruik van uitvoerig genealogisch onderzoek. Ik kan u binnenkort een aantal knooppunten (‘knots’ in de terminologie van Streppolt) laten zien.

Ten tweede de Friesland-reis van de schrijfsters. In verband hiermee moet ik nader onderzoek in Leeuwarden doen. Tussen juni en eind augustus 1798 verbleven Betje Wolff en Aagje Deken in Friesland. Ze reisden met een boot naar Harlingen en gingen vervolgens per koets naar Leeuwarden, verbleven daar een aantal weken en maakten tripjes door Friesland waarbij zij onder andere Wolvega en Wiewerd bezochten. Het tijdstip van de Friesland-reis is zeer opvallend. Op 12 juni 1798 pleegde Daendels in Den Haag een staatsgreep, met grote gevolgen: de hele jakobijnerkliek werd aan de kant geschoven. In Nederland was het tot die datum bij de machthebbers blijkbaar nog niet doorgedrongen dat de politieke verhoudingen in Frankrijk sinds juli-augustus 1794 grondig waren veranderd. Wat een vergissingen kunnen politici maken! Na de dood van Robespierre in juli 1794 was in Frankrijk de revolutionaire klok een heel eind teruggedraaid: de radicalen waren gewipt, verbannen of vermoord. Maar in Nederland waren ze gewoon blijven zitten en langzamerhand ergerde de Franse regering zich groen en geel aan het verwaten revolutionisme van de machthebbers en begonnen ze te zoeken naar een betrouwbare putschpleger.

En dat was dus Daendels die in 1795 in het leger van Pichegru de Nederlanden was binnengevallen. Simon Schama schetst in Patriotten en Bevrijders (1989, p. 412) een prachtig beeld van de meelijwekkende radicalen, die hun uiterste best deden ‘hun eigen ondergang over zich af te roepen’. Hij beschrijft ze als uitermate koppige, soms gewoonweg ‘dwaze’ bestuurders die niet wilden inzien dat de verhoudingen vooral in Frankrijk veranderd waren, en die gewoon doorgingen met de doorvoering van de merkwaardigste besluiten zonder zich druk te maken over de uitvoerbaarheid ervan. Laat staan, en dat was erger, dat zij zich ook maar iets aantrokken van de werkelijke machthebbers in Nederland, de Fransen. Deze heren waren zelfs van plan guillotines in Den Haag op te richten om tegenstanders een kopje kleiner te maken. Ik kan u de details hiervan besparen, u heeft hier zelf over gepubliceerd. Daendels greep dus, na ruggespraak met de Fransen, hardhandig in: zijn troepen verschenen in het Binnenhof en de machthebbers verdwenen tijdelijk achter slot en grendel, nog net zonder over de kling te worden gejaagd.

Voor mijn onderzoek is het interessant te weten dat Wolff en Deken aanhangers waren van deze radicale club halvegaren die nu uit de macht gezet waren. Ze kenden mensen als Vreede, Fijne en Van Langen en dat pleit niet voor ze. De gevolgen van de staatsgreep waren schokkend: een paar maanden lang werd de wet in heel Nederland verzet, veel bestuurders verdwenen van hun posten, alle radicale elementen werden uit de besturen verwijderd. De vraag is waarom de schrijfsters precies op dit moment niet in Den Haag waren. Ze woonden aan het Spui, vlakbij de regeringsgebouwen, ze hoorden tot de coterie van de radicale jakobijnen die ook in Nederland Robespierretje hadden willen spelen. Waarom waren ze naar Friesland afgereisd? Dit kan allemaal geen toeval zijn.

Mijn hypothese is dat ze in opdracht van de radicale regering handelden, dat ze in begin juni, dus voor de staatsgreep, steun moesten zoeken bij de radicale Friese partij, die haar mannetje ook stond wanneer het aankwam op het maken van de verkeerde keuzes op het verkeerde moment met hulp van de verkeerde mensen. Ook een andere hypothese is overigens mogelijk, daarop kom ik nog terug.

Uiteraard is de reis van de dames naar Friesland voor mijn onderzoek van ondergeschikt belang, ik zal me bij mijn netwerkonderzoek moeten houden, maar ze speelt wel een rol. De biografen hechtten geen enkele waarde aan de reis. Hendrika Ghijsen maakt er slechts melding van. Buijnsters besteedt er iets meer aandacht aan, zonder op het eigenaardige tijdstip van de reis te wijzen; voor hem was het niet meer dan een snoepreisje. Als je er wat scherper naar kijkt en de verschillende hoofdrolspelers nader onder de loupe neemt, dan ontstaat een heel ander beeld.

Buijnsters haalt summier een anekdote aan die de dames zelf in een berijmde ‘Reisbrief’ later over de reis aan hun vrienden in Friesland vertelden. Ze bezochten, samen met onder anderen ene Haye Beekkerk, de beroemde mummiegrafkelder in Wiewerd en daar speelde zich een onsmakelijk tafereel af waar Buijnsters nogal vergoelijkend over schrijft. ‘Een enkele keer konden zij hun ergernis [bedoeld is die van Betje en Aagje—Vincent G.] maar met moeite bedwingen, zoals toen de jonge Haye Beekkerk hun de grafkelder van Wiewerd liet zien en daarbij weinig piëteitsvol met de skeletten omsprong.’

Weinig piëteitsvol, ja, dat kun je wel zeggen. Beekkerk gaf, bij wijze van grap, een van de mummies een hand en rukte daarbij, per ongeluk zullen we maar zeggen, een van de armen van de mummies eraf en schijnt daarbij allerlei lollige opmerkingen te hebben gemaakt. Als je de ‘Reisbrief’ van Wolff en Deken hierover leest, kun je maar weinig bespeuren van de ‘ergernis’ waarover Buijnsters het heeft, ze hadden er gewoon de grootste lol om. Ze hadden vast een flinke slok op. Ik heb een kopie van een fragment uit die brief hierbij gedaan.

KOPIE

Ons Hayke was nog niet voldaan, Zyn goedheid moest nog verder gaan, hij moest zoo lang we in Friesland bleeven voor ons plaijsier partytjes geeveri; Zyn rijtuig bragt ons oost en west door ‘t gansche Friesche gemeenebest, hy heeft ons zelf in ‘t Ryk der dooden spys voor den weetlust aangeboden, hy voerde ons in een grafspelonk, daar ‘t somber uitzag (maar niet stonk); wy stonden ernstig opgetogen met ware philosophische oogen by ‘t dorre menschelyk gebeent, niet opgelost, maar gansch versteend; by lyken, die voor zeer veel Jaaren reeds onbezielde lijken waren; dog waarin niet vermolmd tot asch het menschenbeeld nog kenlyk was de echt en kinderliefde dagten hier moet myn gade en kroost verwagten.

Maar zoo dagt niet de Jongeling, die klugtig met het lijk omging daar hy ‘t geen aandagt waardig keurde maar met een vlerk ter kist uitscheurde, en wenschende zig zelf geluk met zyn verbazend heldenstuk; die daad was beter te verschoonen dan den pendant te willen troonen. Neen Beekkerk, nooid vergeeten wy, hoe vaderlandsch, hoe gul, hoe bly wy met u en uw vrouw verkeerde, gy ons vervroolykte, vereerde; Van uw, van uw vernuft en deugd, ook van de huisvrouw uwer Jeugd, de lust, de blydschap onzer dagen, zal altoos onze tong gewagen.

Ergernis? Vooral dankbaarheid en nog steeds binnenpretjes. Ik ben benieuwd of er in Leeuwarden meer over dit reisje boven tafel te krijgen valt. De hele ‘Reisbrief’ bevat een schat aan materiaal voor een netwerkonderzoeker zoals ik. Wolff en Deken zijn in ander werk vaak erg zuinig met het noemen van namen maar hier passeert een heel scala aan personen de revue. In de Provinciale Bibliotheek, het Rijksarchief en het Gemeentearchief, alle drie te Leeuwarden, moet nog wel het een en ander te vinden zijn dat voor mijn dataverzameling van belang is.

Ik wil ook het verblijf van Wolff en Deken (tussen 1787 en 1796) in het Franse stadje Trévoux nader in kaart brengen. Binnen welke netwerken opereerden ze en hoe waren die netwerken verbonden met hun Nederlandse coterieën? In augustus 1793 brak in Lyon een grote en later zeer bloedig onderdrukte opstand uit tegen het jakobijnse bewind in Parijs. Ze woonden op 20 kilometer afstand, ze moeten de kanonnen van het bombardement op de stad hebben gehoord. Ze schrijven er maar weinig over.

Ik moet me hier nog nader in verdiepen. Een reis naar Trévoux lijkt me noodzakelijk. Is er nog voldoende budget voor een verblijf van een week of twee daar? Dat zou me erg goed uitkomen.

Er zijn nog een paar andere lijnen die ik onderzoek. Kort geleden ontdekte ik de namen Wolff en Deken in een gerechtelijk archief op het gebied van de sluikhandel aan het einde van de achttiende eeuw in de Bataafse republiek, dit spoor moet ik nog verder uitdiepen.

Ik schrijf dit gehaast, morgen zie ik Mies, we gaan uit eten in Amsterdam. Heeft u al iets gehoord over uw eigen onderzoek in Californië? Ik kan me voorstellen dat u er enthousiast over bent, ik vond het een prachtig idee, ik wist niet dat Berkeley zoveel materiaal op het gebied van de VOC bezat.

 

Met hartelijke groet van Vincent Gorter

E-mail september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

Nijmegen

 

Ha Vinnermans, xx Ben terug uit Nijmegen. Wachten op vanavond bij jou, toch gauw mailen. Geen koortsaanvallen vandaag. Had schoonheidsideaalpakje aangedaan, kokerrokje, oorbelletjes, neusringetje afgedaan, vinden de professoren ordinair. Allemaal zwakzinnige studententypes. Nerdologen. En Ze Studeren Nerdologie. Geen dikke en kleine man gezien, geen Buijnsters dus. Oppelaar is juist schriele man, met bril op, grijze haren met kuif, soms lacherig, een beetje twinkelarij in de oogjes. Vond het wel grappig me te zien, hij had geen zachte Nijmeegse g, eerder Gronings boertje met een meerderwaardigheidscomplex. Geen vrouwelijkschoonmeneer, kon hem niets schelen, mijn puntbeha deed hem niks. Parelkettinkjes lieten hem koud, hij gaat voor de petticoat. Bij hem hoef je geen gelegenheid te geven omdat die er nooit komt. Zat achter zijn superouderwetse bureau en ging ineens rechtop staan toen hij begreep dat ik het was, had vast iemand anders verwacht, geen meisjeskop zoals ik. Bleef toch kleiner dan ik.

Wil je alles weten van deze Mies? Vast wel. Eerst vanuit de hal een crème geschilderde gang door, met tulpen van Cremer aan de muur (vier halen, 1 betalen), mijn vader heeft, ze ook op zijn kamer, al gezien? In bureau, nee, bureau in. Met een reusachtige kapstok. De heer Oppelaar wil graag bezoek dat de bontjasjes aan de kapstok hangt. Op het bureau stapeltjes boekboeken. Langs de muren kasten met mappen, geel en bruin, in zwarte krulletters woorden erop. Dus u bent met Betje Wolff en Aagje Deken bezig? Zo begon hij. Echt gelijk vissen, uitdagen, geen gelegenheid geven even bij te komen, nog een keer naar mijn naam vragen, die had hij echt nog niet goed gehoord. Connie Wisselius.

Ik vertelde dat ik via mijn ouders een boek van ze had, Sara Burgerhart, en dat ik meer informatie over ze wilde, dat ik de vrouwen erin zo leuk vond, Sara vooral. Was Sara leuk? Weet ik veel. Dus uit belangstelling? Ja, het was belangstelling. Of ik wist dat het een roman was, niet echt gebeurd dus. Ja, dat wist ik, maar dat ik me interesseerde voor het dienstbodensysteem in de achttiende eeuw, dat was mijn hobby omdat mijn vader ook veel belangstelling voor de achttiende eeuw had. Met bekakt accent allemaal. Werden die dienstbodes per dag ingehuurd, of per week? Waren ze inwonend of kwamen ze om zeven uur ‘s-ochtends, dat was me uit het boek niet duidelijk geworden. Kende de heer Oppelaar daar misschien tijdschriften over? Ik zei dat ik een boek samenstelde, met plaatjes, over het dagelijks leven in de achttiende eeuw. Voor Elle. Hoe zag het ontbijt eruit? Waren er kledingwinkels? Hoe werkte het fooiensysteem? Gezellige avondjes? Hoe verliepen die in de verschillende lagen van de bevolking? Achttiende-eeuwse dameskleding, hoe was dat? Lingerie? Bloemetjesjurken?

Zijn glimoogjes gingen steeds meer glimmen, ja dat was een interessant project, het Openlucht Museum in Arnhem was er ook mee bezig, daar had hij het adres wel van. Maar wat had dat dan met ‘geheimen’ en ‘herinneringen’ te maken, wilde Oppelaartje weten. Niet van de poes, die Oppelaar. We zochten naar geheimen bij Elle, zei ik, verboden dingen uit de jeugd, met adel en kastelen. Ik geloof niet dat hij me erg geloofde of begreep. Ik ook niet. Maar wat voor soort geheimen dan? Dingen die met vrouwen te maken hebben, zei ik. Invallen. Fantasieën. Maar nu begreep hij het, mag ik uw naam nog even weten? Connie, Connie Wisselius. Notitie maken. Had ik veel reacties gehad op de advertentie? Niet veel, zeg ik, een paar boekaanbiedingen, een paar vuilbekmensen met vieze rijmpjes, een familie uit Hattem. Ik vroeg of zij hun Betje Wolff⁄Aagje Deken-archief hier bewaarden, nee, allemaal privé-bezit. Of hij dat zelf allemaal bij elkaar had gespaard? Nee, nee, dat was iemand anders, een hoogleraar.

Maar misschien kent die dan veel geheimen en herinneringen, zei ik. Onnozelaartje spelen. Om hem te pesten heb ik verteld dat er ook iemand uit Grave had gereageerd. Uit Grave? Ja, die had brieven van Betje Wolff. En boeken. Brieven van Betje Wolff? Waarover dan? Ja, die man spaarde alles over loterijen en had daarover brieven van ene mevrouw Elizabeth Wolff. Voor ons blad niet interessant hoor. En wat voor boeken en brieven? De Avonturen van Wiüem Leevend, zei ik. Maar had ik nog contact met die man gehad? Alleen telefonisch, zei ik, het ging om brieven om mee te doen aan grote Loterijen in Utrecht. Maar had mevrouw Wolff die brieven geschreven? Ja, je kon grote prijzen winnen. Ging het echt over een loterij? Ja, een loterij.

Hij werd ineens heel erg wakker, geen twinkeloogjes, hou die Oppelaar in de gaten, Vin. Had ik het adres nog van die man? Ja, zei ik, dat wist ik nog, ik heb hem een adres in Grave opgegeven omdat ik er vroeger wel eens met mijn ouders ben geweest, Leuvensestraat. Altijd goed. Het nummer wist ik niet meer. Hij nam me mee naar de bibliotheek maar had nu ineens ongelooflijke haast.

Die Oppelaar! Snel handelen dat doet hij goed. Hij is in staat morgen naar Grave af te reizen. Hij wist me razend snel weer van Grave af te praten, zodat ik het zelf ook niet belangrijk meer zou vinden. Goed ventje.

Daag!!! Daag!!!

Miesje gaat op reis. Naar iemand die Vin heet. Tot straks xx.

Dagboek Jan Gorter

Trévoux, mei 1955

 

De heer Jopiriat sluipt ‘s nachts door de gang, staat stil bij mijn deur en wacht minutenlang. Ik hou mijn pen stil. Geen gesnuif te horen, daarna schuifelend weglopen in de gang, trapje af. Martha en ik aten bij elkaar in mijn kamer. Een stukje vlees met gele bonen, een rode wortel ernaast, vooraf een aardappelsalade met ei. We kunnen met z’n tweeën net aan het kleine tafeltje zitten. Ze vertelde dat Jopinat haar aan de Saóne opzocht. Hij is vorig jaar langdurig ziek geweest, misschien tuberculose, men wist het niet, hij heeft in het ziekenhuis in Lyon gelegen, zijn moeder woont in Trévoux, zijn broer in Parijs, zijn vrouw woont met in Trévoux, maar bi] haar moeder in Marseille. Ze gaan scheiden maar dat schijnt ingewikkeld te zijn.

Ik heb vandaag naar de heer Marillon gezocht, contactpersoon van Hendrika Ghijsen (zie p. 328 van Dapper Vrouwenleven). Marillon bestaat hier niet, niemand kent hem, van de aardbodem verdwenen. Woont hier niet meneer. Ook Rendu wist niets over hem, Marillon, Marillon, ne sais pas monsieur. Lopen door Trévoux. De hoofdstraat ligt open, Rue du Palais, de oude klinkers gaan eruit. Het zand woei om mijn gezicht, wapperende zwarte papieren vlogen over de weg, van een vrachtwagen gevallen, vergeefse vogels. Martha liet haar tekeningen zien: gezichten op de Saóne, boomtakken afhangend in het water, de ruïne van de brug bij St. Bernard, vogels aan de rand van het water.

Het is één uur, ik schrijf bij kaarslicht. In het stadhuis naast het oude Parlement kende niemand Marillon. Een man aan een tafel achter gele mappen vertelde me dat hij nog nooit van Marillon gehoord had, misschien wist men in Bourg iets over een familie Marillon. Ik dwaalde door de gangen van het gebouw, marmeren vloeren, verweerde deuren, gedoofde kroonluchters aan de plafonds, vergane glorie, opende een grote deur en kwam in een zaaltje waar mensen rond een vierkante tafel zaten.

‘Entrez monsieur, entrez, entrez, ah oui, monsieur le Hollandais.’

Een man in een zwart kostuum sloot de deur achter me. Twee vrouwen en acht of tien mannen.

‘Qu’est-ce que vous cherchez?’

‘Les dames Betje Wolff et Aagje Deken.’

‘Comment?’

Uitgelegd. Dat ze hier gewoond hadden, twee schrijfsters, ergens in Trévoux, of vlakbij, misschien in Corcelles. Negen jaar. Twee beroemde Nederlandse schrijfsters. Ik schreef hun naam op een blad papier dat de man in het zwarte pak op de tafel had gelegd. Maar wanneer dan? Ik probeerde de jaartallen te zeggen, zweet prikte, maagkrampen, daarna schreef ik ze op: 1787-1796.

Stilte, dan door elkaar gepraat. Ze hebben Voltaire gekend, zei ik, en Mirabeau, ze waren beroemd en berucht, echte revolutionairen, strijdende vrouwen. Een blos van schaamte steeg omhoog. Een afgrond opende zich voor me, wat deed ik hier? Gelach ineens, onophoudelijk door elkaar gepraat. Een vrouw stond van de tafel op en noemde de naam Rendu.

‘Oui, monsieur Rendu,’ zei ik, ‘hij weet ervan, il le sait.’

Weer gelach.

‘Il est au courant,’ zei ik.

Zweet weer. Kent u de familie Marillon? Onbekend, onbekend. In die tijd wilde men hier in Trévoux een guillotine oprichten. De staande vrouw vertelde dat men in Lyon de ter dood veroordeelden aan elkaar vastbond en ze zo voor de kanonnen neerzette. Duizenden mannen en vrouwen werden geëxecuteerd, weet u dat? Waren die vrouwen daarbij betrokken?

‘Zeker niet,’ zei ik, ‘zeker niet, het waren geen soldaten, maar schrijvers, dappere schrijvers.’ Het werd iets rustiger.

 

Vanuit het open raam van de kamer dwarrelt wind naar binnen, de kaars walmt, mijn ogen tranen. Mijn kamer heeft geen water, op de gang is een kleine wastafel waar na elf uur ‘s-avonds geen water meer uit komt. Voor de wc moet ik naar beneden: een gat in de grond is het. De heer Jopinat is niet in staat langer dan twee minuten met iemand over hetzelfde onderwerp te praten. Volgens hem moet men in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk onderwerpen behandelen. Martha en ik spraken hem aan vlakbij het hotel waar we de eerste dagen logeerden, of liever hij sprak ons aan. Dat hij een kamer had, heel mooi, met een tweepersoonsbed. Eerst begreep hij met waarom we twee kamers wilden, maar toen wij hem duidelijk wisten te maken dat we broer en zus waren, stapte hij hoffelijk opzij en wees hij ons uitnodigend de weg. Volgt u mij, volgt u mij. Een halfuur later haalden we in het hotel onze bagage op.

Jopinat is ervan overtuigd dat wij voortreffelijk Frans praten maar alleen niet goed uit onze woorden kunnen komen door een spraakgebrek dat we in onze jeugd opliepen. Hij vertelde ons eergisteren dat mensen altijd langs elkaar heen praten—we zaten in de kleine woonkamer op de benedenverdieping—dat ze daarvoor in de wieg gelegd zijn, dat ieder begrip tussen mensen in laatste instantie alleen uit misverstanden bestaat. Mensen zijn volgens hem niet geschikt voor onderling begrip, dat is hun bij de geboorte niet meegegeven. Ze begrijpen alleen zichzelf. Keer op keer gebruikte hij hierbij de woorden ‘propre’ en ‘convenable’, die Martha later in een woordenboekje opzocht. Volgens hem was de Duitse bezetting niet geschikt voor Frankrijk omdat de Duitsers niet over de juiste taal beschikten, ‘la langue propre’. Van de dames Wolff en Deken had hij nooit gehoord. Hadden die ooit hier gewoond? Maar waar dan? In Corcelles? Maar dat was vroeger een jachtslot geweest, het had tijdens de oorlog leeggestaan en daarvoor was het bezit geweest van een industrieel uit Lyon. Monsieur Descaltes. Of ik daar wel eens van gehoord had? Hij kon zich niet voorstellen dat er ooit vreemdelingen in Trévoux hadden gewoond, wij waren de eerste Nederlanders die hij ooit gesproken had. Martha doet af en toe boodschappen voor hem, om de taal te leren; naast ons is een winkel.

Ik dwaal door de straten van Trévoux, nu al drie dagen achtereen. Als ik in de verte voetstappen hoor denk ik dat het Betje is, de dagen verglijden, ik schrijf af en toe een fragment van de roman. Ik voel me alleen en eenzaam, de reis hiernaartoe was zinloos, de oorlog hier is zinloos geweest. Trévoux is een dodenstad, een skelet. Morgen vertrek ik naar Bourg, daar bevinden zich de archieven van Trévoux uit de tijd van de revolutie. De loopbrug over de Saöne is kapot, nog in 1944 kapotgeschoten tijdens de terugtocht van de Duitsers. We eten hoofdzakelijk paardenvlees en groenten die uit de tuin van dit huis komen.

E-mail september 2002

 

Van:

C. Oppelaar

Aan:

P. Buijnsters

Onderwerp:

bezoek

 

Beste Piet, je was telefonisch niet meer te bereiken, dus neem ik aan dat je nu in je huisje in Bergen zit. Daar kun je ook e–mail ontvangen begreep ik.

 

Ik sprak die adverteerster; haar naam: Corinie Wisselius, het kan ook wel met ééns zijn. Lange jonge vrouw, ik ben geneigd zo iemand toch nog een meisje te noemen, een jaar of vijfentwintig, lange blonde haren, beetje brede kin, ze had zich bepaald niet sexy uitgedost of hoe noemen ze dat tegenwoordig, droeg een soort mantelpakje met een keurige rok, ze zag eruit als een zakenvrouw, oorbellen in, alles keurig. Ze sprak keurig Nederlands, niet Nijmeegs, eerder Amsterdams of Haarlems. Ze had een of ander warrig verhaal over haar belangstelling voor Sara Burgerhart, dat het haar ging om de personen erin, ik kreeg het gevoel dat ze dacht dat al die figuren echt geleefd hebben.

Ook had ze belangstelling voor het gewone leven in de achttiende eeuw. Het dienstbodensysteem had ze het over. Voor een blad was het, Elle, dat is voor de beter gesitueerde vrouw, of die dat graag wil worden. Over hoe vrouwen vroeger leefden, denk ik. Zoiets noemen ze daar een ‘item’. Het leek me bepaald niet een serieus onderzoekster van iets.

Ze vertelde dat er nauwelijks op die advertentie was gereageerd, een paar viespeuken met gore rijmpjes, een familie in Hattem waar ze erg vaag over deed en nog wat onbenulligs. Ja, ze had die tweede advertentie ook gezet, omdat ze wilde weten wie vuilbekrijmpjes over Marie-Antoinette had opgestuurd, dat leek haar ook weer ‘interessant’. Maar tegen het einde van het gesprek kwam ze met iets aanzetten waar jij het ook wel eens over had.

Ze noemde een reactie van een man in Grave die brieven van Betje had, brieven over loterijen en ze noemde een uitgave van Willem Leevend, ‘De Avonturen van Willem Leevend’, noemde ze het, dan weet je het wel. Uit die brieven zou blijken dat Betje illegale loterijen organiseerde of erbij was betrokken. Met hele grote prijzen. Jij vertelde me eens dat Betje en Aagje tegen het einde van hun leven iets met loterijen te maken hadden, maar die waren niet echt illegaal, begreep ik. Misschien is dit interessant. Ze noemde een adres in Grave, de Leuvensestraat, het nummer wist ze niet meer. Ik heb gekeken in het postcodeboek en die straat bestaat.

Misschien loont het de moeite daar eens langs te gaan, er zijn niet veel straatnummers zag ik, dus we kunnen die man makkelijk achterhalen. Ik hoor wel wat je ervan vindt. Ik achterhaalde overigens twee adressen van Busken Huet in Indonesië, die huizen schijnen nog in goede staat te verkeren, mijn reis naar Indonesië begint nu steeds urgenter te worden, dat snap je wel. Huet doet over Indonesië altijd geweldig geheimzinnig, dat weet je, ik vind dat Praamsma daar te weinig de nadruk op legt. Denk je nog aan je brief naar de commissie?

 

Met hartelijke groet

Carel

Brief van T. van Dijk aan P. Buijnsters

 

Maastricht, september 2002

 

Geachte Heer Buijnsters,

 

Ik vond het bijzonder aangenaam u een week of vijf geleden te spreken bij het symposium over reisliteratuur in Tilburg. Ik herinner me nog levendig uw colleges in Nijmegen, ze hebben me altijd geïnspireerd en inspireren me nu nog bij mijn eigen colleges aan de Universiteit van Maastricht. In Tilburg hadden we helaas niet genoeg tijd om over een kwestie te spreken die me enigszins dwarszit.

Sinds een aantal maanden ben ik lid van een adhoc-commissie die kandidaten moet beoordelen op geschiktheid voor een aanstelling aan het Huizinga Instituut in Amsterdam. Deze commissie is in het leven geroepen omdat twee van de oorspronkelijke onderzoekers zich plotseling terugtrokken. Van onze beoordeling hangt hun aanstelling af, u vertelde in Tilburg dat ook u in het verleden betrokken was bij de aanname van aio’s aan het Huizinga.

Voorzitter van deze adhoc-commissie is prof. dr. H. Halbertsma uit Amsterdam, andere leden zijn prof. dr. F. van Oostrom uit Utrecht, prof. F. Ankersmit uit Groningen, prof. dr. J. Smeding van het Huizinga Instituut en ikzelf. Een van de sollicitanten is een student uit Amsterdam die een sociologisch onderzoek doet naar het netwerk van de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken (bijgesloten treft u enkele stukken over dit onderwerp aan). Het gaat om drs. V. Gorter. Wellicht interesseert het u. Zelf heb ik de indruk dat deze student zich eerder laat leiden door een enigszins overspannen onthullingsdrift dan door een gedegen wetenschappelijke attitude. Maar misschien kunt u mij over zijn opzet nader adviseren, deze periode hoort niet tot mijn specialisme. Ik weet dat u nog steeds zeer geïnteresseerd ben in studies naar leven en werk van de beide schrijfsters en hoop dat u prijs stelt op deze informatie.

Mevrouw drs. L.P. Hoogkarspel uit Maastricht, studentassistente op ‘mijn’ instituut heeft een zeer interessant onderzoeksproject ingediend over wederzijdse renaissancistische invloeden tussen Limburg en enkele Duitse landen. De andere twee kandidaten komen uit Groningen en Utrecht. Er zijn dus in totaal vier kandidaten waarvan er eind oktober twee moeten afvallen.

 

Met collegiale groet,

 

Prof. dr. T van Dijk, Maastricht

 

Nota Vincent Gorter

September 2002

 

2 fl rode wijn 32 euro
12 bier 24 euro
6 spa rood 9 euro
pinda’s 1.50 euro
3 whiskey 12 euro
Totaal 78.50 euro

(op rekening)

Archief Jan Gorter

 

Uit: Notulen van de Sociëteit van Goede Republikeinen Sansculotten van Trévoux (3 october 1793—18 maart 1794) [in potlood in de kantlijn:] Vertaling Jan Gorter 1955

 

Bijeen in een buitengewone en geheime zitting op twaalf oktober van jaar twee van de enige, ondeelbare en democratische Republiek, onder voorzitterschap van Burger Tiffet, besluit de Sociëteit het oog steeds gericht te houden op gevaren voor het vaderland, men voelt de noodzaak voortdurend toezicht te houden op kwaadwillenden die zich op duizenden manieren binnen bestuurlijke instellingen binnengedrongen, zelfs binnen het in deze stad opgerichte Comité van Waakzaamheid, óf om ware republikeinen te verleiden tot verkeerde daden, óf om hun operaties door te drukken.

Na controle van de leden waaruit dit genoemde Comité in onze stad bestaat en na discussie over het burgerlijke en republikeinse gedrag van deze leden is bij handopsteken over wel of niet handhaven van de leden unaniem besloten de leden Girié, Tabarié, Capitan en Janin af te zetten.

Hierna discussieert de Sociëteit over de vervanging van de leden, wat men doet door de lijst van vervangers na te lopen, waarop men unaniem de burgers Robas, Peau, Laverrière en Revol de oude kiest ter vervanging.

Na deze besluiten draagt men de voorzitter op te voorkomen dat de hiervoor genoemde Girié, Tabarié, Capitan en Janin nog deelnemen aan het overleg in het Comité van Waakzaamheid. De vergadering wordt op de gewone manier besloten.

[Toevoeging door Jan Gorter:] (namelijk met het zingen van de Marseillaise.)

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

M. van Veen-Gorter

Onderwerp:

brief

 

Beste tante Martha, hartelijk bedankt voor uw e–mail, ik stelde het zeer op prijs dat u hem stuurde. Ik heb uw e–mailadres aan mijn moeder doorgestuurd maar het gaat haar nog niet zo gemakkelijk af. Heeft ze u al berichten gestuurd?

In het dagboek dat ik van mijn moeder kreeg staat veel over archiefbezoek in Bourg, als hij daar nu eens een roman over geschreven had! Hij schrijft daar over een toespraak voor een gezelschap mensen in het gemeentehuis van Trévoux. Het ging over Betje en Aagje. Misschien was dat de gemeenteraad maar het staat er niet bij. Ik zal er nog eens naar kijken. Weet u daar meer van? Komt de naam ‘Albitte’ u bekend voor? Daar schrijft hij ook een paar stukken over, zowel in zijn dagboek als in romanfragmenten. Ik hoop niet dat u me te erg vindt zeuren over het verleden. Maar het lijkt erop dat het terug begint te keren, zoals ze bij ons op het instituut altijd zeggen: ‘Het verleden keert altijd terug.’ Over clichés gesproken.

Wat een prachtige traditie bij ons in de familie was dat. Van zoiets heb ik bij anderen nog nooit gehoord. Een familiedag op een begraafplaats! En waar hielden ze die bijeenkomst precies? Bij de plaquette over Betje en Aagje? Of toch bij een ander graf? Er staat me iets bij van een ander graf. En waarom is de familie ermee opgehouden? En hoe verliep zo’n dag? Zou u mij kunnen sturen wat u erover in uw bezit heeft, u had het over een briefje en misschien bezit u nog meer zaken over die bijeenkomsten. Ik reis binnenkort voor mijn onderzoek naar Leeuwarden, maar daarna kom ik graag bij u langs.

 

Hartelijke groet van Vincent

E-mail september 2002

Van:

F. van Oostrom

Aan:

H. Halbertsma

Onderwerp:

Dijk

 

Beste Hans, het verbaast me niets van Tanja van Dijk. Dat is een felle hoor, die kun je beter niet tegen je hebben. Ze studeerde eerst Nederlands in Nijmegen en daarna ook nog Latijn en sociologie in Utrecht, dus dat is niet niks, drie doctoraalexamens! Haar onderzoeksprogramma vind ik niet veel, ze werkt met het begrip ‘invloed’, dat is inderdaad te vaag, daar heb je gelijk in. Je kunt wel beweren dat alles alles beïnvloedt, maar daarmee heb je nog niet veel gezegd, het is een puur methodologische kwestie.

Ik leerde haar goed kennen op een congres in Stockholm, waar ze ‘s-avonds gewoon met de boys meedeed. Je kunt erg met haar lachen, ze kent veel politici, haar imitatie van CDA-politica Maij-Weggen is fenomenaal. Ze zit in steeds meer commissies en vecht zich dus echt naar voren. Ze zat trouwens vroeger bij minister Van der Hoeven op school en ze vertelde dat ze haar vaak ziet omdat ze nog in een leesclubje met haar zit dat eens in de drie maanden bijeenkomt. Over netwerken gesproken! Dat moet je maar eens aan je toekomstige schoonzoon vertellen, daar kan iedereen een puntje aan zuigen. Hoe is het met hem? Heeft hij al mooie dingen ontdekt? Dominee Wolff financierder van slavenhandel! Deken aan de drank! Betje hoerenmadam? Buijnsters ontkent alles! Een beetje leven mag er wel komen in ons vakgebied, vind je niet? Volgens mij zit Tanja van Dijk, bedenk ik ineens, ook in de commissie die de geldstromen voor uitwisselingen met het buitenland coördineert, dus kijk maar uit met je onderzoek in Californië.

 

Groeten aan je vrouw.

Frits

E-mail september 2002

 

Van:

P. Buijnsters

Aan:

C. Oppelaar

Onderwerp:

Wolff

 

Beste Carel, bedankt voor je verslag, ik dacht wel dat het niets zou zijn. Deken en Wolff in loterijen? Dat is misschien iets, ik ben er ooit iets over tegengekomen in hun kring, een paar van hun kennissen waren erbij betrokken, dat staat vast. Hun financiële beheerder, de oplichter Nissen, die er later met al hun geld vandoor ging was er mogelijk bij betrokken, maar het was te onduidelijk.

 

Misschien is het de moeite waard een keer naar Grave te reizen, in de Leuvensestraat wonen inderdaad niet veel mensen, veertien woningen, dat stelt niet veel voor, we zouden navraag kunnen doen.

Maar nu iets anders. Ik kreeg een interessante brief van collega Van Dijk uit Maastricht (ik stuur hem aan je), ze zit in een adhoc-commissie voor de Huizinga-plaatsen. Er is iemand bezig met Wolff en Deken, ene Gorter. Ik zal Halbertsma eens bellen of mailen, die is voorzitter van die commissie, geen ongeschikte kerel en dan zeg ik wel dat ik het van iemand hoorde in de kantine, die het weer van iemand anders had. Zo gaan die dingen, dat weet Halbertsma ook. Wat ik ervan begreep is zijn onderzoek helemaal niks, netwerkonderzoek, ik heb daar nooit iets in gezien. Streppolt in Nederland, je moet er niet aan denken. Over Grave hebben we het nog wel. Groet van Piet

 

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

Kater ##xx

 

SMS september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

tgaat xx

 

SMS september 2002

 

Van:

Vincent Gorter

Aan:

Mies Halbertsma

 

:-):-) xx

SMS september 2002

 

Van:

Mies Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

 

pimmel:-):-)

Brief van Mies Halbertsma aan Polly

 

Leiden, september 2002

 

Lieve Polly,

 

Ik zit weer klaar om je een nieuwe brief te schrijven. Je bent alleen in brieven (mijn pappie is enkelt een foto). Wat schrijf ik veel hè? Eerst maanden niets en dan nu twee keer achter elkaar. We hebben het gedaan, Vincent en ik, lopende-bandwerk, daar was Viktor een slak bij. Eergisteren, in Amsterdam, ik heb er geslapen, voor het eten, na het eten, ‘s-ochtends, hoepla, karren maar met de buis. Vanochtend hoofdpijn en temperatuur opgenomen, 36,7, ietsje hoger dan gisteren, terwijl de kater van weekendje helemaal weg was, ook de beenbrand, Vin bezopen als een tor en toch maar doorgaan. Als hij klaarkomt trekt hij z’n mond naar beneden in een krampje, ploep naar beneden. En Pollya, ik heb de wonderen gehaald, klaargekomen met bonus. Ik zat op de stoel bij zijn bureau, houten plakzitting met leuningen, blote billen erop gekleefd, likken maar jongen, je mag me wel vingeren hoor, daar ging hij weer van in een gilstuip. Ik keek rechtstreeks op zijn kop, een beetje roos, Head and Shoulders-verlangen. Buiten stond een orgel onder het raam, half vijf ‘s middags, goed idee die orgelaar. Meneer, kunt u voortaan om half vijf onder mijn raam staan spelen.

Vingertje erbij, alsof het een tandenborstel was, tongue and finger, slobbermond, liktong en dat vingertje, ik begon te blozen te blozen te blozen, koorts en bloed. Kom maar Betje, dacht ik, kom maar Betje, klaarkomenbetje, klaarkombetje in volle actie, andere hand pakte mijn voet, brombrombrom in betjes keel, Tulpen uit Amsterdam op de straat en ik uit duizend kelen. Ik heb een kut als Betje Wolff, schijn ik gezegd te hebben, maar dat geloof ik niet. En een twee drie vier geroepen. Daarna met pik erin gegleden, Vin steekt niet, zoals Viktor, die stak naar binnen alsof er inwendig onderzoek ging volgen, even de beentjes van elkaar. Vin is een schuiver en wrijver, geen potloodduwer. Hij maakt rondjes met zijn kont, eerder wielrenner dan doktertje spelen.

Wilt u even iets onderuit gaan zitten mevrouw, zei hij, pikkermans begint haast te krijgen, even kleine schraalheidspijn, zit er puistje in, baarmoedervaginale puisten. Nakijken op internet. Startpagina Vaginale Puisten. Hij gaat de balsemiek in, riep Vin, balsemiek, balsemiek, maar daarna met volle ernst ertegenaan, neuken gaat nooit met, gelach. Inwaarts, inwaarts Vin. Grabbelde aan mijn billen, voelde aan de kutjesmond hoe het daar gleed en deed. En Vin ging aan het stomen en braden, stomen en braden, het archiefbestaan van Vin kwam tot ontploffing, alle mappen en kohieren gleden naar binnen, eerste legger, tweede legger, van je een twee drie. Dat was het klaarkomen van Vin, tegen me aan uithijgeri, kop tegen kop, likke-baardend, van hebben en houwen. Bij Vin is de klaarkomst de uitkomst van ongerichte handelingen, bij Viktor altijd logisch en doordacht, logisch gevoel van stappen. Vin neukt niet als een archief, Viktor wel. Wielerwedstrijd, afdaling Mont Ventoux. Wie ligt op kop? Ravijnen gapen, helm af, de afgronden lopen in me leeg. Vin is een afgrondneuker. Na afloop van doekengewrijf en schoongepoets op de wc de kutjestemperatuur genomen. Wat denk je Polly, 37,2. KOORTS. Nog een keer thermo erin, schokte van warmtegevoel, erin en eruit, heen en weer duwen, en daar gingen de golven op de schuimtaart aan het spetteren, je mag me wel vingeren hoor, lieve thermometer. Ik schaam me niet, ik ben een balsemieke griet. Kom je nog riep Vin, we gaan eten bij de drie S’en. Kom je nog? Ja ja, ik kom, ik kom. Heen en weer. Gaat het Mies, riep Vin. Ja ja het gaat, riep ik. Klaargekomen als een stuip, niet Betjesklaar of Vinklaar. Wel panklaar.

Temperatuur na afloop 37,3. Koorts. Vin is warm in bed, dronken en warm is ie dan. Zoefde met zijn stem in mijn oor, begon ‘s nachts weer in me te klimmen, nu ik op de rug. Toen zijn vader dood was een paar jaar bij een oom gewoond, oom Frans, een mepper, sloeg erop los, hield zijn pikje vast en rook eraan, niet gewassen Vincent, ook daar moet gewassen jongetje, ja oom, ja oom, zulke verhalen, huilde weer. Ik was nog dronken van het café, rode wijn en bier, Vincent dronken aan het praten over thuis, zijn vader en moeder, vader dood, moeder levend. En oom Frans. Als er een vrouw aan Vin komt, snij ik haar kut open en stop ik er het derde kunstgebit van Aagje Deken in. Kan ze klappertanden. ‘s-Ochtends met spiegeltje in kut gekeken, niets te zien. Rode vlekken op mijn kop. Dag, lieve Polly, niemand gaat dit lezen, ook Vinmans niet, wees niet te eenzaam. Je Mies

Brief van P. Buijnsters aan H. Halbertsma

 

Molenhoek, september 2002 Amice, beste Hans,

Via een van mijn medewerkers hoorde ik dat een van jouw studenten bezig is met een onderzoek naar Betje Wolff en Aagje Deken. De naam is me ontschoten. Het zou hier gaan om een ‘netwerkonderzoek’, waarbij de theorie van Streppolt als uitgangspunt dient. Zou je me wat meer inlichtingen kunnen geven? Je begrijpt dat ik erg benieuwd ben. Zelf heb ik nooit veel in ‘netwerkonderzoek’ gezien, maar wie weet levert het toch nieuwe resultaten op.

Je kunt me goed via onderstaand e–mailadres bereiken. Hoe is het verder met je? Alles goed? Doe de groeten aan je vrouw.

 

Met hartelijke collegiale groet,

Piet Buijnsters

E-mail september 2002

 

Van:

H. Halbertsma

Aan:

Vincent Gorter

Onderwerp:

brief

 

Beste Vincent, vandaag kreeg ik een briefje van prof. dr. P. Buijnsters uit Nijmegen waarin hij informeerde naar je onderzoek. Blijkbaar heeft hij er iets over opgevangen. Het lijkt me niet verstandig hem al te uitvoerig over je plannen te informeren, zeker niet zolang je nog in de race bent voor die onderzoekplaats.

Ik zal er de nadruk op leggen dat je niet met biografisch onderzoek bezig bent, want dan heb je kans dat hij zich overal mee wil bemoeien. Als hij contact met je opneemt, wat me onwaarschijnlijk lijkt, hou je dan maar op de vlakte en ga alleen op de technische kanten van ]e onderzoek in.

 

Met hartelijke groet van H. Halbertsma

E-mail september 2002

 

Van:

Vincent Gorter Aan H. Halbertsma

Onderwerp:

brief

 

Geachte Heer,

 

Dank voor de informatie. Ik ken zijn werk over Wolfi en Deken goed, het, is gedegen en bewonderenswaardig zorgvuldig. Jammer dat hij op sommige zaken niet verder is ingegaan. Zoals afgesproken ben ik deze week in Leeuwarden. Ik logeer in het goedkoopste hotel daar: hotel Het Anker, het adres en telefoonnummer staan hieronder. Ik begrijp dat ze daar ook e–mail hebben en dus zal ik u op de hoogte houden van mijn bevindingen.

 

Met hartelijke groet van Vincent Gorter

 

Archief Jan Gorter

Vertaling Jan Gorter 1955

 

Veroordeelden en geëxecuteerden tussen de 21e Veridémiaire en de ie Brumaire van het jaar II te Lyon (tussen 12 en 22 october 1795)

 

Een paar dagen na de val van Lyon begonnen de executies, eerst op de Place des Terreaux, later ook op Place Bellecour.

Platigny, kapitein van generaal Précy doodgeschoten Villeneuve de Louis-Elzéar, adjudant van generaal Précy doodgeschoten Lebon François-Joseph, opzichter van de overheid doodgeschoten De Melon François-Isidore, kolonel-adjudant doodgeschoten Griffet de la Baume Louis Louis, luitenant-kolonel doodgeschoten De Vichy, Abel-Claude-Marie, brigade commandant doodgeschoten Chappuis de Meaubou Jean-Pierre, kapitein van de jagers doodgeschoten Belmani Jean-Marie-François doodgeschoten Privat, François doodgeschoten Buisson Etienne-Gustave, kapitein van de jagers doodgeschoten De Clermont-Tonnerre Charles-Gaspard doodgeschoten Perrache Alexandre-Marie, kapitein doodgeschoten Martin, Jean-François, kapitein der kanonniers doodgeschoten