Ossetië
Een vriend belde mij wakker. Het was augustus, en ik was op vakantie in Nederland. Een lekker slome maand leek mij, waarop er weinig in Rusland zou gebeuren. Opgewonden vertelde hij dat het Russische leger Zuid-Ossetië was binnengetrokken, wat net als Abchazië een opstandige provincie binnen Georgië is. Ik bekeek de ochtendkranten, die allemaal openden met het nieuws van een Russische inval in Zuid-Ossetië. Het eigenlijke nieuws, dat Rusland dat had gedaan in reactie op Georgië, dat Zuid-Ossetië was binnengevallen en hiermee een wapenstilstand die de dag ervoor nog was gesloten aan zijn laars lapte, werd nauwelijks opgemerkt. Om de een of andere mysterieuze reden werd Rusland, en niet Georgië, aangewezen als agressor. Terwijl op dat moment helemaal niet duidelijk was wie de oorlog nou was begonnen. Toen ik door een redacteur van NOVA werd uitgenodigd voor de uitzending die avond, vertelde ik hem hierover. ‘Dat is alleen maar goed, dan horen we weer eens iets anders,’ antwoordde hij. In de uitzending vertelde ik dat de Georgische president Saakasjvili een enorme fout had gemaakt door Zuid-Ossetië binnen te trekken. Pas een halfjaar na de aanvang van de oorlog begonnen de westerse media, na lang aanhouden door Rusland, eindelijk te twijfelen aan de schuld van Rusland. Een nog schandaliger voorbeeld van belabberde westerse journalistiek was de berichtgeving rondom de vergiftiging van Karina Moskalenko, de advocaat van onder meer voormalig oliemagnaat Michail Chodorkovski. Twee dagen voor een politiek gevoelige rechtszaak werd Moskalenko ziek. Haar man vond een kleine hoeveelheid kwik in haar auto. Het bericht ging de hele wereld rond. Na de dood van Alexander Litvinenko zou de KGB, ja zelfs Poetin hoogstpersoonlijk, opnieuw een criticus hebben vergiftigd, was te lezen in onder meer Le Figaro en The Washington Post. Uiteindelijk bleek het kwik afkomstig te zijn uit een kapotte barometer van de vorige eigenaar van Moskalenko’s auto. Kennelijk was het nieuws te onweerstaanbaar om eerst wat grondiger te checken.
Waarom was de waarheid zo vervormd in de Ossetische oorlog? Natuurlijk speelt mee dat Georgië een zeer geoliede pr-machine heeft. Zoals iedereen sinds de Eerste Golfoorlog weet: een oorlog win je niet alleen met bommen, maar vooral met de juiste boodschap. Enkele uren na de inval was Saakasjvili live op CNN en de andere grote nieuwsnetwerken te zien, waar hij in vloeiend Engels uitlegde dat Georgië door Rusland was geprovoceerd en dat het geen enkele keus had gehad. Een boodschap die vrij kritiekloos door Amerikaanse en Europese media en deskundigen werd overgenomen. Misschien speelt het ook mee dat de koudeoorlogmentaliteit nog steeds heerst in Europa. Het is veel makkelijker om voor te stellen dat het grote boze Rusland schuldig is aan de oorlog, dan dat kleine en schattige Georgië. Maar zelfs met die geoliede propagandamachine en de slechte reputatie zou Rusland deze informatieoorlog nog hebben kunnen winnen.
Het probleem is alleen dat in Rusland niemand iets van pr afweet. Het Kremlin geeft elk jaar miljoenen uit aan Amerikaanse pr-bureaus, maar wat ze daar uitspoken is mij een raadsel. Wat betreft public relations zit Rusland nog steeds diep in het bronzen tijdperk. Met pr bedoel ik niet zozeer het verspreiden van leugens, maar het actief overtuigen van journalisten met je eigen argumenten, waar volgens mij niks mis mee is.
Het begint al bij eenvoudig wederhoor. Zoals dat hoort in de journalistiek bel ik altijd netjes voor een reactie van de ‘andere kant’ van het verhaal en vaak is dat de Russische regering. Bijvoorbeeld, als ik net een stuk heb voorbereid over het gedwongen steriliseren van vrouwen in psychiatrische klinieken, bel ik daarna het ministerie van Gezondheidszorg. Het probleem is dat Russische instellingen, zoals het ministerie van Gezondheidszorg, volkomen onneembare bastions zijn waar iedereen naar iedereen doorverwijst, en je uiteindelijk uitgeput na twee dagen moet concluderen dat een antwoord er niet in zit. Ook heb ik wel eens gehad dat de woordvoerder van een generaal altijd op vakantie was als ik belde, over de periode van een jaar. Een andere meneer, het hoofd recycling van de stad Moskou, wilde alleen zonder naam in de krant. Dat vond ik grappig, want er is maar één hoofd recycling. Alsof je zou schrijven: de president van Rusland, die niet met zijn naam in de krant wilde etc.
Het toppunt van slechte pr was het hoofd voorlichting van de Russische ruimtebasis Baikonur. Ik was met een fotograaf voor een reportage naar een dorp in het Altaigebergte geweest. Daar valt na een raketlancering met enige regelmaat ruimteafval neer op bewoond gebied. We hadden mensen gesproken die over het ruimteafval hadden verteld en we hadden de brokstukken zelf in hun dorp zien liggen en gefotografeerd. Het commentaar van het hoofd voorlichting: ‘Dat zal allemaal wel, maar in de geschiedenis van Baikonur is er nog nooit een brokstuk op bewoond gebied gevallen.’
Tijdens een officieel bezoek uit Nederland kwam ik eens de Russische ambassadeur in Den Haag tegen. Het leek mij nuttig om mijzelf voor te stellen, maar ik kwam niet verder dan te vertellen dat ik voor een Nederlandse krant in Moskou werkte. De ambassadeur onderbrak mij en zei: ‘Het kan mij niet schelen voor welke krant je werkt, “because you are all shit”.’ Niet erg diplomatiek voor een diplomaat, laat staan voor een ambassadeur. Ik vroeg hem waarom hij ons Nederlandse journalisten shit vond. Zijn antwoord: jullie belichten altijd alleen maar één kant van het verhaal. Voor ik hem kon antwoorden was de man, zoals ik eigenlijk wel kon verwachten, al weggelopen.
Een andere keer was ik uitgenodigd voor het verjaardagsfeestje van een bekend lid van de Doema, het Russische parlement. De hele Doema zit vol met miljonairs, zij staan immers aan de top van de corruptiepiramide, maar doen er alles aan om dat niet te tonen aan het publiek. Dan is het misschien geen goed idee om je verjaardag te vieren in een van de meest ordinaire casino’s in Moskou. Ik ontmoette zijn pr-mannetje, dat het idee van het casino had bedacht. Het was een jonge slimme jongen met een moeilijke naam. Toen ik zijn naam voor de zoveelste keer verkeerd uitsprak moest hij lachen en zei: ‘Noem mij maar gewoon dr. Goebbels.’
Nog een staaltje slechte pr: ik was met een cameraploeg in Noord-Ossetië voor een televisieprogramma, niet lang na het uitbreken van de oorlog met Georgië. Noord-Ossetië is vanwege de oorlog een beetje een gevoelige plek. Wij hadden enkele dagen de meest verschrikkelijke en riskante verhalen gedraaid in Beslan en het nabijgelegen Ingoesjetië, waar elke dag wel een politiepost wordt opgeblazen. We wilden ook wel wat minder trieste en heftige beelden in de uitzending, dus trokken wij naar een traditioneel Ossetisch dorp, dat lag aan de voet van de bergen. Schitterende natuur.
Uitgerekend daar werden wij opgepakt door de grenspolitie, die ons vertelde dat dit verboden gebied was om te draaien. We werden meegenomen naar het politiebureau. Het hoofd van de grenspolitie was woedend op ons: zou het in Nederland anders zijn, als je in grensgebied draaide, vroeg hij. Ik probeerde mij daar iets bij voor te stellen. Twee dagen zaten wij vast op het politiebureau, vanwege twee beelden: een van een berg en een van een elektriciteitsmast met een koe in de verte. Onze hotelkamer werd binnengevallen en alle andere banden werden in beslag genomen. Wij moesten niet alleen een vingerafdruk geven, maar ook een afdruk van de hele hand. Een man met een verfrollertje en een pot inkt had er een dagtaak aan. Het ging van kwaad tot erger: op een bepaald moment ging het gerucht dat wij allemaal uit Rusland zouden worden gedeporteerd. Uiteindelijk bleek deze baas van de grenspolitie de zwakke schakel te zijn. Hij kwam zelf uit Beslan en vond het eigenlijk wel goed dat we daar hadden gedraaid en liet ons na twee dagen plotseling vrij. We hadden geluk: eerder was een groep Franse alpinisten in dezelfde bergen opgepakt en gedeporteerd. De banden kregen wij mee en alleen het shot van de elektriciteitsmast en de koe hoefde te worden gewist. Direct na de vrijlating kochten wij bij de dichtstbijzijnde kruidenier de duurste wodka, en de grootste pot kaviaar en brachten die naar het bureau. Toen het allemaal niet nog krankzinniger leek te kunnen, haalde een van de agenten een fototoestel tevoorschijn voor een groepsfoto.
In een poging de slag om de goede publiciteit te winnen richtte Rusland een jaar geleden een nieuwe televisiezender op. De zender, Russia Today, zendt 24 uur per dag Engelstalig nieuws over Rusland uit over de hele wereld. Dat wil zeggen: het nieuws dat het Kremlin wil dat het buitenland ziet over Rusland. Als de Russische beurs bijvoorbeeld omlaag tuimelt, dan wordt dat weggemoffeld en leggen zij de nadruk op alle mogelijkheden die Rusland heeft als nieuw financieel centrum als de crisis eenmaal voorbij is. Dat werkt misschien op de binnenlandse propagandakanalen, internationaal houd je niemand voor de gek. Nog grappiger was een advertentiecampagne van deze zender. In meerdere grote kranten wereldwijd plaatsten zij een paginagrote advertentie, die bestond uit een groot portret van Stalin met een ganzenveer in zijn hand. De slogan: ‘Wist u dat Stalin ook poëzie schreef? Russia Today. Trots om anders te denken.’ Het idee hierachter is waarschijnlijk dat Stalin niet alleen maar een moordlustige dictator was, zoals hij in het Westen altijd wordt afgeschilderd, maar ook een zachte kant had. Ik probeerde mij voor te stellen dat de Engelstalige Duitse zender Deutschse Welle een advertentie met Hitler zou publiceren met de slogan: ‘Wist u dat Hitler ook best aardig schilderde?’ Daar zou je volgens mij ook geen harten mee winnen.
Een ander hilarisch initiatief van de Russen voor het opvijzelen van hun imago is het opzetten van non-gouvernementele organisaties in het buitenland. Het is een idee uit de hoge hoed van Poetin, wat het ‘non-’ in de uitdrukking non-gouvernementele organisatie een beetje gek maakt. Russen klagen altijd over westerse ngo’s, die zij verdenken van spionage en steun aan Russische oppositiebewegingen. Nu geven wij ze een koekje van eigen deeg, was de gedachte. Ik vond het eigenlijk zo’n slecht idee nog niet. Want was het niet hypocriet van bijvoorbeeld Amerika om Rusland om zijn mensenrechten te bekritiseren na de drama’s in Abu Ghraib en Guantánamo Bay?
Ik sprak Anatoli Koetsjerena, de initiatiefnemer van de Russische ngo’s. Aan het interieur van zijn kantoor te zien ontbrak het de organisatie in ieder geval niet aan geld: ik werd ontvangen op een comfortabele chesterfield, en in de hoek stond een porseleinen dalmatiër. Maar aan ideeën ontbrak het voorlopig wel. Het was een van de meest hilarische interviews in mijn carrière omdat de man geen flauw idee had waar die ngo’s op sloegen en dat compenseerde met gewauwel.
Wat zijn die ngo’s nou van plan, vroeg ik. ‘Zij zijn opgericht om de problemen op het gebied van mensenrechten, etnische communicatie en verkiezingen te bekijken door het prisma van wetenschappers. Het gaat erom of er genoeg wetten zijn, dat mensen zich vrij en beschermd voelen. Bijvoorbeeld: hoe kijkt de Nederlandse regering aan tegen zijn gevangenen. Is het wraak van de regering, dat zij in de gevangenis zitten?’ was Koetsjerena’s onnavolgbare antwoord.
Zou hij dan misschien een concreet voorbeeld kunnen geven van mensenrechtenschendingen in Europa, waar Rusland zich zorgen over maakt? Koetsjerena: ‘Wij zijn nog maar net begonnen, maar wij hebben voldoende informatie over landen als Spanje, Duitsland en Oostenrijk…’ Met een bezorgde blik van zijn pr-assistent schakelde Koetsjerena over op de Verenigde Staten: ‘Onlangs was ik bijvoorbeeld in Amerika, als vertegenwoordiger van… vertegenwoordigers. Daar gaf ik als voorbeeld het hek dat Amerika op de grens met Mexico had gebouwd. Ik vraag je, wat is dat voor democratie. Wij zouden nooit een dergelijk hek neerzetten,’ zei Koetsjerena, terwijl de porseleinen dalmatiër hem vragend aankeek, en ik moest denken aan onze arrestatie op de grens met Rusland.
Dan maar een vraag over de Stalin-advertentie. Was dat nou goed voor het imago van Rusland? Koetsjerena: ‘Dit is natuurlijk niet een makkelijke situatie. Maar we moeten het publiceren van een dergelijke afbeelding niet verbieden, alleen omdat het negatieve emoties op zou roepen. Ik wil dat mensen deelnemen aan het maatschappelijk debat. Russen moeten niet onverschillig staan tegenover wat er in hun land gebeurt. Ik maak deel uit van de Publieke Kamer, een adviesorgaan van maatschappelijke organisaties dat is bedacht door president Poetin, omdat hij zag dat de Russische gemeenschap niet actief was.’
Maar is dat juist niet het probleem, vroeg ik hem. Dat iedereen die de straat op gaat om zijn onvrede te tonen wordt ingerekend? Ik noemde als voorbeeld een groep oud-gelovigen die twee dagen ervoor demonstreerden tegen de gedwongen verplaatsing van hun dorp in de buurt van Sotsji. De demonstratie werd onmiddellijk neergeslagen door Omon-veiligheidstroepen, in opdracht van de politie. Koetsjerena: ‘Als de Omon-troepen dat echt hebben gedaan dan moeten ze de gevangenis in. Allemaal.’ De kantoren in Parijs en New York zijn intussen geopend, maar er valt nog een hoop te doen. Een informatieoorlog win je niet alleen met porseleinen dalmatiërs.
Met de oorlog in Ossetië was het niet anders. Wat betreft de Russische opinie zat alles snor. Op de televisie, waar de meeste Russen hun nieuws vandaan halen en waarop geen enkele onafhankelijke zender meer te zien is, werd uitgekiend verslag gedaan van het conflict. Alle aandacht ging uit naar de misère van de Zuid-Ossetische bevolking. Vanaf de eerste dag werd het dodental op tweeduizend geschat, hoewel niemand dat tot nu toe heeft kunnen bevestigen. En al vroeg werd de Georgische militaire operatie omschreven als ‘genocide’.
De westerse media leverden misschien slecht werk tijdens die oorlog, maar vergeleken met de Russische journalisten was het vakwerk. Niemand wist dat Rusland ook andere delen van Georgië was binnengevallen. Zo wist mijn Russische huisbaas die de huur kwam halen natuurlijk niet dat er een Nederlandse cameraman was omgekomen bij een bombardement in Georgië. Sterker nog, zij wist niet eens dat Georgië werd gebombardeerd. Van de Russische bombardementen en bezetting van Georgische steden buiten Zuid-Ossetië kregen Russische kijkers weinig te zien. Een videofragment van Saakasjvili, die op een onbewaakt moment aan zijn stropdas knabbelde, werd daarentegen serieus besproken op de staatstelevisie, waarbij een psycholoog de beelden analyseerde.
Volgens veel media zou Rusland in het buitenland ten onrechte zijn afgeschilderd als agressor. Onderminister van Buitenlandse Zaken Grigori Karasin zei dat ‘objectiviteit niet een typering is die bij westerse journalisten past’, een mening die opdook in talloze commentaren. Alleen de Russische zakenkrant Vedomosti meende dat de slechte beeldvorming in het buitenland aan Rusland zelf te danken was: ‘De Georgische autoriteiten creëerden bewust een beeld van Rusland als agressor. Russische officials hadden de mogelijkheid om de aandacht te krijgen van het Westen, maar die werd niet gebruikt,’ schreef de krant. Volgens Vedomosti had Rusland bijvoorbeeld buitenlandse journalisten moeten toelaten in Zuid-Ossetië.
En zo is het natuurlijk. Het eerste wat de Russen hadden moeten doen, bij wijze van spreken nog voordat de soldaten het landje binnenvielen, was een charter met Moskou-correspondenten naar Zuid-Ossetië te vliegen zodat zij uit de eerste hand verslag konden doen van de misdaden van de Georgiërs. Maar het gebied was gesloten voor buitenlandse journalisten. Pas twee weken na de oorlog, toen in het Kremlin was doorgedrongen dat zij een enorme fout hadden gemaakt, werd de grens opengegooid.
Het was inmiddels duidelijk dat augustus geen slome maand in Rusland zou worden en dus trok ik samen met mijn Deense collega Simon naar Zuid-Ossetië. Wij vlogen naar Vladikavkaz, de hoofdstad van Noord-Ossetië. Vanuit daar zou dagelijks een busje van het Russische ministerie van Buitenlandse Zaken voor journalisten vertrekken naar het oorlogsgebied. Het busje was die dag al vertrokken, dus besloten we een kijkje te nemen in Beslan. Hier werd in 2004 niet alleen een school gegijzeld waarbij 334 mensen om het leven kwamen, maar het was ook een plek waar veel Zuid-Osseten tijdens de oorlog naartoe vluchtten. Noord- en Zuid-Ossetië worden bevolkt door hetzelfde volk, dat vrijwel dezelfde taal spreekt. Geen wonder dat honderden Zuid-Ossetische vluchtelingen tijdens de oorlog bij familieleden in het noorden scholen. En geen wonder dat zij vierkant achter Rusland stonden, dat Zuid-Ossetië militair te hulp schoot.
Een stoere taxichauffeur met de funky naam Zaoed wilde ons wel een dagje rondrijden. We liepen binnen bij het comité van moeders van Beslan, dat vier jaar na de gijzeling nog steeds probeert achterhalen wat er nou precies misging bij de rommelige en gewelddadige bevrijding van de school. ‘De gijzeling in Beslan was erg, maar de oorlog in Zuid-Ossetië is nog veel erger,’ vertelde Elvira Troejajeva, wat ik een opmerkelijke uitspraak vond en al helemaal uit de mond van een moeder die twee kinderen verloor tijdens de gijzeling. ‘De gijzeling in Beslan gebeurde door terroristen. Maar de oorlog in Zuid-Ossetië, dat is staatsterrorisme, dat is nog veel erger,’ zei Troejajeva. Zelf wist zij wel uit de school te ontsnappen. Dat dat geen ‘eeuwige schande’ was, zoals ze maar bleef herhalen, viel haar niet aan het verstand te brengen. ‘Mijn hart mag nog kloppen, maar ik ben al dood,’ vertelde ze.
Ook Rima Tortsjinava van het comité verloor haar dochtertje tijdens de gijzeling. Na vier jaar vernietigende kritiek op de regering-Poetin vanwege de afwikkeling van het gijzelingsdrama, stond zij nu voor één keertje achter de beslissing van het Kremlin: ‘Begrijp mij goed, er is nog steeds veel mis in Rusland. Als Tsjetsjenië onafhankelijk was geweest, zou ik nooit mijn dochter in die oorlog daar hebben verloren. Waarom wordt Zuid-Ossetië wel erkend, en Tsjetsjenië niet? Maar Rusland is het enige land dat onze broeders in Zuid-Ossetië beschermt.’
Taxichauffeur Zaoed, die de hitte van buiten was ontsnapt, mengde zich in het gesprek. Zaoed zou het liefste zien dat de twee Ossetische regio’s een republiek vormen, maar dan binnen Rusland. Naar alle verwachting gaat dit gebeuren: ‘Wij zijn te klein om echt een apart land te zijn.’ Dat is de tragiek van veel kleine landjes in de Kaukasus: je los vechten van het ene land, om uiteindelijk deel uit te maken van een ander land.
School nummer 1, waar de gijzeling plaatsvond, stond er nog steeds, maar zou binnenkort worden afgebroken. Op de plaats van de school zal een kerk verrijzen. Er hing een billboard met het ontwerp, dat iets weg had van een vliegende schotel. In de half verbrande sportzaal, waar de gijzelaars drie dagen gevangenzaten, stond een vrouw met haar neefje aan de hand. Een kwartier lang wees ze huilend portretten aan van overleden leerlingen, leraren en ouders die zij had gekend. De jongen speelde afwezig met een bal. ‘En nu deze ellende in Zuid-Ossetië. Kennelijk is dat het lot van de Osseten,’ vertelde de vrouw. Volgens haar deed het er niet toe wie er achter de oorlog en het gijzelingsdrama zaten: ‘Wij zijn allemaal schuldig. Het begint er al mee hoe wij onze kinderen opvoeden. Dat wij ze leren kwaad met kwaad te bestrijden. Dan houdt het nooit op.’
Zaoed weigerde met ons mee de school in te gaan en bleef in zijn auto. Terwijl wij doorreden naar het volgende adres, vertelde hij met tranen in zijn ogen hoe hij op de dag van de chaotische bevrijding half verbrande kinderen uit de school had gered. Er waren niet genoeg ambulances, dus gooide hij de kinderen lukraak op de achterbank van Lada’s die de kinderen naar het ziekenhuis reden. Ik vroeg hem of hij na de gijzeling ooit had geïnformeerd welke van de kinderen die hij had gered het uiteindelijk hadden overleefd. Zaoed vertelde dat hij het nooit had gedaan, omdat hij bang was dat zij allemaal dood waren.
We reden terug naar Vladikavkaz, waar wij overnachtten in afwachting van ons transport naar het oorlogsgebied. Tijdens het ontbijtbuffet hoorden wij dat er vanwege de oorlog geen elektriciteit, eten, drinken of benzine in Zuid-Ossetië was. Daar had ik even niet aan gedacht. Er was geen tijd om spullen in een winkel in te slaan. Vakkundig en systematisch beroofden Simon en ik het ontbijtbuffet. De eieren verdwenen in mijn broekzak. Brood plette ik in mijn laptoptas en worstjes rolde ik in servetjes. Dit moest in theorie genoeg zijn voor drie dagen, want we waren van plan in Tschinvali te overnachten. Officieel moesten alle journalisten aan het eind van de dag terug naar Vladikavkaz, maar dat zou betekenen dat wij elke dag acht uur op en neer in een busje door de bergen moesten hobbelen.
Bij de grensovergang naar Zuid-Ossetië stond een lange rij met terugkerende vluchtelingen. Zij wachtten voor de Rokskitunnel, die Noord- en Zuid-Ossetië met elkaar verbindt. Drie mannen aten kipkluifjes van een boomstomp. Een van hen begon een tirade tegen de ‘fascistische Georgiërs’, de eerste van een serie tirades die ik de komende dagen aan zou horen. Uit een plastic fles schonk hij voor mij een glas zelfgemaakte wijn. Dat het ochtend was en dat het niet echt gezellig was met die tunnel en die oorlog en die boomstronk deed er niet toe, gedronken moest er worden. Niets deugde aan Georgië, daar kwam het op neer. De wijn leek op rosé en was zoet. Ik vroeg hem hoe de wijn heette. De man antwoordde, gewoon, Georgische wijn.
In de drie kilometer lange tunnel hingen natuurlijk geen ventilatoren. We draaiden alle raampjes van de bus dicht en reden de tunnel in, waar normaal al veel uitlaatgassen hangen, maar waar nu al helemaal geen lucht meer was door een eindeloze rij tanks die dikke zwarte wolken rook uitstootten. Een Amerikaanse correspondent zette een gezichtsmasker op. Het zicht vanuit het busje was ongeveer twee meter. Het enige wat ik kon ontwaren waren de arme Russische soldaten die op de tanks zaten die wij passeerden. Het was een mysterie hoe zij niet van hun stokje gingen, zij ademden pure uitlaatgassen.
Toen we door de Rokskitunnel reden, vertelde ik aan een van de Russische ambtenaren van Buitenlandse Zaken die meereisde dat ik op internet een filmpje had gezien van een jonge Rus die in één keer een fles wodka leegdronk.* De ambtenaar was niet onder de indruk. Toen hij jong was had hij dat ook wel eens gedaan, vertelde hij. Volgens hem was het de truc om voor het drinken een pakje boter te eten. Vervolgens moest je de fles eerst een paar keer in de rondte te draaien zodat je een soort draaikolk in de fles kreeg. Op deze manier zou de alcohol in één keer in de maag terechtkomen, zonder de slokdarm aan te raken. Dat was cruciaal: als de alcohol door je slokdarm zou worden opgenomen was je in één keer dood, vertelde hij. Wat ik nogal Russische logica vond, want een pakje boter en een fles wodka in je maag lijken mij ook niet gezond, draaikolk of niet.
Eenmaal uit de tunnel waren wij in Zuid-Ossetië, dat officieel geen deel uitmaakt van Rusland, maar we hoefden nergens ons paspoort te laten zien. Wij stopten om te praten met Russische soldaten. Wij waren net zo’n bezienswaardigheid als zij voor ons.* Door een prachtig berglandschap zetten wij koers naar Tschinvali, de hoofdstad. Toen wij door een dorpje voor Tschinvali reden gaf de chauffeur ineens plankgas. Een collega vertelde dat dit een dorp van etnische Georgiërs was, en dat het niet in het belang van de Russen was om hier te stoppen. Atsabet, het dorp waar wij doorheen reden, was het enige Georgische dorp op de route vanaf Vladikavkaz. Vanuit het raam was te zien dat alle huizen waren verwoest of verbrand, sommige smeulden nog na.* Op een kip na was er geen levende ziel te bekennen. Een Georgische minderheid, compleet met eigen parlement en president, woonde hier tot de oorlog. Op hun beurt zijn de Osseten weer een etnische minderheid binnen Georgië: Welkom in de Kaukasus, waar niets simpel is.
Later tijdens de reis hoorde ik van het hoofd van het Rode Kruis in Tschinvali dat er 89 Georgiërs in de gevangenis zaten. Ze zaten daar voor hun eigen veiligheid; het gevaar te worden gelyncht door Osseten was te groot. Het moet goed mis zijn als je je meer op je gemak voelt in een Russische gevangenis dan buiten op straat.
Aangekomen in Tschinvali, de hoofdstad van Zuid-Ossetië, bleek dat de Russische propagandamachine goed haar werk had gedaan, tenminste voor de binnenlandse nieuwsvoorziening. Vanaf de eerste dag van de oorlog hadden Russische persbureaus berichten verspreid dat de stad ‘compleet vernietigd’ was. De Ossetische dirigent Valeri Gergjev, die een paar dagen na het eind van de oorlog een concert in Tschinvali had gegeven, sprak over een nieuw ‘Stalingrad’, wat ik nogal overdreven vond. Er was geen elektriciteit, water of gas, en grofweg een op de vijf huizen was verwoest, maar van een kapotgeschoten stad kon je niet spreken.
In Tschinvali werden we naar een persconferentie gebracht in het zojuist geopende ‘Internationale Perscentrum’, dat in hetzelfde gebouw huisde als het fascinerende ‘Institute of Newly Independent States’. De Ossetische minister van Buitenlandse Zaken zou er een persconferentie geven. In de tafel van de minister zaten kogelgaten. In de muur zat een fragment van een mortier. Dankzij de glasloze ramen vond een koel briesje zijn weg in de benauwde zaal. Wachtend op de minister lummelde ik wat in de gang. Ik deed een deurtje open en zag twee doodskisten staan. Tijdens de persconferentie schatte de minister het aantal doden aan Zuid-Ossetische zijde op tweeduizend. Zoals dat gaat in oorlogstijd, was niet alleen het precieze aantal slachtoffers van deze oorlog onduidelijk, maar deden de meest gruwelijke verhalen aan beide kanten de ronde over Georgische of Ossetische zwangere vrouwen die door het Ossetische of Georgische leger waren onthoofd.
Zo zou het ‘joodse kwartier’ in Tschinvali tijdens de laatste oorlog compleet met de grond gelijk zijn gemaakt. Ik nam een taxi naar dit joodse kwartier, een van de oudste delen van de stad. Inderdaad lag vrijwel de hele wijk in puin. Maar veel gebouwen waren al in de oorlog van 1992 verwoest, getuige het mos en de plantjes die op de ruïnes wortel hadden geschoten. Ik liep naar een van de weinige niet-kapotgeschoten huizen. Bewoner Armen Bibilov nodigde mij uit om de lunch te komen nuttigen. Achter zijn huis, aan een lange tafel op straat, zaten dakloze buren en vrienden uit de buurt. Het dak van Armens huis was provisorisch met plastic bedekt. Op tafel stonden aardappels, eieren en djondjoli, een mengeling van ui, vlees en bonentakjes.
Bibilov vertelde dat Osseten en Georgiërs vroeger in vrede samenleefden, maar dat onderhuids altijd minachting heerste bij de Georgiërs voor ‘die Osseten in de bergen’. Dertig jaar terug had Bibilov al het gevoel dat het een keertje mis zou gaan. Hij kon zich het moment nog precies herinneren. Hij was uitgenodigd bij zijn zwager, een Georgiër. Diens vader had op hem geproost ‘hoewel je een Osseet bent’. Hij liet mij in zijn tuin de verse restanten van een mortier zien die zijn huis op een haar na gemist had. Bij het afscheid kregen wij een zak mee met eitjes, aardappelen en djondjoli. Kaukasische gastvrijheid bleek kennelijk oorlogsbestendig.
We namen een taxi naar de begraafplaatsen rond Tschinvali om het aantal nieuwe graven te tellen. In oorlogstijd is het behelpen. We hadden niet de illusie dat wij achter het precieze aantal doden zouden komen, maar we zouden in ieder geval een idee krijgen. In de taxi pelde ik met enige moeite een eitje en at ik wat van de djondjoli en een aardappel. Op de centrale begraafplaats lagen veertig doden, haastig bedekt met steengruis en voorzien van een simpel houten kruis.
Op de begraafplaats van de nabijgelegen stad Tbet lagen nog eens 14 graven. Uiteindelijk vonden we bij elkaar 54 graven in Tschinvali en omgeving. Hoe onnauwkeurig onze telling ook geweest mag zijn, het kwam niet in de buurt van de 2000 doden waar de Russen het voortdurend over hadden. Eerder zei een medewerker van het Rode Kruis al dat dit een onmogelijk aantal was. Volgens hem is het aantal gewonden in een conflict altijd grofweg drie keer zoveel als het aantal doden. Maar in de ziekenhuizen van Tschinvali waren honderden, en niet duizenden gewonden verpleegd.
Op een van de houten kruizen op de begraafplaats van Tbet stond summier: GEBOREN IN 1994. Verderop was Dmitri Dzjigojev het graf van zijn vrouw aan het fatsoeneren. Op zijn borstzakje had hij een foto van haar gespeld. Zij kwam om het leven bij een brand tijdens het bombardement van Tschinvali, vertelde Dzjigojev. Hij had zijn vrouw in het midden van de oorlog begraven: ‘Daarom is dit graf zo rommelig. Wij zaten midden in de vuurlinie.’ Een buurman kwam langs met een flesje wodka en sprenkelde wat drank over het graf, wat ook in de rest van Rusland gebruikelijk is.
Maar er zijn ook typisch Ossetische rituelen. Enkele maanden later keerde ik met de cameraploeg terug naar de Kaukasus. Precies op het moment dat wij landden had een vrouw zich opgeblazen in een marsjroetka op het busstation van Vladikavkaz. We gingen erheen en kregen van iemand het adres van de ouders van een meisje dat bij de explosie was omgekomen. Alle buren waren in een lange schuur bijeengekomen voor een sobere bijeenkomst met wodka. Wij hoorden dat de familie de komende drie dagen bij zonsondergang een vuurtje zou stoken op het graf van het meisje. Dat zou het ontsnappen van de ziel makkelijker maken. Wij gingen de volgende dag naar de begraafplaats waar de familie inderdaad een vuurtje aan het stoken was, wat er fantastisch uitzag met een ondergaande zon op de achtergrond. Maar begrijpelijk genoeg wilden zij niet dat wij dit ritueel filmden.
Het is overigens niet toevallig dat zij uitgerekend drie dagen een vuurtje stookten. Drie is een geluksgetal en komt overal terug in Ossetië. Neem daarom nooit een wodkaatje voor de beleefdheid, want het worden er altijd drie. Toen wij terugreden van de begraafplaats naar Tschinvali, reden wij langs een plek waar brood werd uitgedeeld. Iedereen kreeg drie dampende broden en niet minder. Een van de mensen die brood kwam halen was een in zwart gehuld meisje. Haar broer kwam op de eerste dag van de oorlog om het leven toen hij brood aan het uitdelen was.
Ik wandelde wat verder in de richting van het centrum. Hier moest de strijd hevig zijn geweest: de losgerukte bovenkant van een tank lag in een flatgebouw. Hij was door twee verdiepingen met vloeren van gewapend beton gevallen. Een soldaat die er wat in de buurt lummelde, vertelde dat die top eraf was gevlogen bij een gevecht met een andere tank. Op het Teatralnajaplein in het centrum van de stad hing er ondanks alle oorlogsellende een feestelijke stemming. De Russische Doema had zojuist president Medvedev geadviseerd Zuid-Ossetië te erkennen, wat onafhankelijkheid een stapje dichterbij zou brengen. Auto’s reden rond met Russische en Ossetische vlaggen. Op het plein overgoten jongeren een jonge vrouw, die duidelijk buiten zinnen was, met Russische champagne. Het bleek de minister van Jeugdzaken te zijn. Andere landen zouden gauw volgen met erkenning, dacht zij. ‘Waarschijnlijk Kazachstan en Wit-Rusland,’ vertelde ze enthousiast. ‘En natuurlijk Transnistrië, en Nagorno-Karabach.’ Ook dit zijn kleine gebiedjes die door niemand erkend worden. De oorlog had de minister uitgezeten in een schuilkelder. ‘Rusland heeft ons altijd gesteund, dit zullen wij nooit vergeten!’ kon ze nog net uitbrengen voor er een nieuwe fles champagne over haar heen ging.
Op de achtergrond was een doffe knal te horen. Hij was afkomstig van Russische soldaten die mortieren afschoten op achtergebleven Georgische militairen. Christina Janovskaja (20), een van de champagnegietende jongeren, keek er niet van op. Ook zij zat de oorlog uit in de schuilkelder. Een vriend van haar was door een sluipschutter doodgeschoten toen hij een luchtje ging scheppen.
Mijn stukje voor de volgende dag schreef ik in het kapotgeschoten perscentrum op mijn laptopje. Het was een wonder dat ik hem nog steeds had. Een week voor mijn vertrek was ik wat gaan drinken met vrienden in een Moskous café. Zoals wel vaker deed mijn internet het thuis niet, dus had ik wat gewerkt in het café, waar ze internet hadden. Het werd laat die avond en in alle gezelligheid had ik mijn laptoptas met computer in het café laten liggen. De volgende dag werd ik wakker gebeld door een man die mij een laptop wilde verkopen. Geïrriteerd hing ik op en sliep verder. Pas toen ik opnieuw werd gebeld door dezelfde man drong het tot mij door. Hij vertelde dat het mijn eigen laptop was en dat ik naar dit en dit adres moest gaan als ik hem terug wilde hebben. Ik vertrouwde het voor geen meter en belde een Russische vriend. We besloten samen naar het adres te gaan. Voor je het wist werd ik daar ook nog eens beroofd.
Tot onze stomme verbazing bleek het een politiebureau te zijn. Binnen op het bureau kwam de aap uit de mouw: iemand had mijn laptop uit het café meegenomen en geprobeerd te verkopen aan een van de talloze helers die rondhangen bij het Komsomolplein. De jongen had de pech mijn laptop uitgerekend aan een undercoveragent te slijten. Hij werd opgepakt, en op de een of andere manier had de politie op mijn laptop mijn telefoonnummer gevonden. Zij konden niet gelijk vertellen dat ze van de politie waren, want ze moesten er eerst achter komen of ik echt de werkelijke bezitter was. Vandaar het geheimzinnige gedoe. Het verhaal had nog een Russisch staartje toen de undercoveragent mijn vriend apart nam in een kamertje. De vriend vertelde dat de politieman ‘het op prijs zou stellen als ik mijn dankbaarheid zou kunnen tonen. Bijvoorbeeld door het onder zijn jas in de gang te leggen.’ Ik had al een biljet van 1000 dankbaarheid paraat in mijn broekzak voor dit doel. Ik ging naar de gang en legde de 1000 dankbaarheid onder zijn jas. Toen ik thuiskwam en de laptop opende, zag ik dat de agenten, of de dief, midden in een spelletje hartenjagen waren blijven steken.
Blij met mijn trouwe laptop tikte ik in het kapotgeschoten perscentrum het stukje over de blije mensen op het plein. Internet viel uit, waardoor ik het stukje door moest bellen naar de krant, die speciaal daarvoor nog een stenograaf paraat heeft. Bij het dicteren had ik een heel erg jaren- zeventig-journalistiek gevoel. Onze smeekbede om te blijven overnachten in Tschinvali werd wonderbaarlijk genoeg ingewilligd. Van mensen in Beslan hadden we het adresje gekregen van een familielid in Tschinvali waar we op de bank konden slapen. We waren gewaarschuwd dat de ruiten eruit lagen, maar we waren allang blij om er te blijven. Dat ging de Russische leiding echter te ver. In plaats daarvan konden wij overnachten in het huis van de vrouw van de minister van Transport. In het pikdonker en vijf minuten voor spertijd vonden wij het huis. Het was een van de mooiste huizen in Tschinvali, en waarschijnlijk het enige met een zwembad. Ook hier was geen eten of water, maar in ieder geval zorgde een generator voor een beetje elektriciteit.
Hoewel het in de tuin donker was en het zwembad goor, kon ik de verleiding niet weerstaan er een duik te nemen na een warme en heftige dag. Er was dan misschien geen drinkwater, maar natuurlijk stond er wel een fles wodka op tafel. Ik moest denken aan mijn vader, die als jongen een zomer op een boerderij in Frankrijk werkte. Er was geen water en naar eigen zeggen had hij drie weken alleen maar wijn gedronken.
Op tafel, naast de wodka, lag een plaatselijk krantje waarin stond dat alweer was begonnen met de opbouw van het verwoeste hotel in Tschinvali. Om toeristen niet af te schrikken, of juist wel, zouden er extra dikke ramen in worden gezet in verband met een eventuele oorlog in de toekomst, sloot het stukje af. Wij dronken de wodka en deelden het brood en de worstjes van het hotel en de eieren en de aardappelen uit het joodse kwartier met Mira, de vrouw des huizes. Mira had zich verdiept in de geschiedenis van de Osseten. De avond vulde ze met langdurige en soms ongeloofwaardige maar altijd fascinerende uitweidingen over de successen en ontberingen van het Ossetische volk.
De Osseten stammen af van de Alanen, die afkomstig waren uit het noorden van Iran. Na de val van het Romeinse Rijk bestreken de Alanen heel Europa. Tot Timoer Lenk langskwam, die hen een kopje kleiner maakte, op de Osseten in de Kaukasische bergen na. ‘Wij waren vergeten,’ volgens Mira. Maar de Alanen zouden een grote invloed hebben gehad op andere volken. De Germaanse god Odin was eigenlijk Ossetisch, en volgens haar was Ossetië de plek van het mythische Walhalla. Daarom zou Hitler uiteindelijk de Kaukasus zijn binnengevallen, op zoek naar zijn roots. De ronde tafel van koning Arthur was volgens Mira een Ossetische uitvinding. Aan een ronde tafel zat niemand aan het hoofd, waardoor er minder strijd zou zijn, was het idee achter de tafel.
Daar draaide het volgens Mira om bij de Alanen: het belangrijkste in het leven was haat en afgunst te bedwingen. En lust: zonder lust slaan mensen elkaar niet de hersens in, was de achterliggende gedachte. Ze vertelde hoe in de tijd van de Alanen een leider werd gekozen: een groep mannen, die allemaal de baas van de clan wilden worden, gingen naakt in een cirkel staan met hun ruggen naar elkaar toe. Eromheen stond een cirkel met aantrekkelijke vrouwen, ook naakt. De man die het minst opgewonden raakte werd gekozen als leider. Daarna volgde een groot feest, al dan niet naakt, waar wijn werd gedronken die werd gebrouwen uit marihuana, wat mij even ongeloofwaardig voorkwam als marihuana gemaakt van wijn.
Van die oude tradities was helaas weinig meer over. Wel hoorde elke Osseet nog bij een clan. Elk jaar komt de clan samen voor een groot feest. Elke zondag ook, maar dat is optioneel. De clan van Mira behoorde tot een van de machtigste clans in Ossetië, vandaar ook het ministerschap en het zwembad. De volgende ochtend werden wij opgehaald door een taxichauffeur, een kennis van Mira die tot dezelfde clan behoorde. Eigen clan eerst natuurlijk. Ik verwachtte vanwege de macht van haar clan op zijn minst een Mercedes, maar er kwam een Lada aanrijden met kogelgaten langs de hele zijkant en over een groot deel van de voorruit. De chauffeur had de pech gehad zijn auto langs de invalsroute van de Georgiërs te hebben geparkeerd. Een Hummer met Georgische militairen had in het kader van de oorlog zijn auto aan gort geschoten. Gelukkig reed de auto nog, min of meer. En zorgden de kogelgaten voor aangename ventilatie.
We reden in de richting van Getagoerovo, een grensdorp waar de Georgiërs als eerste waren binnengevallen. Onderweg stopte de taxi bij een kapotgeschoten Georgische tank. Juist op het moment dat wij uitstapten begon een soldaat de loop van de tank eraf te lassen.*
De nacht van 7 op 8 augustus 2008, toen Georgië het mislukte offensief begon om Zuid-Ossetië weer onder controle te brengen, reden de Georgiërs bij Getagoerovo Zuid-Ossetië binnen. ‘Ik sliep al twee dagen met mijn kleren aan. Ik voelde dat het niet goed zat,’ vertelde Aza Alborova, die er met haar man en twee zoontjes woont. In de avond van 7 augustus kwam een bekende van de lokale overheid langs om hen voor de oorlog te waarschuwen. Alborova slaagde erin om voor het offensief naar familieleden in Noord-Ossetië te vluchten. Dat is maar goed ook: een mortiergranaat blies het dak van hun huis. De inrichting was vernield door Georgische soldaten die er een paar dagen inkwartierden. Intussen was de familie alweer teruggekeerd. Het dak repareren ging veel tijd en geld kosten en zij hadden geen van beide: ‘Ik moet er niet aan denken dat de winter begint,’ vertelde Alborova.
Verderop woonde het echtpaar Jefim Dzjoejev (83) en Varja Dzjoejeva (74). Alle ruiten van hun huis waren gesprongen, in de muren zaten granaatscherven. Maar in ieder geval stond hun dak nog op het huis. Zij hadden vier dagen doorgebracht in de schuilkelder. Jefim had zijn gevoel voor humor nog niet verloren: volgens hem waren de Georgiërs de oorlog begonnen uit jaloezie op de schoonheid van de Ossetische vrouwen. Zijn vrouw begon te blozen. Ze vertelde dat zij in de communistische tijd als boekhouder op een sovchoz, een collectieve boerderij, werkte. ‘Daar werkten ook Georgiërs. Er waren geen vijandelijkheden. En nu blijken het opeens fascisten. Ik snap het niet,’ vertelde ze.
Op een kruispunt van de straat zaten drie vrouwen boontjes te doppen. Een van hen, Ljana Kokojeva, vertelde dat een mortier hun schuilkelder was ingeslagen. Zij liep naar haar huis, waar een man glas in een kruiwagen stond te scheppen. In de muur van de kelder zat een rond gat. Volgens Kokojeva sloeg de mortier in de ochtend van de 9de in. ‘Het is een vreselijk gevoel, als je zelfs in een schuilkelder niet veilig bent,’ zei ze.
In het gebouwtje van de lokale overheid vertelde een medewerker dat 80 procent van de huizen was verwoest, en dat 14 van de 1780 inwoners van het dorp waren omgekomen. Door de glasloze ramen was te zien dat buiten zakken meel werden uitgedeeld door het Russische ministerie van Noodsituaties.
De medewerker pakte een kaart uit de la en spreidde hem uit over de tafel. Ik dacht dat hij iets ging vertellen over de oorlog. Maar het was een historische kaart, waarop het rijk van de Alanen was te zien. ‘Wij zijn het meeste land al kwijt. We hebben geen pretenties meer een wereldmacht te zijn, die tijd ligt achter ons. Het enige wat wij willen is dit kleine stukje land in de bergen,’ vertelde hij en wees naar een klein stipje op de kaart waar Zuid-Ossetië lag.
Toen we terug door de heuvels reden hoorden wij geweervuur uit de stad komen. De chauffeur was bezorgd. Niet omdat hij bang was voor hervatting van de oorlog, maar voor zijn auto. ‘Als er nog een kogel in wordt geschoten dan begin ik mijn eigen oorlog,’ zei de man, terwijl hij rustig in de richting van het lawaai bleef rijden. Enigszins ongerust vroegen wij de man zijn radio aan te zetten. Een nieuwsbulletin maakte bekend dat nu ook president Medvedev Zuid-Ossetië – en Abchazië – had erkend als onafhankelijk landen. Dit was niet het lawaai van een nieuwe oorlog, maar vreugdevuur. Aan de rand van de stad raakte de benzine van de chauffeur op. Er was verder geen benzine in de stad, dus renden wij het laatste stuk naar het plein waar een uitzinnige menigte zich had verzameld.
De 23-jarige Angela Tedejeva had zojuist het magazijn van een kalasjnikov leeggeschoten. Het was niet de eerste keer dat Tedejeva met een kalasjnikov schoot, vertelde ze. Aan het begin van de oorlog met Georgië was zij een van de talloze jonge vrijwilligers die tegen de Georgiërs vochten. ‘Het waren onze kalasjnikovs tegen hun tanks,’ vertelde ze, terwijl een toeterende ambulance langsreed met Ossetische en Russische vlaggen. Het meisje gaf mij nog een advies: ‘Blijf zo dicht mogelijk bij de geweren. Want de kogels die wij omhoogschieten vallen ook weer omlaag. Daarom kan je beter niet in andere stadsdelen zijn, want daar vallen ze neer.’
Tedejeva was niet de enige die in de lucht schoot. Bij het parlementsgebouw hadden twee mannen een mitrailleur uit de kast getrokken. Het lawaai van de mitrailleur maakte een verder gesprek voor de komende vijf minuten onmogelijk. De straat vóór het Teatralnajaplein was bezaaid met kogelhulzen. Drie auto’s die voor het plein tegen elkaar opreden maakten de Kaukasische feestvreugde compleet.* Ik vond het schieten nogal obsceen, zo kort na de oorlog met Georgië, maar niemand scheen zich eraan te storen. Een luidspreker kwam af en toe door het lawaai heen, met Ossetische volksmuziek en het laatste nieuws.
Een Lada reed langs, een jongen hield met een arm een gevaarlijk wiebelende kalasjnikov uit het raam die een knetterend geluid maakte. Zijn vriend hing aan de andere kant uit het raam. Een Ossetische vlag die uit de auto hing was al aan flarden geschoten. Een priester observeerde het tafereel stoïcijns aan de rand van het plein. ‘Drie genociden hebben wij overleefd in de afgelopen honderd jaar,’ zei de priester, die zichzelf introduceerde als vader Georgi. ‘Eerst in 1922, toen het de Georgiërs bijna was gelukt. Daarna in 1992, toen zij mijn twee broers doodgeschoten. En nu vanaf 8 augustus, toen ze Tschinvali bombardeerden.’ Een bom verwoestte het secretariaat en de bibliotheek van de kerk, vertelde hij. Georgi hoopte dat andere landen Rusland nu zouden volgen met de erkenning van hun land: ‘Elke regering ter wereld met gevoel voor rechtvaardigheid zou dat moeten doen. Waarom zouden wij deel uitmaken van een land dat ons telkens wil uitroeien?’
Vanwege intensief overleg met mijn redactie was mijn beltegoed algauw op. Ik liep naar een telefoonwinkel aan het plein. In de chique belwinkel was het rauwe geweld en geschiet aan de andere kant van de etalageruit onwerkelijk. De twee meisjes trokken echter een gezicht alsof er niets bijzonders aan de hand was toen ik hun het geld overhandigde. Op het moment dat een van de meisjes mij het wisselgeld had gegeven, vloog er een verdwaalde kogel door de open deur, precies tussen mij en de meisjes door en eindigde in de pluchen zitting van een stoel. Een meisje kreeg net als ik een kleine hartaanval. Het andere meisje zei nuchter: ‘Waarschijnlijk reed iemand over een kuil in de weg terwijl hij aan het schieten was. Die idioten houden hun kalasjnikov maar met een hand vast! Iedereen weet dat je beter met twee handen kan schieten.’ Na dit incident besloot ik dat ik wel genoeg quotes had en liep gauw naar het perscentrum waar waarschijnlijk geen internet en misschien geen elektriciteit was, maar wel dikke muren. In mijn haast liep ik tegen een bekend gezicht aan. Het was Alona Poegatsjeva, het meisje van de broodwinkel. Begrijpelijk genoeg was Poegatsjeva niet in een feeststemming: ‘Wij zijn onafhankelijk, maar we hebben er een zware prijs voor betaald,’ vertelde ze sip.
Op weg terug naar Mira maakte ik mij zorgen. Onze worstjes waren intussen op, net als de aardappels en de djondjoli. Maar toen wij de keuken binnenliepen stond er een fantastische aubergineschotel. En had Mira wat water bemachtigd. En de chauffeur belde: hij had ergens twee jerrycans met benzine geritseld. Ik was even de grenzeloze Russische vindingrijkheid vergeten. Wij spraken met de chauffeur af dat wij de volgende dag de grens naar Georgië over zouden proberen te steken. Vies en voldaan vielen wij in slaap.
Op weg naar Georgië werden wij aangehouden door Ossetische milities. Zij waren niet geïnteresseerd in onze accreditaties en zeiden dat wij moesten opsodemieteren. Om het te benadrukken haalden zij de veiligheidspal van hun geweer. Achter hun rug was een Georgisch dorp te zien. Het stond in brand.
De chauffeur keerde om en zette koers naar de grensovergang bij Getagoerovo. Daar hadden we de dag ervoor al een praatje gemaakt met de aanwezige Russische soldaten. Gelukkig stonden dezelfde soldaten op wacht. De auto mocht de grens niet over, dat was zeker, maar te voet, dat wisten ze eigenlijk niet. Zonder dat hij ook maar een paspoort hoefde te zien escorteerde een soldaat ons naar het eerste huis over de grens. Een oud vrouwtje stond bij het hek. Ik vroeg haar of we nu in Georgië waren. Zij keek verschrikt naar de Russische soldaat. ‘Je bent in Kartveli,’ antwoordde ze, en doelde daarmee op de Georgische provincie. De Russische soldaten woonden tijdelijk bij haar in en het was duidelijk dat zij met dit neutrale antwoord hen te vriend wilde houden. Als ik zelf nog wat verder wilde lopen moest ik dat zelf weten, maar de Russische soldaat ging niet mee. ‘Ik zou het niet doen. Die Georgiërs spreken geen Russisch en zijn levensgevaarlijk,’ waarschuwde hij.
De levensgevaarlijke dorpelingen bestonden uit drie mannen die achter een biggetje aanrenden. Een van hen, Georgi, ving het dier bij zijn achterpoten en smeet het over een hek. ‘Voor je het weet rent dit biggetje Zuid-Ossetië in, en dan zijn we hem kwijt,’ vertelde Georgi hijgend in het Russisch.
De twee andere mannen wilden hun namen niet geven. De inwoners van het dorp, dat Dvani bleek te heten, waren nog steeds bang, zoveel was wel duidelijk. Dit was de andere kant van de oorlog, de kant die de Russen niet wilden laten zien. Sinds het eind van de mislukte oorlog maakte Dvani deel uit van een door de Russen ingestelde bufferzone. Hierdoor hadden zij geen bescherming van de Georgische politie, en konden de Zuid-Osseten naar willekeur wraak nemen. Ik had medelijden met de man, eerder die ochtend had ik gezien wat die milities uitspookten. Georgi vertelde dat op 12 augustus Ossetische milities het dorp binnen trokken. De drie mannen vluchtten een paar dagen de bergen in. In die tijd hadden de milities 33 gebouwen platgebrand, inclusief de school waar Georgi lesgaf. Talloze andere huizen waren beschadigd door Russisch mortiervuur. Een oude man, die geen Russisch sprak, liet ons binnen in zijn vernielde huis.*
Een man met ontbloot bovenlijf liet zijn huis zien dat compleet was afgebrand. Tijdelijk sliep hij buiten. Zijn bed stond op het erf, tussen de schuur en het terras met verbrande wijnranken. Een koe likte verveeld aan de spijlen van het bed. Zijn vrouw en kinderen waren voorlopig gevlucht naar Tbilisi. ‘President Saakasjvili is een wijs man, en hij heeft veel goeds gedaan voor ons land. En natuurlijk is Zuid-Ossetië Georgisch en zal het altijd Georgisch blijven. Maar hij had nooit Zuid-Ossetië binnen moeten vallen.’ Nadat hij peinzend naar zijn bed had gekeken voegde hij eraan toe: ‘Eerlijk gezegd houdt die politiek mij niet zo bezig. Ik denk nu alleen aan hoe ik de volgende dag overleef.’
Hij nam mij mee naar zijn moestuin, en sommeerde mij om mijn T-shirt uit mijn broek te trekken. ‘Je bent mijn gast, en ik laat je niet gaan zonder Georgisch fruit te hebben geproefd.’ Hij legde een paar kilo nectarines en pruimen in mijn T-shirt, dat ik als een soort schort voor mij hield. Ik stelde voor dat ik de vruchten cadeau zou geven aan de dorpelingen van Getagoerovo aan de andere kant van de grens. De man reageerde lauwtjes: ‘Ik houd je niet tegen.’ Met moeite liep ik terug naar de grens. In Getagoerovo moest niemand iets weten van de fantastisch geurende vruchten uit Georgië. Alleen een jongen van veertien pakte er een en zei: ‘Een nectarine is een nectarine.’