Tsjetsjenië

‘Dull weather, short rain,’ was de weersverwachting voor Grozny volgens een monitor bij de incheckbalie in Moskou. Dat kwam goed uit, want het kon mij niet dull genoeg zijn in Tsjetsjenië. En dat de rain short was, was natuurlijk mooi meegenomen. Grozny is de hoofdstad van Tsjetsjenië en Tsjetsjenië is eng, hadden bezorgde vrienden en ouders tegen mij gezegd. Het is natuurlijk heel overzichtelijk als je een plek hebt waar je echt niet heen moet gaan. Maar ik was al eerder op plekken geweest waar het een stuk gevaarlijker was, zoals Ingoesjetië, maar daar had niemand ooit van gehoord en zou het dus wel in orde zijn. En bovendien zijn de gevaren in het alledaagse leven in Tsjetsjenië of waar dan ook in Rusland een stuk groter dan het gevaar door een terrorist ontvoerd en eventueel vermoord te worden. Zoals oversteken op een zebrapad tijdens de spits in Moskou. Of zitten in het vliegtuig van de maatschappij Voinavia, waar ik mee naar Grozny vloog.

Ik had een uitnodiging gekregen om het eerste internationale filmfestival in Grozny bij te wonen. Daar kon ik mij heel weinig bij voorstellen. Toen ik eenmaal de accreditatie had gekregen ontving ik een korte mail van ene Michail waarin stond dat ik zelf voor de vlucht en het hotel moest betalen. Dat was nogal raadselachtig, aangezien mijn Deense collega Simon wel alles betaald had gekregen. Die was eerder die dag al op een feestelijke persvlucht gezet met champagne en alles erop en eraan. Niet geheel onverwacht vloog er die dag verder alleen een maatschappij met de obscure naam Voinavia. Aangekomen bij mijn plaats in het vliegtuig bleek dat de stoel al bezet was. Alle plaatsen in het vliegtuig waren al bezet. Dat kan eigenlijk niet, maar was wel zo.

De stewardess dirigeerde mij naar een gekke stoel bij de uitgang van het vliegtuig die in de verkeerde richting stond waardoor ik het gevoel had dat ik naar achteren vloog. Vooral bij het opstijgen is dat een onprettige ervaring. De stoel fungeerde tevens als bergingsruimte voor de stewardessen, want af en toe moest ik opstaan en greep een van de stewardessen een paar pumps vanonder de zitting vandaan. Of een paar pantoffeltjes als eenmaal de drankjes waren uitgedeeld en zij even konden uitrusten. En wie uitrusten in Rusland zegt, zegt pantoffeltjes.

Toen wij landden in Grozny zag ik een gloednieuwe terminal en moest ik lachen om mijn familie en al mijn vrienden die dachten dat Tsjetsjenië nog steeds een door oorlog verwoest rovershol was. Bij mijn vorige bestemming, het vliegveld van Volgograd, was er niet eens een bagageband en moesten de passagiers hun koffer zelf maar van een vrachtwagen vissen. Wat dachten ze wel! De oorlog was toch al een paar jaar min of meer voorbij, nietwaar? Maar toen ik de trap van het vliegtuig af liep, kwam er een zwarte jeep aanrijden. De jeep stopte vlak voor het vliegtuig, en er stapte een zwaarbewapende man uit met twee weekendtassen. Hij opende de tassen en deelde pistolen en magazijnen uit aan de meesten van de mannelijke passagiers. Vervolgens reed de jeep weer weg van de startbaan, rechtstreeks de weg op. Later zag ik bij de veiligheidsinspectie op het vliegveld een bordje staan met de tekst: VANAF DIT PUNT GEEN PISTOLEN MEER.

In de aankomsthal, waar ik een van de weinige personen zonder pistool was, zou ik worden opgehaald door iemand van de organisatie van ‘De Ark van Noach’, want zo heette het festival. Maar niemand van de organisatie was op komen dagen en om niet ter plekke ontvoerd te worden, liep ik vastberaden naar de uitgang van het vliegveld door een haag van vage mannetjes zonder echte bestemming. De beste manier om niet ontvoerd of beroofd te worden is namelijk vastberaden te lopen. Dat je niet weet waar je naartoe loopt maakt niet uit. Zodra je onzeker om je heen begint te kijken ben je het bokje. Buiten schoot een oude man mij aan. De prijs was goed en zijn gezicht ook, dus besloot ik met hem mee te rijden. Hij had geen taxibordje, maar dat is in Rusland wel vaker zo.

Een keer dacht ik dat ik wellicht vermoord zou worden. Ik kwam aan op het Moskouse vliegveld Sheremetyevo, dat een van de slechtste vliegvelden ter wereld is. Dat is vrij consequent doorgevoerd. Zo is er onlangs een automaat neergezet die verse sinaasappels perst voor 100 roebel per glas. Die automaat accepteert alle soorten biljetten, maar geen 100 roebelbiljetten. En als je eenmaal buiten bent, staan er steevast eindeloze files naar de stad. Ik sloot een deal met iemand van de taximaffia, die uiteraard geen bordje op zijn dak had staan. Die dag was de verkeersellende nog erger dan normaal en begon het al min of meer zodra we het vliegveld uit reden. Zonder verkeer zou je het in twintig minuten kunnen rijden. Nu rekende ik op drie uur. Toen de chauffeur de automassa voor zich zag, zette hij midden op de snelweg de auto in de achteruit en reden wij achteruit een inrit op. Toen wij nog steeds levend waren kwamen we uit bij een T-splitsing. De man reed echter rechtdoor het bos in. Hij vertelde dat er een oude militaire weg door het bos liep. Het was een goed bewaard geheim: alleen hij en drie andere chauffeurs van Sheremetyevo wisten ervan. Met zijn Wolga reden we over een soort wandelpad. Af en toe sprong er een paddenstoelenplukker of natuurgenieter weg, tot die ook verdwenen waren en wij de enigen in het bos waren. Juist op het moment dat ik dacht dat de man zou stoppen en een bijl uit zijn achterbak zou halen, reden we het bos uit, tot achter de IKEA in Moskou, waarmee wij twee uur van de rittijd hadden geschaafd.

Natuurlijk gebeurde er ook niks tijdens de rit naar Grozny. De conciërge van het ‘hotel’ (hotels zijn er niet echt in Grozny, aan de andere kant zijn er ook geen toeristen) kreeg gelijk een rolberoerte toen hij hoorde dat ik zonder beveiliging met een auto door Grozny had gereden. Ik wist toen nog niet dat ik had moeten genieten van die rit van het vliegveld naar de stad. Vanaf dat moment zou ik namelijk alleen maar rijden in gepantserde Mercedessen met drie bewapende Tsjetsjenen en zwaailichten. Volgens mij lok je alleen maar aanslagen uit als je je zo zichtbaar beweegt. Maar goed, ik ben dan ook van de school van mensen die geen slotje op hun koffer doen bij het inchecken omdat dat alleen maar de aandacht van dieven trekt.

In de lobby van het hotel zaten vier Tsjetsjeense soldaten, met camouflageoutfit en kalasjnikovs, waar ik van schrok, maar uiteindelijk went alles. Een van hen had een Armani-T-shirt aan. We kletsten wat. Een enorme Tsjetsjeen met baard nam mij apart. Heb je wat voor me? vroeg hij. Ik dacht dat hij geld bedoelde, maar het bleek wiet te zijn. Je komt toch uit Nederland? Dan had je toch wat mee kunnen nemen? Dat het illegaal was in Rusland en dat ik liever niet in een Russische gevangenis belandde en dat ik eigenlijk sinds het schoolreisje toen ik veertien was al geen wiet meer had gerookt vond de soldaat geen argument, en hij werd een beetje agressief. Een andere soldaat kwam ertussen. De hele zaak werd opgelost doordat de wietsoldaat een adres gaf en ik moest beloven een pond wiet naar dit adres te sturen. Op het briefje stond: ministerie van Binnenlandse Zaken, Grozny, kantoortje zo en zoveel. De reddende soldaat heette Umar en zou mij naar de première van het festival escorteren.

Ik wilde mij nog even opfrissen, maar Michail, de organisator van het festival, had vreemd genoeg de sleutels van alle kamers met zich meegenomen. De conciërge was zo aardig om de sleutel van een andere kamer te geven. De kamer was al bewoond: er stond een grote tas en er hing een jurk. Maar goed, in oorlogsgebied moet je niet te kieskeurig zijn en ik ging de badkamer in. Op het plankje boven de wasbak stonden diverse gebruikte en ongebruikte producten voor de vrouwelijke hygiëne uitgestald, als een soort trofeeën. Snel waste ik de hitte van mij af en trok mijn kleding voor de première aan.

Met Umar en nog twee soldaten met geweren propten wij ons in een Lada met mannen met kalasjnikovs, die mij zouden beschermen tegen andere mannen met kalasjnikovs, die zij ‘terroristen’ noemden. De opening van het festival was al in volle gang. Ik zag president Kadyrov op de eerste rij zitten naast een man met een schapenmuts, die voortdurend met zijn hoofd bewoog tot ergernis van de vrouw achter hem en zelfs de man achter haar. Bij een filmfestival horen tradities, was de gedachte van de organisatie, en omdat het de eerste editie was hadden ze zelf maar een traditie verzonnen. Een klein jongetje in traditioneel kostuum met een schapenmuts kwam het podium op met een wandelstok. De luidspreker schalde: ‘Dames en heren, vanaf nu zal het oudste jurylid met deze wandelstok rondlopen!’ Een toepasselijk cadeau. Het oudste jurylid, een Amerikaanse regisseur, liep het podium op, nam stomverbaasd de wandelstok in ontvangst en schudde hartstochtelijk handen met Kadyrov. Waarschijnlijk had de man geen flauw benul dat hij handen schudde met een oorlogsmisdadiger.

Na de première rende Kadyrov naar buiten voor een persconferentie, die ongeveer dertig seconden duurde. Het zag er raar uit, al die mannen met kalasjnikovs op de rode loper. Lucia, een collega van de Corriere della Sera, vroeg hem naar zijn favoriete film. Kadyrov dacht even na, antwoordde: ‘Tsjetsjenië’, en sprintte weg in zijn wagen met bepantserde escorte. Zijn perssecretaris verduidelijkte dat Kadyrov met het antwoord de republiek Tsjetsjenië bedoelde. Kadyrov had natuurlijk gelijk. Ik was nog maar een uur in Tsjetsjenië, en vond het al een erg sterke film.

Na de opening kwam Michail naar mij toe, die verantwoordelijk bleek te zijn voor alle aanwezige pers. Voor het grootste gedeelte was de aanwezige pers het gebruikelijke makke Russische schrijfvee. Simon, Lucia, de fotograaf Davide, ook van de Corriere, en ik waren de enigen van de westerse pers die ons naar binnen hadden weten te wurmen. Daarmee waren wij onmiddellijk de vijand van Michail. Hij had het uiterlijk van John Cleese en het karakter van Hitler, wat natuurlijk niet in ons voordeel werkte. De komende dagen zouden wij vieren, of in ieder geval een van ons, voortdurend verwikkeld zijn in een ruzie met deze Michail.

Hij begon onmiddellijk een scène te maken over het feit dat ik zomaar een auto van het vliegveld had genomen, hoewel niemand van zijn organisatie mij op was komen halen. Na mijn aanvaring leerde Davide mij een zeer nuttig Italiaans spreekwoord: ‘I pazzi non si contraddicono’, wat betekent: Gekken spreek je niet tegen. Het klinkt als een open deur, maar soms moet iemand je de uitgang wijzen. Zo had ik vaak ruzie met mijn vader, die mij elke avond vroeg of ik mijn huiswerk al had gemaakt, wat ik natuurlijk niet had gedaan en waar hij dan boos over werd. Op een dag kwam mijn wijze zuster Merel naar mij toe en zei: ‘Waarom zeg je niet gewoon dat je je huiswerk gemaakt hebt? Hij stelt die vraag gewoon omdat hij dat hoort te doen als vader. Het kan hem eigenlijk ook niet zoveel schelen.’ Een openbaring. Niet dat mijn vader een pazzo is overigens. Niet om deze reden in ieder geval. Zonder het Italiaanse spreekwoord van Davide had ik waarschijnlijk al op dag drie Michail een oor afgesneden.

Na de première vertrokken wij in een colonne van BMW’s met stoelen bekleed met schapenvacht en loeiende sirenes naar een afschuwelijk elitair restaurant met de toepasselijke naam ‘Elita’: Glamourland in Grozny. In Elita voelde ik mij niet meer in Rusland, maar ik kon niet direct zeggen waarom. Het lag niet aan de Tsjetsjeense kitsch of de mannen met kalasjnikovs of de Kaukasische hapjes aan lange tafels en de Tsjetsjeense volkszanger die rockclassics uit de jaren tachtig speelde. In Rusland heb je Russische kitsch en bewaking met pistolen en Russische hapjes en een Russische gitarist die jaren-tachtigrockclassics speelt. Ineens begreep ik het: er stond geen drank op tafel. Geen wodka, geen bier, helemaal niets. In de wijnkaraf zat druivensap. Het bier was alcoholvrij en gemaakt van peren. In de karaffen zat geen wodka maar water. ‘Ik ga toch geen toost uitbrengen met een glas druivensap,’ siste een Russische filmrecensent. Zonder alcohol wilde het maar niet gezellig worden. Zelfs niet toen de gitarist ‘The Final Countdown’ inzette.

Naast mij zat een filmcriticus uit Tatarstan, een gebied in het oosten van Rusland waar voornamelijk moslims wonen. Toen hij hoorde dat ik uit Nederland kwam, vroeg hij: ‘Wat vind je van Fitna?’, en begon een vrij langdurige en serieuze analyse, alsof het een epische film betrof. Geert Wilders is een welkome variatie op geleuter over Pim Fortuyn of Theo van Gogh, en is helemaal beter dan tulpen en wiet. De man dacht dat Wilders een filmmaker was, en schrok een beetje toen ik hem vertelde dat hij naast het maken van zeer korte films ook in het parlement zit en best veel aanhangers heeft. Tot er weer iets nieuws en krankzinnigers voorbijkomt om de verveling in Nederland te verdrijven, troostte ik de man.

In dezelfde colonne als waarin wij naar het restaurant reden, reden wij door naar het hotel. De chauffeur gaf mij een guitige blik en zette snoeiharde bluesmuziek op. ‘In Tsjetsjenië is er geen groter fan van Paul Black and the Flip Kings dan ik,’ vertelde hij. Ik geloofde hem onmiddellijk. Hij vertelde dat hij bassist was in een bluesband, maar dat ze nooit optraden omdat de enige toegestane muziek volksdansen is (behalve dan in Elita voor de elite), en dat er überhaupt geen cafés of discotheken waren in Grozny.

De regisseurs en andere hotshots reden verder naar het paleis van Kadyrov, waar zij overnachtten bij gebrek aan vijfsterrenhotels in Tsjetsjenië. In ons nulsterrenhotel bracht de conciërge mij naar een kamertje waar het zeer indringend naar zweetvoetjes rook. Ik probeerde alles: ventilator aan, ramen open, doek over neus, deodorant spuiten, niks hielp. Toch had ik geluk met een kamer voor mijzelf: Simon deelde zijn kamer met een massieve Russische filmrecensent die van ons de bijnaam Jabba de Hutt kreeg. In de kamer pleegde hij slechts gehuld in een slip rond te paraderen. Zijn T-shirt bleef die vijf warme zomerdagen ongewijzigd: wit, met SYRIA erop geschreven.

Dat T-shirt was een raadsel voor mij. Jabba trouwde in de jaren negentig met een joodse vrouw en zij emigreerden naar Israël, samen met duizenden andere joodse Russen. Het huwelijk liep op niets uit, en Jabba keerde terug naar Moskou. In de jaren negentig gebeurde het regelmatig dat een Russische man met een jodin trouwde om maar het land uit te komen. In de communistische tijd, toen het bezit van auto’s nog maar aan een paar gelukkige Sovjets was voorbehouden, was er de leus ‘Een auto is geen luxe, maar een vorm van transport’, om de jaloezie van de niet-bezitters te temperen. In de jaren negentig werd die slogan als grap omgevormd tot: ‘Een joodse vrouw is geen luxe, maar een vorm van transport.’

Vanwege de stank in mijn kamertje besloot ik de voetbalwedstrijd Nederland-Frankrijk beneden te kijken. Ik vond de soldaten in een klein kamertje waar ze een kip aan het opeten waren. De kip zag er lekkerder uit dan alles wat ik op het buffet had gezien. Ze zagen hoe ik de kip bekeek en schoven een stoel bij. Met de soldaten keek ik de wedstrijd in het kamertje van de conciërge. Daar zat ook Umar, die 24 uur werkte en dan 24 uur vrij had. Umar leerde mij wat Tsjetsjeens, wat een krankzinnig ingewikkelde taal blijkt te zijn. In de rust kwam de soldaat van de wiet binnenlopen en zei dat ik trouwens het beste op het pakje met het pond wiet ook nog eens ‘ter attentie van Timur’ kon zetten.

Tijdens de wedstrijd vertelde Umar over de oorlog. Zijn vader was algauw in de Eerste Tsjetsjeense oorlog doodgeschoten. In de tweede oorlog was zijn huis verwoest na een tapijtbombardement. ‘Het ergste was dat je de vijand niet in de ogen kon kijken. De vliegtuigen vlogen zo hoog dat je ze niet kon zien,’ zei Umar. ‘Na het bombardement lag mijn buurvrouw op de grond, haar hele gezicht was misvormd doordat kleine steentjes zich in haar hele lichaam hadden geboord. Ik was blij, want ik wist dat ze op slag dood was,’ merkte Umar op terwijl in beeld hossende Nederlanders het zoveelste doelpunt tegen de Fransen vierden.

De volgende ochtend werden wij naar de bioscoop gereden. De eerste bijeenkomst zou pas om een uur of zes zijn, maar wij waren niet naar Tsjetsjenië gekomen om in een donkere zaal te gaan zitten. Met Simon liep ik naar iets wat op een markt leek. Algauw hield een politieagent ons tegen die vroeg waar onze beveiliging was. Wij werden teruggestuurd naar het theater waar John Cleese ons ziedend op stond te wachten. De Russische collega’s keken ons verbaasd aan. Het was toch vrij brutaal voor een journalist om zomaar de echte wereld in te lopen en te kijken wat zich zoal daar afspeelde, zag je ze denken.

Na enig gesoebat konden wij op stap, dit keer met twee agenten. De officiële reden van het escorte was onze veiligheid, maar het was natuurlijk mooi meegenomen dat zij precies in de gaten konden houden wat wij allemaal uitspookten. Om het ijs te breken kocht ik voor de soldaten op de markt een glas kvas. Kvas is een soort kruising tussen oude cola en hoestdrank. Overal in Rusland staan grote gele tanks met kvas op straat, waar je voor een paar roebel een glas kan kopen. Vooral met warm weer is dat een goed idee. Wel is het een soort drank waar je ‘aan moet wennen’. Naast de kvastank lag een bedelaar op een kleedje. Terwijl Simon de man wat geld gaf, gaf een van de begeleidende soldaten het bevel: ‘Ruim die man op.’ De stomverbaasde man werd door aanrennende soldaten van zijn kleedje getild.

De tocht ging verder langs de onvermijdelijke ‘Weg van de Overwinning’. Na mijn bezoek omgedoopt tot de Poetinallee, volgens Kadyrov omdat ‘Poetin de Tsjetsjeense bevolking voor genocide heeft behoed’. Het was Poetin die in 1999 orders gaf voor de Tweede Tsjetsjeense oorlog en de talloze bombardementen op burgers. Overal langs de weg was een krioelende massa bouwvakkers de gevel aan het plamuren. Heel Grozny is een grote bouwplaats. Er werd druk gebouwd want ‘vóór 5 oktober moet alles glimmen’, zei de andere soldaat. ‘Waarom moet alles juist dan blinken?’ ‘Dan is het de verjaardag van de president natuurlijk!’ zei de soldaat, verbaasd over zo veel onwetendheid.

We liepen de markt op. Aan het begin van de Tweede Tsjetsjeense oorlog in 1999 viel hier een Russische scudraket, waarbij 118 marktgangers werden gedood. Ik was bang dat mensen niet zo spraakzaam zouden zijn met de soldaten op de achtergrond, maar rondlopen met een geweer is in Tsjetsjenië niet zo’n big thing. De helft van de mannen is soldaat of beveiliger. De andere helft is bouwvakker. Dat wil zeggen: van de mensen die werken. De werkloosheid ligt rond de 80 procent. Op de markt waren de mensen erg spraakzaam, en gaven zomaar een mening en hun achternaam, allemaal dingen die normaal in Rusland nooit gebeuren voordat er een halve liter wodka is geschonken.

In de vleeshal was ik algauw omringd door een aantal Tsjetsjeense mannen met bebloede schorten. Ze waren blij met Kadyrov, die de stad uit de puinhopen had laten herrijzen. Dat hij min of meer een dictator was namen ze op de koop toe. ‘Waar heb je een oppositie voor nodig als alles goed gaat,’ merkte een van hen kernachtig op. Van een vleeshouwer met de naam Vraga waren drie kinderen doodgegaan in een schuilkelder tijdens de bombardementen, door kou en tbc. Een man zonder schort noemde de dood van de kinderen van Vraga ‘kleingeld’. Hij had een litteken dat als een bergketen over zijn hoofd liep, van zijn kruin over zijn neus naar zijn kin. ‘Kleingeld’ betekent zoiets als ‘peanuts’ in het Russisch. Vraga voelde zich geenszins tekortgedaan door deze opmerking. De man zonder schort, die weegschalen repareerde voor de kost, noemde rustig een lange lijst van vrienden en familie op en de verschrikkelijke manier waarop zij waren doodgegaan, op de manier waarop Vraga de verschillende stukken schaap in zijn kraam had opgesomd. Ook daar leek niemand echt van onder de indruk. Iedereen zal wel rondlopen met zo’n verhaal. Ellende is een relatief begrip. Aan de andere kant van het spectrum heb ik wel eens een volwassen persoon zien huilen om de dood van de hamster van zijn buurman.

Toen we buiten de vleeshal stonden viel er zomaar een kat uit de lucht. Niemand die ervan opkeek. Er is kennelijk heel wat voor nodig om een Tsjetsjeen van zijn stuk te brengen. Een jongen die werkte op de nabijgelegen goudmarkt vertelde dat Kadyrov bij toeval langsreed toen de jongen zijn bruiloft op straat aan het vieren was. Kadyrov stapte uit en gaf hem 100.000 roebel, handje contantje, als huwelijkscadeau. Ik vroeg de jongen wat hij ervan had gekocht. ‘Meubels.’ Later hoorde ik vaker dat Kadyrov op willekeurige plekken geld uitdeelde.

Ik wilde nog iets checken bij de man. Klopte het dat er nog steeds vrouwen worden geschaakt? Ik had gelezen dat het nog steeds gebeurde in de Kaukasus. Natuurlijk, zei de man en liet een filmpje zien op zijn mobiele telefoon van een schreeuwende vrouw die in een auto werd gegooid. Stomverbaasd vroeg ik hem een keer of vijf of het misschien in scène was gezet, als een soort ziek ritueel. Nee, ze vond het echt niet leuk, zei de man. Als ik mijn verbazing wat beter had verstopt was het waarschijnlijk mogelijk geweest dit echtpaar te ontmoeten. Want toen ik de volgende dag belde vertelde hij dat het echtpaar ‘ziek’ was, wat Tsjetsjeens is voor ‘wij gaan ons verhaal niet zomaar vertellen aan een westerse journalist’. De Italiaanse fotograaf probeerde het nog door te zeggen dat het tot voor kort ook in Sicilië heel normaal was om dat te doen, maar het mocht niet baten.

Nog steeds in shock vroeg ik een van de soldaten of hij wel eens van dit soort verhalen had gehoord. Natuurlijk, sterker nog, hij had er wel eens eentje ontvoerd. ‘Voor een vriend die 45 was en nog steeds niet getrouwd. Hij was erg verlegen, dus heb ik een vrouw voor hem gestolen. Ze wonen al drie jaar samen, en hebben net zo veel ruzies en geluk als een normaal getrouwd echtpaar.’

Ik liep een gebouw in waar alleen maar ingewanden werden verkocht. Een vrouw sloeg de vliegen weg van een lange rij koeientongen die voor haar lagen uitgestald.* Een man met een vrijwel gouden gebit die zichzelf Rambo noemde gaf mij een cd met zijn eigen muziek. Hij nodigde ons uit voor een kopje thee. Met de soldaten, de vleeshouwers, de goudverkoper, enkele ingewanddames en niet te vergeten de weegschaalreparateur doken we een ondergronds café annex kapper in. Aan de muur hing Kadyrov naast David Beckham. Wij propten ons aan de twee plastic tafeltjes. Rambo zong een of ander lied in foutloos Spaans. Daarna schudde hij er nog een schitterend Tsjetsjeens oorlogslied uit, waarmee mijn liefde voor Tsjetsjeense muziek was geboren.*

De thee hebben wij nooit opgedronken want John Cleese hing al bij een van de soldaten aan de lijn en gaf het bevel onmiddellijk terug te keren. Een ritueel dat zich vaker zou herhalen. Gelukkig was de organisatie zo gebrekkig dat wij regelmatig met een soldaat ontsnapten nadat wij hem wijs hadden gemaakt dat John Cleese toestemming had gegeven. Of wij ontsnapten voor korte tijd zonder soldaat. Het verbaast mij niks dat dat handjevol rebellen het nog steeds uithoudt na tien jaar oorlog met deze soldaten.

Na de lunch, in Elita uiteraard, glipten Simon en ik weg bij een onbeduidende persconferentie. We hadden een afspraak gemaakt met Timur Alijev, die tot voor kort de enige oppositiekrant in Tsjetsjenië runde maar tegenwoordig adviseur van Kadyrov is. We slaagden erin zonder soldaten weg te komen en wachtten op Alijev, zittend op een terrasje met bevroren blikjes 7 Up waar een klein straaltje uit kwam. De muziek werd verzorgd door een autoradio van een oude Lada die bij het terras stond geparkeerd en waar de deuren van openstonden. Op de muur had een Tsjetsjeense puber SNOPDOG. NATEDOG getagd. De krant van Alijev was al een paar jaar opgedoekt, of ‘bestaat nog wel, maar wordt niet gemaakt’, in de woorden van Alijev.

Ik vroeg hem naar de oorzaak van zijn interessante carrièrewending. Met doffe ogen vertelde Alijev mij dat Kadyrov hem op een dag had uitgenodigd om ‘te overwegen om zijn adviseur te worden’, wat waarschijnlijk Tsjetsjeens was voor ‘Als je nee zegt, snij ik in het beste geval een oor van je vrouw en kinderen af’. De autoradio speelde ‘Voyage Voyage’ op vol volume. Vanaf onze schuilplaats hadden wij nog een afspraak met een rap pratende advocaat die ons onder meer vertelde over een man wiens been was afgezet om hem onder druk te zetten een bekentenis af te leggen.

Eenmaal terug bij de bioscoop was John Cleese van plan ons op een vliegtuig naar Moskou te zetten. Ik dacht: ‘I pazzi non si contraddicono’, en zijn superieuren waren ook niet zo onder de indruk van de scène die hij maakte. In colonne reden we naar Elita, waar de soldaten, na het drinken van diverse alcoholvrije perenbiertjes, begonnen te dansen op knoertharde Tsjetsjeense volksmuziek. Je bent in Tsjetsjenië pas een man als je kan volksdansen. De vrouw doet erg weinig, huppelt maar wat, terwijl de man zich uit moet sloven met ingewikkelde stapjes en handbewegingen. Dat zij allemaal pistolen en magazijnen aan hun riem hadden hangen maakte het er niet makkelijker op. Aan de bankettafel hadden de Russen intussen het heft in eigen handen genomen en ergens een paar flessen wodka op de kop getikt die zij naar het diner hadden meegenomen. Gauw raakten wij bevriend met een Georgische filmregisseur die de spil leek te zijn in deze speakeasy.* (* De asterisken in dit boek verwijzen steeds naar een filmpje op www.jellebc.nl.)

De volgende ochtend had John Cleese op elke hoek van het plein een politieagent neergezet. Toen ik met een van hen een praatje ging maken zei hij: ‘Ik weet wie je bent, je bent een van die journalisten die de hele tijd wegrent.’ Vandaag gooiden wij het over een andere boeg en stelden een excursie naar de nog te bouwen moskee voor, die volgens de Tsjetsjenen de grootste van Europa zou worden. Tegen zo’n cultureel verantwoord voorstel kon John Cleese geen nee zeggen. Na het bezoek aan de nieuwe moskee stelden wij voor om naar een andere, werkende moskee te gaan, die toevallig aan de andere kant van de stad lag zodat wij nog met wat mensen op straat konden spreken.

In de buurt van de nieuwe moskee deed ik een plas in een nachtmerrieachtig openbaar toilet. Bij de wastafel, waarvan de kraan het natuurlijk niet deed, kwam ik drie kleine ridders tegen. Het ene moment valt een kat uit de lucht, het andere moment kom je drie kleine ridders tegen in een stinkend toilet. Nieuwsgierig naar de ridders stelde ik mijzelf voor, waarna zij heel hard begonnen te lachen. ‘Jelle’ betekent namelijk ‘ridder’ in het Tsjetsjeens. De Jelles bleken deel uit te maken van het beroemdste dansgezelschap van Tsjetsjenië. Zij waren aan het repeteren voor de minister van Cultuur, die met een delegatie van Amerikaanse C-regisseurs langs zou komen voor een voorstelling.

Het dansen van de ridders was nog spectaculairder dan de dans van de soldaten de dag ervoor. En net als de dag ervoor speelden de vrouwen een bijrol, en liepen vaag rond met een vaas. De ridders hadden allemaal kleine zwaardjes en dansten in Matrix-achtige ingewikkelde schijngevechten waarbij regelmatig een vonk van de zwaarden vloog.* Het spektakel werd nog eens herhaald voor de minister van Cultuur, die opnieuw zijn schapenmuts op had, waardoor de Amerikaanse C-regisseur achter hem niks kon zien. Na de voorstelling probeerde ik voor een reportage nog wat quotejes te halen bij de ‘wereldberoemde’ Amerikaanse filmregisseur Armand Assante. Tijdens het interview had hij het voortdurend over het ‘land’ Tsjetsjenië, zich er kennelijk niet van bewust dat Tsjetsjenië deel uitmaakt van Rusland. Dat was wel een beetje de pointe van al die oorlogen en doden in de afgelopen vijftien jaar geweest. Dus vroeg ik maar iets over het paleis van Kadyrov, maar hij had geen sappige verhalen over orgieën op het paleis. Kadyrov noemde hij een ‘man’s man, een spiritueel persoon, gekozen met een reden’. Al die dingen zei hij echter niet zo overtuigend. Assante werd gered door een rij Tsjetsjenen die nog even met hem op de foto wilden voordat deze wereldberoemde ster op het vliegtuig sprong.

Buiten ging ik met de bewakers een Fanta drinken. Een van hen, een reusachtige Tsjetsjeen met de bijnaam ‘Kleintje’, had biceps zo groot als een dijbeen, en droeg een Gucci-T-shirt. De andere heette Timur en werkte in de Eerste Tsjetsjeense oorlog als vuilnisophaler. Zijn wijk bevond zich midden tussen Tsjetsjeense rebellen en federale troepen. Zijn vader sneuvelde toen hun huis voor de derde keer werd gebombardeerd. ‘Het was anarchie. Als iemand je niet aanstond, schoot hij je gewoon in je gezicht,’ vertelde Timur, terwijl hij speelde met de veiligheidspal op zijn AK-74-machinegeweer. Toen in 1999 de Tweede Tsjetsjeense oorlog op het punt stond uit te breken, adviseerde zijn oudere broer hem om niet ten strijde te trekken. ‘Het is het niet waard,’ zei zijn broer tegen Timur. Hij ging zelf wel naar het front en werd kort daarna doodgeschoten.

We liepen naar de kleine buurtmoskee. Timur ging met ons mee naar binnen en legde tijdens het gebed zijn AK-72-geweer voor zich, waardoor het leek dat hij niet bad naar Allah, maar naar zijn geweer.* Het was de enige man met een geweer in de moskee. En waren er geen buitenlandse gasten in de moskee geweest, wat niet vaak gebeurt, had er niemand met een geweer gezeten. Maar natuurlijk maakte Davide juist een foto van deze soldaat die knielt voor zijn kalasjnikov, het was nou eenmaal het meest bijzondere beeld. En van alle foto’s zal uiteindelijk dat beeld zijn weg naar de Corriere della Sera vinden.

Na het gebed raakten we in gesprek met een aantal Tsjetsjeense jongens die wat bleven rondhangen. Een van de jongens vertelde dat zijn opa in de iris van zijn rechteroog bloedvlekjes had in de vorm van Arabische letters, die ‘Allah is groot’ zouden spellen. Ik was benieuwd hoe de jongen daarachter was gekomen. Zo heb ik voor zover ik mij kan herinneren nooit de iris van mijn opa met een vergrootglas bekeken. Misschien stond er wel: ‘Het Humanistisch Verbond is groot.’ Een andere jongen liet op zijn mobieltje een filmpje zien van een stroomversnelling in de buurt van de Russische stad Rostov, waar ook ‘Allah is groot’ uit viel af te lezen. Mijn favoriet was echter het filmpje van een koe in het naburige Dagestan, die in plaats van ‘moe’ ‘Allah’ zei. Voor een buitenstaander als ikzelf viel de klank net zo goed op te vatten als ‘Vishnu’ of ‘Jezus’. De jongens hadden ook nog een vis die op Allah leek en een raaf die Allah zei in de aanbieding, maar we hadden geen tijd meer.

Buiten de moskee schoot een jongen met een Russia-trainingspak mij aan. Hij had bij het gesprek gezeten maar geen woord gezegd. ‘Je hebt allemaal mooie verhalen in de moskee gehoord, maar zo fantastisch is het allemaal niet hier,’ zei hij. Volgens de jongen werden er enkelen van zijn ‘broeders’ na het gebed meegenomen door geheim agenten. Ze werden nooit meer gezien. Hij mompelde wat over elektrische stoelen. Ze zouden worden verdacht van islamitisch extremisme. Hoe pikte de geheime dienst die mannen er dan uit? ‘Dat is simpel. Ze kijken gewoon naar de lengte van je baard.’ Voor zover ik begreep was je al verdacht als je baard langer was dan een vuist. Aan de andere kant is het ook weer niet de bedoeling dat je zonder baard rondloopt. Behalve aan volksdansen hebben die Tsjetsjeense mannen ook nog een dagtaak aan het precies trimmen van hun baarden.

Juist toen ik wilde doorvragen over de elektrische stoel werd ‘kleintje’ gebeld door John Cleese, die ons sommeerde ogenblikkelijk terug te keren. Na de lunch, die ter afwisseling in een etablissement getiteld Elita plaatsvond, was het eventjes strategisch om eens de bioscoop in te gaan en niet weg te rennen. Van Jabba de Hutt, die was uitgegroeid tot een soort bemiddelaar tussen ons en John Cleese, hadden wij opgevangen dat hij ons daadwerkelijk op een vlucht naar Moskou wilde zetten.

De eerste film kwam uit Wit-Rusland en ging over een soldaat aan het front van het Rode Leger en zijn dappere hond, die uiteindelijk door de frontlinies heen een belangrijke boodschap overbrengt aan een legercommandant waardoor de Russen een of andere slag winnen. Een soort Lassie meets Saving Private Ryan dus, met plenty schietpartijen en ontploffende lichaamsdelen. De gedachte van het festival, dat in het persbericht stond omschreven als ‘een feest van spiritualiteit en tolerantie’, kwam niet helemaal uit de verf.

Ik moest denken aan een treurige niche in het drama van de Tweede Wereldoorlog: de antitankhond die werd ingezet door het Rode Leger om Duitse tanks op te blazen. Honden werden enige dagen uitgehongerd. Vervolgens legden soldaten voedsel onder een tank, waardoor de honden getraind werden om onder tanks te rennen. Daarna werden de honden opnieuw uitgehongerd en voorzien van een mijn met een palletje op de rug. In de frontlinie zouden de honden onder Duitse tanks rennen, en zou de mijn ontploffen, was de gedachte. Het probleem was echter dat de honden waren getraind met Russische tanks, en in plaats van onder de Duitse, renden zij onder Russische tanks. Na enige tijd was dit probleem opgelost en was het probleem van de ontploffende honden zo ernstig voor de Duitsers dat zij de soldaten aan het Oostfront het bevel gaven alle loslopende honden voor de zekerheid dood te schieten en werden vlammenwerpers op tanks gemonteerd. Dit is misschien een apocrief verhaal, maar sommige verhalen zijn te mooi om te checken, vind ik.

Twee fragmenten uit de film waren opmerkenswaardig. In het eerste fragment redt de hoofdpersoon het leven van een knappe vrouwelijke soldaat. Als de vrouw bijna op een mijn stapt duwt hij haar weg van de mijn, waarbij de hak van de pump van de vrouw breekt. Haar commentaar nadat haar leven is gered: ‘Bedankt, maar je hebt wel mijn hak gebroken.’ De pump is heilig voor de Russische vrouw, ook in oorlogstijd. Een herkenbare scène op een bepaald niveau. Bij een andere scène waren de ingrediënten bekend genoeg, maar het eind volkomen onbegrijpelijk. Iedereen kent de setting: man roept vanuit open deur in trein laatste woorden naar vrouw terwijl trein al langzaam wegrijdt. Een liefde die nooit zal komen maar waar beiden hun leven lang aan zullen denken. Tijd dus voor een sterke dialoog. In dit geval:

Man: ‘Waarom vet je je lippen altijd rood?’

Vrouw: ‘Tegen de zon.’

Russen, ik zal ze nooit begrijpen.

Er volgde nog een korte karikaturale film over een Israelische falafeltent en een Palestijnse shoarmatent die met elkaar concurreren in grappige pakjes in grappige decors in een soort musicalstrijd. Uiteindelijk steken zij in hun strijd elkaars eettent in de fik en zijn zij gedwongen om samen een fastfoodtent op te zetten. Intussen wordt natuurlijk de knapste Israëliër verliefd op de knapste Palestijnse.

Tijdens de film mijmerde ik over een meisje dat ik had leren kennen tijdens een studiereis in Ramallah. Haar broer had meegeholpen een Israëlische bus op te blazen aan het begin van de intifada en zat nog steeds in de bak. Zelf studeerde zij voor verpleegster en woonde in het hotel waar ik overnachtte. Onze affaire was kort maar krachtig, ik zat er maar zes dagen. Op het dak van het hotel haalde zij stiekem haar oorlel vanonder haar hoofddoekje tevoorschijn. Ik was de eerste jongen, op haar broer na, die haar oorlel had gezien. Het was ramadan en de volgende dag vastten wij samen, aten wij bij zonsondergang linzensoep in een lawaaiig café in Oost-Jeruzalem en zoenden in de tuin voor een grot waar Jezus was herrezen of gestorven, of misschien een drolletje had gedraaid, wie zal het weten, ik had wel andere dingen aan mijn hoofd. Twee jaar later, op Valentijnsdag, belde zij mij ineens vanaf haar ouderlijk huis in Jericho en vroeg wanneer we gingen trouwen. Laf als ik was zei ik dat ik haar terug zou bellen wat ik natuurlijk nooit heb gedaan.

Bij het vraag-en-antwoordgedeelte na de film ontwaakte ik weer uit mijn gepeins. Jabba de Hutt stond op, en zoals dat wel vaker gaat met Russische journalisten volgde een lange analyse, maar kwam het eigenlijk nooit tot een vraag. Jabba, die toch enkele jaren in Israël had gewoond, concludeerde met de stelling dat het ‘de meest realistische film die ik ooit over het Israëlisch-Palestijnse conflict heb gezien’ was. De Amerikaanse regisseur was blij geen reactie te hoeven geven op deze vaststelling. Zijn ogen zeiden echter: Russen, ik zal ze nooit begrijpen.

Na het avondeten in Elita kregen wij na lang steggelen toestemming om in een park te wandelen. Het aantal begeleidende soldaten in het donker was verdubbeld. Toepasselijk genoeg was dit het ‘Park voor de Journalisten’. Aan het begin van het park stond een gedenkteken ‘voor alle vermoorde journalisten’. Ik vroeg mij af of hiermee ook Anna Politkovskaja werd bedoeld, zo’n beetje de enige Russische journalist die zo dapper was om de waarheid over de ellende in Tsjetsjenië te schrijven – tot zij op een dag in haar trappenhuis door haar hoofd werd geschoten door een seriemoordenaar. Waarschijnlijk in opdracht van Tsjetsjenen.

We kwamen een groep jongeren tegen. Zij vertelden net als eerder de bluesfanaat dat er verder helemaal niets te doen viel in Grozny. Dat er geen cafés en disco’s waren vonden de twee aanwezige meisjes geen punt: als vrouw hoor je toch niet te dansen op westerse muziek. Ze zouden mij gelijk een oor eraf snijden, zei een van hen. Een jongen genaamd Mohamed beaamde het lachend. Hij had een tijd als vluchteling in België gezeten, in de Pelikaanstraat in Antwerpen om precies te zijn. Het was een onwerkelijke ervaring om met iemand midden in Grozny over de Antwerpse stationsbuurt te praten. ’s Nachts had ik onduidelijke dromen over Vincent van Gogh die zich verstopt hield tussen de rebellen in een donker Tsjetsjeens woud. Ik werd regelmatig wakker en kon door de geur van zweetvoetjes slecht weer in slaap vallen.

Het ontbijt bestond zoals elke ochtend uit drie eieren. We kregen die dag toestemming voor een interview met de leider van Memorial, zo’n beetje de enige ngo die nog niet Tsjetsjenië was uitgeschopt. Sjamil Tangijev, hoofd van mensenrechtenorganisatie Memorial, maakte zich geen illusies. ‘De enige reden waarom wij nog niet gesloten zijn, is dat ze nu naar ons kunnen wijzen als zij kritiek uit het Westen krijgen. “Hoezo? Wij laten de mensen van Memorial toch gewoon hun werk doen hier?” is dan de boodschap.’ Zoals dat gaat met ngo’s in Rusland, hield Memorial kantoor in een vervallen bezemhok. Aan de muur hing een portret van de opgesloten oliemagnaat Michail Chodorkovski. Intussen voelde de organisatie wel de hete adem van Kadyrov in haar nek, en waren er dagelijks bedreigingen. ‘Op dit moment zit een collega van mij in Engeland met haar kinderen. De bedreigingen werden haar te veel,’ zei Tangijev. En passant vertelde hij dat zijn ouders bij een kruisvuur waren overleden. ‘Beide ouders doodgeschoten,’ schreef ik op in mijn notitieblokje zonder erbij na te denken – kennelijk begonnen die verhalen ook al bij mij te wennen. Alles went uiteindelijk en dat is griezelig.

Na de lunch werden wij naar een ‘rondetafelgesprek’ gestuurd. Russische rondetafelgesprekken zijn berucht en dienen te allen tijde te worden vermeden. Stel je voor dat je bent gedwongen om vier uur naar BBC World te kijken, en dat komt niet eens in de buurt van de saaiheid van een Russisch rondetafelgesprek. Er stond ‘minstens drie uur’ voor het evenement gepland, met het thema ‘De moderne cinema’. Al bij de eerste spreker had ik een compleet A4’tje volgekrabbeld met tekeningetjes. Het was dus een zaak van leven en dood om daar te ontsnappen.

Toen John Cleese even naar het toilet moest glipte ik met Simon, Davide en Lucia naar buiten en vertrokken we met een auto naar het Grozny dat zij niet aan ons wilden laten zien. De buitenwijken, waar alles er nog steeds kapotgeschoten bij staat en waar geen plannen voor wederopbouw zijn. We spraken af met Umar, die er in de buurt woonde en ons wel wat plekjes wilde laten zien. Umar had zojuist een auto-ongeluk gehad. Een oude man was tegen zijn auto op gereden. De oude man had schuld, maar Umar vond het zielig om de man voor de kosten op te laten draaien, dus ging hij de auto zelf repareren. We liepen langs zijn oude school, die in de oorlog was gebombardeerd en in brand was gestoken. De façade was bepokt met kogelgaten.* Tot mijn stomme verbazing werd op de begane grond van het gebouw nog steeds lesgegeven. Lijkt mij niet bevorderlijk voor het verwerken van oorlogstrauma’s.

Verderop in de heuvels lag alles in puin. We stopten bij een van de huizen en hoorden een luid gesis. Het bleek een gasleiding te zijn. Waarschijnlijk was het huis gebombardeerd in de Eerste Tsjetsjeense oorlog, wat betekent dat de leiding al jarenlang lekte. Umar kwam aanrennen met een peuk in zijn hand om mij te waarschuwen voor wat landmijnen. Ik was meer bezorgd over zijn brandende sigaret. Rustig drukte hij de sigaret uit op de zool van zijn laars, nadat hij nog een flinke trek had genomen. Tegen die tijd had John Cleese alweer lucht gekregen van onze ontsnapping en werden wij opgespoord door een paar politiemannen. Umar was treurig dat we geen thee bij hem kwamen drinken, het was een belediging voor de Tsjetsjeense gastvrijheid, maar we moesten rechtsomkeert maken. Bij het rondetafelgesprek, dat intussen anderhalf uur verder was, was nog steeds dezelfde man aan het woord. Het zal mij niks verbazen als hij nog met de inleiding bezig was.

Onder lichte politiebegeleiding werden wij daarna weer de bioscoop binnengedreven. Daar vielen wij midden in een documentaire van een Italiaanse filmmaakster over Duitse autisten. De tolk die met een microfoon de ondertiteling zou verzorgen had het verkeerde script voor zich liggen, dus de film, toch al geen eenvoudige materie, was nogal onbegrijpelijk voor het Tsjetsjeense publiek. Na afloop was de enige vraag uit het publiek wat het budget van de film was. De filmmaakster liep kwaad weg uit de zaal en ik ging achter haar aan. Zij vertelde dat zij onzedelijk was betast door haar lijfwacht, die vond dat hij daar recht op had. Ze was toch blond en vrijgezel?

’s Avonds spraken wij af met een vriend van een vriend uit Moskou. De jongen, Ibrahim, pikte ons op bij de bioscoop. Hij had een pasje van een van de tientallen vage militaire organisaties in Tsjetsjenië zodat ik voor het eerst in drie dagen een paar uur zonder soldaten doorbracht. We doken in een ondergronds restaurant, dat speciaal voor ons was opengegooid. Aangezien wij de enige gasten waren konden wij straffeloos een drankje drinken. Ibrahim toverde een piepklein flesje wodka tevoorschijn en bestelde voor ons klassiek Tsjetsjeens eten. Zijn vriend Suleyman, een geschiedenisleraar, had kennelijk al wat piepkleine flesjes op en was buitengewoon spraakzaam.

Suleyman was afgestudeerd historicus. Hij las tijdens de tapijtbombardementen in zijn studietijd Johan Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen in de schuilkelder en was er zeker van dat hij net als Huizinga tijdens de oorlog het loodje zou leggen. Dat hij nog leefde beschouwde Suleyman als ‘extra tijd’. Hij vertelde dat de bioscoop van het filmfestival was vernoemd naar een Tsjetsjeense verzetsheld, die 947 Duitsers had doodgeschoten. Het getal 947 was denk ik slim bedacht, niet-ronde getallen klinken altijd betrouwbaarder dan ronde getallen. In het restaurant stond een replica van een Tsjetsjeense wachttoren. Wachttorens zijn voor Tsjetsjenen een symbool van onafhankelijkheid. Zij stammen uit de veertiende eeuw en waren zo opgesteld dat de ene wachttoren de andere kon zien. Zo konden zij elkaar waarschuwen als de vijand eraan kwam. Suleyman legde uit dat de toren uit vier verdiepingen bestond. Het gezin woonde op de derde verdieping. De vierde verdieping had een balkon waarvandaan indringers eventueel met pijl en boog neergeschoten konden worden. Om het schieten makkelijker te maken hadden de balkons geen vloer, zodat je recht naar beneden kon schieten. Het werd mij niet duidelijk hoe je daar dan kon staan, zo zonder vloer.

Tegenwoordig staan nog maar een paar van die wachttorens overeind. De meeste zijn vernietigd in de tijd van Stalin. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de Tsjetsjenen naar Kazachstan gedeporteerd omdat zij (het gehele volk dus) door Stalin werden verdacht van collaboratie met de Duitsers. Na de deportatie ging Stalin verder met het systematisch vernietigen van de Tsjetsjeense cultuur. In die tijd werden tien torens opgeblazen. Het centrale archief werd in grote hopen op het centrale plein van Grozny gegooid en in de fik gestoken. Drie dagen lang brandden de papieren, vertelde Suleyman. De Oost-Duitsers hadden in ieder geval zakken papiersnippers van de archieven, die zij in elkaar konden zetten. De Tsjetsjenen moesten het doen met herinneringen van hun voorouders – dat wil zeggen die voorouders die het transport en de kampen overleefden, en in 1956 mochten terugkeren. Overigens worden die torens op dit moment ook door het Russische leger gebombardeerd, of afgebroken voor het bouwen van verdedigingswallen.

Intussen was ons eten op tafel beland. Ik kan niet zeggen dat ik Tsjetsjeens eten net zo goed vind als Tsjetsjeense muziek. Het eten had duidelijk zijn oorsprong in het verleden van hongerige herders die wat bij elkaar scharrelden in een schuur. We kregen gedroogd vlees, waarvan herders altijd wat bij zich hadden, vertelde Suleyman. Het vlees was licht, en bedierf niet snel door de droogte. Met wat kokend water werd het vlees weer tot leven gewekt. Een herder vulde dat aan met wat verse brandnetels, die altijd wel in de buurt waren. Nadeel is dat het vlees zo taai is dat je het in de praktijk alleen als boekensteun kan gebruiken. Het vlees kwam in ons geval met noedels van maïsmeel. Het was de bedoeling dat de noedels in een kommetje met rauwe knoflookpuree werden gedoopt. Te drinken met een glas bouillon, waar voor de afwisseling wat rauwe knoflook in zat. Het was nog steeds een favoriet onder Tsjetsjeense mannen. Misschien lag er een noodzakelijk verband tussen het drinken van rauwe knoflook en het stelen van vrouwen. Romantische afspraakjes zijn gedoemd te mislukken met zulke maaltijden, dacht ik.

Ibrahim ging de deur uit om nog een flesje wodka te halen bij een of andere speakeasy. Na enige miniflesjes ging het gesprek over op de liefde. Hoewel Suleyman zijn vrouw niet had gestolen en zij met wederzijdse goedkeuring waren getrouwd, was hij niet tevreden met zijn huwelijk. Maar, merkte hij op terwijl hij zijn glaasje hief: ‘Liefde komt en gaat, maar een man zal altijd honger hebben. Daarom ben ik nog niet gescheiden.’

De volgende dag kregen wij eindelijk toestemming van Michail om ook eens wat van de rest van Tsjetsjenië te zien. Ons was een tochtje in de bergen beloofd. Toen ik de achterbak van een van de bepantserde Mercedessen opende, vond ik een bevroren schaap, wat ik hoopvol vond, want dat betekende waarschijnlijk een picknick in de bergen. In het kader van het verpesten van journalistiek interessante situaties had John Cleese onze reis die ochtend echter gevetood. Zonder ons ervan op de hoogte te stellen reed de chauffeur naar Urus-Martan, dat helemaal niet in de bergen ligt en alleen maar interessant is omdat er een man heeft gewoond die vanuit daar naar Mekka fietste. En terug. Maar in Urus-Martan was zojuist een openluchtmuseum geopend, waar het traditionele bergleven in Tsjetsjenië werd getoond. Zo konden wij op een veilige manier kennismaken met de Tsjetsjeense bergcultuur, was het idee. Dat betekende dat alle mensen met wie ik wilde praten waren gemaakt van plastic of leken op te gaan in het spinnen van garen of iets anders ambachtelijks.

Toen de soldaten afgeleid waren door weer een nieuwe en fascinerende volksdanssessie liep ik boos weg uit het museum. Bij het eerste het beste huis liep ik de garage binnen, waar twee mannen over het motorblok van een Lada gebogen stonden. Zij hadden de fantastische namen Islam en Muslim. De auto was niet echt stuk, maar ze hadden niet veel anders te doen. Zij vertelden dat het herstel in Urus-Martan een stuk trager ging dan in Grozny, en dat bijna alle mannen zonder werk zaten. Dus dan ga je maar wat draaien aan je carburateur. Of naar Mekka fietsen.

Islam nodigde mij uit voor een kopje thee. De keuken was buiten op straat, wat ik fijn vond, aangezien het 35 graden was. Toen de moeder van Islam hoorde dat ik journalist was begon ze ineens te huilen en rende naar binnen. Ze kwam terug met een A4’tje met een soort opsporingsbericht waar een foto van een knappe vrouw op stond. Ze vertelde dat het haar dochter was, moeder van vier kinderen en sinds een halfjaar vermist. Op een dag ging ze naar haar werk en sindsdien hadden zij niets meer van haar vernomen. De dochter is een van de vele vermisten in Tsjetsjenië. Alleen al bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens lopen nog zo’n tweehonderd zaken van ouders die een kind kwijt zijn, meestal een zoon die zonder vorm van proces door Russische soldaten is meegenomen. De man van de verdwenen vrouw werkte op dit moment in Moskou en ik vroeg of de dochter misschien abusievelijk was gestolen door een man die dacht dat ze beschikbaar was. De moeder gaf geen antwoord en gooide wat pelmeni in een pan met kokend water, waar ik een antwoord uit probeerde te distilleren.

Het was opvallend dat er achter de deur van het eerste het beste huishouden in Urus-Martan zo’n schrijnend verhaal verborgen zat. Ik had het gevoel dat dit geen toeval was. Islam zei dat we eerst maar moesten eten en daarna praten. Van praten is het nooit gekomen. John Cleese had intussen zijn bloedhonden eropuit gestuurd, die mij vriendelijk doch dringend verzochten terug te keren naar de Flevohof. Musa, een van de chauffeurs, nam mij apart en vertelde dat wij, tegen de regels van John Cleese in, alsnog naar de bergen zouden rijden. ‘Ik heb toch niet voor niets een schaap in de achterbak,’ was zijn argument. De Russische journalisten werden ook benaderd voor onze kleine opstand, maar die reageerden met afgrijzen op ons voorstel. Toen wij ons afscheidden van de colonne zette Musa zijn telefoon uit en vroeg ons hetzelfde te doen. Met plezier stelde ik mij een razende John Cleese voor, tevergeefs ons bellend, op zoek naar een arme Tsjetsjeen om een pak rammel te geven. Onderweg stopten wij bij een heuvel waar een metalen buis vanaf de top ongeveer een halve kilometer omlaag liep. Musa legde uit dat het de buis van een cementfabriek was. Bovenin worden rotsen gegooid, die in de buis tot kleine stukjes breken. Eenmaal beneden kunnen die steentjes makkelijk worden verwerkt in de cementfabriek.

De Tsjetsjeense bergen zijn schitterend en doen, los van rebellen en tanks en lange buizen die de natuur vernietigen, wel wat aan Zwitserland denken. We reden verder in de richting van de grens met Georgië, door een gebied waar een hoop rebellen nog steeds in de bergen verstopt zitten. Russische soldaten reden langs in pantservoertuigen. De lunch ging niet door want het schaap bleek ineens in de achterbak van een andere Mercedes te zitten, en leuke restaurants met uitzicht op de bergen heb je hier nog niet. Eenmaal terug in Grozny bleek dat wij exact door het gebied waren gereden waar de dag ervoor nog een vuurgevecht had plaatsgevonden. Dat is natuurlijk een stuk minder stoer verhaal dan wanneer je zelf midden in een vuurgevecht zit, maar het is ook veiliger.

Over dit vuurgevecht hoorde ik van een soldaat die mij in de gaten moest houden die dag. Maar intussen hadden die Tsjetsjenen het ook wel gehad met John Cleese, dus ging ik met de soldaat ergens een perenbiertje op een terras drinken. Hij vertelde mij dat hij kortgeleden nog een rebellenschuilplaats had opgerold. Ze woonden in zelfgegraven ondergrondse holen. De rook van de vuren die zij daar stookten ging eerst door een ingewikkeld kanaal met dekens, waardoor de rookpluim uiteindelijk nauwelijks te detecteren is. De rebellen werden uiteindelijk verraden door iemand uit het dorp, die was omgekocht door de Russische militaire inlichtingendienst. ‘In deze oorlog draait alles om geld,’ vertelde de soldaat terwijl hij nog maar eens een zonnebloempitje tussen zijn voortanden spleet.

Maar ook aan de andere kant vallen slachtoffers. Op zijn mobieltje liet de soldaat een filmpje zien van soldaten die vrolijk aan het volksdansen waren. Het waren zijn maten op een legerbasis in de provincie. ‘Dit filmpje maakte ik een dag voor de aanslag. Een auto reed de basis op en opende het vuur. Het duurde bij elkaar twintig seconden. Alle jongens die je op dit filmpje ziet zijn nu dood. Ik was toevallig in de kantine aardappels aan het opscheppen. Dat heeft mij gered.’ Hoe kon het gebeuren dat de rebellen de basis op klaarlichte dag binnen reden? ‘Ja, iemand van ons is door de rebellen omgekocht natuurlijk.’ Waarom praatte hij er zo onverschillig over? ‘Ik snap deze mensen wel. Zij hebben door ons waarschijnlijk al hun familieleden verloren. Of hun vrouw of zus is verkracht. Nu nemen zij wraak. Ik begrijp dat heel goed,’ benadrukte hij nog maar eens.

Een week voor mijn aankomst meldden Russische media dat er een café in Grozny was ontploft, waarbij alleen vermeld was dat de oorzaak van de explosie twee gascontainers waren. In werkelijkheid was het café door rebellen opgeblazen. Zij hadden eerder die dag gascontainers op het dak geplaatst, wat mij zonder omkopen onmogelijk leek te zijn geweest. Het café was een populaire plek voor politieagenten na – of tijdens – hun werk.

Die werkelijkheid wordt wel vaker verdraaid. Nadat de Nederlandse cameraman Stan Storimans bij een bombardement in Gori was omgekomen, berichtten de Russische media bijvoorbeeld dat het om een ordinair auto-ongeluk ging, wat door de westerse propagandamachine werd misbruikt.

Twee meisjes die aan ons tafeltje waren aangeschoven, mengden zich in het gesprek. ‘Houd je van muziek?’ vroeg een van hen in vloeiend Engels, wat ik een redelijk algemene vraag vond. Ik heb een hekel aan algemene vragen en algemene opmerkingen in het algemeen. Zo heb ik het ooit uitgemaakt met een vriendinnetje dat opmerkte, toen wij met de trein in Gouda stopten: ‘Gouda, stad van de kazen.’ Toen ik het Tsjetsjeense meisje vertelde dat ik in Moskou woonde, had ze de volgende rake opmerking klaar: ‘Het schijnt dat er veel kantoren in Moskou zijn.’ Zij liet een handtekening zien en vertelde dat die afkomstig was van Mark Dacascos, een van de Amerikaanse acteurs op het festival. Toen ik vertelde dat ik nooit van de hele man had gehoord, gooide een van hen verontwaardigd een leeg flesje perenbier in mijn richting. ‘Het is de hoofdpersoon in I Am Omega,’ zei ze.

In de rij voor een nieuw perenbiertje begreep ik het eigenlijk wel. Door al die meligheid was ik er niet op voorbereid dat ook deze twee karikaturen natuurlijk een vreselijke tijd achter de rug hadden. Hun vader was bij een bombardement om het leven gekomen. Ze vonden hem in een plas bloed in de woonkamer. Het leren van Engels en het aanbidden van Hollywood-B-acteurs was voor hen een manier om uit de werkelijkheid te ontsnappen, figuurlijk, en ooit misschien letterlijk. ’s Avonds had Mohamed van de Pelikaanstraat ons uitgenodigd, wat natuurlijk werd verboden door John Cleese, dus lieten wij Mohamed naar Elita komen. Daar bleek in de kelder een Russisch biljart te staan. Russisch biljart is in die zin lastig, dat de ballen groter zijn dan de gaatjes waar de bal in moet belanden. Het spel hebben wij dus nooit afgemaakt.

En ineens, zoals dat gaat in Rusland, op het moment dat je het het minst verwacht, zette John Cleese mij de volgende dag alsnog op een eerdere vlucht terug naar Moskou. Het was nogal willekeurig, Simon en de Italianen mochten blijven. Maar hij was onverbiddelijk en mijn accreditatie werd ingetrokken. Dat is jammer, want die dag zouden wij een bezoek brengen aan het presidentiële paleis, waar Kadyrov onder meer een tijger als huisdier heeft. Om er zeker van te zijn dat ik in het vliegtuig terecht zou komen, ging John Cleese mee in de taxi. Als troost speelde de taxichauffeur een van de leukste Tsjetsjeense hits, die ik hem keihard én op repeat liet zetten. Dat John Cleese een hekel had aan Tsjetsjeense muziek was natuurlijk mooi meegenomen.

Het had hard geregend en de weg was een soort modderpoel waar de helft van de auto’s in vastzat, dus pas een kwartier voor de vlucht kwamen wij op het vliegveld aan. Daar bleek mijn vlucht te zijn geschrapt. Ze konden mij op een andere vlucht zetten, die eveneens over een kwartier ging.

Ik moest dan wel zevenduizend roebel erbij lappen om een plaatsje te krijgen, en mijn portemonnee was leeg. Met mijn boardingpass liep ik naar de pinautomaat, die het natuurlijk niet deed. Rustig liep ik met de boardingpass door de beveiliging, en liet John Cleese met de rommel achter. Per slot van rekening was het niet mijn idee om eerder weg te vliegen.

Eenmaal in het vliegtuig ging er een golf van opluchting door mij heen, die je alleen kunt voelen als je een week lang bent geterroriseerd door John Cleese. Vergeleken met hem was de ellende in Tsjetsjenië kleingeld. Maar toen ik uit mijn raampje keek zag ik John Cleese over de startbaan rennen in de richting van het vliegtuig. Ik dacht eerst dat het een soort zieke hallucinatie was, maar er gebeuren wel gekkere dingen op Tsjetsjeense landingsbanen. En inderdaad, even later liep John Cleese het gangpad op, terwijl ik mij tevergeefs probeerde te verstoppen achter een dikke Tsjetsjeense oma die naast mij zat. Zijn hoofd was rood en hij schreeuwde: ‘Julig! Ik moest zojuist zevenduizend roebel bijbetalen voor je ticket. Ik eis dat je mij dat nu onmiddellijk teruggeeft!’ Ik glimlachte vriendelijk naar hem en greep voor de vorm naar mijn portemonnee: I pazzi non si contraddicono. Voor het eerst in Rusland bracht een kapotte pinautomaat mij puur plezier.