HOOFDSTUK II

De inbraak

Het bleef enige tijd doodstil in de kamer waar Pierre alleen met de dwerg was achtergebleven. Deze zat blijkbaar in diep gepeins verzonken aan de tafel en sprak geen woord. Tenslotte keek hij Pierre aan en zei met een heel gewone stem: „Ik heet Sjef… en jij?”

„Pierre,” fluisterde deze terug.

„Wat verdien jij aan dat karweitje?” vroeg Sjef.

Eerst wilde Pierre daar geen antwoord op geven, maar de dwerg keek hem met zulke onschuldige ogen aan, dat hij tegen zijn wil zei: „Duizend gulden als het lukt.”

„Duizend gulden met de kans op een jaar of drie gevangenisstraf is niet veel,” vond Sjef.

Pierre knikte dat hij het daar mee eens was en vroeg: „Krijg jij dan soms meer?”

De dwerg keek hem argwanend aan en bromde toen: „Weet jij wel wie ik ben?”

Pierre schudde het hoofd, waarop de dwerg verder ging met: „Weieens van Sjefke de Kraker gehoord?”

Hij moest eerst even nadenken en plotseling flitste het door zijn hoofd dat dit de legendarische Sjefke de Kraker moest zijn, waarvoor geen brandkast veilig was. Hij herinnerde zich het grote proces tegen deze man, die in Antwerpen met een eind ijzer een nachtwaker had neergeslagen en toen niet was veroordeeld omdat hij ontoerekenbaar was volgens de deskundigen. Hij was ter beschikking van de regering gesteld en opgeborgen in een inrichting.

„Maar u was toch …” hakkelde Pierre en zweeg plotseling, omdat hij bedacht dat Sjef dit misschien niet wilde horen.

„Ontoerekenbaar… hartstikkegek. Opgeborgen in een inrichting,” ging Sjef verder en begon dwaas te grinniken.

Pierre lachte met hem mee, maar in zijn hart was hij doodsbenauwd voor deze man. Toch kon hij niet laten te vragen: „Hebben ze … bent u nu weer vrij?”

„Dat zie je, maar alleen heb ik er geen toestemming voor.”

Pierre begreep dat hij uit de inrichting was ontsnapt en alsof de dwerg zijn gedachten kon lezen, zei hij: „Als ik wil kom ik overal uit en als Jules wat schoons heeft doe ik dat ook.”

Pierre begreep dat Jules de onbekende man was en aan het woord „schoons” wist hij ook dat Sjef zijn wieg in België had gestaan evenals van Verbist en Jules. Hij vroeg nog wat Sjef nu wel voor het karweitje kreeg, maar die keek hem vuil aan en bromde: „Vooruit… wij gaan … het is tijd.”

Voordat Pierre nog iets terug kon zeggen, draaide de dwerg het licht uit en duwde Pierre voor zich uit naar de trap toe. Voorzichtig tastte deze met handen en voeten voor zich uit totdat hij de trapleuning en de eerste trede gevonden had. Toen liep hij gevolgd door de dwerg naar beneden. In het portaal wrong de dwerg zich langs hem

 

heen en keek eerst voorzichtig in de steeg. Vervolgens trok hij hem aan de arm mee de straat op en bleef daar schuin achter Pierre lopen, die veel groter dan Sjef was. Op de hoek van de eerste zijstraat stond een grote zwarte auto met het achterportier geopend. De dwerg schoot langs Pierre heen en verdween in het binnenste van de auto waar het donker was. Pierre volgde hem en zag naast de man achter het stuur Verbist zitten. Even later maakte de auto zich geruisloos van de rand van de voetstraat los en reed langzaam in de richting van de Hoofdstraat. Op de stadhuisklok kon Pierre zien dat het tien uur was en hij vond het vreemd dat ze nu al op een inbraak afgingen. Naar zijn mening deed je dat pas later in de nacht en niet in de avonduren. Sjef en de anderen hadden blijkbaar een andere mening hierover en gingen er al om tien uur op af. Hij schrok op uit zijn gepeins toen de auto langs de rand van de voetstraat stopte en Jules en Verbist er uitstapten.

Ze liepen naar de achterkant van de auto en deden de kofferruimte open. „Jij er ook uit,” fluisterde de dwerg en gaf tegelijk Pierre een schop tegen zijn been aan. Pierre schoot overeind en voegde zich bij Verbist en Jules, die elk een grote koffer, bestemd voor een accordeon, uit de bagageruimte lichtten.

„Pak aan dat ding,” siste Verbist en drukte Pierre de koffer in de hand. Zelf nam hij de andere koffer van Jules over en liep voor Pierre uit naar de huizen toe. Zo te zien waren het twee artiesten, die vanzelfsprekend op een accordeon speelden, want ze hadden immers elk zo’n ding bij zich. Verbist zette de grote koffer vlak voor een portiek op de straat neer en knikte tegen Pierre dat hij hetzelfde moest doen. Daarna haalde Verbist zijn sigarettenkoker uit zijn zak en liet Pierre er ook één opsteken. Hij deed net of ze samen druk stonden te praten en te roken, hoewel

Pierre niet veel wist te zeggen. Toch hadden de schaarse voorbijgangers de indruk dat twee harmonikaspelers ergens op stonden te wachten en keken er verder niet naar. Intussen stond Jules halverwege de voetstraat en keek onopgemerkt om zich heen. Plotseling floot hij zachtjes tussen de tanden door en tegelijk gleed er een schim uit de auto, die langs Jules schoot en achter de ruggen van Verbist en Pierre in het portiek ‘verdween. Vlak daarop kwam Jules ook naast hen staan praten, waardoor de ingang van het portiek geheel aan het oog was onttrokken. Achter zijn rug hoorde Pierre de dwerg aan de deur in het portiek morrelen, hetgeen telkens onderbroken werd als er een voorbijganger langs kwam. Dan siste Jules tussen de tanden door en dook de dwerg in de donkerste hoek van het portiek weg. Als de man of vrouw gepasseerd was, kuchte Jules twee keer en dan ging de dwerg weer verder met zijn werk. Soms bleven er één of meer mensen langdurig voor de etalage van Klerk naast het portiek staan kijken en dan duurde het een hele tijd voordat Jules weer kon kuchen dat de kust veilig was. Toen Pierre het angstzweet was uitgebroken en hij ieder ogenblik wilde wegrennen, hoorde hij achter zijn rug iets klikken. Tegelijkertijd liet de dwerg zijn waanzinnige lach horen, die onmiddellijk door Jules met een nog harder lachen overstemd werd, waaraan ook Verbist deelnam. Het leek wel of de arme Pierre iets geweldigs grappigs had verteld, waar hij helemaal niet voor in de stemming was. Achter zijn rug liet de dwerg een gesis horen, waaruit hij opmaakte dat de deur open was. Dat had Jules allang begrepen en hij schoof met zijn voet de accordeonkoffer verder het portiek in. Daar werd hij door een onzichtbare hand beetgepakt en weggetrokken. Vlak daarop schudden Jules en Verbist de verblufte Pierre de hand en werkten hem met de tweede koffer het portiek in, waar de dwerg

 

hem achter de half openstaande deur trok.

„Hi… hi,” grinnikte Sjef, terwijl hij de deur achter Pierre dichtdrukte. Vervolgens duwde hij de bibberende Pierre voor zich uit de trap op naar het kantoor van de Gebroeders Klerk, dat boven één van hun zaken gelegen was. Bovenaan de trap was nog een deur, die eveneens op slot was, maar dat was voor de dwerg een klein kunstje. In minder dan geen tijd had hij de binnendeur opengemaakt en nu stonden ze in het kantoor. Pierre zette evenals de dwerg de koffer op een tafel neer en ging op één van de stoelen zitten. Sjef zelf zat vlak bij de telefoon en wachtte blijkbaar ergens op, want hij bleef doodstil zitten. Plotseling klonk het gerinkel van de telefoonbel door het vertrek, maar dat werd gelijk afgebroken, omdat de dwerg onmiddellijk de haak oppakte. Hij drukte de hoorn tegen zijn oor en fluisterde alleen maar: „Ja.”

„Alles in orde,” fluisterde een stem aan de andere kant van de lijn, waarop de dwerg zachtjes de haak neerlegde. Pierre begreep uit dit telefoongesprek dat Jules en Verbist, die buiten op de uitkijk stonden, niets verdachts hadden gezien en dat doorgaven, voordat ze van het toneel verdwenen. Vlak daarop werd de dwerg actief. Hij liet het slot van één van de koffers openknippen en inspecteerde de inhoud daarvan. Eerst haalde hij een rol zwart papier uit de koffer en een rolletje plakband. Pierre wilde hem helpen en trok daarom zijn handschoenen uit.

„Aanhouden die dingen,” siste de dwerg, waarop Pierre gedwee met het hoofd knikte omdat hij wist een flater begaan te hebben.

Hij volgde de dwerg naar de deur, die hij eerst dichttrok en vervolgens een stuk van het zwarte papier afscheurde en tegen de ruit drukte. „Hou vast,” commandeerde hij tegen Pierre, die gehoorzaam het papier beetpakte. De dwerg trok een flinke reep plakband van de rol los en drukte dat

half op het papier en half tegen het hout van de deur aan. Dat deed hij aan alle vier de kanten en ging toen op zijn tenen staan om de bovenste ruit eveneens met papier te beplakken. Omdat hij maar klein van stuk was, kon hij niet tot bovenaan komen. Pierre wilde het van hem overnemen, maar de dwerg duwde zijn hand weg en pakte een stoel waar hij op ging staan. Met een vlugge beweging plakte hij ook de bovenkant dicht en begon toen aan de twee ramen die aan de straatzijde lagen en liet het aan Pierre over om de stoel weer onder het bureau te schuiven. De ramen begon de dwerg van onderen te beplakken en hij werkte zo langzaam naar boven toe, zodat niemand hem van de straatzijde voor het raam kon zien staan. Naarmate hij hoger kwam werd het hoe langer hoe donkerder in het kantoor, maar daar scheen de dwerg geen last van te hebben. Alleen bij het laatste vel liet hij even zijn zaklamp aanflitsen. Toen alles potdicht verduisterd was, draaide de dwerg de schakelaar om, waarop het kantoor plotseling fel verlicht werd. Pierre en de dwerg knipperden een paar keer tegen dat licht voordat hun ogen eraan gewend waren en toen ging Sjef verder met het uitpakken van de koffers. In de ene zat, inplaats van een accordeon, een compleet stel inbrekerswerktuigen zoals een ijzerzaag, een breekijzer, schroevedraaiers, tangen, vijlen en boren. Uit de andere koffer kwamen twee kleine cilinders te voorschijn, waaraan door middel van koperen kranen een paar slangen waren gekoppeld. Aan het eind zaten die twee slangen tezamen in een brander. De dwerg sjouwde de twee cilinders met toebehoren naar een hoek van het kantoor waar de brandkast stond. Een kort ogenblik gleden zijn ogen en vervolgens zijn vingers langs het staal van de brandkast. Daarna keek hij het kantoor nog-eens rond of alle ramen wel verduisterd waren en er geen lichtschijnsel van de snijbrander naar buiten kon schijnen.

 

Daarna draaide hij langzaam één voor één de kranen van de cilinders open. Uit de brander kwam een steeds sterker wordend gesuis, dat overging in een lichte ontploffing toen de dwerg hem met een brandende lucifer aanstak. Uit de brander kwam nu een flinke vlam, die de dwerg nog een beetje bijstelde. Toen die naar zijn zin brandde, haalde hij een lasbril uit zijn zak en trok die voor zijn ogen. Vervolgens hield hij de vlam vlak boven het slot van de brandkast. Eerst gebeurde er niets. Toen begon de verf om te krullen en verspreidde zich een vieze brandlucht door het kantoor. Pierre kreeg het er benauwd van, maar de dwerg ging dapper verder. Hij brandde maar gelijk al de verf rond het slot weg, zodat ze daar geen last meer van hadden. Inderdaad was na een minuut of tien de ergste lucht weggetrokken en kon Pierre weer gewoon ademhalen. Hij vergat zijn angst door met volle aandacht te kijken naar de dwerg, die met vaste hand de vlam in het harde metaal liet vreten, zodat de vonken in het rond spatten. Boven het slot was al een diepe spleet, die je als een vurige streep op de brandkast kon zien. Hij schrok van de dwerg, die met zijn hand naar de tafel wees, die midden in het kantoor stond. Eerst wist hij niet wat Sjef wilde hebben, maar omdat hij de bekende beweging van roken maakte, begreep hij dat het een sigaar moest zijn. Inderdaad stond er een kistje op tafel waarin sigaren zaten met een bandje, waar „Klerks kledingmagazijn” op stond. Hij gaf er één aan de dwerg, die hem met de brander aanstak en met een tevreden gezicht begon te paffen. Omdat de dwerg blijkbaar in een goede bui was gekomen, durfde Pierre te vragen hoe lang het karweitje zowat kon duren. De dwerg keek eerst eens naar de klok, vervolgens naar het gat in de brandkast en bromde toen: „Als het meeloopt zijn wij voor vijf uur de deur uit. Geef gelijk die fles aan.”

Pierre had nog geen fles gezien en ging aan het zoeken

in de koffers. Hij kon geen fles vinden en zei dat tegen de dwerg.

„Ze hebben hem in dat grijze pak gerold,” zei de dwerg met een grijns. Pierre wist dat er een grijs kostuum in één van de koffers zat en ook dat het in papier gewikkeld was. Hij maakte het pak voorzichtig open en vond een fles met jenever, die in de broek gerold zat. Hij trok de kurk eraf en reikte hem Sjef toe, die een flinke slok nam. Om zich wat moed in te drinken nam hij zelf ook maar een teug en keek toen weer naar de vorderingen van de dwerg. Maar van het voortdurende kijken in de vlam kreeg hij pijn in zijn ogen en drentelde daarom het kantoor wat op en neer. Hij schrok toen buiten de klok van de grote kerk twaalf slagen liet horen ten teken dat het middernacht was. Om zijn zenuwen te kalmeren stak hij ook een sigaar op en hervatte toen zijn onderzoekingstocht door het kantoor. Uit verveling trok hij hier en daar een lade van een bureau open en onderzocht de inhoud. Hij vond er wat boeken en papieren in waar hij geen belang instelde en ook een geldkistje. Hij pakte het voorzichtig uit de lade en liet het aan Sjef zien. Die haalde minachtend de schouders op en mompelde: „Bah … postzegels … maak maar open.”

Hoewel Pierre in het geheel geen inbreker was en dat ook nooit gedaan had, zag hij kans om met behulp van een van de schroevedraaiers het deksel van het kistje open te maken. Inderdaad zaten er postzegels in, maar het was bijna niet de moeite waard om ze mee te nemen. Bovendien was hij doodsbenauwd om met een paar vellen postzegels op zak te lopen, zodat hij ze rustig in het kistje liet liggen. Hij ging aan tafel zitten en bekeek het grijze kostuum, dat Verbist of Jules in de koffer had gestopt en dat geruild moest worden voor het grijze kostuum, dat in de brandkast zou liggen. Hij trachtte zich te herinneren of dit kostuum wel eender of bijna eender was als het kostuum dat hij die middag op de pop had zien zitten. De soort stof was natuurlijk anders, maar daar moest je vakman voor zijn om dat te zien. De kleur en het dessin waren volgens hem wel hetzelfde, maar om dat zeker te weten moest je natuurlijk de twee kostuums naast elkaar zien. Met een zucht legde hij het kostuum weer op tafel neer en ging de kasten doorzoeken. In één van de kasten vond hij kasboeken van enige jaren terug, waar hij geen belang in stelde en een aantal dozen met prijskaartjes. Onder in de kast stonden een aantal platte kartonnen dozen op elkaar gestapeld. Hij dacht eerst dat ze leeg waren, maar toen hij er één beetpakte voelde hij dat er iets inzat. Hij tilde het deksel omhoog en zag dat er een netjes opgevouwen herenkostuum inlag. Het was blauw met een wit streepje erin. Uit nieuwsgierigheid keek hij ook in de andere dozen en vond er kostuums van diverse kleuren en dessins. Er was een heel mooi bij dat Pierre best zou willen hebben, maar daar was hij niet voor gekomen. In één van de onderste dozen vond hij ook nog een grijs kostuum. Hij bleef er geruime tijd mee in zijn handen staan en terwijl hij nerveus met zijn mond trok, kwam er een groots plan in zijn hoofd op. Eerst leek het hem te fantastisch, maar toen hij de kansen tegen elkaar afwoog, besloot hij het te wagen. Hij zette de doos met het grijze kostuum boven op de andere dozen en liet het deksel openstaan. Toen ging hij kijken hoever Sjef al gevorderd was. Die had bijna de helft van een vierkant om het slot weggebrand en bromde tegen hem dat het verrekt hard staal was, maar dat het wel lukken zou. Toen liep hij terug naar de tafel en nam in de loop de broek van het grijze kostuum mee dat in de accordeonkoffer had gezeten. Hij hield het voor zijn buik verborgen en dook achter de openstaande kastdeur weg. Daar vergeleek hij de kleur grijs van de broek met het kostuum dat in de kartonnen doos lag. Veel verschil kon

hij niet zien en hij knikte nadrukkelijk met het hoofd dat het goed was. Hij loerde door de spleet van de deur naar Sjef en zag dat die over de brander stond heengebogen en legde vlug de broek weer op tafel neer. Op een wenk van de dwerg reikte hij hem de fles met jenever toe en gaf hem een nieuwe sigaar. De dwerg bromde goedkeurend en wees naar de brandkast, waaruit nu bijna een geheel vierkant was weggebrand. Het was drie uur op de klok, die tegen de wand van het kantoor hing en het branden ging nog steeds verder. Na geruime tijd liep Sjef plotseling bij de brandkast vandaan en draaide de kranen van de cilinders dicht. Het suizen en pruttelen van de brander werd langzaam minder en tenslotte was het doodstil in het kantoor. Sjef schoof de slangen opzij en hing ze zodanig over een stoel heen, dat de gloeiendhete brander nergens mee in aanraking kwam. Vervolgens haalde hij een doek uit de koffer en hield deze onder de kraan van een fonteintje. Daarna drukte hij de sliknatte doek tegen het slot van de brandkast aan waar het staal gloeiend heet was. Met een luid gesis sloeg de stoom eraf toen Sjef het water uit de doek drukte.

„Hier, dat kan jij ook wel,” bromde hij tegen Pierre en drukte hem de natte doek in de hand.

Pierre doopte de doek opnieuw in het water dat in het fonteintje stond en drukte hem tegen de brandkast uit.. Toen hij dat enige keren herhaald had, bleek het staal al aardig afgekoeld. De dwerg zat intussen op een stoel een beetje uit te rusten en jenever te drinken. Daarna pakte hij een korte stevige ijzerzaag uit de koffer en ging met zijn zaklamp in de groef schijnen, die de brander gemaakt had en bromde een paar keer goedkeurend of mompelde een paar vloeken. Dan moest de ijzerzaag eraan te pas komen, omdat het gesmolten staal weer vast was gaan zitten. Toen blijkbaar alles los was, probeerde hij de deur

open te trekken, maar dat lukte niet. Hij vloekte een paar keer en wees toen Pierre dat hij moest helpen trekken. Zij trokken en rukten uit alle macht, maar de deur bleef onwrikbaar op zijn plaats zitten.

„Hij zit vastgeplakt tegen de zijkant,” mompelde Sjef en nam opnieuw de brander ter hand. Hij draaide de kranen open en liet de vlam aanploffen. Daarna liet hij de vlam onder het slot tussen de deur en de spijl spelen om het weer hard geworden staal opnieuw te laten smelten. Intussen moest Pierre aan de deur blijven trekken, waarvan het handvat op het laatst gloeiend heet werd, zodat hij het los moest laten. De dwerg liet een aantal verwensingen horen en drukte hem de natte doek in de hand. Die sloeg Pierre om het handvat heen en begon opnieuw te trekken. Hij zweette van inspanning en van angst dat het karwei toch nog niet zou lukken. Hij spande al zijn krachten in en1 Pierre stond bekend als een sterke jongen, dus daar lag het niet aan. De dwerg maakte zich hoe langer hoe bozer en voegde de arme Pierre de gemeenste scheldwoorden toe. Door die scheldwoorden en ook omdat hij aan ‘t eind van zijn krachten was, liet Pierre het handvat van de brandkast los en liep wankelend naar een stoel waarop hij neerviel. Op hetzelfde ogenblik draaide de dwerg de vlam van de brander uit en smeet deze op de grond. Vervolgens rukte hij zijn colbertjasje uit en gooide dat eveneens op de vloer. Pierre verwachtte dat de dwerg van nijd een robbertje met hem wilde vechten, maar dat was niet zo. Met een gebrom als van een wild dier stortte de dwerg zich op de brandkast en pakte met zijn abnormaal grote handen het handvat beet. Hij liet zich met een ruk achterover vallen, plantte zijn ene voet tegen de stijl van de brandkast aan en begon te trekken. Pierre zag de bovenarmen van de dwerg uitzetten, zodat de mouwen van het overhemd dreigden te barsten. De aderen op zijn hoofd

zwollen onrustbarend op, evenals de spieren in zijn nek, die als dikke koorden onder zijn vel lagen. Op de rug van de dwerg vertoonden zich kolossale spierbundels, die zo hard als beton leken te zijn. Het was een huiveringwekkend gezicht om het gedrocht op die manier aan de brandkast te zien hangen. Het leek of hij één van de hoofdpersonen uit een griezelfilm was, of een schijngestalte uit een benauwde droom. Maar een droom was het niet, want de dwerg stootte tijdens zijn bovenmenselijke inspanning dierlijke geluiden uit, waarbij het speeksel uit zijn geopende mond liep. Geheel in de ban van het gebeuren staarde Pierre naar de worsteling van de krankzinnige dwerg met de brandkast.

Voor geen geld van de wereld zou hij een dergelijk schouwspel voor de tweede keer willen zien. Hij wilde overeind springen en vluchten … ver… heel ver weg, waar geen gedrochten waren, die met brandkasten worstelden, maar zijn benen weigerden dienst te doen. Hij sloot zijn ogen van moeheid en ellende. Achter zijn gesloten oogleden zag hij het kantoor met de brandkast en de dwerg erin ronddraaien. Hij kokhalsde en greep zich vast aan de tafel om niet te vallen. Zo bleef hij zitten totdat een harde bons op de vloer hem uit zijn half bewusteloze toestand wekte. Langzaam deed hij zijn ogen open en keek recht in de brandkast, waarvan de deur wijd openstond. In de brandkast zag hij wat boeken en een geldkist staan, maar ook een kartonnen doos waarvoor de gehele inbraak op touw was gezet. Zijn ogen vlogen door het kantoor op zoek naar de dwerg, die hij eerst niet kon vinden. Plotseling zag hij een paar voeten achter de deur van de brandkast uitsteken. Een beetje wezenloos bleef hij ernaar zitten staren en kwam toen langzaam en moeilijk overeind. Achter de stalen deur lag de dwerg levensloos op de grond. Dood of bewusteloos, dacht Pierre en boog

 

zich met een gevoel van weerzin over hem heen. Met nog meer tegenzin legde hij zijn hand op de borst van de dwerg en voelde toen duidelijk zijn hart kloppen. Dus dood was hij niet. Hij had een toeval of iets dergelijks, want het schuim stond op zijn mond. Pierre trok zich een eind terug, want hij kon de aanblik van de wijd geopende ogen van de dwerg, die hem aanstaarde, niet langer ververdragen. Als de dwerg dood was geweest, had hij zonder meer het grijze pak uit de brandkast gehaald en was er vandoor gegaan. Nu was de dwerg alleen maar buiten kennis, zodat het gevaarlijk was om hem achter te laten. Als ze hem hier zouden vinden, was het de vraag of hij hem en Verbist en Jules niet zou verraden. Daarom maakte hij de doek in de fontein nat en liet het koude water over het gezicht van de dwerg lopen. Gespannen keek hij toe, maar de dwerg gaf geen tekenen van leven. Nogmaals kneep hij een sliknatte doek over het hoofd van de dwerg uit met hetzelfde resultaat. Hij schrok toen hij op de klok zag dat het bijna vijf uur was. Hij dwong zich om kalm te blijven en de opdracht uit te voeren, die ze van Jules en Verbist hadden gekregen. De dwerg was voorlopig nog bewusteloos, dus moest Pierre het doen. Eerst pakte hij de kartonnen doos uit de brandkast en zette die op tafel neer. Nu moest hij oppassen, dat hij niet in de war raakte met al die grijze kostuums, die zoveel op elkaar leken. In die doos zat vanzelfsprekend het kostuum waarom het ging en waarvoor de opdrachtgever van Jules en Verbist veel geld over had. Dat moest hij omruilen met het grijze kostuum uit de accordeonkoffer, zodat de diefstal niet direct in de gaten zou lopen. Hij haalde het kostuum uit de doos en zag daaronder de bekende lap stof liggen, waarvan op de receptie niemand een stukje had kunnen afknippen. Nu lag hij voor het grijpen, maar Pierre liet hem netjes liggen en vlijde het andere grijze kostuum er bovenop. Zo, dat was voor elkaar. Nu de doos nog goed op zijn plaats in de brandkast zetten en de zaak was in orde. Dat deed hij en nam tegelijk de geldkist mee naar de tafel, want die moesten ze ook leeghalen. Dat moest gebeuren om de aandacht van het beroemde grijze kostuum af te leiden in de hoop dat het dan niet al te nauwkeurig bekeken zou worden, want inbrekers die de geldkist met rust lieten waren natuurlijk ergens anders op uit. Pierre had al een schroevedraaier in de hand om de kist open te breken toen hij zich bedacht. De bewusteloosheid van de dwerg zou niet eeuwig duren, dus moest hij nu gebruik maken van de gelegenheid om zijn eigen plannen uit te voeren. Hij keek eerst nog eens naar de dwerg, die nog steeds in dezelfde toestand verkeerde. Toen pakte hij het grijze kostuum dat uit de brandkast was gekomen en gooide dat in de kast neer. Uit de kartonnen doos, die in diezelfde kast stond, nam hij nu het grijze kostuum, dat hij zelf nummer 3 noemde. Dat kostuum nummer 3 rolde hij in het pakpapier en duwde het in de accordeonkoffer tussen de inbrekerswerktuigen in. Nogmaals keek hij hoe de toestand van de dwerg was en trok toen razend snel achter de openstaande kastdeur zijn jasje en zijn broek uit. Even snel schoot hij in de broek en het jasje van het beroemde grijze kostuum, dat hij voor zichzelf nummer 1 noemde en dat hij even tevoren uit de brandkast had gehaald en waarom alles draaide. Met enige moeite kon hij de broek en het jasje van zijn eigen pak over het grijze kostuum aantrekken en toen zijn aandacht aan de geldkist wijden. Hij wrong de punt van de schroevedraaier onder het deksel en door te wringen en te wrikken wist hij het slot te forceren. Daarna kon hij gemakkelijk het kistje openkrijgen en een blik op de inhoud werpen. Hij zag een paar nette stapeltjes briefjes van honderd, vijfentwintig en tien gulden. Zijn hart begon sneller te kloppen,

 

want nu was hij met één klap uit de zorgen. De dwerg was toch bewusteloos, dus kon hij rustig alvast een stapel van honderd in zijn zak steken en de rest met de dwerg delen, zoals afgesproken was. Zijn vingers hadden het stapeltje al vast, toen hij plotseling in zijn nek werd gegrepen. Van schrik gaf hij een gil, die langzaam wegstierf toen de dwerg met zijn andere hand de keel van Pierre dichtkneep. Als een ijzeren klem sloten de klauwen van de dwerg om de hals van Pierre, die geheel buiten adem over de tafel hing. Hij trachtte zich nog los te rukken, maar hij kreeg bij dit oermens geen schijn van een kans. De dwerg schudde hem als een rat heen en weer, mompelde iets van je maat bestelen en liet hem toen op de grond vallen.

Pierre snakte naar adem en van die gelegenheid maakte de dwerg gebruik om de briefjes van honderd, die Pierre reeds in de hand had gehad, zelf in zijn zak te steken. Toen rukte hij met zijn ene hand Pierre overeind en zette hem op een stoel. Daarna begon hij met een grijnslach de resterende briefjes van honderd te tellen en schoof de helft ervan naar Pierre toe. De briefjes van vijfentwintig en tien volgden, waarvan de helft eveneens in de zakken van de dwerg verdwenen. Toen Pierre een beetje was bijgekomen verdeelde hij met langzame bewegingen de buit over zijn zakken en stond toen op om de dwerg te helpen, die druk aan het inpakken was. Over het feit dat de dwerg enige tijd bewusteloos op de grond had gelegen werd niet gesproken. De dwerg zelf wist het blijkbaar niet meer en Pierre had alle reden om hem niet wijzer te maken. Hij wist dat de dwerg het geld niet eerlijk verdeeld had, maar hij had het grijze pak nummer 1 in zijn bezit en dat zou waarschijnlijk heel wat meer geld opbrengen als hij het spelletje goed speelde. Bovendien durfde hij niets te zeggen omdat de dwerg hem dan misschien wel helemaal zou wurgen. Hij voelde met zijn hand aan

zijn keel, die opgezet was en pijn deed. De dwerg zag het, liet één van zijn waanzinnige lachjes horen en schoof toen de fles jenever naar hem toe, die reeds bijna leeg was. Dat was net wat Pierre nodig had. Met bevende handen rukte hij haastig de kurk eraf, die op de grond rolde en tegen de tafelpoot aan bleef liggen, en hij liet de rest van de jenever in zijn kurkdroge keel glijden. Daar knapte hij een beetje van op, maar de dwerg gunde hem geen tijd om verder bij te komen. Hij rukte de lege fles uit zijn hand en deed die in één van de accordeonkoffers. Toen begon hij een speurtocht vanaf de ramen vandaan of er iets in het kantoor was achtergebleven, dat de politie op hun spoor kon brengen. Hij dreef hierbij Pierre met de twee accordeonkoffers voor zich uit naar de deur toe en speurde achteruit lopend op de vloer en langs de wanden naar voorwerpen, die ze vergeten hadden. Hij vond niets en wenkte tegen Pierre, dat hij vast naar beneden moest gaan. Zelf draaide hij vijf cijfers op de nummerschijf van de telefoon en kreeg direct gehoor.

„Klaar … alles oké,” bromde de dwerg in de hoorn.

„Prachtig,” zei de stem van Jules aan de andere kant van de lijn, waarop de dwerg de hoorn op de haak legde.

Een laatste blik door het kantoor en toen draaide Sjef het licht uit en volgde Pierre naar beneden. In het portaal trof hij hem aan met de twee koffers. Hij werkte zich langs Pierre heen naar de deur toe en keek naar buiten. Zo bleven ze een minuut of vijf in het portaal staan totdat ze de lichten van een auto zagen, die dicht bij de deur langs de stoeprand stopte. De dwerg maakte de deur al vast los, maar bleef geduldig wachten tot hij van buiten een seintje kreeg dat alles veilig was. Lang duurde dat niet, want even later gingen zowel het voorals het achterportier van de auto gelijktijdig open. Daarop had de dwerg gewacht. Hij pakte één van de koffers beet, deed