HOOFDSTUK 4
Peta was niet van plan Hansel het lunchpakket te laten vergeten, want ze voelde er niets voor een tweede keer van Nat Trenthams liefdadigheid gebruik te moeten maken. Van nu af zouden er brood en een thermosfles voor haar klaar staan.
Maar toen ze de tweede morgen in Lavender House wakker werd kon ze zien dat het geen zin zou hebben naar Garo te gaan, want het stroomde van de regen.
Tenminste, dat vond Peta, maar Helen lachte en verbeterde haar: ‘Nieuweling, dat is alleen een beetje motregen.’
‘Noem je dat motregen!’
‘Vergeleken met de regens in het noorden wel. Op het vasteland zouden ze het als een beetje dauw beschouwen. Daar worden alle sluizen tegelijk opengezet. Vijf minuten erna schijnt de zon weer.’ ‘Aan de kust zeker?’
‘En in het binnenland.’
‘Ik dacht dat het daar een regenloze woestijn was.’
‘Het is een woestijn en vaak zonder regen, maar als de regens komen dan valt er ook heel wat. Op plaatsen waar je het nooit zou vermoeden verschijnen dan ineens beken en kilometers brede rivieren. Binnen de kortste tijd heb je een binnenzee. En dan wordt die woestijn van jou, Peta, een tuin, met bloemen waarvan je nooit had kunnen dromen.’ ‘Dat klinkt boeiend.’
‘Het is vreemd en heel mooi.’ Helen keek dromerig.
‘Ben je er wel eens met vakantie geweest?’
‘Nee.’
‘Hoe...?’
‘Ik ben daar geboren.’
‘In de woestijn?’
‘In de bloeiende woestijn,’ bracht Helen haar in herinnering. ‘Maar ik heb er niet zoveel van gezien. In plaats van schriftelijk onderwijs te volgen zoals de meeste kinderen daar, werd ik naar kostschool gestuurd. In de vakanties ging ik met mijn ouders naar het strand.’ ‘Maar daarna?’
‘Ik ben niet teruggegaan. Mijn vader stierf tijdens mijn tweede studiejaar, mijn moeder kort daarop. Je moet iets hebben dat je trekt om terug te gaan.’
‘Ben je er niet nieuwsgierig naar?’
‘Nee, dat heeft afgedaan. Maar ik denk er altijd met verwondering aan terug. Ik moet tegen Nat zeggen dat hij daar eens aan een race moet deelnemen.’
‘Een race?’
‘De races in het binnenland zijn fantastisch.’
‘Maar Mr. Trentham intereseert zich daar niet voor.’
‘Dat komt wel, denk ik. Wat heb je er anders aan om volbloedpaarden te fokken? Het zou een ervaring zijn die hij nooit meer zou vergeten.’
‘Ik geloof dat jij er zelf graag heen zou gaan,’ meende Peta.
‘Nee, dat heb ik achter me gelaten toen ik hier kwam.’ Helen zei het heel nuchter.
‘Hoe ben je in Berribee terechtgekomen, Helen?’
‘Dat was geen toeval.’ Nu klonk Helens stem kort. ‘Ik ben hier expres naar toe gegaan. Ik - ik ben gebleven.’ Ze zweeg en Peta vroeg niet verder. Ze bleef wel doordenken. Waarom expres? Om Nathaniel Trentham met wie ze immers zo goed kon opschieten?
Ze keek naar de regen en zei: ‘Wat kan ik voor je doen?’
‘Niets. Op dagen als vandaag blijft Hans trouwens ook hier om te studeren, want als het zo nat is kan hij ook weinig doen op de stoeterij. Ik zou je wel naar Garo kunnen rijden, maar...’
‘Je moet je visites doen,’ knikte Peta.
‘Maar,’ vervolgde Helen, ‘ik rijd ergens anders met je naar toe. Ik hoef vandaag géén visites te doen en dat is zo’n zeldzame gelegenheid dat ik er gebruik van moet maken. Jij en ik, meisje, gaan naar Woodleigh.’
‘Het oude koloniale huis?’
‘Heb je er al eens van gehoord?’
‘Ja.’ Maar Peta twijfelde een beetje. Ze wilde er wel heen, maar Nat Trentham had gezegd dat hij er met haar heen zou gaan.
‘Voel je er niet veel voor?’ Helen moest haar besluiteloosheid hebben gezien.
‘O, jawel, ik zou er met Mr. Trentham...’
‘Dat maak ik wel in orde. Nat en ik kunnen het erg goed met elkaar vinden,’ zei Helen schouderophalend. ‘Maar om aan de veilige kant te blijven met die heethoofd gaan we niet naar Woodleigh, maar naar Redmarley, dat is even oud.’
Hans was bij hen komen staan; hij keek naar Helen. Had hij alles gehoord?
‘Om jou vandaag rustig te kunnen laten werken, gaan Peta en ik weg,’ zei Helen. ‘Doe niet te lang over het aankleden, Peta, het is wel niet zo ver, maar de dagen zijn hier ’s winters kort.’
Binnen een uur waren ze op weg en naarmate ze noordelijker kwamen klaarde de lucht op. Tegen de tijd dat ze bij Redmarley waren, was het stralend weer.
Toen Peta dat een beetje schuldig zei, legde Helen uit, dat ze nu aan de andere kant van een berg waren en dat het weer aan weerszijden van een berg totaal verschillend kon zijn. Hoewel ze persoonlijk, zei ze, hoopte dat thuis ook de zon scheen want met mooi weer voelden de mensen zich beter, wat betekende dat Hans niet gestoord zou worden door telefoontjes.
Ze had een zachte uitdrukking op haar gezicht toen ze dat zei die Peta verbaasde. Hoe zat het nu precies? Hans had het over Gretel, maar hij keek naar Helen. Helen had een bepaalde verhouding met Nat, maar haar ogen lichtten als zij zich tot Hans richtte. En Nat?
‘Bestaat er enig uitgaansleven in Berribee?’ vroeg Peta aan Helen.
‘Nee. De jongelui trekken allemaal weg om elders werk te vinden. Het spijt me voor je, Peta.’
‘Zo bedoelde ik het niet. Trouwens, ik voel niets voor uitgaan.’
‘Alle vrouwen houden ervan.’
‘Misschien,’ verbeterde Peta haar, ‘had ik er aan toe moeten voegen - op het ogenblik.’
De verblindende winterzon op het oude koloniale gebouw bracht het huis tot leven. Toen Peta op de binnenplaats stond en naar de stal keek met vier boxen, het koetshuis en de voorraadschuur, voelde ze het voorbije tijdperk om zich heen, zag ze de bedienden aan het werk in de enorme keuken en de schellekoorden beantwoorden die met alle kamers in verbinding stonden.
‘Ik ben zelf ook maar een bediende die opdraaft als er wordt gebeld,’ zei Helen naast haar.
‘Dat ben je zeker.’ Ze hoorden de stem voordat Nat Trentham binnen was. De twee vrouwen draaiden zich verbaasd om, want hij was wel de laatste die ze hier verwachtten. ‘Ik heb een boodschap, edele vrouw,’ zei hij tot de dokter, ‘van onze goede Hans. Mrs. Ferry heeft weeën.’
‘Dat kan nog niet,’ zei Helen fronsend.
‘Dat kan wel.’ Nat glimlachte naar Helen. ‘En dat zal je leren me te dwarsbomen.'
‘Te dwarsbomen?’
‘Ik was dit al eerder van plan.’ Hij wuifde met zijn arm naar het oude huis.
‘Maar jij had het over Woodleigh. Dat zei Peta. En Peta had er geen bezwaar tegen hierheen te gaan.’
‘Dat kan ik me voorstellen.’ Nu klonk de stem droog.
‘Maar hoe kom jij hier zo vlug?’ vroeg Helen, terwijl Peta zwijgend toehoorde.
‘Ik heb een snellere wagen dan dokter Kemp,’ legde hij uit. ‘Ik heb ook een snellere weg genomen. Het telefoontje kwam toen jullie het hek uitreden. Hans heeft dadelijk naar Goa gebeld en is toen zelf naar Mrs. Ferry gegaan.’
‘Maar Hans kan niet...’ Helen fronste.
‘Jawel. Heel gek, maar baby’s vragen niet of iemand al is afgestudeerd.’
Geërgerd zei Helen: ‘Ik weet zeker dat Jean nog niet zo ver is.’ ‘Wees nu maar niet al te zeker en neem mijn wagen. Miss Milford en ik komen wel terug met die schildpad van jou.’
‘Dank je, Nat, dan ga ik maar.’
‘Wees voorzichtig, Helen.’
‘Dat beloof ik. Sorry, Peta.’
Peta zei dat het in orde was. Maar Nat Trenthams woorden, nadat Helen was verdwenen, verbaasden haar.
‘Maak van uw hart geen moordkuil, Miss Milford.’
Toen ze naar hem opkeek, zag ze dat hij naar haar grijnsde. Het maakte hem jongensachtig terwijl hij anders een zo gerijpte, rustige indruk maakte.
‘Het was toch niet zó belangrijk om naar die oude dingen te kijken, wel?’ vroeg hij. ‘Niet op zo’n dag als vandaag. Het is nog vroeg, wat vind u ervan? Als u wilt, zeg het dan.’ Zijn ogen glinsterden in de hare - vragend - uitnodigend - uitdagend, en deden haar duizelen.
Hij was onvoorspelbaar, hij was in tegenspraak met zichzelf, een en al tegenstellingen en Peta zei: ‘Ik begrijp u echt niet.’
‘Hou het maar op dat andere ritme waarop ik marcheer,’ raadde hij haar aan. Weer had hij haar gedachten geraden.
Ze liepen samen naar Helens wagen en hij hield het portier voor Peta open.
‘We gaan terug via de bossen,’ zei hij. ‘Dat haalt de schildpad wel, denk ik. Maar houdt u vast, Miss Milford, want het is bepaald geen snelweg die we gaan volgen.’
Dat was het zeker niet, maar het was wél een bijzondere ervaring -als je er maar aan dacht dat je niet naar beneden moest kijken. De weg die ze volgden was niet veel meer dan een karrespoor. Tweemaal staken ze een snelstromende beek over en klommen langs steile rotsen naar boven, kronkelden tussen hoge bomen en dicht struikgewas door en kwamen heel onverwacht uit in een verlaten nederzetting waarvan Nat had verteld dat het een stadje was geweest dat was uitgestorven toen de goudkoorts van een eeuw geleden over was.
‘Dit,’ vertelde hij, ‘was allemaal goudland. Dat is het nog. De Westkust zit vol mineralen - zink, lood, zilver, goud enzovoort.’
Hij had de wagen het spookstadje ingereden en zei: 'Het moet hier destijds goed leven zijn geweest. Ik zie het voor me... fanfares, reizende toneelgezelschappen, drukke hotels.’
‘En nu is het verdwenen.’
‘Denk dat maar niet. Het hout heeft het hier overgenomen, luister maar.’
Peta hoorde het gierende geluid van de zaagmachines ergens diep in het dal.
Hij startte de wagen weer en via scherpe haarspeldbochten daalden ze af, zochten ze zich een weg door de regenwouden, waarvan de takken elkaar hoog boven hen raakten.
‘Over een paar minuten zitten we op de weg naar Goa.’
‘Goa? Maar...’
‘Bij dokter Kemp is niemand thuis,’ bracht hij haar in herinnering. ‘Ik dacht aan Garo.’
‘Hoezo?’
‘Om er wat te werken natuurlijk.’
‘Daar schijnt u niet eerder aan te hebben gedacht.’
Peta zuchtte.
Hij keek haar niet aan maar hield zijn aandacht bij het karrespoor tussen de bomen.
‘Ik dacht aan Bess,’ zei hij toen.
‘Brilliant Bess. Wat is er met Bess?’
‘Wist u dat Bess drachtig was?’
‘Bess? Nee...’
‘Zoiets komt voor.’
‘Ja, maar...’
‘Zou het niet de bedoeling van uw oom zijn geweest? Tenslotte gaat het daar om op een stoeterij.’ Toen ze niets zei, vervolgde hij: ‘Hebt u zijn rapporten van Kinrow nog niet ontvangen, zijn aantekeningen - speciaal die wat bepaalde data betreft?’
‘Oom Claud wist dat allemaal uit zijn hoofd,’ antwoordde ze stijf.
‘U bedoelt,’ onderbrak hij haar wreed, ‘dat hij het daar nooit met u over had. O, ik weet dat u wel eens bij een worp bent geweest, dat zei u tenminste, maar ik heb het gevoel dat u er eigenlijk maar heel weinig van weet. Ik neem het u niet kwalijk, maar hemel nog aan toe, hoe denkt u verder te gaan? Als eigenares van een stoeterij? U was niet anders dan een ponymeisje.’
‘Bess is niet drachtig,’ zei Peta nors, geprikkeld door die vernederende aanduiding.
‘Hoe weet u dat? Toe, vertel eens.’ Hij wierp haar een uitdagende blik toe.
Weinig op haar gemak antwoordde ze: ‘Nou, ze... ze is helemaal niet dik geworden.’
‘Als ze wel dik was geworden zou dat ook door te veel voer hebben kunnen komen.'
Het bleef stil, terwijl hij de laatste meters karrespoor naar de hoofdweg aflegde.
'Ik wil niet naar Goa,’ merkte Peta effen op.
‘Ik heb de merrie daar,’ vertelde hij haar even effen.
‘Hoe durft u haar weg te halen? Waarom hebt u dat gedaan? De stallen van Garo zijn nu helemaal in orde.’
‘Ik had het gevoel dat er toezicht op haar moest zijn.’
‘Maar...’ begon Peta kwaad.
‘Toezicht van iemand die er verstand van heeft - maar misschien vergis ik me.’ Maar in zijn stem klonk duidelijk de overtuiging door dat zoiets volstrekt ondenkbaar was.
‘Zeker,’ stoof Peta op.
‘Hoe weet u dat?’ vroeg hij weer.
‘Ik ben niet gek, ik weet er heus wel iets van.’
'Heel weinig. Maar dat bedoelde ik niet. Hoe zou u kunnen weten wat er met Bess gebeurde toen u nog op Kinrow was? Voor zover ik weet deed u daar niet veel meer dan toezicht houden en ongewenste bezoekers wegjagen...’
‘Met inbegrip van u,’ onderbrak ze hem kwaad.
‘En in de tussentijd,’ - hij reageerde niet - ‘zat u dromerig over de weiden te staren.’
‘Hoe weet u dat nou?’
Hij herhaalde haar eigen woorden. ‘Ik ben niet gek.’ Na een pauze vervolgde hij op andere toon: ‘Waarom zat u zo te dromen? Was het een man?’
‘Nee.’
‘Kom, kom, Miss Milford!’ Hij lachte zacht en honend en verdedigend snauwde ze: ‘Toen had ik hem nog niet eens ontmoet.’
‘O, dus er was er wel één?’
‘Die is er nog steeds,’ snauwde ze in de hoop dat hij er over zou ophouden. Toen hij geen antwoord gaf, vroeg ze: ‘Maar wat heeft dat met Bess te maken?’
‘Heel wat. Als er niets over een dekking staat genoteerd, dan hebt u de toestand van Bess te wijten aan - ik zal het maar eerlijk zeggen -uw eigen onoplettendheid.’
‘Ik vind u afschuwelijk!’
‘Maar, gelukkig voor u, ben ik ook scherpziend. Ik weet bijna zeker dat de merrie drachtig is.’
‘Zou een veearts dat niet helemaal zeker moeten weten?’
‘Nee. Elk symptoom is een aanwijzing maar niets is zeker.’
‘En u verwijt mij dat ik het niet wist.’
‘Het ponymeisje dat paardenfokster wordt,’ merkte hij cynisch op. ‘Waarom geeft u niet toe? Ik ben nog steeds bereid Garo over te nemen.’
‘Ik ben nog steeds niét bereid te verkopen. En als u het niet erg vindt, stap ik hier uit. Er komt vast wel iemand langs die me naar huis kan brengen.’
Ze had een botte weigering verwacht en ze raakte een beetje uit haar evenwicht toen hij dadelijk stopte en het portier openhield.
‘Er komt over tien minuten een bus,’ zei hij. ‘Geen dank voor de rit.’ ‘Dat was ik ook niet van plan. Ook niet voor je - onjuiste - oordeel over Bess.’
‘Mooi zo.’ Hij zette de wagen in zijn versnelling.
‘Fancy is nu helemaal alleen op Garo,’ riep ze toen hij weg wilde rijden. Fancy, wist ze, zou dat zeker niet leuk vinden.
‘Is het niet wat laat om nu over uw gebrek aan toezicht te denken?’ Hij had de wagen stilgezet, en keek haar indringend aan, maar toen ze niet reageerde, zei hij: ‘Ik heb hem en de merrie allebei naar Goa gebracht.’
‘Hebt u ze nu alle drie?’
‘Ja.’
‘Wilt u dan zo goed zijn ze morgenochtend alle drie ook weer terug te brengen?’
‘En wilt u dan uw zevenhonderd dollar terugbrengen?’
Daar had ze nog niet aan gedacht.
‘Goed, ik zal het doen,’ zei hij nadat hij haar een tijdje had laten staan broeien. ‘Ik vertrouw erop dat er volgend jaar om deze tijd een kleine Oleen of Omar over het groene Tasmaanse gras huppelt.’ Hij glimlachte maar ze staarde koud terug. ‘Nou,’ zei hij schouderophalend, ‘goeie reis dan maar,’ en ditmaal schakelde hij werkelijk en liet haar staan.
Pas toen hij weg was, realiseerde ze zich dat ze geen geld had. Trouwens, wat zou de chauffeur wel van haar denken, als ze midden in Tasmanië met alleen maar heggen en struiken op de bus stapte?
Maar gelukkig voor Peta kwam er eerst een auto langs. Twintig minuten later was ze bij Lavender House en doordat de deur niet op de knip zat, kon ze gemakkelijk naar binnen.
Ze deed haar mantel uit en zette koffie. Terwijl ze een kopje dronk, ging de telefoon. Het was Helen. Mrs. Ferry had gelijk gehad en zij en Hans bleven bij haar. Wilde Peta eventuele spoedgevallen doorverwijzen naar dokter Jensen in de dichtstbijzijnde stad?
Zo te horen was Helen opgewonden. Peta veronderstelde dat een geboorte ook het meest opwindende ter wereld was. Wat haar weer deed denken aan Brilliant Bess, die eigenlijk nooit zo briljant was geweest als haar naam deed vermoeden. Ze had zich weleens afgevraagd waarom oom Claud Bess had uitgekozen om mee naar Australië te gaan en dan nog wel met het eerste transport. Een aardig ding, dat wel. Goed gefokt. Maar niets bijzonders als jonge merrie. Meer zoiets als Fancy.
Wat had die man, die Trentham, ook alweer over Fancy gezegd? ‘Is het niet een beetje laat om nu over uw gebrek aan toezicht te denken?’ Dat klonk alsof hij haar houding ten opzichte van Fancy bekritiseerde. Ze zou hem eens wat laten zien. Ze zou morgenochtend allereerst haar lieveling terughalen.
Ze dekte de tafel voor het avondeten maar toen Hans en Helen niet kwamen, zette ze alles weer terug en nam zelf een glas melk en een boterham.
Tenslotte ging ze naar bed. Ze was nog wakker toen de wagen de oprit opkwam. Ze hoorde Hans en Helen lachen in de gang en Helen waarschuwde: ‘Stil! Peta slaapt!’
‘Ik slaap niet.’ Peta steunde in het donker op haar elleboog. ‘En?’
‘Een tweeling - een jongen en een meisje. Mijn eerste. Ik weet niet hoe ik het had moeten klaarspelen zonder Hans. Jean en de kinderen zijn nu naar het ziekenhuis.’
‘Morgen,’ zei Peta klaaglijk, ‘heb ik een paar lessen van jullie nodig. Er is een zekere jongedame, genaamd Brilliant Bess, waarvan ik heb gehoord...’
‘Brilliant Bess klinkt als een merrienaam en hoewel we weten dat we briljant zijn, ligt dat meer op Nats terrein. Vraag het maar aan hem.’ Ze geeuwde. 'Ieder zijn vak.’
‘En zijn eigen lied.’ Peta zou niet hebben kunnen zeggen waarom ze dat eraan toevoegde.
Het was stil in de gang...
Toen zei Helen: ‘Welterusten, Peta. Welterusten, Hansel.’
Peta hoorde haar naar haar kamer gaan. Nu hoorde ze de deur dichtslaan en Hans liep over het stenen pad naar zijn flat boven de garage.