HOOFDSTUK 6

 

 

 

Wat er daarna gebeurde wist Peta alleen doordat ze het haar later vertelden.

Eerst Helen toen die haar temperatuur opnam, daarna Nat Trentham die op de rand van haar bed zat en onderzoekend naar haar keek.

Welk bed? Dat was het eerste wat tot Peta doordrong - ze lag in haar eigen bed ditmaal - nou ja, in haar bed in Lavender House.

‘Ik dacht dat u het wel al te veel van het goede zou vinden als ik u weer mee naar Goa had genomen,’ had Nat gezegd toen hij binnenkwam nadat Helen was weggegaan. ‘Had ik daar gelijk in?’

‘Zou het te veel van het goede voor u zijn geweest?’ had Peta brutaal geantwoord.

‘De dame heeft alweer praatjes. Ik denk dat ze aan het opknappen is.’

‘U hebt de vraag niet beantwoord.’

'Wilt u een antwoord?’

‘Natuurlijk.’

‘Dan is het nee. Nee, het zou niet te veel van het goede zijn geweest. Tevreden?’

Kwaad op zichzelf had Peta gezegd: ‘Helen heeft me verteld wat er is gebeurd. Tegen de middag kwam u voor het één of ander naar Garo, zag sporen van een haastig bezoek aan de stallen en een nog haastiger vertrek, zag dat er dingen ontbraken, dat Fancy weg was... en constateerde dat er iets aan de hand was.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Nadat ik u daar zag staan, herinner ik me niets meer.’

‘U schijnt een voorliefde te hebben voor flauwvallen. Waarom doet u dat?’

‘Dat heb ik nog maar tweemaal gedaan. De eerste maal liep ik ergens tegenaan en de tweede maal...’

‘Liep ik tegen u aan?’ vroeg hij quasi-ernstig. ‘U keek op, riep ‘Nat’ en streek het vaantje, en dat is heel vleiend voor me.’

‘Onzin!’ zei Peta.

‘Helemaal geen onzin. Al zou ik best wat onzinnigs willen doen.

Maar u hebt daar in dat dal dan ook iets gepresteerd wat niet licht zal worden vergeten.

‘U maakt me verlegen.’

‘U verdient een kus,’ zei hij. Hij zei het zo simpel, dat het net echt was, maar ze wist dat het natuurlijk nooit zou gebeuren.

Blozend mompelde ze: ‘Helen heeft me verteld dat ik onderuit ging.’

‘Ja, toen had ik mijn handen vol aan jullie drieën.’

‘Drieën?’

‘Fancy hinnikte als een gek. Hij probeerde u weer bij te brengen met z’n ruwe tong!’

‘De lieve jongen,’ glimlachte ze.

‘Ik heb de lieve jongen weggestuurd.’

‘Om precies te zijn,’ verbeterde Peta, ‘hebt u mij voor u op Fancy gezet en bent zo teruggegaan naar Garo.’

‘Waar ik de auto heb genomen om u zo snel mogelijk naar Goa te brengen en Hans op te halen.’

‘En Hans bracht me naar Helen terwijl u terugging naar de rood-schimmel?’

‘Precies.’ Hij tastte naar zijn shag, herinnerde zich dat hij in een ziekenkamer was en trok zijn hand terug. Peta glimlachte even. Ze wist nu dat de gebeurtenissen van gisteren en gisternacht veel van haar hadden gevergd en dat Nat Trentham was verschenen op het moment dat ze instortte.

‘Je was zo slap als een vaatdoek,’ had Helen gezegd.

‘Ik herinner me dat ik een paar keer ben bijgekomen,’ protesteerde Peta.

‘En ogenblikkelijk weer flauwgevallen,’ zei Helen. ‘Ik heb je een injectie gegeven, Peta.’

‘Heb ik longontsteking of zo? Het was verschrikkelijk koud.’

‘Het was ijzig koud maar je hebt geen longontsteking. Je bent een taaie meid al ben je dan niet groot.’

‘Dat was een bof voor Fancy,’ zei Peta, ‘want mijn gewicht, met dat van Nat erbij moet toch heel wat voor hem zijn geweest.’

Ze had haar vragen over de kleine roodschimmel bewaard voor Trentham, die er wel meer van zou weten.

‘Hij is van de familie Dobett, hier uit de buurt. Ze fokken huis-tuin-en keukenpaarden. Ik heb het daar geloof ik al eens eerder over gehad. Ze kunnen wel een lesje gebruiken, hoewel ze dat nu wel zullen hebben gehad.’

‘Hebt u ze onder handen genomen over de roodschimmel?’

‘Hij was al twee dagen weg. Twee dagen in deze omgeving, in deze tijd van het jaar,’ had Nat woedend gezegd. ‘Ze zijn zorgeloos, slordig. Maar ik denk toch niet dat ze nog eens zo nonchalant zullen zijn.’

‘Wat is er gebeurd?’

‘Wat u zelf hebt gezien. De kleine is uitgebroken, heeft wat rondgezworven en kwam toen terecht bij die oude mijngang - daarvan zijn er hier tientallen. Daarom moet u allereerst uw hekken laten repareren.’

'Dat zal ik doen,’ beloofde Peta. Toen herinnerde ze zich de brief van Mi Gillett en beet op haar lip.

'Wat is er?’ vroeg Nat.

‘Niets.’

‘Toe nou.’ Hij had gezien dat ze op haar lip beet.

‘Niets.’

‘Goed dan,’ suste hij. ‘Helen zei dat u nog steeds een beetje suf bent dus daar kom ik later wel op terug.’

‘Nu niet en later ook niet,’ wist Peta uit te brengen.

‘We zien wel.’ Na een klopje op de deur van Helen die kwam zeggen dat de tijd om was, stond hij op van het bed - maar bleef een tijdje naar Peta staan kijken. Toen onverwacht, zonder dat ze tijd had om haar hoofd weg te draaien, boog hij zich over haar heen en kuste haar op haar mond.

‘Ik zei al dat dat had moeten gebeuren.’ Hij draaide zich om en ging de kamer uit. En wat deed hij aan de andere kant van de deur nog meer dan een sigaret rollen? Kuste hij Helen? Daar zou ruimschoots tijd voor zijn geweest want het duurde een hele tijd eer Helen binnenkwam.

‘Praktijk,’ legde ze uit... wat waar kon zijn, maar ook niet waar. Alsof het me iets zou kunnen schelen! dacht Peta.

Helen ging evenals Nat op de rand van het bed zitten. ‘Nat schijnt te denken dat je je ergens zorgen over maakt,’ zei ze zonder enige inleiding.

‘En nou heeft hij jou gevraagd daar achter te komen?’

‘Nee. Maar hij zei dat je het nooit tegen hém zou zeggen. Is er iets, Peta?’

‘Van alles.’ Plotseling besloot Peta het haar te vertellen. Tenslotte zou ze geldgebrek toch niet lang geheim kunnen houden. In het kort vertelde ze wat er in het testament stond.

‘Een testament kan altijd worden betwist,’ merkte Helen op.

‘Dat zou ik niet graag doen. Ik heb alle respect voor oom Clauds inzicht.’

‘Dan kunnen er toch tenminste wel regelingen getroffen worden om eerder aan geld te komen,’ stelde Helen voor.

‘Dat denk ik wel. Maar dat kost tijd en - nou ja, Helen, ik lig hier, in jouw bed en ik word door jou verzorgd maar ik kan je niet betalen. Zo treurig is het.’

‘Ik voel me niet treurig.’

‘Maar ik wel.’

‘En daar maak ik me zorgen over. Ik kan van alles voorschrijven maar niets tegen treurigheid. Je moet je er overheen zetten, Peta.’

‘Ik ben afhankelijk.’

‘Lichamelijk op het ogenblik wel.’

‘En financieel aldoor. Je moet niet denken dat er een wonder gebeurt, wat dat betreft, Helen, want dat komt niet.’

‘Je bent wel in een sombere bui,’ glimlachte Helen. ‘Zou je in een beter humeur raken als ik je vertelde dat Nat zoiets al vermoedde en er een oplossing voor heeft?’

‘Stalknecht op Goa of zo’n soort liefdadigheid?’

‘Nat geeft nooit iets voor niets; hij houdt zich niet op met liefdadigheid,’ zei Helen.

‘Dat zou jij kunnen weten.’

Als Helen begreep wat ze bedoelde, dan liet ze het niet merken.

‘Ja, ik weet het,’ zei ze onbewogen.

‘En,’ verbrak Peta de stilte, ‘is het een baantje?’

‘Ja. En je zult voor hem moeten werken, maak je daar maar geen zorgen over.’

‘Werken voor Nat Trentham?’

‘Ja.’

‘Maak je dan maar geen zorgen. Ik werk liever ergens anders.’ ‘Peta, er is geen werk in dit dorp, we zitten niet in Hobart of Launceston. Volgens mij is Nat de enige die je een baan kan aanbieden. Je kunt kiezen of delen...'

‘Anders moet ik Garo verkopen?’

‘Dat wilde ik niet zeggen, hoewel het er wel op neer zou komen.’ ‘Ik zou in één van de steden kunnen gaan werken.’

‘Wie zou er dan voor je paarden zorgen?’

‘Mr. Trentham misschien.’

‘Hij zou het zeker doen - maar tegen betaling. Wat ik je probeer duidelijk te maken, Peta, is, dat Nat bereid is alles te doen maar niet voor niets. Het bleef even stil.

Pta verbrak de stilte. ‘Als er verder niets met me aan de hand is,’ zei ze, 'wil ik nu opstaan.’

‘Morgen,’ bepaalde Helen.

‘Bevel van de dokter - of van Trentham?’ In stilte vroeg Peta zich af: ‘Of is dat hetzelfde?’

‘Denk er maar goed over na, kindje,’ zei Helen en ze ging de kamer uit.

‘Ik zal ze allebei eens laten zien wie ik ben,’ besloot Peta. ‘Ik blijf een poosje braaf liggen en dan ga ik eruit.’

Maar de vorige nacht liet zich niet zomaar verjagen; ze doezelde weg, werd later wakker van een nachtmerrie en toen Helen binnenkwam en haar letterlijk opdracht gaf stil te blijven liggen, gehoorzaamde ze en viel tenslotte, zonder nachtmerries ditmaal, weer in slaap.

De volgende dag stond ze op om te ontbijten en ze voelde zich zo fris als een hoentje. Ze was bezig pap op de borden te doen, toen de telefoon ging. Het was Nat.

‘Hoe is het met de patiënt?’

‘Prima.’

‘Klaar om weer aan het werk te gaan?’

Peta zweeg even. Toen zei ze: ‘Ik heb geen werk. Alles ligt stil. Ik heb geen geld.’ Ze kon het beste maar eerlijk zijn; als zij het niet zei zou hij het wel van Helen horen.

‘Dat had u tóch al niet,’ bracht hij haar in herinnering.

‘Ik had - vooruitzichten. Die heb ik nu niet meer... tenminste niet voor ik vijfentwintig ben.’

‘Het was die brief, hè?’ Hij zei het nuchter. ‘En daarom ging u als een dolle het dal in en zo vond u toevallig de roodschimmel.’

‘Zo ongeveer, hoewel Fancy en ik allebei altijd erg opknappen van een ritje. Fancy had de pony trouwens al geroken toen we daar de eerste keer waren. Hoe is het met de pony?’

‘Hij knapt aardig op in zijn gecapitonneerde cel.’ ‘Gecapitonneerd?’ echode ze.

‘Nou ja, met aan alle kanten stro om zich heen. En verwarming.’ ‘Zijn de Dobbetts zo luxueus ingericht?’

‘Nee, maar ik wel.’

‘Hebt u hem daar?’

‘Ja. Maar ik doe nooit iets voor niets. De roodschimmel - met een passend bod - was mijn vordering op de Dobbetts, het alternatief voor een slecht rapport over de hele ellendige geschiedenis. De roodschimmel is nu van u.’

‘Dat zijn Omar, Bess en Fancy ook — en de drie andere paarden die nog in quarantaine zijn,’ zei Peta ongelukkig.

‘U kunt altijd verkopen.’ Zijn vrolijke stem maakte haar woedend. ‘Dat zult u wel moeten, tenzij er een andere oplossing komt.’

‘Zoals een baantje bij de Heer van Goa?’

‘Zo noemt u me dus.’ Hij grinnikte. Hij ontkende niet dat hij een baan voor haar had.

‘Ik wil geen liefdadigheid,’ zei Peta. ‘O, ik weet wel dat u zich daarmee niet ophoudt, dat heeft Helen me al verteld. Maar u zou me die baan toch nooit hebben aangeboden als ik in een andere situatie verkeerde?’

‘Wat voor situatie? De situatie van het geld, het gebrek daaraan, of de situatie daar beneden in het dal? Luister, ik kan het niet uitleggen door de telefoon maar ik ben iets van plan en Helen dringt daar al een tijdje op aan. Maar ik heb er iemand anders bij nodig - een betrouwbaar iemand. U. Vóór dat voorval met de roodschimmel zou ik u niet bekwaam genoeg hebben gevonden, maar nu heb ik u nodig. Om u de waarheid te zeggen geloof ik niet dat er iemand anders is die aan mijn eisen voldoet.’

‘Het klinkt erg geheimzinnig.’

‘Dat is het niet... maar het is iets nieuws voor mij en ik wil iets nieuws zo goed mogelijk beginnen.’ Hij wachtte even. ‘Bent u werkelijk helemaal in orde?’

‘Ik zei al dat ik me uitstekend voelde.’

‘Schiet dan uw kleren aan en maak dat u klaar bent als ik u over precies een half uur kom halen.’

‘Waar gaan we naar toe?’

‘We gaan er eens rustig over praten en omdat u mij die keer van Redmarley hebt beroofd, bent u me deze dag nog schuldig.’

‘Een dag... en een heleboel meer.’

‘Ik zal een rekening uitschrijven,’ beloofde hij vrolijk. ‘Zorg dat u klaar bent.’

‘Dat zal ik aan Helen moeten vragen.’

Helen, die op dat moment langs de telefoon liep, zei: ‘Dat is Nat, hè? Ga je gang maar.’

Hij moest het gehoord hebben want hij zei: ‘Goed, meisje. Tot over een halfuur. Trek geen al te mooie kleren aan. We gaan naar het zuiden.’

‘Naar het zuiden.’ Peta ging zitten om te ontbijten. Ze vertelde het aan Helen en Hans.

‘Queenstown. Mount Lyell,’ knikte Helen. ‘Een prachtige tocht. Amuseer je, Peta.’

‘Ik geloof niet dat het als amusement is bedoeld, het is om me over die baan te vertellen.’

‘Neem hem maar aan,’ raadde Helen aan.

‘Ik zal wel moeten.’

‘Doe dat dan met dankbaarheid, Peta,’ raadde Helen aan. Ze keek een beetje zorgelijk vanmorgen. Haar lippen waren gespannen. Haar blik ging over de tafel naar Hans. ‘Wees overal dankbaar voor. Ik weet zeker, dat Gretel dat ook zou zijn.’

‘Ja?’ vroeg Peta aan Hans. ‘Is jouw Gretel zo?’

‘Mijn Gretel? O, ja, ja.’ Het antwoord klonk warm.

Helen zette haar kopje onnodig hard op het schoteltje. ‘Ik heb vandaag een heleboel te doen.’ Ze stond abrupt op. ‘Doe net zoals Gretel, Peta.’ Ze liep de deur uit.

‘Wat bedoelt ze daarmee?’ vroeg Hans nieuwsgierig.

‘Helen bedoelt dat ik net zo moet zijn als Elisabeta.’

‘Maar dat kan niet,’ zei Hans beslist. ‘Niemand kan zo zijn als Gretel, voor mij niet.’

Op dat ogenblik kwam Helen langs en ze bleef in de gang staan. Toen ze opkeek, zag Peta dat ze bleek was geworden Zijzelf bleef roeren in haar koffiekopje, denkend, peinzend, over deze belachelijke situatie... Helen, die ‘zo goed kon opschieten’ met Nat en die daar openlijk voor uitkwam maar die bleek werd als Hans zoiets zei.

Nats claxon deed haar opspringen. Ze gooide de onaangeroerde koffie in de gootsteen, spoelde het kopje om en vloog toen de gang in om haar mantel te halen en een sjaaltje om te knopen.

Bij zijn derde toeter holde ze het huis uit. Hij was niet uitgestapt maar hij had het portier voor haar opengedaan. Zodra ze was ingestapt reed hij weg.

‘U hebt nogal haast,’ merkte Peta op.

‘Die kleine onbeleefdheid was om u betaald te zetten dat u te laat was.’

‘Nauwelijks.’

‘Te laat. Zat u weer te dromen?’

Ze gaf niet toe dat ze had zitten peinzen, want dan zou hij hebben gevraagd waarover... En Peta hoorde zichzelf niet zeggen: ‘Ik vroeg me af waarom u en Helen zo’n platonische verhouding hebben, want dat ligt geen van jullie beide in de aard.’

Gelukkig ging hij er niet verder op in, hij had al zijn aandacht nodig bij het rijden want de weg kronkelde hier tussen reusachtige bergen door, langs afgronden en over rivieren.

Ze reden verder door het regenwoud en dalen vol varens naar Roseberry, een zinkstad, zei Nat. Hier zag Peta de waarschuwingsborden voor drijfzand.

Daarna kwam Zeehan, eens ‘Zilverstad’, destijds tienduizend mensen tegen nu zeshonderd en, vertelde Nat haar, met zes mannen op één vrouw. Er was vroeger een tram geweest, een dagblad en een amusementstheater.

‘Het moet een geweldige tijd zijn geweest.’ Peta was gegrepen door de nostalgische sfeer van de oude stad.

‘Met die zes mannen op één vrouw?’ Nat pakte zijn shag en terwijl hij doorreed naar Queenstown leerde hij Peta hoe ze een sigaret moest rollen. Ze bracht er niets van terecht. Hij stopte, probeerde de sigaret te fatsoeneren, gaf het op en draaide zelf een nieuwe terwijl hij vertelde wat ze over een paar kilometer te zien zou krijgen.

‘Het is iets om nooit te vergeten, die onverwachte rotsformaties in chocoladebruin, roze en crème. Eerst werd er koper ontgonnen en dat heeft het landschap geel gekleurd, maar als de middagzon op de rotsen schijnt zie je ook purper en grijs en groen, eigenlijk alle kleurschakeringen die je maar kunt denken.’

Hij startte weer en geen van beiden zei iets tot plotseling vanuit het regenwoud hoogten oprezen die er, dacht Peta, uitzagen als het decor voor een ruimteroman.

‘U mag het zeggen.’ Nat Trentham had de wagen zo geparkeerd dat Peta volop kon genieten van de gekleurde rotsen. ‘Wilt u de Smelters gaan bekijken of wilt u zien wat de zon kan doen met die rotsen?’ ‘Dat laatste, natuurlijk,’ zei Peta. ‘Laat die Smelters maar schieten.’ Ze leunde achterover. ‘Wat een kleuren! Wat een contrasten! Ik heb nog nooit zoiets gezien. Ik hoorde dat in Alice Springs...’

‘Het hele binnenland,’ knikte Nat. ‘Maar ik ben blij dat u over Alice en het binnenland begint want daar wilde ik met u over praten.’

‘Ja?’ zei Peta afwezig, haar aandacht nog steeds bij het sprookje uit duizend-en-één-nacht voor haar.

‘Het heeft te maken met het voorstel dat ik heb gedaan.’

Nu luisterde ze wel. Ze keek hem verbaasd aan. Het binnenland van Australië... maar hij was toch een bewoner van Appeleiland...

‘Dat is waar.’ Wist hij dan altijd wat ze dacht? ‘Ik weet evenveel van het binnenland als u. Maar Helen heeft me enthousiast gemaakt, nee, niet voor mezelf, maar voor de paarden.’

‘Waar hebt u het over?’ vroeg Peta.

‘Helen wil van Goa een renstal maken en ik moet toegeven dat de gedachte me aantrekt. Hoewel ik het nooit eerder heb gedaan. Ik zou er langzamerhand helemaal in willen groeien.’

‘Met andere woorden,’ concludeerde Peta, ‘u wilt winnend starten?’ ‘Wat kent u me goed!’ antwoordde hij. ‘U moet me degelijk hebben bestudeerd.’

‘Nou,’ haar wangen waren rood, ‘heb ik gelijk?’

‘Zeker. Om kort te gaan, als ik aan de rennen om de Melbourne Cup meedoe, wil ik hem winnen ook.’ Hij zei het luchtig maar ze wist dat haar woorden waar waren geweest; deze man moest slagen en als hij zijn zinnen ergens op had gezet, deed hij dat ook.

‘Helen denkt dat er geen betere test is dan een race in het binnenland. En daar wil ik mezelf bewijzen. Met Big Kim.’

Ze kende Big Kim van Goa, een bruine ruin, even groot als zijn naam deed vermoeden, maar ze zette geen grote ogen op bij het vooruitzicht van Big Kim als renpaard maar wél bij de gedachte dat deze forse Nathaniel Trentham erover dacht hem te rijden.

‘Nee, nee... ik laat hem natuurlijk door iemand rijden.’

‘Denkt u dat Big Kim een goede kans maakt?’

‘Een heel goede.’

‘Hoe zou hij reageren op de reis?’

‘Prima... met een stalgenoot.’

‘Wie?’

Hij rolde een sigaret en likte aan het vloeitje.

‘Fancy.’

‘Fancy?’ riep ze uit.

‘Tegen betaling natuurlijk.’ Hij maakte een lichte buiging in Peta’s richting.

‘Maar Fancy is geen renpaard.’

‘Stalgenoot, zei ik. Ik heb al mijn paarden de revue laten passeren, maar geen ervan is geschikt. Uw Fancy heeft een bijzonder gelijkmatig karakter - zijn gedrag viel me op met die kleine roodschimmel. Alle paarden mogen hem en ik weet zeker dat Big Kim geen heimwee zal hebben als Fancy er bij is - tegen betaling natuurlijk...’

‘Dus dat is de baan die u me aanbood. Ik moet Fancy verhuren.’ ‘Dat is een deel van de baan. Het andere deel vraagt meer activiteit. Ik wil dat u meegaat.’

'Ik heb even veel of weinig ervaring als u,’ bracht ze hem in herinnering.

‘Dan vormen we een prima paar.’

‘U bedoelt - u bedoelt, dat u ook gaat?’

‘Hoe kan ik anders te weten komen of ik geschikt ben voor de races? En, volgens Helen, zult u heus niet het enige meisje daar zijn.’

‘Doet u het alleen om Fancy? Ben ik een soort aanhangsel van Fancy?’

‘Luister nou eens,’ zei hij ongeduldig, ‘u hebt een baan nodig en ik heb u nodig. Moet u nu beslist...’

‘Ik wil alleen geen...’

‘Liefdadigheid,’ was hij haar voor. ‘Dat hebt u al eens gezegd. Maar ik heb u nodig. Uw handelwijze met de roodschimmel heeft me ervan overtuigd dat ik een betrouwbaar iemand bij me zou moeten hebben als ik mezelf wildé testen, zoals Helen zo graag wil. Iemand die als de nood aan de man komt...’

‘Ja?’ vroeg ze toen hij zweeg.

‘Een ziek paard tot leven brengt.’ Hij zei het bot maar de blik waarmee hij haar aankeek was warm.

Toen hoorde ze hem zeggen: ‘Volgende week dinsdag.’

‘Hoe gaan we erheen?’

‘We vliegen rechtstreeks.’

‘Gaat er dan een vliegtuig?’

Hij grinnikte. ‘Als je er een chartert.’

‘Neemt u een jockey mee?’

‘Helen zegt dat die daar volop te vinden zijn.’ Hij nam een paar halen van zijn sigaret. ‘En, Miss Milford?’ .

‘Fijn dat u me hebt gevraagd,’ zei ze eenvoudig. ‘Ik ga graag mee.’ Dadelijk legde hij de sigaret neer en legde zijn grote hand op de hare. ‘Mooi zo, partner,’ glimlachte hij.

‘Maar dat zijn we toch niet? U hebt mij in dienst genomen.’

‘U bent de eigenares van Fancy.’

‘Maar Fancy doet niet mee.’

‘Zonder Fancy doet niemand mee. Goed dan, ondergeschikte. Zo beter?’

‘Moet u altijd van het ene uiterste in het andere vallen?’

‘Nee,’ zei hij. Toen voegde hij eraan toe: ‘Maar dat zou ik graag doen.’ Toen ze zich verward naar hem omdraaide, startte hij de wagen. ‘Als u genoeg hebt van de kleuren gaan we ergens wat eten.’

‘Ik krijg nooit genoeg van deze kleuren.’

‘Hoe dan ook, we hebben nog een flinke reis voor de boeg en ik reis graag met iets in mijn maag.’ Hij daalde af naar Queenstown, naar de hoofstraat, die nog veel had uit de tijd van het wilde westen toen het de koningin van de westkust was. Het leek wel, dacht Peta, of je in het verleden binnenkwam.

Tijdens het eten spraken ze niet over paarden. Nat vertelde hoe Queenstowns bestaan nu volkomen afhankelijk was van de Mount Lyell Mijn.

‘Goud, zilver en ijzerpyriet,’ zei hij. ‘Vroeger was het een geluksstad. In de vorige eeuw werd er een mijn verkocht voor honderd pond en een week later ging hij van de hand voor twaalfhonderd. Maar nu is alles meer in evenwicht. Ongetwijfeld beter maar wel minder romantisch.’

Nat bracht Peta naar een uitkijkpunt waar ze nog eens naar de onvergetelijke kleuren kon kijken, toen begonnen ze aan de terugweg...

‘Ik houd u in dienst tot aan de rennen in Downs,’ zei Nat toen ze bij Lavender House aankwamen. ‘Hebt u het vandaag naar uw zin gehad?’

‘Ik vond het heerlijk. Dank u wel.’

‘Bedankt dat u mijn aanbod hebt aangenomen. Ook bedankt namens de roodschimmel. Ik heb het beest beloofd dat ik dat zou zeggen.’

‘Ik moet hem eens komen bekijken.’

‘Ik zou u vandaag wel hebben meegenomen maar ik denk dat het zo wel genoeg is.’ Hij begon langzamer te rijden. ‘Het ziet ernaar uit dat Helen ook genoeg te doen heeft.’ Hij wees in de richting van Lavender House. Daar stond Helen met een oude man te praten.

‘Ze zal wel blij zijn dat u er bent. Sommige van die reizende gezellen...’

‘Reizende gezellen?' vroeg Peta.

‘Rondtrekkende zwervers - kooplui - noem ze zoals je wilt.’

‘Daar lijkt hij me te oud voor.’

‘Ze zijn allemaal oud. De jongeren voelen niets voor een zwerversbestaan.’

‘Ik bedoel, hij is toch te oud om in dit klimaat buiten te slapen,’ zei Peta.

‘Daar hebt u gelijk in. Hij ziet er ongevaarlijk uit en ik geloof niet dat ik hoef te blijven om jullie twee vrouwen te beschermen. Nogmaals bedankt, Miss Milford. Tot ziens.’ Hij boog zich voor haar langs en deed het portier open. Toen ze was uitgestapt deed hij het dicht, groette en reed weg.

Peta liep op Helen af die haar meetrok naar binnen terwijl de oude man op de onderste tree van de trap bleef staan.

‘Hij heet Josef... zijn achternaam kan ik niet verstaan... en hij wil in de tuin komen werken.’

‘Helen, je hebt al tweemaal per week een tuinman.’

‘Dat weet ik wel maar Jim kan hem misschien wel bladeren laten harken of zo.’

‘Zo’n grote tuin heb je niet; hij kan gemakkelijk door één man worden bijgehouden.’

‘Hij kan de kruiwagen smeren en het gereedschap slijpen. Jim zal het wel mooi vinden, dan heeft hij iemand onder zich.’

‘Ik heb er niets over te zeggen.’ Peta vroeg zich af waarom Helen het met haar besprak als ze toch al een besluit had genomen.

Helen zweeg even en zei toen: ‘Ik dacht dat we dat schuurtje naast de garage wel voor hem in orde konden maken.’

Nu begreep Peta wat ze van plan was. Helen wilde niet alleen werk verschaffen aan de oude man, ze wilde hem ook een onderdak geven.

‘Ik weet niet wat ik ervan moet zeggen,’ antwoordde Peta. ‘Ik bedoel, je kent hem helemaal niet.’

Weer bleef het even stil, toen zei Helen: ‘Je denkt natuurlijk dat ik gek ben maar ik heb het gevoel dat ik hem wèl ken.’ Helen haalde haar schouders op.. ‘Trouwens, wat kan die oude baas voor kwaad doen?’ ‘Dat bedoel ik niet. Natuurlijk zal hij geen kwaad doen. Maar waarom zou je je zo druk om hem maken?

‘Peta, het is gek maar ik zou me drukker maken als ik hem niet liet blijven.’ Helen keek haar strak aan - een beetje smekend.

‘Doe het dan, kind,’ zei Peta impulsief. ‘Ik zal je helpen.’

‘Meen je dat?’

‘Natuurlijk.’

‘Dan haal ik hem binnen, geef hem een kop thee en wij gaan aan het werk in die schuur.’

Helen liep naar de oude man toe, nam hem mee naar binnen en installerde hem bij de tafel met de theepot en een grote kop. In de schuur waar ze het logeerbed neerzetten en opmaakten, legde Helen uit: ‘Er zijn niet veel zwervers meer tegenwoordig.’

‘Is hij koopman of zo?’

Helen lachte even. ‘Wat hij is weet ik niet. Ik versta maar een enkel woord van wat hij zegt.’

‘Een vluchteling?’

‘Dat zal wel niet, op zijn leeftijd.’

‘Wat voor nationaliteit?’

‘Nog een deken, Peta. Hij is oud en het is hier koud.’

‘Wat voor nationaliteit?’ vroeg Peta weer, verbaasd over de kleur die Helen plotseling had gekregen.

‘Dezelfde als - Hans. Dat heb ik al ontdekt. Toevallig, hè?’ Ze wachtte niet op antwoord maar rolde een mat uit die ze voor het bed neerlegde.

‘Helen, waarom doe je dit?’

‘Een oude man een dak boven zijn hoofd geven?’

‘O, ik weet wel dat het in je aard ligt maar je zou hem ook geld hebben kunnen geven.’

De dokter legde het kussen recht. ‘Geen antwoord,’ gaf ze tenslotte toe. ‘Ik wil het gewoon zo.’ Weer keek ze Peta smekend aan en Peta gaf haar een klopje op haar arm.

‘Al goed,’ glimlachte ze. ‘Laten we Josef in zijn nieuwe onderkomen installeren.’

Op de weg naar huis rinkelde de telefoon en Helen holde eerst naar de praktijkruimte om hem aan te nemen. Peta ging naar binnen, maar bij de keukendeur bleef ze staan.

De oude man zat niet meer op de plaats waar ze hem hadden neergezet maar liep het vertrek rond en nam alles aandachtig op. Terwijl Peta toekeek haalde hij een foto van de muur en tuurde ernaar.

Peta deed een stapje terug, kuchte nadrukkelijk om de oude man tijd te geven weer te gaan zitten en kwam toen de keuken binnen. Ze glimlachte naar hem en hij glimlachte zenuwachtig terug. Ze zei iets tegen hem maar hij kon haar niet volgen.

Helen kwam binnen en bracht hem naar zijn kamer. Toen ze terugkwam keek ze fronsend.

‘Heb je er spijt van?’ vroeg Peta.

‘Nee... maar hij schijnt iets te zoeken. Het is gek, ik weet het, maar hij kijkt aldoor om zich heen. Had jij ook niet de indruk?’

‘Ja,’ zei Peta en ze vroeg zich af wat Helen zou zeggen als ze haar vertelde waarom ze die indruk had. Dat het geen indruk maar een feit was dat de oude man het vertrek had doorzocht.

Helen zette een pot verse thee en samen zaten ze aan tafel. Om haar wat af te leiden zei Peta vrolijk: ‘Je hoeft er immers geen spijt van te hebben, Helen, hij zal heus niets doen en trouwens, er is toch een man in huis.’

‘Die is er niet,’ merkte Helen grimmig op.

‘En Hansel dan?’

‘Hij is naar Hobart. Hij blijft precies even lang weg als jij, Peta.’

‘Hoe wisten jullie dat ik weg zou gaan?’

‘Dat heeft Nat gezegd.’

‘Hoe kon hij dat weten als ik het zelf nog niet eens wist?’

‘Dat is typisch Nat. Ik twijfel er niet aan of hij had alles al voor die reis geregeld voordat hij er met jou over sprak.’

‘Nogal zelfverzekerd, hè?’ Peta’s stem klonk zuur.

‘Heel erg. En het komt altijd uit.’

‘Wat bedoelde je,’ vroeg Peta vervolgens, ‘toen je zei dat Hans er niet zou zijn in dezelfde periode dat ik weg ben?’

‘Dat heeft dezelfde reden als die waarom ik jou hier heb gevraagd, kindje. Conventie. Fatsoen. Maatschappelijke normen. Of... rekening houden met wat Gretel denkt.’

‘Elisabeta?’

‘Juist.’

Nadat ze diep had ademgehaald waagde Peta te vragen: ‘Betekent Hans - iets voor jou, Helen?’

Helen keek Peta aan en vroeg: ‘Waarom vraag je dat? Is het te merken?’

‘Eerlijk gezegd... ja, aan sommige dingen wel.’

‘Vertel het me dan alsjeblieft als het erger wordt want hij heeft tenslotte al een meisje.’

‘Ik vroeg je iets, Helen,’ zei Peta zacht.

‘Nou - ja, hij betekent iets voor me. Ik weet niet hoe het zo is gekomen, maar...’

‘Ja?’

‘Ik was net bezig me ergens overheen te zetten - iemand anders - ze zeggen dat zoiets dan vaak gebeurt.’

‘Maar dat was het in werkelijkheid toch niet, hè?’ hield Peta vol. ‘Ook al was die ander hier nog geweest dan zou het toch Hans zijn geworden.’

‘Peta, zeg dat niet. Je weet even goed als ik dat Hans dat andere meisje heeft, dat ze hier naar toe komt.’

‘Maar als...’ hield Peta vol.

‘Ik weet het niet. Ik weet het niet. Ik zou hem nog eens moeten spreken, die man met wie ik zou trouwen, bedoel ik. Ze naast elkaar moeten zien. Weet je, ik kwam van het vasteland hierheen om met hem te trouwen, alleen - hij was er niet. Hij was vertrokken. Toen Nat erop aandrong dat ik hier zou blijven...’

‘O ja, dat is een andere kwestie. Wat heeft Nat Trentham ermee te maken?’

‘Niets.’

‘Jullie kunnen goed met elkaar opschieten. Dat heeft hij gezegd. Dat heb jij ook gezegd.’

‘We kunnen zelfs heel erg goed met elkaar opschieten, je moet weten, hij is de broer van de man met wie ik zou gaan trouwen.’

‘Dan zou je met de broer die er nog wél was hebben kunnen trouwen,’ opperde Peta.

‘Dat zou ik hebben kunnen doen - als hij me had gevraagd. Nee, je hebt het mis, Peta: Nat Trentham is alleen m’n beste vriend.’

‘Juist.’ Peta zweeg een tijdlang... en haar hart begon als een razende te kloppen. Ze had het gevoel dat er een last van haar was afgevallen. Belachelijk, zei ze tegen haar bonzende hart, dit betekent niets voor mij. Die platonische verhouding tussen Helen en Nat was me al eerder opgevallen. Alles is precies zoals het was. Er is niets veranderd - maar haar hart bleef bonzen.

Impulsief boog ze zich naar voren en raakte Helens hand aan. ‘Als ik zeg dat ik het begrijp, dan meen ik dat, Helen. Je moet weten dat ik zelf min of meer in hetzelfde schuitje zit.’ Min of meer, dacht ze. Want met Peter was het een heel ander geval. Peter had geen geld om te blijven wachten. Aan hem twijfel ik niet, niet zoals Helen. Ik hield van Peter, ik houd van Peter ik zal altijd van Peter blijven houden. Verleden, heden en toekomst.

‘Dank je, Peta,’ zei Helen. ‘Als Hans komt,’ vervolgde ze, ‘kan hij met Josef praten. Laten wij intussen proberen het die oude man naar de zin te maken. Het is een triest geval, hè?’

‘Ja,’ zei Peta een beetje ontwijkend, want hoewel hij misschien triest was, had Josef ook een doel, hoewel ze, afgezien van diefstal, met geen mogelijkheid zou kunnen zeggen wat.

‘Vertel me eens wat me te wachten staat, Helen,’ zei ze afleidend.

‘Over het binnenland?’

‘Ja.’

‘Dat moet je zelf maar ontdekken, Peta. Ik moet nu naar Granny Davis. Hou onze oudste inwoner een beetje in de gaten.’ Ze liep naar de praktijkruimte en even later hoorde Peta haar de wagen starten.

Ze waste de theekopjes af en ging toen de tuin in. Het zou niet lang duren of het was donker en ze vroeg zich af of ze ook voor Josef in de keuken zou dekken of dat Helen hem zijn eten zou brengen. Omdat hij was gekomen om in de tuin te werken, verwachtte ze hem daar te zien maar er was geen spoor van de oude man te bekennen. Een beetje geschrokken - wat wisten ze tenslotte van hem - liep Peta naar de schuur. Ze klopte aan de deur maar er kwam geen antwoord. Ze duwde de deur zachtjes open... misschien lag hij te slapen. Maar Josef was er niet.

Naast de schuur bevond zich Hansels flat en als ze Josefs hoofd niet achter het raam had gezien, zou ze zijn doorgelopen. Maar nu bleef ze staan. Josef had niet het recht daar binnen te gaan! Ze draaide de deurkruk om en stapte naar binnen.

‘Josef,’ zei ze ernstig, vast van plan hem een standje te geven al zou hij er waarschijnlijk niets van verstaan. Maar zijn gezicht stond zo pathetisch, zo smekend en, ja, zo onschuldig, dat ze het hart er niet toe had.

Hij zei iets dat ze niet kon begrijpen en schuifelde gehoorzaam naar de deur. Maar voordat hij wegging wierp hij een lange blik op de foto die op een plank stond. Het was een foto van een vrouw van middelbare leeftijd met een zacht gezicht en vermoeide ogen. ‘Mijn mama,’ had Hans eens gezegd.

Hij is eenzaam, dacht Peta. Daarom keek hij naar Helens foto in de keuken. Hij wil mensen om zich heen, hij zoekt contact.

Peta pakte hem bij de arm en liep met hem mee naar buiten. Hij zei weer iets dat ze niet kon volgen en ging naar zijn kamer.

Toen Helen terugkwam van haar visite, zei ze dat ze een blad met eten naar Josef zou brengen. Ze bracht het echter onaangeroerd mee terug.

‘Hij slaapt,’ zei ze en Peta besloot niet meer over de oude man te praten.

Maar ze praatte er een paar dagen later wel over met Nat Trentham want, al had ze het druk met de voorbereidingen voor de reis, Josefs gedrag bleef haar opvallen.

Ze zag zijn blik als hij ronddwaalde. Ze voelde dat hij ergens op wachtte. Waarop zou de oude Josef kunnen wachten?

Ze zat op het hek en keek hoe Nat Kim zijn dagelijkse beweging gaf. Onwillig had ze moeten toegeven dat Goa meer land nodig had als Nat door wilde gaan met zijn plannen om zowel aan rennen deel te nemen als te blijven fokken. Het veld waarin Nat aan het galopperen was, was niet groot genoeg. De hekken moesten worden verwijderd, er móest worden uitgebreid. Maar dan zou Garo moeten verdwijnen.

Big Kim was goed maar volgens Peta niet opvallend. Ze wist zeker dat Omar hem met gemak zou kunnen verslaan. Ze zei het toen Trentham en Big Kim naar het hek toe kwamen.

‘Natuurlijk,’ was Nat Trentham het met haar eens. ‘Ik heb toch nooit anders beweerd?’

‘Maar...’

‘Waarom ik dan niet met Omar ga?’ Hij haalde zijn shag te voorschijn. ‘Ik heb het geld niet op mijn rug groeien en ik denk dat uw prijs me te hoog is.’

‘Dat is niet eerlijk!’

‘Gelijk hebt u,' zei hij dadelijk, ‘ik kan niet zeggen dat u een geldwolf bent, anders zou u me Garo allang hebben verkocht. Tenzij u probeert zo een hogere prijs te krijgen.’

‘Mr. Trentham,’ begon ze.

‘Je zult Nat moeten zeggen, Peta.’ Voor de eerste maal noemde hij haar bij haar voornaam.

‘Nat,’ zei ze, ‘je kunt Omar krijgen.’

‘Ik weet het.’ Zijn antwoord klonk warm. ‘Maar ik wilde de paarden van Goa proberen, niet die van Garo en Big Kim is de beste. Nee, jij hebt al genoeg gedaan door me Fancy mee te geven.’

‘Daar wordt ik voor betaald.’

‘Heeft niet alles zijn prijs?’ Hij streek een lucifer af en boven het vlammetje ontmoetten hun ogen elkaar.

Slecht op haar gemak begon ze over Josef te praten.

‘Je weet toch dat Hans naar Hobart is voor een speciaal college.’ ‘Ja.’

‘Kan Helen het wel redden, als ik weg ben?’

‘Ze heeft zich altijd zo kunnen redden.’

‘Maar ze heeft nu die oude man.’

‘Dat hoorde ik. Wat is er met hem, Peta? Mag je hem niet?’

‘Ik mag hem graag, maar...’

‘Ja?’

Ze vertelde hem dat ze Josef had zien rondsnuffelen in huis - in Hansels kamer.

‘Hij is oud en helemaal vreemd hier,’ verontschuldigde hij hem. ‘Ja,’ gaf ze toe, maar ze was niet gerustgesteld.

‘Ik zal wel eens met hem praten.’

‘Dat zou ik fijn vinden, Nat.’

Alles wat Nathaniel Trentham beloofde, deed hij ook, wist ze. En die avond belde hij haar op.

‘Alles in orde?’ vroeg hij eerst.

‘Ja.’

‘Josef niet in de buurt?’

‘Hij zit in de schuur. Trouwens, hij zou het gesprek toch niet kunnen volgen.’

‘Nee, dat denk ik ook niet maar ik ben er min of meer in geslaagd hém te volgen.’

‘Ja, Nat?’

‘Helen buiten gehoorsafstand?’

‘Ze is een visite afleggen.’

‘Goed dan: Josef is een oude trekker of zoiets. Hij heeft door heel Australië gezworven - ik weet niet waarom. Mogelijk trekt hij weer verder, hij wil niemand tot last zijn, hij heeft een beetje geld maar hij zou graag met Hansel praten voordat hij weggaat.’

‘Waarom?’

‘Landgenoten, denk ik. Zou jij dat ook niet doen als je in een vreemd land was?’

‘Maar hoe weet hij van Hans af?’

‘Toen ik in Kentucky woonde, kende ik iedere Australiër binnen een straal van honderdvijftig kilometer.’

‘Dat zal wel,’ beaamde Peta. ‘Nou, als jij denkt dat we ons nergens ongerust over hoeven te maken...’

‘Helemaal niet. Mijn enige zorg is, dat jij alles onder controle hebt voor de volgende paar weken.’

‘Dat hebben we gisteren immers gecontroleerd!’

‘Ik bedoel jouzelf, niet de paarden. Heeft Helen je een beetje op de hoogte gebracht? Je weet toch dat er ’s avonds wordt gedanst? En ik wil niet met je dansen in het maanlicht als je in je rijbroek loopt.’

‘Wat zou jou dat kunnen schelen?’

‘Het zou jóu iets moeten kunnen schelen. Want in dat geval zou ik niet naar je toekomen, buigen en je ten dans vragen, Miss Milford.’

‘Dan moet ik zeker wat uit Parijs laten komen?’

‘Het hoeft niet uit Parijs te komen, als het maar een rok is of een jurk.’

‘Met veel bloot?’

‘Ik vraag me af,’ kwam zijn stem langzaam, ‘of je wel eens een pak slaag hebt gehad.’

‘Zo,’ zei Peta nadat ze tot tien had geteld om zichzelf te beheersen, ‘was dat alles?’

‘Wij vertrekken dinsdagmorgen vroeg met de dieren naar Launceston - vandaar naar het vliegveld. Ik weet nog niet precies hoe laat we aankomen, maar dat zien we wel.’ Het bleef even stil. ‘Goed?’

‘Ja, dank u, Mr. - dank je, Nat.’

‘Gaat dat zo moeilijk?’

Ze wist niet wat ze moest antwoorden want het was elke keer weer moeilijk. Steeds als ze Nat wilde zeggen, leek het of haar keel werd dichtgeknepen.

‘Peta, ben je daar nog?’

‘Ja.’

‘Ik vroeg je, of het zo moeilijk was.’

Ze hield de hoorn zo stevig vast dat haar vingers er pijn van deden. ‘De tijd zal het leren,’ zei ze.