HOOFDSTUK 3

 

 

 

Later vroeg Peta zich af waarom ze zo dwaas had gedaan. Als ze erover had nagedacht, zou ze hebben beseft dat het dwaas was om zich te verstoppen en te wachten tot de man weer naar binnen was gegaan. Om dan, toen de lichten uit waren en hij waarschijnlijk sliep, naar de stal te sluipen - de andere stal - haar paarden te pakken en weg te gaan.

Het was zo’n absurd plan geweest. Haar kleren en haar handtas waren nog binnen, eigenlijk was alles wat ze bezat, behalve Omar, Bess en Fancy, in het huis...

Maar toen het gebeurde was het enige waaraan ze kon denken: ontsnappen voordat hij zijn zaklantaarn op haar had gericht en haar had herkend... en om dat te voorkomen was ze opgesprongen en had ze hem de lantaarn uit de handen geslagen. Ze had hem verschrikkelijk horen schelden terwijl hij probeerde haar te pakken te krijgen, maar ze was er als een haas vandoor gegaan. Achter één van die schuren, dacht ze. Tussen de bomen. Ze zou wel een plek vinden.

Ze zou die ook hebben gevonden en in de winternacht doodsbang hebben gewacht tot hij het zou hebben opgegeven haar te zoeken... als hij het zou hebben opgegeven... maar het plan mislukte. In het donker botste ze tegen iets aan... een boom... ze wist het niet, ze was zich alleen bewust van een klap, van iets dat heel hard was en pijnlijk.

Toen ze wakker werd, zat er een bult op haar hoofd en een verband om de bult. En ze lag in bed.

Ze opende haar ogen, deed ze haastig weer dicht, deed ze toen weer open. Het was dag... stralend licht, zoals ze had gedacht dat het in deze slaapkamer zou zijn. Deze slaapkamer? O, nee! Ze deed haar ogen weer dicht.

Haar hoofd deed verschrikkelijk pijn maar toen ze naar beneden keek vergat ze haar hoofd. Ze was gekleed in iets omvangrijks, nuttigs en duidelijk mannelijks. Ze deed haar ene arm omhoog, maar ze kon haar vingers niet zien. Hetzelfde met haar benen — haar voet kwam tevoorschijn uit een pyamapijp. Pyjama? Ze had helemaal geen pyjama.

Er klonken stappen. Waarschijnlijk de huishoudster die haar de pyjama had aangetrokken. Maar waarom had ze haar niet één van haar eigen nachtjaponnen gegeven? Maar misschien was het geen huishoudster, Peta keek door een spleetje van haar ogen. Het was geen huishoudster, hij was het. Als ze heel stil bleef liggen en zich slapend hield, zou hij wel weggaan.

Ze hoorde hem een stoel bijtrekken. Hij keek nu natuurlijk naar haar. De drang om terug te kijken was bijna onverdraaglijk. Hij boog zich over het verband, maakte het een beetje los en keek naar de wond. Nu kon ze het niet langer uithouden. Ze keek weer door een spleetje...

‘Ogen open,’ zei hij.

Eerst deed ze of ze het niet hoorde maar ze voelde zijn hand op haar schouder en ze gehoorzaamde haastig.

‘Goeiemorgen, Miss Milford,’ zei hij.

Dus hij wist het nog! Maar hij zou haar naam ook hebben kunnen zien staan op haar tas. Zou ze ‘goeiemorgen, Mr. Trentham’ zeggen?

Ze dacht er zo lang over na dat hij geërgerd zei: ‘Doe niet net alsof ik zó onbelangrijk ben. U moet mijn naam minstens een stuk of twaalf keer hebben genoteerd.’

‘Ik hield de boeken niet bij.’

‘Nee, dat herinner ik me. U speelde bewakertje.’

‘Is daar iets verkeerds aan?’ stoof ze op.

‘Zoiets kun je op verschillende manieren doen, Miss Milford.’

Ze voelde aan haar hoofd. ‘U schijnt de goeie manier ook niet te weten.’

‘Ah, maar ik was niet op verboden terrein.’

‘Sinds wanneer mogen kopers overal rondlopen?’

‘Er zijn kopers en kopers.’ De manier waarop hij het zei maakte haar duidelijk hoeveel deze koper had gekocht.

‘Om u de waarheid te zeggen,’ zei ze, ‘was ik ook niet op verboden terrein.’

‘In het donker op andermans bezitting?’

‘Ik dacht,’ zei ze ongelukkig, ‘dat het het terrein van Garo was.’ ‘Garo?’ zei hij belangstellend. Hij wist kennelijk waar Garo was, haar Garo. ‘Waarom dacht u in hemelsnaam dat Goa Garo was?’ Toen ze geen antwoord gaf, zei hij spottend: ‘Hoe kan iemand Goa en Garo met elkaar verwarren?’

‘Zijn ze dan...’

‘U bedoelt of ze van elkaar verschillen?’

‘Ja.’

‘Dan is het antwoord ja. Net zoals kalk en kaas.’

‘Maar... maar u wist van het bestaan af. U zei...’

‘Natuurlijk. De meeste mensen kennen hun buren wel.’

‘Buren?’ Deze stoeterij scheen zo gunstig te liggen dat een andere er vlakbij diezelfde voordelen wel zou hebben.

‘Misschien zegt de vertaling van de namen u wat meer.’ Nu klonk zijn stem droog.

‘Vertaling?’

‘Uit de inheemse taal. Ja, er zijn hier oorspronkelijke bewoners geweest. Een kleiner ras dan op het hoofdeiland. Heel onschuldig, er zijn geen oorlogswapens gevonden. Dat zal wel de reden zijn geweest waarom ze zijn uitgestorven na de komst van de blanken.’

‘En - en de vertaling?’

‘Goa betekent west. Daar ligt deze stoeterij. Dit is het westelijke deel van het eiland Tasmanië.’

‘En Garo?’

‘Dat ligt lager. Je zou ook - moeras kunnen zeggen.’

Moeras... maar dat was onmogelijk. Oom Claud had een aanzienlijk bedrag betaald voor het land waarvan hij een nieuw Kinrow wilde maken.

Hij keek naar haar gezicht en zei: ‘Sorry, ik overdrijf een beetje. Zó erg is het niet.’

‘Maar ook niet zo erg best.’

‘Het is waard wat ervoor is betaald. Ik ken de man die heeft bemiddeld - ik heb het zelf ook willen kopen - en de oude Finley is betrouwbaar.’

‘Ja, hij heette Finley. Maar waarom hébt u het niet gekocht?’

‘Ik was destijds elders. In Amerika.’

‘U bent zeker Amerikaan?’

‘Amerikaan?’ Hij trok zijn wenkbrauwen op.

‘Bent u dat dan niet?’

‘Nee. Ik ben een bewoner van het Appeleiland. Wat wil zeggen inwoner van Tasmanië. Waarom dacht u... o, zeker door het accent dat ik heb overgenomen. Ik ben een paar jaar van huis geweest.’

‘En u wilde Garo kopen?’

‘Ja.’

‘Maar... dan is het toch niet zo slecht als u zei.’

‘Ik wilde het hebben omdat ik wilde uitbreiden en de enige manier was... ik kon alleen maar in die richting uitbreiden.’

‘De andere kant?’

‘Domeinen. Niet voor particulier gebruik. Maar om u wat op te vrolijken, wil ik u een bod doen. Ik weet wat ervoor is betaald en ik doe er een derde bij.’

‘Dat soort opvrolijken wil ik niet.’

‘O, maar u hebt het nog niet gezien, is het wel?’ zei hij met een onschuldige grijns die haar razend maakte. ‘Trouwens, wat ben ik bezig mijn tijd te verspillen aan u? Ik heb alleen met uw oom te maken... hoewel ik me kan voorstellen dat u hem om uw vinger windt. Maar hij moet toch uiteindelijk de beslissing nemen, dus laten we er maar niet meer over praten.’

‘Ik ben bang dat als er gepraat moet worden het toch met mij zal zijn.’

‘Komt hij niet hierheen? U gaat me toch niet wijsmaken dat hij het aan een meisje overlaat zijn nieuwe onderneming op touw te zetten?’ Ze zou hem een heleboel dingen naar zijn hoofd hebben kunnen slingeren, maar het enige dat ze zei was: ‘Hij is dood.’

‘Hij... Claud Milford?’

‘Ja.’

‘Maar hij voelde zich uitstekend. Een opvallend goed geconserveerde oude heer, dacht ik.’

‘Ja.’

Haar korte antwoorden moesten hem zijn opgevallen, want hij keek haar nu aan en pakte even haar hand.

‘Sorry.’ Dat was alles wat hij zei, maar het speet hem werkelijk, dat kon ze voelen.

‘Ik zal thee halen,’ zei hij.

Hij was vlug terug met een blad met allerlei lekkers.

‘U hebt een goeie huishoudster, Mr. Trentham.’

‘Ja, Miss Milford.’ Hij schonk thee in.

Ze pakte haar kopje aan en nam een stukje toast.

‘Misschien wilt u haar vragen of ze mijn kleren hier wil brengen. Ik voel me prima en ik wil opstaan.’

‘Dat kan niet.’

‘Waarom niet?’

‘De dokter komt.’

‘Dat is niet nodig.’

‘Dat maak ik wel uit - tenslotte hebt u die bult op mijn terrein opgelopen en ik wil niet dat er later op wordt terugggekomen.’

‘Dat ben ik niet van plan en ik wil geen dokter.’

‘De dokter is gebeld,’ zei hij schouderophalend.

‘Maar dan hoef ik toch in ieder geval niet in bed te blijven, Mr.

Trentham.’ Haar stem klonk geïrriteerd. ‘Garo is dan misschien niet de moeite van het bekijken waard, ik wil het toch zien. Ik wil me nu wassen en aankleden.’

Toen hij zich niet bewoog, zei ze scherp: ‘Zegt u dat alstublieft tegen uw huishoudster.’

‘Wat moet ik haar zeggen?’

‘Dat ze mijn kleren hier brengt.’

‘Ik heb liever dat u in bed blijft. U kunt een hersenschudding hebben.’

‘Haalt u alstublieft uw huishoudster.’

Hij bewoog zich niet.

‘O,’ vervolgde Peta, ‘dan roep ik haar zelf.’

‘Ga uw gang.’

‘Hoe heet ze?’ vroeg ze.

‘Trentham.’

‘Trentham?’

‘Nat Trentham.’

‘Natalie,’ constateerde ze. Maar toen ze wilde roepen zei hij rustig: ‘Nathaniel, om precies te zijn.’

‘Nathaniel? Dat is een mannennaam.’

‘Ik bén ook een man.’

‘U... bent u uw eigen huishoudster?’

‘Ja. Is daar iets verkeerds aan?’

‘U bedoelt...’ Haar stem was zwak... ‘dat er geen vrouw in huis is?’ ‘Nee. U gaat me toch niet vertellen dat u dat gek vindt?’

‘Nee. Maar ik maak me een beetje bezorgd over deze - pyjama.’ ‘Wat is ermee? Hij is Amerikaans, niet Engels, is dat het?’

‘Nee, maar...’

‘Hij zit over een heleboel andere kleren,’ merkte hij effen op.

Ze voelde en op hetzelfde ogenblik voelde ze dat haar wangen begonnen te branden. Wat een dwaas was ze geweest om niet te merken dat hij alleen haar schoenen maar had uitgetrokken.

‘Ik wist dat u een beetje extra warmte nodig had,’ zei hij. ‘Ik dacht dat mijn pyjama daar meer geschikt voor was dan die dunne flodderdingen die ik in uw koffer vond. Als u van plan bent u op Appeleiland te installeren, Miss Milford, moet u eerst maar een flanellen nachtpon gaan kopen.’

Ze bloosde nog steeds en ze voelde zich dwaas. Ze voelde ook dat ze hem haar verontschuldigingen moest aanbieden.

‘Het spijt me,’ barstte ze los, ‘eerst dacht ik...’

‘Ja. En als ik had gedacht dat dat nodig was geweest, had ik het óók gedaan. U zou hetzelfde voor mij hebben gedaan.’ Toen ze niets zei, merkte hij grijnzend op: ‘Ik ben veearts.’

‘Dat kan wel, maar ik ben geen paard.’

‘Het spijt me,’ zei hij een beetje geschrokken, ‘dat u daardoor zo van streek bent.’

‘Dat maakt me niet van streek. Het maakt me van streek dat u denkt dat ik zo puriteins ben. Dat ben ik niet. Ik ben heel nuchter. Dat moeten mensen die met de natuur hebben te maken wel zijn. Ik bedoel... ik bedoel... nou ja, ik kreeg om de één of andere reden een rode kleur.’

‘Roze,’ verbeterde hij ernstig. ‘Dat is nu afgedaan. En wilt u nu dan rustig blijven liggen tot de dokter er is. Het is toevallig,’ hij pakte het blad op, ‘een vrouwelijke arts.’

‘Is er hier een stad in de buurt?’ vroeg ze.

‘Vijftien kilometer hier vandaan. Aan een zijweg van de weg naar Murchison. Wij liggen aan een andere aftakking van de weg, in de richting tegenovergesteld aan die van Berribee.’

‘Vijftien kilometer. Dan zal ze het wel niet leuk vinden dat ze voor niets is gekomen want ik voel me best.’

‘Maakt u zich daar geen zorgen over, Miss Milford, Helen Kemp en ik kennen elkaar erg goed.’ Met die woorden ging hij de kamer uit.

Of hij had al veel eerder gebeld óf dokter Kemp reed erg snel, want nauwelijks was hij de kamer uit of Peta hoorde een wagen stoppen, toen een stem — een vrouwenstem - roepen: ‘Hallo, Nat!’

‘Hallo, Helen, boven ligt een patiënt voor je.’

Maar het duurde een hele tijd eer Peta de lichte stappen de trap hoorde opkomen. Toen ze Helen Kemp zag, begreep ze hóe goed zij en Nat elkaar kenden.

‘Vroeger,’ merkte Peta op terwijl Helen haar onderzocht, ‘waren meisjes of knap of intelligent.’ Ze keek de dokter kwasi boos aan.

Deze zei: ‘Van intelligentie weet ik niets, wel van knapheid. Bedankt voor het compliment.’ Daarna legde ze haar stethoscoop neer, ging op het bed zitten en veegde een bruine lok haar uit haar gezicht.

‘Niets verrekt, uit de kom of gebroken, voor zover ik kan zien.’ ‘Dus ik kan opstaan?’

‘Nee. Hersenschuddingen zijn riskant.’

‘Ik heb geen hersenschudding.’

‘Waarschijnlijk niet, maar het is niet zeker. Schedelletsel... kan veel vormen aannemen. Er kan een ader zijn gescheurd, die een tijdlang geen last veroorzaakt, maar daarna een heleboel tegelijk. Eén op de twintig keer is er geen complicatie. Nat heeft er goed aan gedaan u in bed te stoppen en mij te halen.’ Terwijl ze sprak, trok dokter Kemp een stoel bij.

'Wat. doet u?’ vroeg Peta verbaasd.

'Op u letten.’

‘Maar dat is hiervoor toch ook niet gebeurd?’

‘Vrijwel zeker wel. Ik ken onze veearts.’

‘Ik wil u geen last bezorgen,’ protesteerde Peta.

‘Het is geen last, ik heb een vrije dag. O, ik verwacht dat u liever Nat hier had, maar...’

‘Dat heb ik niet.’

‘Nee?’ De dokter reageerde niet. ‘U blijft nog een paar uurtjes liggen, dat is alles.’

‘Ik ben zo benieuwd naar Garo,’ protesteerde Peta.

‘Ja, dat vertelde Nat me.’

Ze hadden het er dus beneden ook over gehad.

‘Kunt u me iets over Garo vertellen?’ vroeg Peta.

‘U zult het binnenkort zelf kunnen zien,’ zei de dokter. ‘Doe uw ogen dicht. Praat maar wat als u daar behoefte aan hebt, maar maak er geen echt gesprek van. Doezel maar een beetje weg.’

‘Maar ik heb de hele nacht goed geslapen, dat moet wel, want...’ Ze maakte de zin niet af. Ze zou zich even dwaas hebben gevoeld als bij Nat Trentham als ze had gezegd dat ze zich niets van de pyjama kon herinneren. Dus deed ze of ze in slaap viel.

Ze had werkelijk geslapen. Toen ze wakker werd was het middag — drie uren had ze vast geslapen. Dokter Kemp was heel tevreden en dat zei ze ook.

‘Nu mag u opstaan.’

‘Dank u.’

Ze nam een douche, kleedde zich aan en ging naar beneden om te lunchen. Zoals ze had kunnen weten was de lunch die de ‘huishoudster’ had klaargemaakt, uitstekend.

Ze zaten met zijn drieën bij het raam. Dit was de eerste keer dat Peta haar nieuwe vaderland zag want toen ze de vorige avond was aangekomen was het donker geweest.

In het westen lagen purperen bergen. Dichterbij plekken groen op gouden hellingen. Dan kwamen de velden... nee, ze moest zeggen weiden...

‘Velden,’ zei Nat Trentham, die haar gedachten raadde. ‘We zijn wel Australiërs in Tasmanië, maar een Engelse variant.’

‘Het is mooi,’ zei Peta; het ergerde haar dat hij had gemerkt wat ze had gedacht. Het ergerde haar even later weer, toen ze zag hoe hij haar geamuseerd zat aan te kijken.

‘Roze,’ zei hij bijna geluidloos en ze wist dat haar wangen bloosden.

‘Hoe is het om weer thuis te zijn, Nat?’ vroeg Helen terwijl ze wat sla op haar bord deed.

‘Hier voelt Nat zich thuis,’ legde de dokter uit aan Peta. ‘Hij en...’ een pauze. ‘Hij heeft hier zijn leven lang gewoond.’

‘Met dat accent?’ snoof Peta.

‘Ze wil alles precies weten,’ vertelde Nat aan Helen. Tegen Peta zei hij: ‘Mijn hele leven, op een paar jaar en enkele dagen na.’

‘Telt u de uren niet?’

‘Die zal ik tellen als u dat zo graag wilt.’

‘Doet u geen moeite.’

‘Nats vader had deze stoeterij,’ vertelde de dokter, zonder te letten op hun opmerkingen, ‘maar toen was hij nog niet zo groot als Goa nu is.’

‘De vorige generatie was van mening dat Tasmanië alleen geschikt was voor het fokken van dravers,’ merkte Nat op. ‘Ik heb andere ideeën... zeker hu, met het Kinrow-bloed.’

‘En ’t Kentucky-bloed,’ zei Peta.

‘Dat was van oorsprong ook Engels. De beste hengsten en merries ter wereld komen uit Engeland.’

‘Wie was de vorige eigenaar van Garo?’ vroeg Peta.

‘Nabworth. Maar die is al een paar jaar weg. Daarom is het...’ Nat, met een blik naar Helen, maakte zijn zin niet af.

‘Was het al een stoeterij?’

‘Ze fokten doodgewone paarden. Die nog steeds nodig zijn, voor het geval u hel niet wist.’

‘Ik heb er zelf één,’ zei Peta warm.

'Die heet Fancy.’ Zijn ogen keken haar glinsterend aan.

'U hebt een goed geheugen, Mr. Trentham.’

'Dat is noodzakelijk, als je met stamboeken te maken hebt.’ Hij legde Helen uit: ‘Ik heb Miss Milford in Engeland ontmoet.’

Ontmoet, dacht Peta, was het juiste woord. ‘Doet u mee aan rennen?’ vroeg ze beleefd aan Nat Trentham.

‘Nee,’ antwoordde hij even beleefd.

‘Maar dat komt misschien wel,’ mengde Helen zich in het gesprek. ‘Hij is tenslotte al afgestapt van de dravers, die voor zijn vader de enige paarden waren die telden.’

‘Maar niet afgestapt van het fokken,’ zei Nat Trentham. ‘Dravers of niet, het meest interesseert mij het bloed van mijn paarden, niet of ze kunnen rennen, niet of ze een beker winnen.’

‘Je kunt altijd van idee veranderen,’ zei Peta.

‘Ik niet.’

‘Is dat niet saai?’

Hij kneep zijn ogen halfdicht. ‘Ik vind het niet saai.’

‘Maar misschien bent u het wel.’ Waarom zei ze dat in hemelsnaam?

‘Hoe bedoelt u?’

‘Dat iemand niet altijd dezelfde hoeft te blijven.’ Denkend aan Peter voegde ze eraan toe: ‘U zou een ander ritme kunnen horen en lopen op de maat van een ander liedje.’

Ze was zich plotseling bewust van een abrupt ingevallen stilte. Ze zag dat de dokter naar haar bord keek, dat Nat Trentham het raam uitkeek.

Ineens keek hij haar echter aan en zei kort: ‘Als u klaar bent, rijden we naar Garo.’

‘Ik niet, Nat.’ Dat was dokter Kemp.

‘Jawel, meisje,’ drong hij aan.

‘Ik moet naar mijn praktijk.’

‘Je hebt een vrije dag, zei je.’

‘Ik - ik moet de afwas nog doen.’

‘Goed, ik geef je vijf minuten, Helen. Intussen nemen Miss Milford en ik een kijkje in de stallen. Ze zal ongetwijfeld benieuwd zijn naar - hoe heette hij ook alweer?’ Hij keek Peta koel vragend aan.

‘Dat herinnerde u zich zopas nog,’ antwoordde ze. Ze verlangde naar Fancy.

Maar ze zag hem niet... Nauwelijks waren ze het huis uit of hij trok haar mee achter een boom, bijna kwaad.

Met zijn grote handen op haar schouders vroeg hij: ‘Waarom zei u dat in hemelsnaam?’

‘Wat?’

‘U zei... o, het doet er ook niet toe.’ Hij liet haar los.

‘Ik weet niet waarover u het hebt.’

‘Goed, daar houden we het dan op. Kom, dan zal ik u een rondleiding geven.’

Hij wuifde met zijn arm naar de verschillende velden.

‘In dat westelijke gedeelte heb ik mijn jongens uit Kentucky. Ik wil Great Harry de merrie Colleen laten dekken. U zult haar zo wel zien. U hoeft zich niet af te vragen waar ze vandaan komt, met zo’n naam.’

‘Is Great Harry Amerikaans?’

‘Alleen in Amerika opgefokt. Hij is afkomstig uit de buurt van Kinrow. Van Masons stoeterij.’

‘Engeland, Ierland en Amerika nu in Australië,’ merkte Peta op.

‘Het appelgedeelte van Australië en voor het geval u dat niet op prijs stelt, moet u daar maar eens kijken.’

Hij wuifde met zijn arm naar de verte, waar een boomgaard, nu kaal, later een rijke oogst van zoet fruit beloofde. Zover Petra kon zien rezen de appelbomen op.

‘Maar dit,’ zei hij met nadruk, ‘is géén typisch appelgebied. Dat is in de Huon Vallei in het zuiden en in de Mersey Vallei in het noorden.’ ‘Dit is zeker het paardengedeelte?’

‘Hemel, nee. Tasmanië is niet wat je noemt een paradijs van fokkers. Er zijn er maar een paar.’

Ze gingen nu de eerste schuur binnen.

De vorige avond had Peta maar een vage indruk gekregen van de stallen. Nu zag ze de deuren die naar buiten opengingen, volop licht, volop frisse lucht.

‘Er zijn speciale boxen voor het veulen. Ik heb er nu één merrie in staan. Ik heb er ook een vertrek laten maken voor degene die de merrie verzorgt. Dat kan nogal eens een tijdje duren.’

Hij keek Peta aan. ‘Hebt u wel eens geholpen bij het werpen?’

‘Ja.’

‘Hebt u dat alleen gedaan?’

‘Nee,’ gaf ze met tegenzin toe.

‘Hoe kunt u dan, met zo’n gebrek aan ervaring, hopen...’

‘Ik ben niet onervaren.’

‘Maar ook niet bepaald ervaren.’

‘Mr. Trentham, geef me tenminste wat tijd. Ik kon toch niet weten dat mijn oom - dood zou gaan?’

‘Sorry,’ zei hij, even oprecht als tevoren.

Toen ze niets zei - en ze zou geen woord hebben kunnen uitbrengen, want haar keel zat dicht - wuifde hij in de richting van het huis en stelde voor dat ze naar binnen zouden gaan, want Helen was kennelijk klaar met haar taak en stond nu bij de wagen te wachten.

Maar eerst holde Peta naar de stal waar de chauffeur Omar, Bess en Fancy had gezet. Ze streelde de twee anderen, maar kuste Fancy en voelde zich ineens een stuk beter.

‘Moeten we met de auto naar Garo?’ vroeg ze.

‘Natuurlijk, we zijn wel buren, maar het is toch zo’n twaalf kilometer hiervandaan.’ Ze hadden Helen nu bereikt en de twee meisjes gingen naast Nat in de Landrover zitten. Hij reed het hek uit en draaide een landweg in.

Er stonden haagdoornheggen langs de smalle kronkelige weg en Peta had bijna uitgeroepen dat ze hier in Devon waren. Maar er wachtte haar geen Devonshire cottage om de bocht van de weg toen Nat Trentham eindelijk stopte en langzaam zei: ‘We zijn er.’

Daar stond het en het leek even weinig op Goa als hij had gezegd. Kalk en kaas.

Misschien was het funktioneel en ze twijfelde er niet aan of oom Claud, die een praktisch man was geweest, had daarnaar geïnformeerd, maar het was beslist lelijk en armoedig. Niet armoedig op een oude, elegante manier, maar gewoon, verwaarloosd armoedig. De ramen moesten gerepareerd worden. Dakranden moesten worden vastgezet. Het zwavelgeel waarin het vroeger geschilderd moest zijn was goor geworden.

Ze keek naar de oude tuin, naar de schuren, die wel droog, maar donker waren, ze keek naar de velden die steil naar beneden liepen, zo heel anders dan op Goa. Ze keek naar alles en alles was minder, veel minder... behalve de achtergrond.

‘Zo,’ zei Nat Trentham, ‘nu hebt u een eerste indruk gekregen, laten we de balans maar eens opmaken. Het huis is verweerd, maar nog wel wind - en waterdicht, zou ik zeggen. Daar kunnen we wel achterkomen.’ Hij stak zijn hand uit naar de sleutel.

De sleutel? Ze had geen sleutel. Ze veronderstelde... te laat nu... dat hij in ooms bagage zou zitten. Ineens prikten de tranen in haar ogen. Ze zag de snelle blik niet die Nat met Helen wisselde; ze voelde alleen de hand van de dokter op haar schouder.

Toen de tranen weg waren zag ze dat Nat Trentham door één van de ramen naar binnen was geklommen en de voordeur had opengedaan. Hij hield hem uitnodigend voor hen open.

Het was zo donker dat Peta niets zag.

‘Ramen kunnen altijd worden uitgebroken.’ Dat was Nat Trenthams langzame stemgeluid.

Haar ogen raakten gewend aan het duister. Ze stonden in een kamer want het huis had geen hal of vestibule. Het rook er vaag naar rottend hout.

‘Het is een vochtig gebied; het ligt op het westen.’ Weer volgde de man Peta’s gedachtengang.

De houten vloer was ongelijk en op één plek zat er een gat in, waar de planken waren weggerot. Kalk was van het plafond gevallen en lag als vuile sneeuw op de vloer.

In een kamer aan de rechterkant, waar de ruiten waren gebroken, zag Peta een kleine open haard, een gootsteen en een paar planken. Maar ze liep eerst naar links, waar een paar luiken vaag wat licht naar binnen lieten vallen.

‘Daar is een trap.’ Nats stem klonk even droog als het stof op de luiken. ‘Een soort zolderkamer.’

Ze zag nu de trap die hij bedoelde - aan de buitenkant had ze niet gezien dat het huis een verdieping had - en ze liep vastberaden naar de trap.

‘Het is jaren geleden dat de Nabworths hier woonden,’ merkte hij op, ‘en voor zover ik me herinner gebruikten ze alleen maar de ruimte beneden.’

Hij was tussen Peta en de trap gaan staan en hield haar tegen.

‘Die trap kon wel eens onveilig zijn.’

‘Wat gaat u dat aan? Als er een ongeluk gebeurt, is dat op mijn eigen terrein. Ik zou me heus niet bij u komen beklagen.’

‘Nee, maar u zou me wel een heleboel last bezorgen. We hebben hier maar één dokter - Helen - en geen ziekenhuis. Er zou iemand voor u moeten zorgen.’

‘Er is toch nog niets gebeurd.’ Ze deed een pas opzij.

‘Nee, en zover komt het ook niet.’ Hij trok haar naar achteren.

Helen Kemps ‘Alsjeblieft, jullie tweeën!’ doofde de uitslaande brand tussen hen beiden.

Nat haalde een oude pook bij de haard vandaan en sloeg ermee op de treden. Bij de derde klap ontstond er een gat.

‘Uw beurt, Miss Milford.’ Hij reikte Peta de pook met een buiging aan.

‘Neem me niet kwalijk.’ Ze vond dat ze dat moest zeggen. ‘Maar het kan toch ook wel op een andere manier gedaan worden.’

‘Ik geloof dat we het daar vroeger al eens eerder over hebben gehad.’ Hij stak een sigaret op die hij had gerold.

In de stilte die volgde hield Peta haar adem in en luisterde... luisterde naar de wind die door de kieren en gaten gierde... luisterde, dacht ze, naar de stervende botten van een oud huis.

Onbewust maakte ze een gebaar van wanhoop. De hand op haar schouder was warm. Ze kon de warmte voelen door de stof van haar blouse heen. Helen? Nee, het was niet de hand van een vrouw. Maar kon dit de hand zijn van de man die haar daarnet nog had uitgedaagd? Uitgedaagd en overwonnen?

Er was niets van de overwinnaar in de ogen, er was bezorgdheid en... ja, het was waar... vriendelijkheid.

‘Kaas is om te eten,’ zei hij, ‘maar kalk is om mee te schrijven.’

‘Probeert u me op te vrolijken?’

‘Ik probeer u duidelijk te maken dat u niets dwaas moet doen. Het ziet er hier niet best uit maar er valt wat aan te doen.’

‘Als je geld hebt wel, maar dat heb ik niet.’

‘Ik moet toegeven dat het moet worden opgeknapt maar daar is niet zoveel geld voor nodig.’

‘Mijn beurs is dun. O, begrijpt u het dan niet?’ Ze schudde de hand af. ‘Er zou genoeg zijn geweest, alleen is oom Claud gestorven. Sterven is erg duur.’ Ze merkte niet dat haar stem hysterisch was gaan klinken tot hij bevelend zei:

‘Hou op, Miss Milford.’

‘Waarmee?’

‘Met dat nakaarten. Doodgaan is overal duur. U bent niet de enige die daarmee heeft te maken.’

‘Nee, maar kijk eens naar dit huis... Het is een ruïne en oom Claud heeft er toch heel veel voor betaald...’

‘Hij heeft een redelijk bedrag betaald. Geen koopje, dat geef ik toe, maar de prijs was redelijk. Hemel, meisje, je bent nu in een ander land, een land dat aan het begin van zijn welvaart staat. Ditmaal zijn wij aan de beurt.’

Petra keek vol afkeer om zich heen.

‘U hebt een akelig begin gehad, dat zal ik niet ontkennen. Maar als Claud Milford nog had geleefd, zou hij de laatste zijn geweest om zich te beklagen dat hij was beduveld. Het huis heeft mogelijkheden. Zelfs deze kamer...’ Hij zweeg en keek ook in het rond.

Na een ogenblik keek Peta weer om zich heen, maar nu met zijn ogen. Eerst zag ze wat ze eerder al had gezien — stof, kalk, sneeuw, kapotte dingen. Teleurstelling. Toen keek ze weer. En in de stilte - nu Nat Trentham niets zei, Helen Kemp alleen maar keek en wachtte - voelde Peta het huis ademen, niet sterven. Ze voelde hoe het zou zijn met een vuur in de stoffige haard, opnieuw beklede stoelen, warme koffie...

Lakoniek merkte Nat op: ‘Dat is genoeg. Nu niet verder dromen.’

Dus hij had haar gedachten weer gelezen! Kregel zei ze: ‘Waarom zou ik niet?’

‘Omdat...’ Maar hij keek de andere kant op en maakte de zin niet af. ‘Laten we de rest maar in de wagen bespreken.’

Helen toverde ergens in de Landrover een thermosfles koffie vandaan en terwijl ze kleine slokjes van de hete koffie namen, keken ze en praatten ze over het huis.

‘Reparaties aan de vloer zijn overkoombaar,’ zei Nat. ‘De ramen zullen niet veel kosten.’

‘En de meubels? Vloerbedekking? Luiken?’ viel Peta hem in de rede.

‘U had er toch niet op gerekend dat die er waren?’

‘Nee, maar...’

‘U zult toch wel iets aan contanten hebben?’

‘Heel weinig.’

‘Het hoeft niet allemaal tegelijk te gebeuren. De paarden zijn het belangrijkste. De schuren’ - hij wuifde in de richting van de bijgebouwen - ‘zijn in een behoorlijke, zij het niet erg aantrekkelijke staat. U zou ze zo kunnen gebruiken.’

‘Ja, dat is mooi... maar niet voor mij. O, niet dat ik het erg vind om in een schuur te slapen, maar...’

‘Doe niet zo gek!’ viel hij haar scherp in de rede.

‘Waar dan? Een hotel kan ik niet betalen.’

‘Dat is hier trouwens niet.’

‘En ik neem niet aan,’ vervolgde ze, zonder te letten op zijn opmerking, ‘dat u zo gek zult zijn voor te stellen dat ik nog langer op Goa blijf.’

‘Niet na vanmorgen,’ antwoordde hij prompt ‘maar ik heb zo’n idee dat Helen iets te zeggen heeft.’

‘Dat probeer ik al uren.’ Helens stem klonk klagend. ‘Peta gaat natuurlijk met mij mee.’

‘Met u?’ Peta staarde Helen Kemp aan.

‘Waarom niet?’

‘Ik wil geen liefdadigheid.’

‘Het zou geen liefdadigheid zijn.’

‘Maar ik ben geen verpleegster, geen doktersassistente, ik bedoel...’ ‘Miss Milford bedoelt,’ onderbrak Nat haar vriendelijk, ‘dat het onmogelijk voor haar is een ander baantje aan te nemen dan iets dat met paarden te maken heeft. O, ja, Miss Milford, Mr. Milford had het daar altijd over als hij met me praatte. U zou zich gevleid voelen als u wist hoe vaak het gesprek vrijwel alleen ging over u en uw manier van rijden.’

‘Nat, houd je mond!’ Helen had de uitdrukking op Peta’s gezicht gezien toen oom Claud ter sprake kwam. ‘Ik heb geen verpleegster en geen doktersassistente of zoiets nodig,’ ze had zich nu tot Peta gewend, ‘maar eerlijk gezegd een derde persoon.’

‘In huis. Mijn huis. Nu is er alleen - Hansel. En - eh -’ een pauze, ‘er zou eigenlijk nóg iemand moeten zijn.’

‘Ik begrijp het niet.’

‘Ik ook niet, maar Hansel wel. Hij kwam verleden week naar me toe en zei: Miss Kemp, het is niet zoals het hoort zo en tot Gretel komt, moet hier nog iemand anders in huis zijn.’

‘Hansel en Gretel,’ zei Peta, ‘dat klinkt als een sprookje.’

‘Dat is het niet, Hansel heet eigenlijk Stas, een afkorting van Stanislas,’ vertelde ze, ‘en hij komt uit een land dat wordt onderdrukt. Ja, Peta, een vluchteling, en ik hoef je de details niet te vertellen. Het is het aloude verhaal.’

‘Waarom Hansel?’ Peta verbaasde zich over de naam.

‘We konden elkaar in het begin slecht verstaan,’ legde Helen uit. ‘Het Engels van Stas was zo onsamenhangend. Toen zag hij op een dag een boek met sprookjes die hij kende en we ‘ontmoetten’ elkaar voor de eerste maal echt bij Hansel en Gretel. Na die tijd noemde ik hem Hansel.’

‘En Gretel? Bent u dat?’

‘O, nee. Gretel heeft een andere naam maar omdat ik die moeilijk kon uitspreken, of misschien wel omdat ik Gretel beter bij Hansel vond passen, noemde ik haar zo. En Hansel ook.’

‘Kan die Gretel dan niet de noodzakelijke derde zijn?’

‘Ze is hier niet nog niet.’

‘Komt ze?’

Een pauze. Toen: ‘Ja.’

'Maar waarom,’ vroeg Peta verbaasd, ‘ben ik - of is wie dan ook — nodig als derde in huis?’

‘Omdat,’ zei Helen geduldig, ‘Hansel - Stas - in de stad woont in plaats van bij Nat op Goa. Hij was eerst bij Nat, als hulp voor de paarden, maar - nou ja, vertel jij maar verder, Nat.’

‘Het was zijn werk niet,’ vertelde Nat. ‘Dat zag ik direct, al had ik nooit een ijveriger hulp gehad. Ik wist het. Hij wist het. Maar hij klaagde nooit en alleen toen ik zag hoe actief hij werd als één van de paarden ziek was...’

‘Een aankomend veearts?’ leidde Peta af.

‘Laat dat ‘vee’ maar weg,’ zei Helen rustig. ‘Hansel is een geboren dokter, Hansel was in zijn eigen land met de studie begonnen. Tijdens het nieuwe regime was er geen ruimte voor een carrière, er waren alleen ondergeschikte baantjes. Maar hij slaagde erin het land uit te komen, wat hij volgens zijn zeggen heeft te danken aan zijn Gretel. Toen Hansel in Tasmanië aankwam,’ vertelde Helen verder, ‘was hij te moe en te ontmoedigd om opnieuw aan zijn carrière te beginnen. Maar’ - ze glimlachte stralend in Nats richting - ‘iemand bracht daar verandering in.’

‘Ik was dwaas,’ gaf Nat spijtig toe. ‘ik had een hulp uit duizenden maar daar wilde ik het niet bij laten. Nee, ik stuurde Hansel naar Helen, naar Berribee.’

‘Waar hij is geaccepteerd,’ vervolgde Helen op haar beurt, ‘zo zijn ze wel in Berribee. En toen kwam hij me hiermee aan.’

‘Dat er nog iemand in huis moest komen?’

‘Ja.’

‘U zou zich gevleid moeten voelen.’

‘Omdat Gretel er bezwaar tegen zou hebben?’ Helen lachte, maar het klonk niet blij. ‘Maar hij méént het,’ zei ze, ‘dus ik heb echt iemand nodig. Zou jij die iemand kunnen en willen zijn?’

‘Ik kan niet veel betalen,’ protesteerde Peta.

‘Eigenlijk zou ik jou moeten betalen, maar als je erop staat zou je kunnen bijdragen in de kosten van het eten.’

Peta dacht even na. ‘Het zou wel gemakkelijk zijn,’ beaamde ze. ‘Maar hoe kom ik iedere dag hier?’

‘Dat lukt wel. Hansel werkt nog steeds op Goa voor Nat, hij studeert ’s avonds.’

‘Dus,’ onderbrak Nat haar, ‘zou u ’s morgens met Hans mee kunnen komen en ’s avonds met hem mee terug kunnen gaan. Wat vind u ervan?’

‘Ik kan alleen maar zeggen, dat het erg aardig van je is, Helen.’ ‘Wacht maar tot je ziet wat ik je te bieden heb. Het is geen Goa.’ ‘Dat is Garo ook niet.’ Peta’s stem klonk weer treurig.

‘Laten we het in ieder geval proberen,’ stelde Helen vrolijk voor. ‘Tenzij je hier op Goa zou willen blijven.’

‘Nee, want dan had ik weer een derde nodig.’

‘Mooi,’ merkte Nat op. ‘We gaan naar Helens auto en Miss Milford haalt haar spullen op. Morgen, of over een paar dagen, als u dat liever wilt, Miss Milford, komt u samen met Hans hierheen.’

‘Wat gebeurt er met Omar, Bess en Fancy?’ vroeg Peta.

‘Ze schijnen u niet al te erg te missen en ik geloof niet dat ze een erge hekel aan mij hebben.’

‘U bent al te vriendelijk, jullie zijn allebei veel te aardig,’ zei Peta, niet ver van tranen.

‘Nou, ik ga erop vooruit,’ zei Helen nuchter. ‘Ik weet niet hoe het met jou staat, Nat.’

‘Dat weet ik ook niet. Vraag dat over een poosje nog maar eens.’ Nat startte de Landrover.

Ze lieten geen tijd verloren gaan op Goa, haalden Peta’s koffers op, zetten ze in Helens wagentje en toen vertrokken de twee jonge vrouwen.

Berribee lag aan een aftakking van de autoweg naar Murchison, tussen de violette heuvels. Het had, voor zo’n klein plaatsje, een verrassend groot aantal kerken die met hun torenspitsen naar de hemel wezen. Er waren kleine Engels aandoende cottages en Engels aandoende tuinen en Engelse bloemen...

Helen stopte. ‘We zijn er - Lavender House. Ja, er staat echt lavendel. Ruik maar goed, als je uitstapt. Lavendel groeit hier goed. In Lilydale is een kwekerij. Daar moet je eens gaan kijken.’

Peta was al uitgestapt en snoof opgetogen.

‘Het ruikt hemels.’ Helen ging haar voor over een pad naar het huis, dat was opgetrokken uit oude, verweerde steen.

‘De praktijkruimte ligt links, een bijgebouwd gedeelte van baksteen, erg hygiënisch, erg funktioneel. Niet dat de rest van mijn huis dat niet is,’ voegde Helen er trots aan toe. ‘Zeker sinds Hans er is. Hij heeft een ordelijke geest en hij wil dat alles goed werkt.’

‘Bezorg ik je niet veel last?’

‘Ik zei toch al, Peta, dat ik iemand nodig heb. Tenminste dat zegt Hansel. Al is dat natuurlijk afkomstig van Gretel.’ Ze haalde haar schouders op.

‘Maar afgezien daarvan,’ hield Peta vol, ‘kan het toch wel lastig zijn dat ik er ben?’

‘Als je zo doorgaat wel. Hier is de logeerkamer. Ik hoop dat hij naar je zin is. 'Helen deed de deur open van een vrolijk zonnig kamertje. 'Klein,' wees ze, 'maar je hoeft er alleen maar te slapen want ik neem aan dat je iedere dag naar Garo gaat.’

'Ik blijf hier trouwens maar kort. Ik moet zo vlug mogelijk beginnen. Dank je wel, Helen, het is prima.’

‘Dan laat ik je nu alleen om je kleren op te hangen. Als Hans thuiskomt, draagt hij je zware koffers wel naar binnen. De keuken is links. Daar eten we. Hij is groot en het is er warm en er staat altijd een ketel water klaar voor thee. Kom maar als je daar trek in hebt, Peta.’

‘Dank je, ik kom dadelijk.’

Toen Helen de deur achter zich had dichtgedaan, zette Peta haar kleine koffer op het bed en keek om zich heen. Het was een eenvoudige kamer, maar op een prettige manier eenvoudig.

Nieuwsgierig liep Peta naar de ingelijste tekst die aan de muur hing. Het was geen gedrukte tekst, hij was met de hand geschreven en het was heel vakkundig gedaan. Toen las ze de tekst. Het waren Peters woorden. Peters woorden of het liedje en het ritme.

Wat gek om dat nu te lezen, dacht ze. Toen herinnerde ze zich de plotselinge stilte toen ze het met Nat Trentham tijdens de lunch over die tekst had gehad... die boze opmerking van Nat Trentham, later, toen ze met hem naar buiten was gegaan en toen hij haar woedend had gevraagd: ‘Waarom zei je dat in hemelsnaam?’ Ze had gedaan of ze hem niet begreep, maar dat had ze wel. Waarom had hij haar zo over die woorden aangevallen?

Ze stond nog in gedachten toen ze een stem hoorde en ze realiseerde zich dat de man bij de deur had geklopt en dat ze het niet had gehoord.

Hij was helemaal niet zoals ze had verwacht, deze Hansel - Stas - hoewel ze er eigenlijk niet zo over had nagedacht.

Hij glimlachte naar haar, een grote, blonde jongensachtige man met een aanstekelijke grijns en zachte ogen.

‘Miss Milford,’ zei hij ‘ik ben Stanislas - of Stas - of Hansel. Wat u wilt.’

Hij boog.

‘Hansel,’ zei Peta en ze stak haar hand uit.

Hij pakte hem warm en stevig.

‘Helen heeft me gestuurd,’ zei hij, terwijl hij de woorden zorgvuldig lettergreep voor lettergreep uitsprak. ‘De thee is ingeschonken.’

Ze liep met hem mee door een nogal donkere gang naar een grote keuken, een keuken naar haar hart; tante Alice had zo’n keuken gehad, haar moeder en de vriendinnen van haar moeder... ruim, met veel kasten en planken en in het midden een grote tafel om aan te werken of te eten, met stoelen er omheen.

Helen zat achter een enorme bruine theepot.

‘Welkom in het hart van het huis, Peta,’ zei ze. ‘Want dat is een keuken immers?’

‘Ja,’ beaamde Peta, ‘en zeker met een tafel waaronder je je benen kunt strekken en geen eetbar.’

‘Ik moet toegeven,’ - Helen schonk thee in - ‘dat ik de tafel nooit had gebruikt voordat Hans kwam. Ik was gewend staande bij het aanrecht te eten.’

‘Ze was mager. Vel en been,’ merkte Hansel op.

‘Wij zeggen: vel over been,’ verbeterde Helen.

‘Is vel en been dan verkeerd?’

‘Nee, niet verkeerd, maar...’ Helen en Peta begonnen te lachen.

‘Het is moeilijk,’ verontschuldigde Hans zich.

‘Ik vind dat je erg goed spreekt,’ zei Peta.

‘Dat zal nog beter worden als hij jou heeft om mee te babbelen. Ja, Peta, ik wil dat je de spraakwaterval laat stromen.’

‘Als Hans moet oefenen, moet hij de spraakwaterval laten stromen,’ zei Peta.

‘Water? Is er water? Waar?’ vroeg Hansel.

‘We hebben vreemde uitdrukkingen, Hansel, maar je leert iedere dag. En nu je Peta hebt om mee te praten, zal het steeds beter gaan.’ Tegen Peta: ‘Ja, jullie moeten allebei veel praten. Toen Hansel pas in Tasmanië was, kon hij niet veel meer zeggen dan ‘ja’, ‘nee’, ‘goeiemorgen’, ‘goeienavond’.’

‘Eten,’ voegde Hans trots aan de lijst toe, ‘dat gold voor alle voedsel, dus dat was heel handig.’

‘Het was ook heel handig,’ lachte Helen ‘dat Hans in zijn vrije tijd alle huishoudelijke apparaten heeft gerepareerd. Ja, ik kan je vertellen dat het een goede dag was toen Stanislas naar Tasmanië kwam.’

‘Waarom Tasmanië?’ vroeg Peta.

‘Ik kwam uit een klein land, dat erg veel leek op dit,’ vertelde Hans. ‘Groene heuvels, groene weiden. Dalen met... murmelende beekjes. Goed?’

‘Goed,’ antwoordden de twee meisjes tegelijkertijd.

‘Sommigen - de meesten - zochten de zon op. Ik wilde thuis zijn. Maar jullie moeten me niet verkeerd begrijpen. Dit is nu mijn thuis. En als Gretel komt...’

‘Maar zo heet ze toch niet echt, Hans?’ vroeg Peta.

‘Nee. Ze heet Elizabeth, maar natuurlijk heb ik haar niet zo genoemd,’ zei hij met verliefde ogen.

‘Natuurlijk,’ Helens stem klonk een beetje scherp. ‘Dat heeft niets met nationaliteit te maken.’

‘Wat?’ vroeg hij verbaasd.

‘Het is universeel, ‘dearest’, ‘liefste’, ‘cherie’, ‘carissima’. Elizabeta werd Gretel omdat dat bij Hansel paste.’ Ze sprak tegen Peta en haar gelaatsuitdrukking was raadselachtig. ‘Ik heb je verteld dat Stas en ik ons eerste contact via een sprookje hadden. Dat was bij Nat en het sprookje dat we allebei kenden was Hansel en Gretel. Om de één of andere reden, misschien omdat Stanislas zo’n lange naam was, noemde ik hem Hansel.’

‘En Elisabeta?’ vroeg Peta.

‘Gretel hoort bij Hansel.’ Weer klonk Helens stem kortaf.

‘Wanneer kan Hansel naar de universiteit, Helen?’ leidde Peta haar af.

‘Als zijn Engels voldoende is. Tot die tijd blijft hij van half negen tot half vijf bij Nat werken. Je zult iedere dag om acht uur moeten vertrekken, Peta. Lukt dat?’

‘Ja. Fijn.’

Na de thee dwaalde Peta wat door de tuin. Haar wangen waren rood van de gure kilte toen ze weer binnenkwam.

Hans en Helen waren bezig het avondeten klaar te maken en Peta wilde bijspringen.

‘Nee,’ zei Hans resoluut, ‘ik heb zoveel dat ik moet en wil terugbetalen.’

‘En ik,’ merkte Helen op, ‘vind werken in de keuken heerlijk. Een erg teleurstellende opmerking voor een dokter, ik weet het, maar ik vind niets heerlijker dan rommelen met potten en pannen.’

‘En waarom is dat teleurstellend,’ vroeg Hans ernstig. ‘Een vrouw is de koningin van haar huis.’

‘Wordt Gretel ook koningin?’ vroeg Helen kort.

‘Als ik een huis voor haar kan vinden, ja.’

Het bleef even stil. Toen legde Helen het werk neer waarmee ze bezig was.

‘Ga jij maar verder, Peta,’ zei ze, ‘maar je hoeft niet te denken dat je dat iedere avond hoeft te doen, want als het werk op Garo eenmaal begint, zul je wel het liefst op je bed neervallen.’

‘Hans?’ protesteerde Peta die niet wilde dat hij om haar extra werk zou doen.

‘Je hebt gehoord wat de man zei. Hij moet zijn dankbaarheid tonen.’ Even stilte. ‘Of doet hij het voor zijn Gretel? Het leven in Australië is in vele opzichten anders. Doe je dat, Hans? Schrijf je aan Elizabeta hoe we onze groenten klaarmaken, wat we met ons vlees doen?’

‘Ik schrijf haar, ja.’ Hans’ stem klonk heel kalm.

‘En geef je haar aanwijzingen voor als ze koningin is?’ Om de een of andere reden bleef Helen daarop doorgaan.

‘Ja, Helen, dat is zo.’

Peta kwam slecht op haar gemak nu, tussenbeiden. ‘We redden het zo wel, Helen.’

‘Als jullie zo doorgaan met praten, zal dat Hans meer goeddoen dan een uur in zijn boeken studeren,’ Helen aarzelde even. ‘Het spijt me dat ik zopas zo kattig was, Nat zegt dat ik de laatste tijd nogal lichtgeraakt ben.’

‘Geraakt?’ vroeg Hans nadat de dokter was weggegaan.

‘Ze bedoelt dat ze gauw uitvalt. We moeten eerst maar alleen over dagelijkse dingen praten, Hans. Die uitdrukkingen komen later wel. Het was een mooie dag vandaag, vind je niet?’

‘Ja, het was een mooie dag vandaag,’ antwoordde Hans. ‘En morgen wordt het weer een mooie dag.’

‘Denk je dat het de hele week goed weer blijft?’

‘Ja, ik denk dat het niet gaat regenen.’

Peta vermeed het terug te komen op de lichtgeraaktheid van Helen. Waar Nat het over had gehad.

 

Na het avondeten ging Helen naar haar praktijk. Hans boog zich over zijn boeken. Afgezien van het open en dichtgaan van deuren als de patiënten kwamen en gingen, was het stil in huis.

In haar slaapkamer, waar nu een vuur knapperde - Hans zou daar wel voor hebben gezorgd - pakte Peta haar koffers uit, tenminste de dingen die ze nodig zou hebben, en bleef een poosje naar buiten staan kijken.

Het was een prachtige nacht. De Engelse bomen die hier zo goed groeiden waren nu kaal, maar de eucalyptussen waren groen en het zag ernaar uit dat het vroor.

Peta draaide zich om naar de warme kamer met zijn knapperende vuur en zijn rode mat. En zijn ingelijste woorden... Peters woorden. Peter met zijn blauwe, dromerige ogen. Peter die naar haar keek en zag hoeveel ze van hem hield. O, Peter, Peter, liefste! Er liepen twee tranen langs Peta’s wangen. Ze ging maar naar bed. En daar huilde ze en viel in slaap.

De volgende morgen ging het beter.

Ze stond op, trok de broek en de trui aan van de vorige avond en was al in de keuken voor Hans de pap in de borden had gedaan. Helen kwam even daarna, een lange rode peignoir over haar pyjama.

‘Ik moet vandaag niet in de buurt van Garo en Goa zijn,’ geeuwde ze, ‘anders zou ik jullie kunnen ophalen.’

Ze vertrokken om acht uur precies. Alles zag er nu anders uit, onder een dikke laag ijzel.

Peta stelde vragen over het landschap en Hansel beantwoordde ze langzaam en uitgebreid, soms op een nogal grappige manier. Na twintig minuten schoten ze allebei in de lach.

‘We praten koeterwaals,’ zei Hans. ‘De eerste keer dat Helen dat zei dacht ik bij mezelf: dit is Engels gebied, dus we moeten Engels praten, niet koeterwaals. Maar nu weet ik dat dat wat anders betekent.’

‘Je spreekt heel goed.’

‘Ik heb een goede lerares.’

‘En ga jij het aan Gretel leren?’

‘Ja,’ zei Hans. Hij sloeg de weg in die naar Garo leidde, waarbij de haagdoomtakken de wagen bijna raakten.

‘Wat gebeurt er,’ huiverde Peta. ‘als er een tegenligger komt?’

‘Er komt ook iets,’ zei Hans luisterend, ‘hoewel het geen auto is, ik denk...’ Desalniettemin zette hij de wagen stil en zette hem in zijn achteruit.

Maar een stem riep door het struikgewas dat ze door konden rijden. Hij klonk als de stem van Nat Trentham en toen ze bij het huis kwamen zag Peta dat het Nat ook was. Niet alleen Nat, maar verscheidene andere mannen. Een aantal auto’s en vrachtwagens. De mannen waren al aan het werk in de oude stallen en één van de jongens was bezig een brandstapel te maken van afgedankt hout. Haar paarden waren overgebracht van Goa en stonden te grazen in een wei. Ze zag hoe Fancy van het Tasmaanse gras proefde en het zo te zien lekker vond.

Hans straalde. ‘Je bent erg vlug, Nat.’

Nat was bezig zijn eeuwige sigaret te rollen en wachtte op Peta’s applaus — tenminste dat veronderstelde ze.

‘Buitengewoon vlug. Waarom,’ ze vond dat ze kritisch moest zijn, ‘dacht u dat ik met de bijgebouwen had willen beginnen?’

‘Natuurlijk wilt u dat. Doe niet zo gek. Wat daar in komt vormt uw middel van bestaan.’

‘En wat in huis komt, dat ben ik.’

‘Hebt u het niet naar uw zin bij Helen?’

‘O, jawel, maar...’

Ze wist dat hij gelijk had. En ze wilde het ook op de manier waarop hij het had gedaan. Ze wilde dat Omar en Bess en Fancy een comfortabele stal kregen. Maar de rustige manier waarop hij de leiding had genomen irriteerde haar.

Hoe wist hij trouwens of ze wel geld had om deze mannen te betalen?

‘Het komt wel in orde,’ zei hij kort en ze wist dat hij weer had gemerkt dat ze zich niet op haar gemak voelde.

‘De enige die dat kan weten ben ik,’ zei ze.

‘Niet noodzakelijk.’

Ze fronste haar wenkbrauwen en zei: ‘Als dat betekent dat u van plan bent me geld te lenen, dan moet u weten, dat ik vrijwel niets bezit en daarom wil ik dat niet, dank u.’

‘Dat was ik niet van plan,’ stelde hij haar gerust. ‘Ik wist veel te goed dat u daarop niet zou willen ingaan, maar ik wist ook dat u verstandig genoeg bent om op een zakelijke overeenkomst in te gaan.’

‘Zakelijk?’ vroeg ze.

‘Wat paarden betreft. En omdat ik besefte dat u geen tijd verloren kon laten gaan en omdat deze mannen tijdelijk zonder werk waren heb ik ze namens u in dienst genomen, uitgaande van die zakelijke overeenkomst.’

‘Wat hebt u gedaan? En wat voor handel zou ik in dit vroege stadium kunnen doen?’

‘Omar, Miss Milford. Omar van High Cry en Green City. Heb ik gelijk? Ik heb doorgaans een vrij goed geheugen wat goede foklijnen betreft. ’

‘Ja, u hebt gelijk.’ Ze staarde hem oorlogszuchtig aan.

Onberoerd door haar onvriendelijke blik zei hij: ‘Ik was nooit zo enthousiast over Great Harry voor Colleen als ik zei. Dus...’

‘Dus, Mr. Trentham?’

‘Zevenhonderd dollar, Miss Milford.’ Hij maakte een gebaar met zijn lange handen. ‘Driehonderdvijftig pond. Het is wel niet het hoogste dekgeld, maar tenslotte...’

‘U bedoelt - u bedoelt dat u me werkelijk...’

‘Ja,’ zei hij een beetje ongeduldig. ‘Het is niet veel voor Kinrow, dat weet ik... uw oom heeft me weleens verteld dat hij een keer...’

‘Ja,’ onderbrak Peta hem, ‘maar dat was daar en nu zijn we hier. We zijn hier maar net. Niemand kent Omar.’

‘Ik wel.’

‘U weet niet of het klimaat een gunstige invloed op hem heeft.’ ‘Daarom krijgt u ook maar de helft van het bedrag dat ik u op Kinrow zou hebben geboden. Tussen twee haakjes, was u van plan de naam Garo te veranderen in Kinrow?’

‘U verandert van onderwerp.’

‘Dat is voor mij afgedaan.’

‘Voor mij niet.’

‘Nee?’ zei hij langzaam.

‘Nee!’ stoof ze op.

‘Wat is het dan? Viert u uw afkeer jegens mij bot op de merrie?’ ‘Doe niet zo belachelijk!’

‘Uw houding doet iets dergelijks toch vermoeden.’

‘Het is... het is uw eigengereidheid. U kondigt deze zaak aan, dan verandert u van onderwerp omdat u hem als afgedaan beschouwt. Ik zeg nog eens dat dat voor mij niet het geval is.’

‘Het zou beter van wel zijn, Miss Milford. En u zou er het beste aan doen, maar gauw toe te stemmen. Hoe wilt u anders deze werkmensen

betalen? O, ik weet dat er wel iets van uw oom zal komen, dat er best iets zal overblijven aan geld, maar dat zal maanden duren - misschien wel een jaar - en u moet leven of in ieder geval moeten de paarden dat.’

‘Ik ben blij dat u mij er buiten laat!’

‘Dat dacht ik wel. Ik dacht wel dat u, net als ik, de dieren op de eerste plaats zou laten komen. En wat gebeurt er met ze terwijl u alles moet regelen? Wees toch verstandig.’

Hij had gelijk en ze wist het. Ze wist dat ze dankbaar moest zijn en dat ze dat zou moeten toegeven. Maar ze vond het heel moeilijk. ‘Dank u,’ zei ze stijf. ‘Ik zal er eens over nadenken.’

‘Te laat.’ Hij had zijn ogen achter het gordijn van rook tot spleetjes dichtgeknepen.

‘Voor de mannen, ja, die zijn al aan het werk, maar wat Omar aangaat...’

‘Te laat,’ zei hij weer lijzig en toen ze zich omdraaide om naar de wei te hollen, wist ze al voordat ze er was, dat er maar twee van de drie zouden staan en dat de ontbrekende derde de grote hengst zou zijn.

‘U bent een dictatoriale overheersende bemoeial!’ had Peta geroepen. ‘Doet u dat zo bij iedereen?’

‘Nee.’

‘Omar...’

‘Is vrolijk aan het dartelen met Great Harry op Goa. Tenminste, zo was het toen ik wegging.’

‘Maar u zei... u vertelde me...’

‘Natuurlijk zei ik dat, maar dat meende ik niet. Lieve hemel, een jongen en een meisje moeten elkaar toch eerst ontmoeten voordat de jongen verliefd op het meisje wordt. Leest u nooit romannetjes, Miss Milford?’

‘Het derde stadium,’ bracht ze hem nog steeds kwaad in herinnering, ‘is dat de jongen ruzie krijgt met het meisje.’

‘Ik ben blij dat u toch wel eens wat romantisch hebt gelezen.’

‘We hadden het over Omar.’

‘Over het koninkrijk der dieren en niet over het onze, hoewel ik moet zeggen dat...’

‘Bespaar me uw mening, Mr. Trentham.’

‘Waarom zou ik? U hebt me de uwe ook niet bespaard. Wat was het ook weer? Dictatoriaal, overheersend...’

‘U prikkelde me,’ verdedigde ze zich.

‘Als ik dat heb gedaan, dan was dat, Miss Milford, omdat u sinds we elkaar hebben ontmoet, niets anders hebt gedaan tegenover mij.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Maar dat is nu voorbij.’

‘Niet wat Omar betreft.’

‘Ik heb u al verteld dat Omar samen met Great Harry is. Ik heb hem niet samen met Bess en Fancy hierheen laten brengen. Ten eerste wist ik dat er de eerstvolgende dagen geen ruimte voor hem zou zijn. Ten tweede...’

‘Die reden hebt u me al verteld.’

‘Inderdaad. En?’ vroeg hij.

‘U zei...’ haar lip trilde nu en ze draaide zich om, zodat hij het niet zou kunnen zien, ‘dat het te laat was. Waarom moest u zoiets gemeens zeggen?’

‘Omar is gewoon niet mee hierheen gekomen,’ zei hij. ‘Als u wilt dat hij komt, ook al is er geen ruimte, dan kunt u hem krijgen. Aan de andere kant blijft mijn aanbod van kracht.’

‘Zevenhonderd dollar?’

‘Ja.’

‘En ik zou wel gek zijn als ik het niet aannam?’

‘Ja.’

‘Dan doe ik het,’ zei ze effen.

‘U kunt wel iets enthousiaster doen,’ merkte hij op.

‘U had het wel op een andere manier kunnen vertellen.’

‘Het is duidelijk,’ zei hij schouderophalend, ‘dat wij op verschillende muziek marcheren.’

‘Waarom,’ vroeg Peta, ‘viel er zo’n stilte toen ik gisteren iets dergelijks zei?’

‘Waarom zei u het?’

‘Zomaar, omdat het in me opkwam.’

‘Dan doet het er niet toe,’ zei hij en daarmee was de zaak afgedaan. De mannen waren begonnen met de gebouwen die er het best aan toe waren en zeiden dat ze ze tegen donker grotendeels klaar zouden kunnen hebben.

‘Ik zou u aanraden dat u daarna de schuren even laat rusten en in plaats daarvan de hekken in orde laat maken. Er zijn daar beneden een paar gevaarlijke plekken, waar u vandaan moet blijven.’

‘U bedoelt Bess en Fancy?’

‘En uzelf. Weleens gehoord van drijfzand?’

‘Meent u dat?’

‘Er schijnen plekken met drijfzand voor te komen, langs de wegen staan hier en daar waarschuwingsborden hoewel ik er zelf nooit mee te maken heb gehad; alleen met oude mijnschachten. Wees dus voorzichtig als u met de paarden van de weg afgaat.’

‘Ik ben blij dat u er een waarschuwing van maakt in plaats van een bevel.’

‘Tot uw dienst, madam.’ Hij maakte een spottende buiging. ‘Hans geeft me een seintje vanuit de wagen. Ik ben hier op Fancy gekomen met Bess aan de geleideteugel en Hans weet dat ik van hem afhankelijk ben om terug te gaan naar Goa. Hij is een plichtgetrouwe jongen en hij vindt dat hij aan het werk moet.’ Stilte. ‘Hoe vindt u hem?’

‘O, geweldig!’ Peta’s stem klonk warm.

‘Maar niet al te geweldig.’ Zijn stem had een gebiedende klank. ‘Wat bedoelt u? - O, Gretel, Elizabeta zeker. Alsof ik...’ Ze haalde haar schouders op. ‘Nee, niet al te geweldig. Is het zo goed?’

‘Ik doelde niet op Gretel, ik bedoelde... maar zo is het wel goed -voorlopig.’

‘U spreekt in raadselen,’ merkte ze op.

‘En daarbij ook nog dictatoriaal en overheersend? Dat is nogal wat! ’ Ze keek hem na toen hij de heuvel opliep naar Hans, een reusachtige man die met enkele stevige passen boven was.

Ze draaide zich om op het moment dat hij achterom keek en deed of ze naar de werkmensen keek, een voorwendsel dat al gauw werkelijkheid werd want de twee stallen begonnen er even goed uit te zien als die op Kinrow.

‘U weet zeker wel het één en ander van paarden,’ prees ze.

‘Nee, maar we hebben opdracht gekregen van iemand die er wel alles van weet,’ glimlachten de werkmensen. ‘Als Nat Trentham iets gedaan wil hebben, maakt hij wel duidelijk hoe het moet.’

Ze keek waarderend naar de boxdeur die bestond uit een onder en bovengedeelte, want paarden houden ervan naar buiten te kijken. De deur was flink breed, iets wat oom Claud ook altijd had gewild. Smalle deuren waren gevaarlijk.

Nadat ze een poosje met de mannen had staan praten, ging ze naar het huis. Hier was iets dat helemaal haar eigen domein was, en hoewel ze niet wist waar ze het geld vandaan moest halen, kon ze de verleiding niet weerstaan om plannen te maken.

Peta vroeg zich af hoe ze in hemelsnaam zo wanhopig had kunnen zijn over dit huis. Het zat immers vol mogelijkheden! Niet alleen vol mogelijkheden, maar er waren ook onverwachte andere dingen. Achter de rommel vond ze kasten, ze ontdekte ruime planken en hoeken. Het zou de droom van een huisvrouw kunnen worden.

Een paar uur later had Peta haar papier vol getekend - daar een muur weg - hier een kamer in tweeën gedeeld. Het oude huis, voelde ze opgewonden, begon tot leven te komen.

Ze was zo verdiept in haar plannen dat ze Nat Trentham niet hoorde binnenkomen en hij moest tweemaal tegen haar zeggen dat het tijd was om ermee op te houden, eer ze reageerde.

Ze keek hem een beetje dromerig aan en zei: ‘Ik was net bezig gordijnen op te hangen.’

‘Ik zie dat u hebt zitten schetsen.’ Hij had haar blok opgepakt. Ze kon tamelijk goed tekenen, maar of het ontging hem of het ergerde hem. Ongetwijfeld was het laatste het geval, want hij zei scherp: ‘Loopt u niet een beetje te hard van stapel?’

‘O, ik weet wel dat de stallen het eerst moeten worden gedaan, maar...’

‘De stallen zijn het eerst aan de beurt.’ Hij lette niet op haar ‘maar’.

‘Dit,’ hij scheurde nu een vel uit het blok en maakte er een prop van, ‘is tijdverspilling. Er zijn een heleboel andere dingen waarmee u zou kunnen beginnen.’

‘Zoals?’

‘U zou een tuin kunnen aanleggen. U zou kunnen harken. U zou tekeningen kunnen maken voor verbeteringen in mijn huis.’

‘Goa?’

‘Ja. Tegen vergoeding natuurlijk.’

‘U bent wel van plan de weldoener tegenover mij uit te hangen, hè?’ ‘Helemaal niet. Ik herken alleen talent als ik het zie.’

‘Toch hebt u het verscheurd.’

‘Ik zei u al dat u bezig was uw tijd te verspillen.’

‘En u zou uw geld verspillen als u Goa ging veranderen,’ zei ze oprecht gemeend.

‘Vind u het mooi?’

‘Heel erg.’

‘Toch heb ik het gevoel dat er iets aan moet worden gedaan. Het verkeert tenslotte al jaren in dezelfde staat.’

‘Dat is met alle oude huizen het geval.’

‘Ik bedoel geen verbouwingen, ik bedoel meer een verandering van gordijnen, bekleding... nou ja, zoiets. Ik moet u eens meenemen naar Entally.’

‘Wat is Entally?’

‘Dat is één van onze mooiste vroeg-koloniale huizen en er zijn er heel wat op dit kleine eiland. Hoewel Woodleigh misschien dichterbij is maar ik heb het gevoel dat u Entally het mooist zou vinden.’ ‘Hoezo?’

‘Omdat de eerste eigenares van Entally een Engels meisje was met dezelfde belangstelling als u.’ Toen ze haar wenkbrauwen optrok, zei hij: ‘Paarden. Mary Reiby was oorspronkelijk een dwangarbeidster die was veroordeeld omdat ze, als dertienjarige, een ritje was gaan maken op het paard van een landjonker.’

‘Daarna heeft ze zeker nooit meer gereden, denk ik.’

‘Dat denk ik niet. U zou hetzelfde hebben gedaan als zij. Op een gegeven moment had Stal Entally negentig paarden op de baan lopen. Maar het gaat om het huis. Het is moeilijk te beschrijven. Ik denk dat het belangrijkste is dat je als bezoeker het gevoel krijgt dat het nog steeds wordt bewoond... de klokken tikken, er staan verse bloemen in de vazen, de bedden zijn opgemaakt.’

‘Uw bed was ook opgemaakt op die avond dat ik aankwam,’ merkte Peta niet ter zake doende op. ‘Eerst had ik het niet gemerkt en toen...’

‘En toen?’

Ze bloosde. ‘U bent bijzonder netjes, hè?’

‘Als man moet je in sommige opzichten wel netjes zijn. Wat mijn gevoelens betreft ben ik het niet.’ Hij keek haar plotseling met iets van een smeulende woede aan, alsof hij zich iets herinnerde dat hem nog nijdig maakte. Een stekelig heer, deze Nat.

De blik en de opmerking brachten haar om de één of andere reden in verwarring. Ze begon weer over Goa.

‘U zou niet eens willen dat het werd veranderd - misschien hier en daar iets...’

‘Ga mee, dan kunnen we het eens bekijken.’

‘Nu?’

‘Waarom niet. Het is etenstijd. Als u naar buiten kijkt, zult u zien dat de mannen aan het eten zijn. Hans was vanmorgen volkomen vergeten u een lunchpakket mee te geven, hij had het wel klaargemaakt. Dus heb ik het maar meegebracht. Maar ik geef het u toch niet. U kunt meegaan naar Goa en daar een kop verse thee drinken.’

‘Thee uit de thermosfles is ook best.’

‘Dat is het niet. En, hoe lang denkt u het in dit huis waaraan u zo’n hekel hebt uit te houden.?’

Ze glimlachte. ‘Zal ik u eens iets vertellen? Ik geloof dat ik er helemaal geen hekel meer aan heb.’

Onverwacht kort zei hij: ‘Ik zou maar niet al te enthousiast worden als ik u was.’

Daar was het nu te laat voor, dacht ze. Ze was al heel enthousiast.

‘Maar u bent mij niet,’ antwoordde ze.

‘Nou, schiet op.’ Hij leek geïrriteerd te zijn. ‘Ik heb trek.’

Ze reden terug langs de smalle weg tussen de hagedoorns, over de bredere weg tussen appels, weiden met koeien, een paar zaagmolens en struikgewas. Toen kwamen ze weer bij Goa... Goa, de kaas, vergeleken bij de kalk van Garo. De tafel werd gedekt bij het raam, even nauwgezet als de vorige keer.

‘U weet toch nog wel,’ zei Nat toen Peta ernaar keek, ‘dat ik ergens netjes moet zijn.’

‘O, ja, als tegenwicht voor die onnette gevoelens.’

‘Ik heb een hart,’ - hij legde een mes recht - ‘dat niet gecommandeerd kan worden.’

‘Ik denk,’ merkte ze koel op, ‘dat u ook driftig bent. U laat het alleen een beetje mooier klinken. Mensen die snel geïrriteerd zijn noemen hun humeurigheid dikwijls anders.’

‘U weet er nogal wat van,’ zei hij. ‘Ga nu maar zitten. Ik zal de soep opdoen. ’

‘U had het over thee.’

‘Er is ook soep.’

‘Het was niet nodig om soep klaar te maken.’

‘Hansel en ik nemen soep. Ga uw gang.’

Hansel was binnengekomen, warm van het werken, de uiteinden van zijn blonde haar donker van het water dat hij er in de schuur over had gegooid. Hij keek met een gezonde eetlust naar zijn tot aan de rand gevulde soepkom. Het was rundvleessoep met gerstekorrels en het rook heerlijk.

De mannen aten met smaak en terwijl ze er de ene na de andere geroosterde boterham bij namen, praatten ze over de paarden.

Peta beet zich op haar lip. Ze had erg veel trek - de Tasmaanse lucht, dacht ze - en hoewel de salade aantrekkelijk was en de kaas er lekker uitzag, voedden die niet voldoende.

‘Alleen een dwaas zou niet van gedachte veranderen,’ zei Nat tegen niemand in het bijzonder, maar meer was niet nodig.

Peta sprong op, pakte een soepkom en liep naar het buffet om hem te vullen. Voorzichtig lopend kwam ze terug naar de tafel en zette de kom neer.

‘Ik was ook dwaas,’ oordeelde ze plechtig. Ze keek een beetje onzeker naar Nat, toen glimlachte hij en zij glimlachte terug. Hans glimlachte ook.

Het gesprek kwam weer op de paarden. Hans was geïnteresseerd, maar zoals al eerder was gezegd, het was niet zijn wereld. Peta merkte het duidelijk, toen hij het gesprek aan haar en Nat overliet. Ze hadden het over het bepalen van leeftijden, een onderwerp dat Peta bijzonder interesseerde omdat er van Fancy geen officiële papieren waren zodat zij niet wist wat precies de leeftijd van het dier was. Ze vertelde dat oom Claud het haar nooit had verteld. ‘Ik kan het wel zien aan het melk- en het vaste gebit,’ zei ze, ‘maar dat stadium heeft Fancy al gehad.’

‘Dan zouden we het moeten kunnen zien aan de vorm van de kaak.’

Ze mompelde iets over het nooit zeker kunnen zijn van leeftijden.

‘Altijd zeker,’ antwoordde hij, ‘bij mens en dier.’ Hij richtte een lange vaste, schattende blik op haar en ze voelde dat hij iedere dag van haar bescheiden jaren schatte.

‘Ik moet naar Omar,’ zei ze ontwijkend. ‘Ik bedoel, als ik de afwas heb gedaan.’

Nat haalde zijn schouders op. ‘Hans zet de borden wel in de machine. Kom maar mee, maar u moet zich wel op een verandering voorbereiden. Uw grote bruine heeft nu belangstelling voor een andere dame.’

Dat was waar en geen wonder ook. Colleen, een mooie kleine schimmel, zou het hart van elke hengst hebben gestolen. Maar het kwam niet van één kant.

‘Jongen ontmoet meisje,’ knikte Nat die met Peta naar de twee paarden, ieder in een aparte wei langs het hek galopperend, stond te kijken. ‘Ik denk niet, Miss Milford, dat ik die zevenhonderd dollar verspil.’

Peta bleef even staan kijken, toen zei ze: ‘Maar ik verspil mijn tijd. Ik moet terug naar Garo.’

‘Het is al middag en de winterdagen zijn kort. Ik denk dat u de rest van de tijd beter hier kunt werken.’

‘Werken?’ vroeg ze.

‘Dat werk dat ik u aanbood.’

‘Meende u dat dan?’

‘Natuurlijk.’

‘Maar het huis is al zo mooi en praktisch - zeker voor een man alleen.’

‘Ik ben niet van plan alleen te blijven.’ Zijn stem klonk heel nuchter.

‘Dan kan degene die hier komt wonen toch beter zijn - of haar -mening geven.’

‘Haar.’

‘Reden te meer om me er niet mee te bemoeien. Vrouwen maken graag hun eigen kastelen.’

‘Ik bied u dit aan. Doet u het of niet?’

‘Ik kan elke cent die ik kan verdienen, gebruiken,’ zei ze openhartig.

‘Ja of nee?’

‘Ja,’ zei ze zonder dat ze zeker wist of dat wel het goede antwoord was.

Ze gingen weer naar binnen en Hans en Nat vertrokken dadelijk daarop om een paar hekken te repareren. Peta liep van de ene kamer naar de andere en bleef even staan in de eetkamer. De mahoniehouten spiegel boven de mahoniehouten tafel en de grootvaderklok behoorden tot een ander tijdperk.

Ze vond dat dit een kamer was waaraan niets moest worden veranderd en liep naar de bibliotheek. Hier was één en ander gemoderniseerd, hoewel niet erg succesvol, maar met simpele witte mousseline in plaats van dat zware damast voor de ramen zou de kamer zijn eigen leven kunnen gaan leiden.

Zo was het in het hele huis... de jaren 1800 en het heden door elkaar gemengd. Ze was blij dat de keuken helemaal van deze tijd was. Een huis moest funktioneel zijn. Ze ging de trap op, waarbij ze de kamer vermeed waarin zij die eerste nacht had geslapen, en deed de deur van een klein vertrek aan het eind van de gang open.

Het was een oude kinderkamer, met een badje, een wieg, alles even klein en fijn. Ze glimlachte en deed de deur weer dicht.

Ze ging een andere kamer in, kennelijk een logeerkamer. Hij was totaal verschillend van de rest van het huis - modern en artistiek maar wel een beetje gewild. Ze bleef er langer dan de kamer waard was maar hij intrigeerde haar. Ze had het gevoel dat ze hem, of iets ervan, al eerder had gezien... Ze ging weer naar beneden en stond naar een foto te kijken toen Nat Trentham binnenkwam.

Ze kende niemand van de foto, wat natuurlijk niet zo verwonderlijk was. Het was een familieportret: een vrouw met twee jongens.

‘Dat ben ik, toen ik jong was,’ wees Nat.

‘Ik zou u niet hebben herkend,’ merkte Peta op maar ze keek niet naar Nat Trentham maar naar het andere kind.

Ik zou bijna zeggen dat ik hem al eens heb gezien, zei ze bij zichzelf. Nats: ‘Wat is uw oordeel?’ maakte dat ze de foto terugzette en vertelde dat de eetkamer en de kinderkamer niet moesten worden veranderd maar dat het damast in de bibliotheek zou kunnen worden vervangen en dat sommige van de mahoniehouten meubels in de andere kamers opnieuw konden worden bekleed.

Hij luisterde ernstig en knikte van tijd tot tijd.

‘Hoe vond u de logeerkamer?’ vroeg hij toen.

‘Ik...’ Daar liet ze het bij. Hoe kon ze hem vertellen dat ze, ondanks haar afkeer - nee, geen afkeer, eerder gebrek aan enthousiasme - daar een tijdje was gebleven? Ze merkte dat hij haar heel intens aankeek en haalde haar schouders op. ‘Dat is alles. Wanneer kan ik gaan?’

‘U hebt nogal haast.’

‘Helen is zo vriendelijk mij onderdak te geven en ik wil haar daarom zoveel mogelijk helpen.’

‘U kunt haar helpen door niet te veel te helpen. Begrepen? Houdt rekening met Hans. Dat heb ik al eerder gezegd.’

‘Ik had begrepen dat u bedoelde dat ik rekening moest houden met Gretel,’ zei ze koel.

‘Dat hebt u dan verkeerd begrepen. Gretel heeft er niets mee te maken. Ze is niet eens hier. Helen wel.’

‘Helen?’ Ze staarde hem aan, niet-begrijpend waarom deze man dit tegen haar zei. Had hij haar niet verteld dat hij en de dokter het zo goed met elkaar konden vinden?

Toen hij geen poging ondernam om het haar uit te leggen zei ze luchtig: ‘Wees maar niet bang. Ik interesseer me niet voor mannen.’ ‘Toe nou, jonge vrouwen van uw leeftijd hebben altijd belangstelling voor mannen.’

‘U weet niet eens hoe oud ik ben.’

‘Ik blijf volhouden jonge vrouwen van uw leeftijd...’

‘Ik heb geen belangstelling.’

‘Bent u dan de uitzondering op de regel? U maakt toch een hele normale indruk op me.’

Blozend zei ze: ‘Misschien had ik moeten zeggen: ik heb geen belangstelling voor andere mannen, Zo goed?’

Hij rolde op zijn gemak een sigaret en besteedde daar al zijn aandacht aan.

Er was niets waarop ze nog moest wachten. Ze draaide zich dus om naar de deur waardoor ze Hans bij de auto kon zien staan wachten.

‘Nee, Miss Milford,’ kwam zijn stem koel en afgemeten, ‘dat is niet goed. Tot ziens. Laat Hansel morgen niet vergeten u uw lunchpakket mee te geven.’ En toen ze de trap afliep voegde hij eraan toe: ‘En de thermosfles.’