Hoofdstuk 5

Vakantieverschrikkingen en rampzalige uitstapjes

‘Ik wil onderweg nergens stoppen. We nemen toch wel de directe route? Ik wil gewoon eerst zien waar we logeren en pas daarna kunnen we iets anders doen. Ik wil niet stoppen en iets anders doen, voordat ik heb gezien waar we precies logeren. Pas daarna kunnen we iets anders doen – zolang we maar de directe route ernaartoe nemen en de directe route terug naar de plek waar we logeren – en zolang ik maar eerst die plek kan zien.’

Dit wordt een tamelijk lang hoofdstuk, dus wellicht is het raad-zaam om nu even een drankje in te schenken en het u gemakkelijk te maken. Allereerst is dit hoofdstuk ietwat langer omdat er buiten of bij een uitstapje nu eenmaal meer gebeurt, ten tweede omdat Bobby momenteel aan het rusten is vanwege hooikoorts en warmteuitputting door een vroege, ongewoon hete zomer-dag (hij draagt momenteel nauwelijks kleren, maar heeft wel zijn rechtersok aan), en ten derde omdat ik toevallig net een paar koppen sterke cafeïnevolle koffie heb gedronken, waardoor ik nu typ met de snelheid van licht.

Het plannen van een vrije dag, vakantie, dagtochtje of een andere kortstondige ‘ontsnapping’ aan het leven van alledag is een operatie die qua omvang vergelijkbaar is met het plannen van een tocht in een raderboot door de Sahara. Voor een langere reis wordt vaak de hulp ingeschakeld van oma en opa. Mijn zoon is dan omgeven met twee verantwoordelijke volwassenen die – in plaats van ik, vanwege mijn dubieuze gezag – zijn doen en laten permanent in de gaten kunnen houden. Ik heb het wel een paar keer in m’n eentje gedaan, maar meestal was ik dan bij thuiskomst dringend toe aan een langdurige opname in het lokale krankzinnigengesticht.

Vanwege de drie (eigenlijk tweeënhalve) verantwoordelijke volwassenen die bereid zijn om een dergelijk hachelijk avontuur (in de ruimste betekenis van het woord) aan te gaan, dient er bij het reserveren met een aantal zaken zorgvuldig rekening te worden gehouden:

image   Vakantieadres reserveren buiten schoolvakantieperioden teneinde overlast van vakantie vierende kinderen te voorkomen.

image   Voor drie volwassenen, die op verschillende locaties werken, vakantieverlof coördineren en afspreken in dezelfde week (dus buiten de normale schoolvakantie-periode).

image   Zijn honden toegestaan op het potentiële vakantieadres? We hebben nu geen hond meer, maar we controleren dit alleen om vervolgens ergens te reserveren waar geen honden zijn toegestaan. Hierdoor beperken we het risico van het vinden van losse hondenharen.

image   Is het vakantieadres ruim en in de buurt van een veilige, rustige en zo onbewoond mogelijke plek, met bomen en bij voorkeur water? Niet omdat Bobby zich zo goed kan vermaken en vrolijk buiten kan rondrennen zoals die kinderen in commercials. Nee, hierdoor kan één volwassene hem even mee op stap nemen, zodat de andere twee zich een half uurtje kunnen terugtrekken.

image   En ten slotte – niet helemaal, omdat er nog met een heleboel minicriteria rekening dient te worden gehouden, maar bijna ten slotte… Is het betreffende vakantieadres toegankelijk via een directe route, met zo min mogelijk kans op vertragingen of files, en is de locatie te bereiken met een minimale kans op stoppen onderweg?

Pas wanneer al het bovengenoemde is goedgekeurd, kan er worden gereserveerd – meestal zo’n negen tot twaalf maanden van tevoren. Dit laatste zodat alles zo veel mogelijk vóór aanvang van de reis tot in de puntjes kan worden geregeld. Daarna worden de datums op de kalender bijgeschreven, waarna het aftellen kan beginnen.

Inpakken betekent, althans voor Bobby, grote pret. Ik pak meestal zo min mogelijk kleren in, zodat ik nog wat ruimte overheb voor een paar essentiële attributen, zoals daar zijn: een treinbaan en treinen, speelgoedauto’s, pennen en papier, Poster Buddies, knuffels (minimaal één, maar in de praktijk zo’n stuk of twaalf), een zacht kinderdekentje, een heleboel eet- en drinkwaren, oordopjes (voor Bobby, maar ook bijzonder handig voor de volwassenen), zonnebrillen, zonnehoedjes, reserve-zonnebrillen, reservezonnehoedjes, koelspray, zakdoekjes (ja, deze had u waarschijnlijk al geraden), verbanddoos voor handbagage, extra verbanddoos (met nog meer medische artikelen dan die andere) en extra sterke, barstbestendige ballonnen (onopgeblazen). Wanneer het met al het andere niet meer lukt, zijn ballonnen echt geweldig omdat er urenlang mee kan worden gespeeld. Een ballon is namelijk voorspelbaarder dan een bal, omdat hij veel relaxter is en niet wispelturig rondvliegt, omdat hij de kluts is kwijtgeraakt vanwege te veel aanmoediging; hij zweeft bedaard rond alsof hij alle tijd van de wereld heeft om zijn bestemming te bereiken. Bobby vindt het prachtig om vanaf een strategische plek op precies het juiste moment uit te halen naar de af en toe dalende ballon.

‘Waar is mijn treinbaan?’

‘Die zit in de rode koffer.’

‘Waar is de rode koffer?’

‘Die ligt onder het bed.’

‘Waar is het bed?’

‘Daar…’ (Wijs naar de slaapkamer, terwijl de volwassenen rondbanjeren om uit te pakken, omdat we net op ons vakantieadres zijn gearriveerd. Licht oponthoud omdat eerst de treinbaan minutieus dient te worden aangelegd.)

‘Ik heb mijn treinbaan af!’ (Ja. Precies op de belangrijkste looproute van de kamer, zodat de volwassenen er continu overheen moeten stappen.)

‘Waar zijn mijn treinen!?’

We keken elkaar aan in de gruwelijke wetenschap dat de treinen per ongeluk waren vergeten, en niemand wist wat te zeggen of te doen, uit angst dat we acuut op straat zouden worden gegooid. Twee (in feite anderhalve) volwassenen stormden vervolgens naar de dichtstbijzijnde winkel om treinen in te slaan. Tenslotte hadden die volwassenen slechts een jaar de tijd gehad om alles te regelen.

‘Wat moet ik dán doen?!’ De treinbaan kreeg ineens door dat hij via het uiteinde van Bobby’s voet op weg was naar de ballon in de lucht. En een overspannen treinbaan die tegen je hoofd knalt, voelt toch echt anders aan dan een ontspannen ballon. Droevig, maar waar.

Bobby en zijn gevolg vierden een paar zomers geleden een weekje vakantie in een badplaats. Hij bleek zijn zinnen onwrikbaar te hebben gezet op een speelgoedtractor. Het gevolg beloofde plechtig dat er die week absoluut een speelgoedwinkel zou worden bezocht. Vanaf dat moment stond zijn hele leven – eten, drinken, slapen en ademen – in het teken van deze miniatuur-tractor. Velen van ons zouden bij zo’n vooruitzicht ongetwijfeld eveneens erg opgewonden zijn, maar bij hem overheerste het werkelijk alles.

Op de grote dag waren de verwachtingen dermate hoog-gespannen, dat de schouders van het gevolg doorbogen – een vrij onprettig gevoel. Ik was zelfs bijna een meter gekrompen, waardoor mijn bebloede ellebogen nu over de vloer sleepten. Rustig maar – de ‘draagbare’ verbanddoos zat in mijn rugzak.

We betraden met z’n allen de winkel – Bobby voorop, geflan-keerd door twee verantwoordelijke volwassenen en ik als hek-kensluiter. ‘Degene aan de rechterkant’ (opa) bleek van weinig nut, omdat hij plotseling van koers veranderde vanwege een interessant object. ‘Degene aan de linkerkant’ (oma) hield intussen Bobby’s gezichtsuitdrukking nauwlettend in de gaten. En ik sloot nog altijd als een herdershond (dat wil zeggen: dit type hond houdt meestal schapen in het gareel en geen bastaardhond met het uiterlijk van een jongenshond) de rij, waardoor ik geen zicht had op Bobby’s alarmerende grimassen: Te Veel! Overdaad! Haal me hier weg! Piep! Piep! Piep! Sirenes! Ik begon dus argeloos te kwebbelen op een drukke en overdreven manier die me, naar verluidt, nogal eigen schijnt te zijn:

‘O, kijk nou eens wat een enorme hoeveelheid tractors ze hier hebben! Hier zullen we zeker iets voor jou kunnen vinden!’

Bobby drentelde aarzelend naar de volgestouwde vitrinekast, die meer modeltractors bevatte dan een modeltractorfabriek, die ook nog eens overuren draait voor de ‘Vereniging ter Beoor-deling van Modeltractors’. En ik maar jubelen: ‘Kijk! Kijk nou eens naar al die tractors!’ Niet erg handig, maar vanwege mijn achterhoedepositie vielen me ook zijn inmiddels lege blik, grauwe gelaatskleur en bezwete voorhoofd niet op. Ik blèrde weer: ‘Wow! Ik heb nog nooit zó veel tractors gezien! Kijk deze eens! En die daar, kijk toch!’

Bij mijn eigen aanblik zou ik mezelf ongetwijfeld een opla-waai hebben gegeven. Bobby zweeg echter, afgezien van iets ter-loops en onverstaanbaars en wat verstikte piepgeluidjes, maar toen ineens leidde ‘Degene aan de Linkerkant’, in een vlaag van gezond verstand, hem snel aan de hand de winkel uit. ‘Degene aan de Rechterkant’ volgde hen verward op de voet. En ik pal daarachter, wederom in de achterhoede – een gebruikelijke positie die dag. (Voor je achterste trouwens een fel gegeerde positie, aangezien Bobby er dan niet op kan slaan.)

Buiten probeerde oma Bobby te kalmeren. Zij bevond zich nu, als leidinggevende, niet meer in de linker-, maar in de centrale positie. Ze gaf hem iets te drinken en ik ging weer als een dolle fret in mijn tas te keer, op zoek naar lavendelolie en Bach-bloesems. Overigens was ik die dag jarig, maar aangezien fret-tengedrag op je verjaardag niet officieel verboden is, wroette ik gewoon door.

Omdat mijn arme kind duidelijk in een verdoofde en angstige staat verkeerde, en bovendien oververhit dreigde te raken en de stoom al bijna uit zijn oren kwam, besproeide ik zijn gezicht rijkelijk met de koelspray, hield het flesje met lavendelolie pal onder zijn neus en probeerde een paar bloesemdruppels onder zijn tong te druppelen. Oma duwde me ongeduldig opzij, met haar bekende ‘In godsnaam! Gun hem nou toch eens de ruimte!’-blik, waarop ik wijselijk een stapje opzij deed. Ik betwijfel of God daar iets aan had, maar ik verkeerde niet in de positie om te kibbelen met oma, die als enige volkomen beheerst leek te zijn. Toen ik weer enigszins bij zinnen was, haalde ik snel een ijsje voor Bobby, ter afkoeling. Hij nam met tegenzin een likje, maar omdat hij lusteloos, zwak en niet in ijsjesstemming was, at ik het zelf maar op. Vervolgens werd unaniem besloten om terug te rijden naar ons logeeradres.

Bobby zweeg onderweg vrijwel voortdurend, omdat de rest van ons, bij wijze van debriefing, het voorval nauwgezet ana-lyseerde. De conclusie luidde dat hij totaal was overrompeld door het gigantische aanbod in de winkel, en door de kleuren, geluiden en geuren van datgene waar hij juist zo dol op was – tractors.

‘Gaat het nu weer wat beter met je?’

‘Nee.’

‘Hoe voel je je?’

‘Leeg.’

‘Heb je pijn?’

‘Ja.’

‘Waar?’

‘Overal.’

‘Kun je vertellen wat voor soort pijn?’

‘Alsof ik misselijk word.’

‘Denk je dat je misselijk wordt?’

‘Ja. Ik word nu misselijk.’

Helaas stopte opa’s gloednieuwe auto niet op tijd. Omdat het kind slap werd en geen vloeistoffen meer kon binnenhouden, bevonden het zieke kind en zijn gezelschap zich een uurtje later bij de spoedeisende hulp van het lokale ziekenhuis. De dienstdoende arts kon niet anders dan een typisch geval van een tractoroverdosis constateren. We hadden het geluk dat het land op dat moment in de ban was van een WK-voetbalwedstrijd, waardoor het heel rustig was in het ziekenhuis.

Na thuiskomst sliep Bobby, die uitgedroogd en zwak was, in totaal achttien uur aan één stuk. De rest van het gezelschap wenste me een gelukkige verjaardag, waarna we ons afvroegen of die tractor mogelijk ook in een andere winkel te koop was. De tractor werd uiteindelijk concreet, maar dat kostte ‘Degene aan de Linkerkant’ en ‘Degene aan de Rechterkant’ de volgende dag wel een 4 kilometer lange wandeling.

Gelukkig herstelde Bobby voorspoedig, hoewel hij veranderd bleek te zijn in een boot. Ja echt, hij zeilde nu continu door het appartement op een nachtkastje met wieltjes, terwijl hij intussen luidkeels ‘maritieme’ berichten omriep voor de ‘passagiers’. Dat duurde zo’n vier dagen, waardoor een normaal gesprek vrijwel onmogelijk was. Het geluid was zo verschrikkelijk dat ik op zeker moment zelfs overwoog om de benedenburen te trakteren op oordopjes. Maar hij was tenminste weer beter, ook al was hij nu een boot.

‘Zullen we even een eindje gaan wandelen?’

‘Dit is de Esk Belle II, wij verzoeken u te gaan zitten.’ (Zoeft rechts langs.)

‘Broodje kaas? Ik zal je ook nog wat bijschenken.’

‘We naderen nu de haven. De Esk Belle II nadert nú de haven.’ (Zoeft naar links.)

‘Ik zal wat aardappelchips voor je bewaren.’

‘Welkom op de Esk Belle II. Ik ben vandaag uw kapitein.’ (Glijdt als een razende dwars door het appartement en meert abrupt af bij de voordeur.)

Alles met wielen is hoogst interessant. Dat hoeft geen trein, auto of tractor te zijn. Soms is het een wieltjeskoffer. Toen Bobby nog een peuter was, zo’n twee of drie jaar oud, had hij een minikoffertje op wieltjes. Het werd bij elke vakantie meegeno-men om twee redenen: allereerst vanwege de treinbaan die erin zat (en treinen, voor zover ingepakt) en ten tweede omdat hij het overal achter zich aan kon trekken. Na het avondeten maakten we meestal een ommetje, waarbij het wieltjeskoffertje steevast meeging. Ook later gebeurde dat nog steeds, en uiteindelijk legde hij ons uit waarom:

‘Wanneer ik die koffer achter me aan trek, volgt hij me altijd in een rechte lijn. En als je luistert naar de wielen, klinken ze als een trein die klikklak klikklak over een spoorlijn rijdt. En als ik het geluid hoor van de trein die over de spoorlijn rijdt, dan hoor ik niets anders meer.’

Het stuk karton – dat ooit ergens op een strand nogal wat opzien baarde – had echter geen wielen. In visueel opzicht was dit een veel minder interessant object dan die bordkartonnen kip – het karton had het formaat van een tijdschrift en was ongeveer twee centimeter dik. Ik weet niet meer waar het vandaan kwam, maar het was al snel een zeer begeerlijk object, vooral als zitplaat. Een paar uur lang werd het stuk karton gebruikt om via een lang, glad talud naar het strand te glijden. Iedereen was opgelucht toen hij dit tevreden honderden keren achter elkaar herhaalde, krijsend van verrukking.

Oma, opa en ik keken toe als de Drie Wijze Apen. Een typisch geval van ‘horen, zien en zwijgen’: ik zag en sprak geen kwaad en de beide anderen hoorden geen kwaad. Maar vervolgens werden we gesommeerd om zelf het karton ook eens uit te proberen, wat we beurtelings om evidente reden met enige moeite deden. Eén bilpartij moet echter net iets omvangrijker en zwaarder zijn geweest dan de beide andere (hoewel niemand dit wilde toegeven), aangezien het karton ineens scheurde. Bij de aanblik hiervan begon Bobby acuut uit pure woede en frustratie ritmisch te gillen – zo’n twintig minuten lang. Nu begrijp ik echt heel goed dat je eigen achterste deze reactie oproept, en dat overkomt me dan ook elke avond wanneer ik uit de douche kom, maar deze uitbarsting kwam niet door een te dikke reet, maar uitsluitend door die scheur.

Ik probeerde het helse kabaal op allerlei manieren te stoppen, zoals knuffelen, zachtjes strelen, afleiden, rustig toespreken en meegillen (maar wel luider). Niets hielp. De paar andere strand-bezoekers (gelukkig zaten we op veilige afstand van elke andere levensvorm, zowel menselijk als anderszins) keken intussen reikhalzend om, nieuwsgierig naar de bron van al die herrie. Bobby begon nu beurtelings te snikken en te gillen – heel slim, want beide tegelijk is knap lastig. Oma en opa waren al bezig onze spullen te verzamelen en de strandlakens uit te schudden, zodat we ons zo snel mogelijk uit de voeten konden maken. Ik gaf mijn kalmeringspogingen op en deinde gelaten mee op het ritme van het gegil.

Toen mijn zoon eindelijk was uitgeraasd, omarmde ik hem stevig. Het strand was nu leeg en alles werd weer normaal, hoewel mijn oren nu enigszins tuitten. Opa was al op weg naar de auto met onze bagage en oma staarde me geschokt aan. ‘Nou zeg, zoiets heb ik echt nog nooit meegemaakt.’ Thuis vonden we een nieuw stuk karton, maar dat was vergeefse moeite, omdat Bobby, zittend op het nachtkastje, de Esk Belle II weer zo veel mogelijk zeemijlen liet afleggen.

Maar er waren ook een heleboel aanzienlijk minder grappige voorvallen, zoals die keer dat hij bijna van schrik van een klif-rand viel toen een Harrier-straaljager heel laag overvloog en hij niet snel genoeg zijn oren dichthield. Absoluut niet grappig. En dan die keer toen hij op zijn gebruikelijke manier – hink-stap-sprong-struikel – over een plein bij een transportmu-seum huppelde en plotseling op de tramrails viel waar net een tram naderde. Eveneens niet leuk, hoewel de bebloede knieën snel waren ‘opgelapt’ dankzij de onvolprezen verbanddoos in de rugzak. Voor mij zijn dit standaardattributen. Misschien was het destijds veiliger geweest om, met Bobby in de rugzak, hand in hand met de verbanddoos op pad te gaan.

Zo hebben we ooit ook een tochtje met een plezierboot gemaakt. Terwijl ik genoot van een heerlijke kop thee, liep Bobby negentig minuten lang constant in een grote cirkel om me heen. Tijdens een rondleiding in een onderaardse grot schreeuwde hij zo hard ‘Saai!’ dat de echo eindeloos leek te duren (zoals meestal in een grot). Het ging hem vooral om de nagalm van dát woord, want het bezoek zelf vond hij heel spannend.

Maar wat tijdens deze uitstapjes en vakanties vooral opviel, was Bobby’s enorme fascinatie voor dieren. Een gigantisch natuurreservaat is dan ook een van onze favoriete vakantiebe-stemmingen. Voor Bobby zijn dit absolute hoogtijdagen. Bij een van die zomervakanties begingen we echter de fout om oma mee te nemen. Opa kwam uiteraard ook mee, en dat was prima, maar die arme oma was degene die urenlang gevangen werd gehouden in ons vakantiehuis.

Bobby had kennelijk ergens geleerd hoe hij kon communiceren met zwanen. Op zeker moment had hij zo’n enorme groep vriendelijke exemplaren naar zich toe gelokt, dat ze weigerden om nog te vertrekken. Het huis lag vlak bij een meer, zodat de zwerm met de minuut aangroeide. En terwijl Bobby tevreden tussen hen rondkuierde om verhaaltjes te vertellen en van hun gezelschap te genieten, had oma niet door dat de terrasdeuren nog openstonden. Ze zat binnen rustig een tijdschriftje te lezen, onbewust van de komende verschrikkingen – totdat mijn spruit en ik haar onbeheerd achterlieten voor een wandelingetje.

Bij thuiskomst bleek die arme oma opgesloten te zitten. Ze had buiten op de terrastafel een bosje sleutels laten liggen, maar van de zwanen (die minder vriendelijk waren dan oma) mocht ze deze niet wegpakken. Terwijl Bobby en ik van ons ommetje genoten en opa zeilles kreeg op het meer (en erin viel), was een deel van de zwanen het huis binnengedrongen. De doods-bange oma had vervolgens de terrasdeuren gesloten om een massale invasie te voorkomen. Ze kon nu geen kant meer op. Bobby opende meteen de deuren, vertelde oma dat ze zich niet zo moest aanstellen en gaf de brutale indringers de vrije loop.

‘Hallo, zwaantjes. Daar ben ik weer.’

‘Zou je alsjeblieft die deuren dicht willen doen?’

‘Nee – kijk nou die zwanen, ze willen allemaal dolgraag even bij je op bezoek komen.’

‘Ja, maar sluit alsjeblieft de deuren. Ik vind ze eng.’

‘Doe niet zo gek, oma. Ze komen alleen maar even dag zeggen.’

‘Ik wil niet dag zeggen. Doe die deuren dicht

– DAAR KOMEN ZE!’

(Bobby sloot de deuren, met oma binnen en hijzelf buiten. De verbroedering met de zwanen ging onverminderd door.)

Oma mimede (met lipbewegingen) geluidloos door de glazen deuren: ‘En geef me nou alsjeblieft mijn sleutels…’

En dan was er nog het huwelijk van zijn tante, dat een hoogtij-dag had moeten worden in Bobby’s leven. Omdat dit zijn lie-velingstante was – wier huwelijk al twee jaar op stapel stond –leek het ons een subliem idee om hem als bruidsjonker te laten optreden. Maar naarmate de datum naderde, rees bij de familie toch de twijfel.

Bobby was dol op zijn tante. Allereerst omdat ze hem met gekke geluiden aan het lachen maakte, en ten tweede omdat ze, evenals hij, kan mokken en een woedeaanval kan krijgen – ze begrijpen elkaar dan ook heel goed en haar onvoorspelbaarheid beschouwt hij juist als zeer voorspelbaar. Zo onderwees hij haar, tot haar immense vreugde, ook een keer over de voordelen van vrachtwagencombinaties, waarna ze direct werd toegevoegd aan de lijst van ‘acceptabele personen’ in zijn leven. Gelukkig verwierf de oom in spe eveneens deze zeer begeerlijke status. Niet vanwege zijn partnerkeus, maar omdat hij urenlang, conform strikte instructies, feilloos en met identieke geluiden een spelletje kon herhalen.

Op de dag van de huwelijksrepetitie betrad Bobby met angst en beven de kerk. Halverwege het middenpad kroop hij ineens onder de toga van de dominee, terwijl de repetitie intussen gewoon doorging. Maar dat was geen sinecure. De sluier van een fictieve trouwjurk recht leggen, is al lastig, maar het is vrijwel onmogelijk als je zoon je aanstaart vanonder de rok van de de dominee. In kleermakerszit en duidelijk niet geïmponeerd maakte hij constant allerlei gekke geluiden, met daartussendoor het misplaatste woord ‘hel’:

‘Beminden!’

‘Eeek, eeek, piep, piep, hel!’

‘We zijn hier vandaag tezamen gekomen…’

‘Hel, hel, hel. Gaap, gaap. Koekoek!’ (Kijkt op fictief horloge.)

‘Laten we nu even het openingsgebed oefenen, oké?’ ‘Hmmm. Hel. Laten we dat doen. Lalala.’ (Leest fictieve krant.)

‘Zou het niet beter zijn als iemand die kleine jongen even mee naar achteren neemt, zodat wij rustig kunnen doorgaan?’

‘Hmmm. Naar BUITEN zou beter zijn.’

Na uitgebreid overleg met het togakind werd besloten dat deze rol waarschijnlijk toch ‘een beetje te veel voor hem’ zou zijn, vooral ook omdat bij de repetitie slechts zo’n acht personen aanwezig waren geweest, terwijl er op de heuglijke dag rond de honderd werden verwacht. Ondanks de teleurstelling waren velen toch ook opgelucht. Op de grote dag vermomde Bobby zich in zijn gloednieuwe pak, verscheen op de avondreceptie, nam een paar foto’s, haalde zijn cadeau op en vertrok vervolgens stipt een half uurtje later. Naderhand verklaarde hij dat het hem alleen was gegaan om de trouwjurk en de trouwauto.

Ik weet zeker dat wanneer zijn tante een uil, schaap of boa constrictor was geweest, en het huwelijk had plaatsgevon-den in een dierentuin, er geen enkel probleem was geweest. Maar ondanks zijn verknochtheid aan het bruidspaar, kon hij zo’n publiek gebeuren niet aan. En om zich niet nog eens te hoeven verschuilen onder die toga, had hij gekozen voor een waardige aftocht.

‘Heb je genoten van je bezoekje aan het huwelijk?’

‘De auto was echt schitterend. Het was een Bentley.’

‘Ze zag er heel mooi uit, vond je ook niet?’

‘Heb je ook dat embleem op de motorkap gezien?’

‘Wat vond je eigenlijk van haar jurk?’

‘Die leren binnenkant was prachtig.’

‘Yep. Prachtig.’

‘Het was net een elfje.’

‘Wie? Je tante?’

‘Nee – dat figuurtje op de motorkap.’

‘O. Je hebt het dus nog steeds over de auto.’

‘Mijn tánte leek op een prinses.’

Soms zijn het vooral dergelijke terloopse, rake typeringen die me totaal perplex doen staan; en die uitspraak over zijn tante was zo’n speciaal moment. Dit is ook weer zo’n magisch aspect van autisme, een aspect dat bij ieder ander vaak ergerlijk overkomt. Mensen zijn immers geneigd met complimentjes te strooien alsof het om goedkope confetti gaat. Dat doen we allemaal en om de juiste redenen: om mensen gelukkig te maken en hun het gevoel te geven dat ze worden gewaardeerd. Maar een compliment van een persoon met autisme is ongetwijfeld oprecht en waar, en daardoor aanzienlijk waardevoller.

En wat betreft waarheid: een tijdje geleden zaten we in het Britse Lake District om oud en nieuw te vieren. Het vakantiehuisje stond te koop, maar omdat er vanwege de feestdagen geen potentiële kopers waren gepland, verheugden we ons erop om in die prachtige, schilderachtige omgeving zonder rust-verstoorders het nieuwe jaar te verwelkomen. We hadden de kamers versierd, een minikerstboom in elkaar geflanst en waren net toe aan een welverdiend Tea for Two-partijtje. Idyllisch.

Maar zoals bekend ‘lopen de bestbedachte plannen van mui-zen en mensen vaak mis’. (Ik heb geen idee wat dit gezegde moge betekenen – het schijnt iets te maken te hebben met een gedicht van Robert Burns en dus niets met muisarchitecten of ongedierteproblemen.) Al op deze eerste dag klopte er een stel op de deur, met de mededeling dat ze hier kwamen logeren. Bobby bekeek hen van het hoofd tot de voeten en weer langzaam terug, waarna hij hun strak aankeek. Ik vertelde hun dat er sprake moest zijn van een vergissing, maar in plaats van te vertrekken verdedigden ze hun verlangen naar een ‘weekje weg’. Ik begreep die mededeling niet helemaal, maar knikte toch instemmend en verontschuldigde me vervolgens voor het feit dat ik weigerde om te vertrekken. Waarom? Waarom deed ik dat nou? Dat is ook weer zoiets vreemds dat wij ‘normale’ mensen vaak doen – we verontschuldigen ons voor zaken die ons eigenlijk niet zouden moeten spijten en voor onvoorziene gebeurtenissen buiten onze schuld.

Tijdens dit gesprek had ik mijn linkerarm als barrière gebruikt, zodat Bobby niet te dicht bij het opdringerige duo kon komen. Ze zagen er volstrekt ongevaarlijk uit, maar achter haar hoorde ik hem zoiets mompelen als: ‘Nou ja. Knap vervelend zeg, komen we hier helemaal voor niks’ en ‘Hm… Nou ja, wel een aannemelijk verhaal. Nou hup, alsjeblieft zeg, je ziet toch dat er hier geen plaats is. Kom op, we gaan…’

Bobby was nogal van streek door deze ongenode gasten, maar zijn wantrouwige blik dwong me tot de vraag:

‘Oké, ik zie aan je dat je me dringend iets wilt vertellen, ik ben dus een en al oor.’

‘Nee, je bent niet een en al oor, en overigens is dat stom om te zeggen.’

‘Kom maar op. Je hebt mijn onverdeelde aandacht.’

‘Dat is nog stommer, omdat je iets onzichtbaars niet kunt verdelen.’

‘Vertel me dan gewoon wat je denkt.’

‘Ik zit na te denken over die stomme mensen.’

‘Ze waren niet stom. Waarschijnlijk verheugden ze zich op een weekje lekker wandelen in de heuvels en wat sight-seeing, en nu moeten ze ineens ergens anders onderdak zien te vinden.’

‘Aha. Dus zo denk jij erover.’

‘Ja. Hoezo, wat denk jij dan?’

‘Vertel me eens, mammie. Zagen ze er dan uit alsof ze waren gekleed voor wandelingen in de heuvels?’

Toen ik me tijdens dat gesprek had verontschuldigd voor het feit dat ik überhaupt bestond, was het me eigenlijk nauwelijks opgevallen dat die vrouw naaldhakken, een jas van luipaard-bont en een heleboel make-up droeg. En dat het stel ook nauwelijks bagage bij zich had, alleen weekendtassen. Mijn zoon had hen kennelijk beter door dan ik, gezien zijn vernietigende eindconclusie: ‘Ik weet precies wat ze van plan waren. Niets dan winkelen en lippenstift kopen. Vreselijk!’

De dag erna werd er tot onze grote schrik wederom aan de voordeur gerammeld. Ik sommeerde Bobby in de woonkamer te blijven, waarna ik met een bezem in de hand door de gang naar de deur sloop. Die bezem leek me wel handig als het om een inbreker ging, hoewel inbrekers meestal geen sleutel hebben en het aanvalswapen bepaald niet dodelijk was. Maar het was slechts de makelaar. Bobby, die het verwarde gesprek had gehoord, kwam erbij staan. Een potentiële koper bleek het huis op korte termijn te willen bekijken.

‘Bobby, deze meneer moet een mevrouw het huis laten zien.

Wij houden ons nu even gedeisd, zodat zij op hun gemak wat kunnen rondwandelen.’

‘Huh? Nou, jij misschien, maar ik ga gewoon door, hoor.

En laten ze niet in de buurt van mijn Lego komen.’

‘Niemand raakt jouw Lego aan.’

‘Aanraken?! Ze mogen er zelfs niet eens naar kijken!’

‘Ze zullen absoluut niet in de buurt van je Lego komen.’

‘Schandalig dat ze überhaupt híernaartoe zijn gekomen. Het is verdomd onbeleefd.’

We zaten vredig een boek te lezen totdat de makelaar en de gega-digde weer naar de voordeur liepen. Maar vervolgens besloot ze me toch een paar vragen te stellen.

‘Sorry, ik ben niet de eigenaar, maar ik wil best wel een paar vragen beantwoorden.’ (Ja, wederom een vals excuus, waarna Bobby me meewarig aankeek met een blik van: ‘Mijn arme, lieve moeder. Wat een zielepiet.’)

‘Is de cv makkelijk in het gebruik?’ vroeg ze.

‘Ja, we draaien gewoon een schakelaar om en dan, nou ja, het werkt… gewoon’, antwoordde ik voordat ik bruusk werd geïnterrumpeerd door Bobby.

‘Nee hoor. Het is vreselijk moeilijk en we moeten steeds een ellenlange instructielijst doorworstelen.’

De vrouw bekeek hem alsof hij een pratend standbeeld was en vroeg: ‘Maken die honden van hiernaast veel lawaai?’

‘Nee,’ antwoordde ik, ‘we horen ze alleen maar wanneer ze opgewonden zijn.’

‘Ja!’ antwoordde Bobby. ‘Ze hebben de afgelopen nacht continu als gekken geblaft en het geluid is echt ondraaglijk omdat het ook nog eens enorm grote honden zijn.’

‘Bevalt het u hier?’ vroeg ze stoïcijns.

(Ik wilde eigenlijk antwoorden: ‘Nee. Want ziet u, eigenlijk ben ik hier alleen naartoe gekomen om een ellendige tijd te hebben doordat ik word gestoord door lieden zoals u en door nachtelijk hondengeblaf. Hoezo?’) Maar in feite zei ik: ‘Ja.’

Bobby maakte vervolgens drastisch een einde aan dit beleefde gesprek met de opmerking:

‘We vinden het hier vooral leuk omdat we meestal niet gestoord worden. Ik denk trouwens dat u dat ook niet leuk zou vinden. U hebt toch niet mijn Lego aangeraakt? Maar goed, tot ziens!’

De vrouw kocht het huisje niet, waarschijnlijk omdat ze door-had dat Bobby niet wilde dat het werd verkocht. Ons gezellige weekje weg mislukte uiteindelijk alsnog. Op de derde dag – de ochtend van oudejaarsdag bij een temperatuur van min zes graden – startte onze auto ineens niet. Een monteur van de wegenwacht kreeg de motor uiteindelijk provisorisch aan de praat, maar met het dringende advies om direct onze biezen te pakken en terug te rijden naar huis voordat de motor het mogelijk definitief zou begeven. Een half uur later waren we al op weg naar huis – ongeveer drie uur rijden.

‘Zo, mammie. We rijden drie uur naar het Lake District voor een oudejaarsfeestje, we pakken alles uit, versieren het huisje, worden geacht onverwachte bezoekers te pikken, moeten een monteur inschakelen en zijn nu dus weer onderweg naar huis. Het is ijskoud, het is mistig, het is druk op de weg en ik sterf van de honger.’

‘Het spijt me, lief. Het was dit keer inderdaad niet zo’n succes, maar we komen tenminste nog thuis en zijn niet gestrand. En over een paar dagen is de auto weer keurig gerepareerd.’ ‘Dat is het probleem helemaal niet. Ik ben gewoon heel erg boos dat ik mijn Lego moest opruimen. En wat als straks blijkt dat het onderweg beschadigd is geraakt?’

Terwijl ik dit schrijf, zijn we net terug van een doodstil Schots eiland, met heel dierbare herinneringen aan een volmaakte vakantie – zon (niet te warm), zee, prachtige stranden (zonder mensen), één minuscule hoofdweg (vrijwel autovrij), natuur in overvloed en nauwelijks geluidshinder. Een bewuste keuze, omdat Bobby altijd op z’n best is wanneer hij kan genieten van een rustige omgeving en zich niet al te sociaal hoeft te gedragen. Deze reis was een maand eerder gepland dan onze gebruikelijke, jaarlijkse zomervakantie, omdat het vakantiehuisje slechts beperkt beschikbaar was.

Overigens vertelde Bobby me onlangs dat hij van zonlicht geen vitamine D maar vitamine G krijgt en dat die ‘G’ gruwelijk betekent. Volgens hem is hij daarom altijd zo ongelukkig bij te zonnig weer. Waarvan akte.

Omdat we zes uur in de auto zouden zitten en een uur op de veerboot, was het essentieel dat het ‘gevolg’ ook meeging. We huurden daarom een grotere auto voor optimaal comfort, en het getinte achterraam werd zo dankbaar ontvangen door mijn kleine reisgenoot dat hij zonder tegenstribbelen meeging. Onder het dak van de auto bevond zich een groot aantal kleine bergvakken die, hoewel voor Bobby van zeer groot belang, de overige passagiers nogal wat overlast bezorgden. Elke dag werden deze vakken weer opnieuw volgestouwd met stenen, planten, schelpen en speelgoed (plus een kleine Lego-piraat die verplicht altijd mee op reis ging).

Maar deze bergvakken, plus de talloze controlelampjes (zoals van de airco) en lichtschakelaars, werden door Bobby toch vooral gebruikt in zijn nieuwe glansrol als piloot. Elk eilandtripje werd steevast ingeluid met een verplichte volledige veiligheids-controle aan boord, waarbij de Piloot ons nauwgezet inlichtte over al zijn manoeuvres met de geavanceerde snufjes. De onwil-lige sluitkleppen van de propvolle bergvakken frustreerden hem niet. Integendeel, hij integreerde dit ‘grappige’ aspect meteen in zijn standaardprogramma. Die snufjes en de luide, continue berichtenstroom van de Piloot leidden tot nogal wat misver-standen en Babylonische spraakverwarringen bij de overige passagiers, getuige dit gesprek onderweg naar huis:

‘Wil er misschien iemand naar de wc?’

‘Testen van alle controlelampjes.’

‘Sorry?’

‘Ik zei dus, wil er misschien iemand naar de wc?’

‘Het regent nu veel te hard om uit te stappen.’

‘Wij verzoeken u te blijven zitten. Piep piep.’

‘Ja – het lijkt wel een wolkbreuk.’

‘Sorry? Zei je nou dat we een gebroken wiel hebben?’

‘Laat maar. Moet er nou nog worden gestopt of niet?’

‘Wij verzoeken u uw veiligheidsriem vast te maken. We verwachten turbulentie.’

Op datzelfde eiland waren we bevorderd tot Fantasten. Een ‘Fantast’ zit op het strand te bedenken wat Bobby allemaal kan maken van zand. Dat ging ons heel goed af, behalve wanneer we even behoefte hadden aan een ‘normaal’ gesprek. We werden dan meteen herinnerd aan onze speciale status (weliswaar bevorderd, maar absoluut geen gelijke) en belangrijke taak. Waarna we noodgedwongen doorgingen met fantaseren, meestal ruim drie uur lang.

Bij thuiskomst kregen Bobby en ik vanwege het verkeers-lawaai en het gemis van de Schotse zandstranden acuut last van ontwenningsverschijnselen. Bobby wel iets minder dan ik, en wel om twee evidente redenen: allereerst omdat het schooljaar over een week voorbij zou zijn en ten tweede…

‘Welke maand is het nu?’

‘Mei.’

‘Welke maand is het de volgende maand?’

‘Effe rekenen. Je hebt april, mei en dan…’

‘Juni?’

‘Dat klopt. Waarom?’

‘Fantastisch! In juni gaan we altijd met vakantie!’

‘Inderdaad. Maar dit jaar zijn we al in mei geweest, dus een maand eerder.’

‘We gaan de volgende maand dus niet met vakantie?’

‘Nee.’ (Huiver.)

‘Nou, en dat zou dan fantastisch zijn?! Je hebt gewoon alles verpest! En in juni is ook nog eens de schoolsportdag en dat betekent dat ik er nu niet meer aan kan ontkomen door met vakantie te zijn! Ik kan maar het beste nu meteen weglopen!’

‘Niet weglopen. Als je dat doet, mis je onze volgende vakantie.’

‘Wanneer is die dan? Volgend jaar juni? Of verknal je het dan ook weer allemaal door die eveneens voor mei te plannen? En wie vond eigenlijk een vakantie in mei een goed idee?’

‘Dat waren wij. De Fantasten.’

‘Jullie zijn allemaal ontslagen.’

Meestal eindigen onze vakanties met een dringende behoefte aan een nieuwe – om weer bij te komen van de vorige. Bij voorkeur een vakantie in juni, aangezien kennelijk zelfs mensen met een halve hersencel er niet over zouden piekeren om in mei met vakantie te gaan. Maar hoe kan ik dat nou weten? Ik ben maar een eenvoudige, werkloze Fantast, die bovendien deze ingrij-pende routineverandering gewoon vergeten is te vermelden, dus echt niet om er zelf van te genieten.

Notitie voor mezelf: vakanties boeken voor juni, treinen voor treinbaan meenemen, nieuwe baan zoeken en accepteren dat routines er niet zijn om jou slecht uit te komen – ze zijn eigenlijk bijzonder nuttig!