Yangshuo

Met de tickets veilig opgeborgen in de rugzak zoeken we bus twee naar Yangshuo.

‘Hoe weten jullie nou dat je met bus twee moet, staat dat allemaal in die gidsen?’

Inderdaad, er staat heel veel in die talrijke gidsen.

Nog meer pik je op onderweg.

Zoals nu. We komen het CAAC-gebouw uit en daar staan twee zeer blonde, stoere jongens. Dan denk je ‘Zweeds, Duits of Hollands’. Je staat even stil en wacht tot ze wat zeggen. ‘Lekker mokkel’, zegt de een tegen de ander, en dan weet je genoeg.

‘Zitten jullie in Guelin?’ vraagt Lout.

‘Ik zal wel uitkijken, Guelin is een kermis, je moet naar Yangshuo.’

Lout vertelt dat we dat van plan zijn.

‘Daarginds in dat huisje kun je bus twee nemen, kost haast niks, denk eraan in RMB betalen hoor.’

We zijn helemaal thuis.

Ook de bustocht is de mooiste die ik in China gemaakt heb.

En de leukste, want de twee Hollandse jongens zijn werkelijk leuk en al snel ligt de bus in een deuk van het lachen. ‘I am duts en he is duts, so together we are double duts’, zegt de een en het meisje naast hem rolt van de bank.

Een van de jongens vertelt dat hij kok is. Hij heeft veel van de wereld gezien en kent er zijn weg. ‘Men neme een beetje peterselie, daarbij een uitje, voeg daar een radijs aan toe en een geraspte peen, overgiet het geheel met kaassaus en u hebt…’ aldus beziet hij de wereld.

Figuren om jaloers op te zijn. Ze kennen geen twijfel, hebben door middel van veel reizen en een avontuurlijk aantal beroepen een hoeveelheid kennis vergaard die ze in staat stelt ieder gehoor tijdeiijk te overrompelen. En zou zich bij de enkeling die zich niet direct laat inpakken een onvriendelijk oordeel kunnen vormen, dan wordt die mogelijkheid subiet tenietgedaan doordat ze ontwapenend aardig en onbaatzuchtig behulpzaam zijn.

Patrick wordt zieker en zieker, uitgeteld hangt hij naast Lout.

De weg is slecht, maar er wordt aan gewerkt. Mochten we ooit terugkomen, dan bereiken we Yangshuo over een fraaie asfaltweg. Het begint te regenen en niet zo’n beetje ook. Het wordt benauwd in de bus omdat alle ramen dicht moeten, maar het blijft aan alle kanten lekken. We doen er bijna twee uur over, niet alleen vanwege het slechte wegdek, maar ook omdat de bus om de paar honderd meter stopt. Bij de halte in Yangshuo worden we opgewacht door vrouwtjes met een paraplu. Ze vechten onderling wie naast ons mag lopen. Pas na enkele minuten hebben we door dat ze daar natuurlijk niet uit vriendelijkheid staan; ze horen bij een hotel. We zijn moe en maken ons ongerust over de zieke Patrick en hobbelen achter de vrouwtjes aan. Dwars door de plassen en onder een paraplu waar we veel te lang voor zijn.

Het stortregent nu echt.

Het hotel.

Rugzak op de grond smijten.

Geef maar een kamer, zal wel goed zijn.

Patrick wil geen airco, dat is een slecht teken.

Lout voelt zich ook niet lekker.

We eten in het hotel, Rich komt bij ons zitten en vertelt over zijn plannen. Hij kent alle kaarten uit zijn hoofd en weet nu al precies hoe hij overal moet komen. Toch is ie wel aardig, en hij weet verbazend veel. Het eten smaakt mij goed, maar Patrick en Lout nemen geen hap.

De volgende morgen heeft Patrick 38.4 en Lout heeft buikkrampen. Het regent en in het hotel is geen eten te krijgen, dus tel uit je winst. Ik ga erop uit.

Het straatje waar het hotel aan ligt, zou me onder normale omstandigheden in een vrolijke stemming brengen. ‘Een nieuwe, spannende dag gaat beginnen’, zoiets. Bomen die over de weg naar elkaar toegroeien, tussen de stammen stalletjes met vruchten en groenten, de mij vertrouwd geworden Chinese bedrijvigheid alom. Ik zou me zeer prettig moeten voelen.

Maar in de donkere kamer die ik juist verlaten heb – schuldbewust, onzin maar toch – liggen twee zieken en het regent pijpestelen. Ik voel mij vanmorgen een zeer overbodige, lange, witte en hulpeloze buitenlander. Een foreigner die nergens welcome is. Zelfmedelijden giert door me heen. De ogen meer naar binnen dan naar buiten gericht bereik ik de hoofdstraat. En vel direct mijn oordeel: toeristisch. Cafes met westerse namen, souvenirwinkels, borden met ‘bicycle for rent’.

In Café Paris lukt het toast te krijgen. Een eindje verderop in het Green Lotus Peak Wine Restaurant hebben ze zelfs muesli, bananenpannekoek en gebakken ei op het menu. Ik wandel terug met in de ene hand een bord met toast en in de andere een kom met yoghurt en muesli. Koop ook nog bananen en breng ons wasgoed weg. Doorweekt kom ik een uur later terug in onze kamer. Patrick is echt ziek. Het is duidelijk dat we iemand nodig hebben die Chinees spreekt. Ik ga weer op stap, het dorp zit vol met toeristen. Op goed geluk klamp ik een meisje aan:

‘You are american?’

‘Yes.’

‘I am dutch and my wife and son are ill, do you speak any Chinese?’

‘I can manage.’

Ze heet Annie, woont tijdelijk met haar vriend John in Taiwan, en met nog een vriend Peter in hun gezelschap reizen ze door China. Aan het eind van de middag zal ze ons komen opzoeken om te helpen een dokter te vinden.

Lout legt uit dat ze alleen traditionele Chinese medicijnen wil. ‘Het taalprobleem is te groot om echt met een arts te kunnen communiceren. Zolang we het maar bij Chinese medicijnen houden, allemaal op kruidenbasis, kan ons niks gebeuren.’ Annie is het met haar eens en verdwijnt. Lout neemt de dagelijkse Paludrine en Nivaquin en wordt daar zo beroerd van dat ze haar maag binnenstebuiten keert.

Ik voel me opgesloten. Patrick ligt in de kamer naast ons, te ziek om te praten. ‘Ga nog een eindje wandelen’, zegt Lout, en vooruit dan maar, ik ga. In alle cafes doorweekte toeristen die doen of het helemaal niet erg is dat het regent. Om vier uur komen Annie, John en Peter. John lijkt op Hemingway en hij schrijft ook nog. Peter heeft een kinderboek geschreven en Annie is een schat. Ze belt een dokter en die zal over een half uur komen. We kletsen de tijd vol over hun leven en ons leven, totdat de dokter komt.

Een vertrouwenwekkend mannetje met een assistent. Ondanks het bloed op zijn lang niet vlekkeloze doktersjas, toch rustgevend en, nogmaals, vertrouwenwekkend.

Annie vertaalt, terwijl hij de zieken onderzoekt. ‘We hoeven ons geen zorgen te maken’, vertaalt Annie. Hij zal zelf de medicijnen gaan halen. Ik bied aan mee te lopen maar daar wil hij niet van weten. Het duurt lang voor hij terug is, te lang vind ik. Annie regelt in het hotel een Hongkong-Chinees die zal helpen als de dokter terug is. De drie Amerikanen gaan eten, we zijn alleen. Dit zijn de momenten waarvoor het woord ‘onbestemd’ is bedacht. Je zit voor je uit te staren en denkt en denkt niet, flarden gedachten schieten door je hoofd en je weet dat je rustig moet zijn.

Wanneer anderen vervelende ervaringen van hun reizen vertellen, denk je toch ‘Dat overkomt mij niet.’ Thuis wil je niet weten dat reizen ook betekent ontmoetingen met het onverwachte die je graag had willen overslaan. Hoe vaak heb ik niet op de radio de ANWB-alarmcentrale beluisterd? Een naam, er is vast iets ernstigs gebeurd, zo snel mogelijk vanuit vakantieadres in Palermo terugkomen naar huis, en je draait de knop om. Duwt het weg. ‘Dat gebeurt mij niet.’

Ik zit in die donkere kamer en de twijfel komt opzetten. Onweerstaanbaar, daar helpt geen lauw kopje Chinese thee aan. “Thuis kun je ook ziek worden, op de camping in Ierland ook, overal kan iets gebeuren, de Chinese dokters zijn verschrikkelijk goed.’

Ja, ja, als die dokter nou ook nog eens terugkwam.

Ik ga naar buiten, in de hal van het hotel zit de Hongkong-Chinees geduldig te wachten. Gelukkig, daar is de dokter, met twee kartonnen dozen. Hij deelt aan één stuk door pillen en drankjes uit, alles samen voor de somma van dertig gulden. Ik begrijp dat hij verwacht dat ze binnen twee dagen beter zijn. Vol goede moed naar bed.

‘s Morgens is de koorts bij Patrick gezakt naar 38.4. Ik ga in het hotel rijst (chifan) met water halen voor Lout. Wanneer ik dat heb afgeleverd, ga ik weer op stap naar de hoofdstraat voor mijn kommetje yoghurt met muesli, bananen en twee toast met jam. Het regent nog steeds, onder de plastic poncho die ik gelukkig vanaf Emei Shan bewaard heb, tracht ik het zaakje zonder al te veel te morsen terug te brengen naar het hotel.

Wanneer ook dat gebeurd is, ga ik zelf ontbijten.

In de hoofdstraat miegelt het van de ‘travellers’. Omdat het er prettig was kies ik uit de vele eethuizen weer het Green Lotus Peak Wine Restaurant en verwen mezelf met een orange-juice. Niet uit een flesje maar van echte sinaasappelen.

Tegenover mij hangt een bord ‘La River Restaurant: Coldest beer, warmest smile!’ Voor Paris Restaurant borden met ‘Cheap and delicacies in Town’. Overal borden die de toeristen in het Engels en het Duits welkom heten, je kunt french toast en zelfs spaghetti eten en als summum biedt Yangshuo een hard rock-café.

In de middag wordt het droog en begin ik de omgeving te verkennen. Een fiets huren is geen probleem. Je kunt geen honderd meter lopen of er staan er een paar langs de weg met een oma of jongetje erbij. Ik beklim de Man Hill waarvandaan je volgens de boeken een mooi uitzicht hebt op Yangshuo en de Li-rivier. Het park en het pad naar de top doen erg aangelegd aan, maar het uitzicht is inderdaad prachtig. Op een van de terrassen zit een jongen met drie kaarten. Het publiek wijst een kaart aan, hij shuffelt en trekt er één uit. Als het de kaart is die jij hebt aangewezen krijg je de pot, anders ben je je poen kwijt. De jongen doet het razendsnel en de kreten van wanhoop die opstijgen uit het publiek zijn aandoenlijk. Ik verbeeld me dat ik de truc door heb, want steeds als de omstanders gekozen hebben, leidt hij razensnel de aandacht af. Juist in die ene seconde verwisselt hij de kaarten. Ik blijf een half uur staan kijken en heb het niet één keer bij het verkeerde eind. Helaas heb ik geen geld bij me, hoewel … wie ik later ook over de kaartentruc vertel, zegt dat het afgesproken werk is en dat er altijd tussen het publiek mensen zitten die meespelen met de jongen die de truc uitvoert.

Op de terugweg wandel ik langs een huisje waar een jong hondje met een touw om z’n nek hangt dood te gaan. Verstijfd van walging kijk ik naar de laatste spartelingen.

Het gaat beter met de zieken maar ze kunnen niet mee op de aalscholvertocht.

Ineens zit ik midden in een activiteit die totaal op de toeristen is afgestemd.

Annie, John en Peter komen me halen.

We wandelen door de stad naar de aanlegsteiger bij de Li-rivier. Daar liggen bootjes te wachten waarop toeristen kunnen kijken hoe een man op een vlot van bamboestammen aalscholvers gebruikt om vissen te vangen. Op de boot zitten overwegend Hollanders.

Het is donker. Op blote voeten staat de visser op de spekgladde bamboe-stammen, achter hem een grote mand, voorop een lamp. Aan zijn voeten zitten de aalscholvers. Op een gegeven moment schopt hij ze het water in, niet hard of zo, een schopje. Iedere keer dat ze een vis vangen, haalt hij ze met een bamboe-stok het water uit en laat ze de vis uitspugen. Niet één vogel krijgt de kans een vis door te slikken. Dat zou ook niet kunnen – ontdek ik – want ze hebben een touw om hun nek. We gaan aan land en het publiek mag foto’s nemen. Als beloning mogen de vogels een paar vissen eten. Maar de visser laat het touw zitten. Ik vertrouw het niet, en blijf achter wanneer de groep terugloopt naar de boot. Zie je wel, de mensen hebben zich nog niet omgedraaid of de vogels moeten hun vis teruggeven.

Hij verdient er voor Chinese begrippen een hoop geld mee, want ik zie de eigenaar van de boot 32 yuan in zijn handen stoppen. ‘Hebben we veel gemist?’ vraagt Lout bij thuiskomst en ik antwoord, en dat niet om te troosten, dat dit tochtje geen onuitwisbare indruk op me heeft gemaakt.

Het Duitse meisje in de rolstoel met haar begeleiders vlucht weg voor de regen. ‘De hele dag binnen zitten is voor haar geen doen’, zegt haar vriend.

De volgende morgen zijn ze vertrokken.

Patrick heeft nog steeds koorts, 38 °. Lout een vaatdoek, en geen regen. Dat is de stand van zaken de derde dag in Yangshuo.

Ik ga met Lout ontbijten en doe of het dorp van mij is. ‘Moet je hier kijken’, en ‘daar aan de overkant,’ en dat soort dingen. Ze wil maar één ding: rustig zitten met een kop thee voor haar neus. Ik ben zo blij dat ze aan de beterende hand is dat ik haar overstelp met mijn blijdschap. Ach ja…

We brengen Patrick zijn ontbijt en hij vindt het prima dat we een klein tochtje gaan maken. Fietsen huren is hier een stuk duurder dan in Peking, maar geef ze eens ongelijk.

Zoals we nu fietsen… zo droom ik over Azië.

Links en rechts de sawa’s. Iedere keer anders, nooit zal ik er genoeg van krijgen. In het rijstveld staan houten machines om de rijst te dorsen, sterke vrouwenbenen trappen de machine aan. Als ik het opschrijf, zeg ik zelf hardop ‘O, is dat zo bijzonder?’ Maar het is bijzonder! Kletsnatte voeten, modder, smalle vingers, een rieten hoed, een karbouw met die treurige zachte ogen, een man die een sigaretje rookt op een smal paadje, uren is hij al aan het werk, vorig jaar zat hij hier, over tien jaar nog, niets verandert, geen haast, het werk is bekend, iedere handeling eeuwen herhaald, de stilte die geen moment stilte is, het gekraak van het machientje…

Eindelijk, na al die weken in trein, boot, bus of vliegtuig, eindelijk de vrijheid van het land.

‘s Middags, wanneer Lout bij Patrick slaapt, ga ik in dat land onder een boom zitten. Ik ben bijna volmaakt gelukkig. Het lukt me te vergeten dat ik een kind van de stad ben. Maar langzaam, heel langzaam, kruipt de droefheid in me. Ik weet dat ik overal nooit meer dan een gast zal zijn. Ik begrijp niets van het land om me heen. De rust van de boer… ik kan er jaloers op zijn maar ik leef als mens nu juist van de onrust.

Ik zit daar onder die boom, bezweet, mijn fiets achter me, en ik voel, ik voel China. Ik reis niet op goed geluk door China, ik ben niet zo’n beetje geïnteresseerd in China. ‘Gut was jij in China, wat interessant zeg, ja dat schijnt het land van de toekomst te wezen he, nog wat gemerkt van het systeem?’ Nee, ik geef me compleet over aan dit land. Ik heb dat ongetwijfeld al eerder geschreven, maar of je vlucht weg uit China of je duikt er in.

Ik weet best dat ik hier onder die boom naar dat natte rijstveldje zit te gluren en dat ik denk hier te kunnen blijven, maar ik weet óók dat ik een westerling ben die in de stad is geboren en in de stad zal sterven. Ik hoor hier niet, maar o wat zou ik hier graag wel horen.

De waanzin van de leugen?

Is dat het verleidelijke van reizen, de aantrekkingskracht van plekken waar je naar verlangt maar niet thuishoort? De confrontatie met het eigen bestaan, de straat, de telefoon, auto wassen, onkruid in de tuin, keukenkasten moeten geverfd.

Zekerheden worden twijfels.

Je lichaam zit vol gaten.

Het verlangen glipt erdoor naar buiten.

Gelukkig, Patrick geen koorts meer, Lout voelt zich goed en de zon schijnt. Vandaag een boottocht van twee uur naar Fuli, precies de goede tijdsduur want ik kan er absoluut niet tegen een dag lang op een toeristenboot te zitten. De heenweg gaat het nog wel, maar de terugweg – vrijwel altijd dezelfde als de heenweg – duurt mij veel te lang.

We mogen voor op het dek zitten, in de stoelen achter ons zitten enkele Hongkong-Chinezen. We varen langs de bergen. Soms staat er eentje in de rivier, alsof ie door de aardkorst nieuwsgierig naar buiten is gekropen en heeft gedacht ‘Lekker fris hier, bevalt me wel, ik blijf nog een tijdje.’

Langs de oever bamboe, zo statig, zo voornaam. Karbouwen rusten uit in het water. Ik heb het gevoel dat ik opgevoed ben met karbouwen in modder en water. Hoe kan dat? Doordat ik mijn hele lagere schooltijd verhalen heb gehoord van onderwijzers die in Indië waren geweest en vertelden over alleen maar Saidja’s en Adinda’s die niets anders deden dan met blote voeten op de rug van een karbouw van de sawa naar de rivier rijden? Nu ik er, in de zon en de wind op dat bootje gezeten, goed over nadenk was het in feite maar één onderwijzer die over Indië vertelde, meneer Heller. Die voorlas uit ‘De katjangs’ van J.B. Schuil en die zo meeslepend kon vertellen dat ik wat ik nu in werkelijkheid zie, toen al als twaalfjarige haarscherp voor me zag.

Verhalen, platen aan de muur, de eerste ontmoetingen met mensen die Nederlands spraken maar er niet Nederlands uitzagen en bij wie je je thuisvoelde, maar waar je ook van wegdreef omdat ze zo anders waren dan alles wat je gewend was. Ze praatten met rollende ‘rrr’s’, gebruikten woorden die je niet kende, toonden emoties die je hart deden bonzen van opwinding, roken vreemd, ver, verleidelijk … Het kan niet anders, iedere Nederlander die nog aan de maaltijd heeft horen praten over ‘ons Indië’ is opgegroeid met een verlangen naar Azië.

Rijstvelden, karbouwen, kinderen, ik pluk ze uit mijn doosje vol herinneringen en doe met mijn omgeving wat ik wil. Ik ben meester over mijn eigen fantasieën. Ik roep uit de struiken een man op die nu komt aangeslenterd, sigaret in de mond, takje in de hand, z’n broek opgestroopt, blote voeten. Hij stapt het water in en waadt naar de karbouw. Het werk gaat beginnen, de karbouw weet dat verzet bieden nutteloos is. Ik heb behoefte aan een paar kinderen, en daar zijn ze. Hun lach schalt over het water naar me toe, want ik wil dat ze lachen. Nu zien ze ons bootje, ze zien mij en ze zwaaien. Zijn er nergens moeders de was aan het doen? Ik wil dat moeders de was doen – en daar zijn ze, om de bocht, de rug gekromd, de sterke handen in het water.

Vissers! Hoe kon ik ze vergeten, een man alleen op het water, ben ik er al een paar voorbijgegleden? Ik draai mij om en hoe bestaat het, kijk eens achter me, een spoor van vissers, ragfijn steken ze af tegen de bergen, hun hengels glinsterend in de lucht.

Wie zegt dat ik hier niet geboren ben?

Naast mij zitten mijn vrouw en zoon.

Dat is waar ook.

Ik berg mijn doosje op en ben weer terug.

Patrick zegt ‘Hoe gaat-ie Allie?’ En ik ben blij dat hij weer beter is.

Fuli telt tien huizen. In één ervan drinken we Coca Cola. Een jongetje holt binnen met de post. Hij laat z’n grootmoeder een kaart zien. Wij kijken mee en wat zien we? De kaasmarkt te Alkmaar!

Yangshuo heeft geroken dat toeristen zich hier gelukkig voelen. De hoofdstraat is een charmante Fifth Avenue op schaal. Chinezen zijn zo slim. Ze voelen exact aan wat die ‘foreigners’ willen. Een T-shirt met Chinese letters erop? Dan begin je toch een winkeltje? In welke kleur wilt u de letters, en vanmiddag al klaar? Natuurlijk kan dat. Hebt u genoeg van vijf weken niets anders dan rijst eten? Wilt u wel eens één avond anders doen dan de Chinezen doen? Dan begin je toch een restaurant waar de toerist zich thuisvoelt. Kunt eten wat u thuis gewend bent, terwijl u toch in China bent. Wilt u fietsen? Koop je toch een paar fietsen in Guangzhou en verhuur je die? Wilt u boven op een berg toch een ijskoude cola of pepsi? Dan sleep je die toch de berg op in een emmer en wacht u daar op?

Zodra je het dorp binnenkomt zie je ‘travellers’, zodra je het dorp verlaat slokt het land ze op. Wie allergisch is voor toeristen, moet even slikken in Yangshuo. Maar tijdens de maaltijden heb ik heel wat afgekletst met tafeltjes om me heen. En wat zijn wij Nederlanders toch gezegend dat we meerdere talen kunnen spreken. Leve ons schoolsysteem!

We zitten in het Green Lotus Peak Wine Restaurant.

De eigenaar kent me al van de yoghurt en muesli voor my sick sun en de toast for my sick wife. De tweede keer dat ik kwam vroeg hij al hoe het met ze ging en toen ze in hoogsteigen persoon en weer genezen binnenstapten, begroette hij hen alsof het oude bekenden waren.

We kijken naar buiten. Een jongen stapt van zijn fiets af, aan het stuur hangen drie kippen. Ze kakelen nog een beetje, niet al te spontaan want ze hebben de wereld al geruime tijd op hun kop bekeken.

De jongen maakt een kip los en komt naar binnen. Achteloos smijt hij de kip op de toonbank. De eigenaar neemt hem aan en verdwijnt met kip achter het gordijn. De jongen kijkt naar ons, wachtend op z’n geld. De kip blijft leven tot iemand kip bestelt. Bij gebrek aan ijskast. Bij de ingang hangt een bord met de wervende tekst: ‘Lonely? Cold? Tired? Come and enjoy our hot Pot, atmosphere and stimulating conversation’. Aan de muur hangen ansichtkaarten, afbeeldingen uit de gehele wereld. Wil en Riet van de Castricumse rugbyclub hebben blijkens hun kaart genoten. Er mogen geen auto’s door de hoofdstraat rijden en dat is natuurlijk heel verstandig. Aan het tafeltje links van ons zitten Fransen. Ze roken Gauloise en als ik na vijf weken verwoede pogingen niet te roken ergens voor moet bezwijken, dan is het wel voor een echte Gauloise. Ik hou het vijf minuten uit en biedt ze dan in mijn beste schoolfrans een drankje aan in ruil voor een sigaret. Weer vijf minuten later zitten we bij hen aan tafel en wisselen we onze ervaringen uit.

Aan ons tafeltje hebben inmiddels drie Zweden plaatsgenomen. Ze zijn net terug van een fietstocht naar Moon Hill, vertelt het meisje aan een Amerikaan die aan het tafeltje in mijn rug zit. En daar willen wij morgen naar toe, dus Lout vraagt hoe het was. Annie, Peter en John komen binnen, die hadden nu in de trein moeten zitten, dus wij roepen verbaasd wat ze hier doen. Is er nog plaats? Iedereen schuift wat op, wordt het geen tijd even te vertellen wie we zijn. Wij komen uit Holland, en wie ben jij, juist Bob uit de States en jij Francoise uit Nantes…

Drie uur later zitten we nog te kletsen. Ik weet dat Bob gescheiden is, dat zijn moeder er met een ander vandoor is gegaan toen hij acht jaar was, dat hij Carter fantastisch vond en Reagan haat. Francoise is bibliothecaresse, lesbisch en ze wil graag een kind. Lars studeert tandheelkunde en speelt trompet. Ik heb verteld over de bezuinigingen van onze regering en dat Amsterdam de meest democratische stad van de wereld is. Patrick heeft intensief met John gepraat over zijn montessorischool en hoe hij school kan combineren met het bedrijven van topsport. Lout heeft Gail uit Connecticut uitgelegd hoe de positie van de moeder in Holland is en wisselt na haar verhandeling ervaringen uit over de rol van de vrouw in de Chinese samenleving…

En ineens staat Peter op en zegt ‘I have to go.’ En weg is iedereen.

We zien elkaar nooit weer.

’s Avonds komt de bevolking naar de rivier.

Men zwemt, wast zich, verschoont z’n kleren. De jonge kinderen zijn van jongs af aan door moeder naar de rivier gestuurd, de handigheid waarmee ze hun taak volbrengen verraadt jaren training. De meisjes kleden zich in elegante jurkjes, de jongens doen keurig een handdoek om voor ze hun zwembroekje uittrekken. Alle jongens hebben dezelfde zwembroek, in drie kleuren: groen, blauw, geel. De meisjes hetzelfde badpakje: rood of blauw. Na het zwemmen wassen ze hun haren met een stukje zeep. Wanneer ze zich hebben afgedroogd, wassen ze ook hun handdoek. De bekende stoere jongen doet stoer en de meisjes doen of ze niet naar hem kijken, maar wanneer hij de heuvel oploopt volgen tientallen ogen hem en verstommen de gesprekken. Een vader wast zijn dochtertje van nog geen jaar. Heel even houdt hij haar in het water, het kind kraait van de pret en de vader lacht trots. Geen van de kinderen en geen van de ouderen heeft een gram vet aan z’n lijf. Gespierd volk, waar de meisjes het eeuwenoude spel van aantrekken en weer afstoten spelen zonder miniscule bikini en de jongens indruk moeten maken in een zwembroek die zo groot is dat bij ons kinderen zouden zeggen ‘Daar kunnen we met z’n tweeën in.’

Het uitzicht vanaf de Moon Hill is een waardige afsluiting van onze China-reis. We zitten op een plateau, de rug recht, de benen gevouwen onder ons, in lotushouding. Beneden ons ligt China, en onze hersenen zeggen ‘Voor het laatst.’ Kinderen vragen beleefd of we boekjes met artistieke tekeningen willen kopen. We schudden al een half uur van nee, maar ze houden aan met een geduld dat wij niet meer kennen. Hoe lang zal het duren voor Yangshuo met de energie en de vindingrijkheid van de Chinezen een stad is geworden met luxe hotels, casino’s, zwembaden en aanverwante toeristische attracties?

Voor we de berg beklommen probeerden een aantal vrouwen ons frisdranken te verkopen. Op één na hielden ze hun flesjes koud in een met ijs gevulde emmer. Die vrouw had een ijskast, de elektriciteit kwam uit een huisje aan de overkant van de straat. Bij haar was ieder drankje ietsje duurder, maar… vierentwintig uur per dag ijskoud. Het ideaal van de andere vrouwen is: ook een ijskast. Op een dag, na jaren van sparen, kunnen ze naar Guangzhou en dan is die droom in vervulling gegaan. Inmiddels heeft hun vriendin een flipperkast gekocht…

Tussen de sawa’s liggen dorsvloeren; de rode hemden – een volstrekt eigen kleur, nergens ter wereld gezien, tussen rose en rood in – trekken verantwoord de aandacht tussen de ontelbare schakeringen groen, geel en bruin. Het gaat regenen en een meisje houdt zorgzaam een paraplu boven ons. Ontroerend lief. En we hebben niet eens een boekje bij haar gekocht! Hoewel we geen dorst hebben kopen we een cola. ‘You flom Hongkong?’ vraagt ze. Omdat wij vreemden zijn en spijkerbroeken dragen met sportschoenen en Lout een camera heeft zijn wij voor haar rijk, en rijk is in haar kleine wereld alleen maar Hongkong. Dat er nog meer wereld is dan Hongkong gaat haar te ver.

‘s Avonds gaan we duur uit eten. Dat betekent voor tien gulden met z’n drieën: visschotel, extra groenten, orange-juice en koffie. Laatste wandeling door het dorp. Lout koopt cadeautjes voor de dochters. Ik probeer Patrick naar de kapper te krijgen, maar dat mislukt jammerlijk. Heeft hij Adriaan van Dis gelezen?


Op de buskaartjes naar Guelin staat 12.30. Wij melden ons dus ruim op tijd na ons laatste ontbijt in het Green Lotus Peak Wine Restaurant (waar we met de grootste moeite mogen betalen). Ik steek mijn kaartjes door het gaatje en krijg ze in mum van tijd terug. Achterop staat nu 13.30 geschreven. ‘Gaat er om 12.30 geen bus?’ Het meisje is zeer beslist, de eerste bus vertrekt om half twee.

Wat nu weer?

Ik doe een vliegtuig na en wijs enkele malen op mijn horloge. Ineens komt er een bus aanrijden. Het meisje wenkt dat we daar in mogen en in plaats van half twee rijden we om twaalf uur weg. Schreef ik niet ergens dat in China alles op tijd gaat?

En zo hobbelen we weer terug naar Guelin. Arbeiders die aan de weg werken slapen in huisjes van matten bijkans op die weg. Al zou het land onze indrukwekkende machines kunnen betalen, dan nog zouden ze mankracht blijven gebruiken. Kleine gehuchtjes vormen zich langs de weg, de mannen zijn jaren van huis en nemen dus vrouw en kind(eren) mee. We laten ons een eind voor Guelin afzetten. Dit zelfde stuk moeten we anders weer terug naar de airport. Nu zien een lift te krijgen.

We staan nog geen vijf minuten of er stopt een vrachtwagen. Drie blanken met drie rugzakken, daar stoppen ze wel voor. En maar lachen en al blij kijken dat ze vanavond iets te vertellen hebben.

Op ons ticket staat dat we om vijf uur vliegen.

Maar dan is er helemaal geen vlucht…

We winden ons niet meer op.

Ik ga weer praten en met enige moeite lukt het op de vlucht van vier uur te komen. Was er dan een vlucht om vier uur?

‘Nee, die was er niet’, vertelt de man van een Australisch echtpaar, ‘dit is de uitgestelde vlucht van één uur’. Hij heeft met vrouw en zoon drie weken een georganiseerde reis door China gemaakt en ze zijn uitgeput. Ze hangen in hun stoelen en kunnen geen pap meer zeggen. En dat vinden wij toch wel erg prettig om te zien. Ze kunnen ook niet veel goeds over China horen en bekijken ons uiterst argwanend wanneer wij vertellen hoe fris we na zeven weken zijn (en uiteraard doen we veel frisser dan we in werkelijkheid zijn!), hoe voorspoedig we gereisd hebben, hoe aardig we de Chinezen vinden, dat we zelden echte problemen met de taal gehad hebben…

En later daarover nadenkende: het is allemaal waar. Geen woord gelogen.

De koffie op het vliegveld is drie yuan per persoon, daar aten we in Luzou een heel maal voor. Overigens is koffie in China eigenlijk niet om te drinken. Je doet het… omdat je het niet moet doen.

Nog een uur voor we vertrekken. Tenminste, als we vertrekken. Ik denk aan Leo, van wie we onze fietsen huurden. Vanmorgen kocht Lout twee fietsbellen bij hem. We hadden ze voor tien yuan op de markt zien liggen en gingen ervan uit dat hij een winst in zou bouwen. Maar niets van dat alles, hij rekende keurig tien yuan! Is hij zo eerlijk? Heeft hij die eerlijkheid van nature of heeft het systeem die erin geramd? Is hij ons aardig gaan vinden omdat we altijd bij hem onze fietsen huurden en de tijd namen met hem te kletsen? Die Ghinezen zijn toch beroemde handelslieden, wat is het dan met Leo?

Een jochie van zestien jaar, sprak ongelooflijk goed Engels, leergierig, geestig, duidelijk de baas van zijn straatje. Twee toeristen willen een bel. Dat gebeurt niet dagelijks, dat betekent handel, die hebben natuurlijk geen idee van prijzen, en hij berekent keurig netjes wat ze op de markt vragen. Wonderlijk.

Wat zei John van Annie, die al eerder lange tijd door China had gereisd?

‘Corruptie vind je alleen aan de top. Maar het volk is eerlijk.’

We vertrekken een half uur te laat en de vlucht duurt drie kwartier.

Het nieuwe vliegveld van Canton ( = Guangzhou) staat in het bamboe. Iedere reis eindigt luxueuzer dan ze begon. Geen bus maar met de taxi naar een hotel. Even denken we erover het super-de-luxe en beroemde White Swan Hotel te nemen, maar dat blijkt inderdaad super-de-luxe en zeer prijzig. ‘Een bed is een bed’, zegt Lout. We betalen de taxi en wandelen verder. Recht tegenover het White Swan Hotel ligt een prachtige straat. Oude gebouwen, bomen, een voorname sfeer. We stappen het Victoria Hotel binnen. Daar stikt het van de toeristen en de Hollanders. Door lange gangen naar onze kamer. Overal klinkt de televisie keihard door muren en deuren. Als ik later aan China zal denken of iemand vraagt me ‘Zeg es onmiddellijk wat er in je opkomt bij het noemen van China’, dan zal ik als eerste roepen ‘Lawaai!’ Daarna vermoedelijk ‘spugen’, daarna ‘rochelen’, en dan zal ik zeggen ‘Nee, even serieus…’

En als iemand dan serieus zal vragen hoe ik China nu vond, zal ik een tijdje stil worden. Er zal een dwaze verliefde lach op mijn gezicht verschijnen, mijn ogen zullen wegdwalen en ik zal zeggen ‘Shey, shey’.’

‘Dank je wel.’

‘En wat wil je daarmee zeggen? zal me gevraagd worden.

‘Dat was het weinige Chinees dat we kenden, en we zeiden het wel honderd keer per dag, het vertolkt het beste mijn gevoelens. De lach op de gezichten als we dat riepen. Het aanvaarden, de blijdschap, je hoorde er bij, voelde je geen vreemde, wij grote witte mensen, drie indringers, werden altijd en overal opgenomen, we verloren de strengheid van het westen. Nou ja, ik zei je toch dat het moeilijk te verwoorden is, want ik weet ook wel dat er een ander China bestaat, dat ik het niet mooier moet voorstellen dan het is, maar over dát China weten we voldoende, daar is voldoende over geschreven.

Vandaar: ‘Shey, shey.’

We zitten heerlijk buiten te eten en het kan ons weinig schelen dat we nog niets van Guangzhou gezien hebben en ook weinig zullen zien. We zijn aan het eind van de reis. In Guangzhou is men gewend aan verwende toeristen, de lach is vrijwel verdwenen, de service is efficiënt en onpersoonlijk. Alle tafels zijn bezet door blanken. Patrick is opgewonden, hij verlangt naar huis. ‘Ik zou nog makkelijk een paar maanden door kunnen reizen, maar nu ik weet dat ik naar huis ga vind ik het best dat het afgelopen is.’

De straat waar we in zitten te eten is zo mooi, de huizen hoog en van steen, dat ik aan Shanghai moet denken. Ook daar vond ik de Chinezen afsteken tegen de westers aandoende huizen, alsof ze logeren in hun eigen land. Hongkong is slechts 111 kilometer hiervandaan en dat kun je aan alles merken. Veel auto’s, de kleding verzorgder, duurder en meer afwisseling. Etalages vol delicatessen. Wie, als vele reizigers vanuit Hongkong alleen Guangzhou gezien heeft, krijgt wel een erg verkeerd beeld van China.

Al om zeven uur sta ik bij de balie om tickets voor de hovercraft naar Hongkong te kopen. ‘Nee meneer, die kunt u hier niet krijgen, alleen in het White Swan Hotel.’ Op de flinterdunne, roze pantoffeltjes van het hotel loop ik daar naartoe. Omdat ik de kaarten in het White Swan koop moet ik vijf yuan extra betalen. Terwijl ik er niet eens logeer!

We hadden een gewone boot kunnen nemen, of de trein, maar we hebben nog nooit op een hovercraft gezeten.

De laatste wandeling over één van de mooiste markten van de wereld. Eerst slenteren we langs de vergane glorie, schitterende huizen waarin het goed toeven was voor diegenen voor wie de Revolutie als zeer ongewenst kwam. Van deze markt kun je je beter afvragen wat er niet te koop is. Mij blijven de katjes in een kooitje bij, niet zozeer vanwege die op elkaar geperste katjes, als wel vanwege het gevilde katje dat op vijf centimeter boven de naar adem snakkende soortgenoten bungelt.

In de drukte ligt op een motorfiets een jongen te slapen. Zijn hoofd op het stuur, en echt snurken. Het laatste wat ik ruik is de lucht van de kruidenmarkt, bedwelmend en uitdagend.

Is dit een mooie slotzin?

Bedwelmend en uitdagend?

Ik hoef er niet over na te denken want wanneer we door de douane zijn gegaan komt de zeer herkenbare stank van urine tot mij.

De hovercraft gaat als een gek te keer. China glijdt weg: de Bund in Shanghai, de Muur in Peking, de Warriors in Xian, het hutje op Emei Shan, oma met de dochters op de boot naar Chongqing, de mooie hut naar Yichang, de Gorges, tien uur in de bus, vliegen naar Guelin, de sawa’s bij Yangshuo, de taartjesbergen, fietsen, whele ale you flom… dat land dat we wandelend zijn binnengegaan en wandelend hebben verlaten.