Ik denk niet dat mijn moeder als kind gelukkig is geweest. De enige plezierige herinnering die ik haar ooit heb horen ophalen was aan de tuin van haar grootmoeder, in een dorpje in Lotharingen, waar je de mirabellen en reine-claudes zo van de boom at, warm van de zon. Over haar jeugd in Verdun heeft ze me niets verteld. Er is een foto van haar toen ze acht jaar was, verkleed als margriet: 'Wat een leuk kostuumpje had je.' 'Ja,' was haar antwoord, 'maar mijn groene kousen gaven af, de kleurstof was in mijn huid getrokken en het heeft drie dagen gekost om het er weer af te krijgen.' Haar stem klonk verongelijkt; een verleden vol bitterheid kwam bij haar boven. Meer dan eens had ze tegen mij geklaagd over de koelheid van haar moeder. Oma was op haar vijftigste een gereserveerde, zelfs hooghartige vrouw, die weinig lachte, veel kwaadsprak, en mijn moeder niet meer dan een zeer plichtmatige genegenheid betoonde; zij was een fanatiek toegewijde echtgenote geweest, en haar kinderen waren daardoor altijd op de tweede plaats gekomen. Over opa zei moeder vaak vol rancune: 'Hij zwoer bij je tante Lili, en anders niet.' Lili, de jongste, blond en blozend, wekte bij haar vijf jaar oudere zus een heftige, levenslange jaloezie. Voordat mijn puberteit in zicht kwam schreef moeder mij zeer hoge intellectuele en morele kwaliteiten toe; met mij identificeerde ze zich; mijn zusje werd door haar vernederd en gekleineerd; die was de jongste, blozend en blond, en onbewust wreekte moeder zich op haar. Ze vertelde met trots over Les Oiseaux, en over de moeder-overste, die achting voor haar had en daarmee haar eigenliefde had getroost. Ze liet me een foto zien van haar klas: zes meisjes die in een park tussen twee nonnen zitten. Vier van hen zijn intern, en in het zwart, twee extern en in het wit gekleed: moeder en een vriendin van haar. Ze hebben allemaal hooggesloten kraagjes, lange rokken en strenge knoetjes. In hun ogen staat niets te lezen. Moeders leven is in het keurslijf van de starre regels geperst: provinciale fatsoensnormen en de moraal van de nonnenschool.

Toen ze twintig was kreeg haar gevoelsleven een nieuwe tegenslag te verwerken: de neef op wie ze verliefd was gaf de voorkeur aan een ander nichtje, mijn tante Germaine. Door deze ontgoochelende ervaringen bleef ze onder de oppervlakte haar leven lang lichtgeraakt en rancuneus.

Naast mijn vader bloeide zij op. Ze hield van hem, ze bewonderde hem, en tien jaar lang heeft hij haar in fysiek opzicht ongetwijfeld alles gegeven wat ze zich wensen kon. Hij was dol op vrouwen, had talloze avontuurtjes gehad, en hij vond—net als Marcel Prévost, die hij met groot genoegen las—dat je je tegenover je pasgetrouwde vrouw niet minder hartstochtelijk diende te gedragen dan tegenover een maïtresse. Moeders gezicht, met het zachte dons als een schaduw op haar bovenlip, verried een vurige sensualiteit. Hun goede verstandhouding sprong in het oog: hij streelde moeders armen, liefkoosde haar, maakte haar teder afgezaagde complimentjes. Ik zie haar nog voor me, op een ochtend—ik was zes of zeven jaar—met blote voeten op het rode kleed in de gang, in haar lange nachthemd van wit linnen; het haar lag in een wrong in haar nek, en ik werd getroffen door de stralende manier waarop ze glimlachte, wat voor mij op een of andere mysterieuze manier te maken had met de slaapkamer waar ze vandaan kwam; ik herkende in die prille verschijning nauwelijks de eerbiedwaardige volwassene die mijn moeder was.

Maar onze jeugd wordt nooit ongedaan gemaakt, door niets. En moeders geluk was niet wolkeloos. Al op hun huwelijksreis trad vaders egoïsme duidelijk aan de dag; zij wilde graag de Italiaanse meren zien; ze kwamen niet verder dan Nice, waar het seizoen van de paardenrennen net begon. Ze dacht vaak aan die teleurstelling terug, zonder wrok, maar niet zonder spijt. Ze hield van reizen. 'Ik zou het liefst ontdekkingsreiziger geweest zijn,' zei ze. De mooiste momenten in haar jeugd waren de wandel- en fietstochten door de Vogezen en Luxemburg geweest, die mijn opa organiseerde. Ze moest veel van haar dromen laten varen; vaders wensen gingen altijd voor de hare. Het contact met haar eigen vriendinnen gaf ze op, omdat hij hun echtgenoten vervelend vond. Hij amuseerde zich alleen maar op mondaine bijeenkomsten en op de planken. Zij ging vrolijk met hem mee, want ze hield van wereldse genoegens. Maar haar schoonheid beschermde haar niet tegen kwaadaardigheid; ze was een provinciaalse, een beetje stijf, en in dat zeer Parijse milieu werd om haar onhandigheid geglimlacht. Sommige van de vrouwen die ze er ontmoette hadden een verhouding met vader gehad; ik kan mij het gefluister en de valse opmerkingen voorstellen. Vader bewaarde in zijn bureau een foto van zijn laatste maitresse, een sprankelende, mooie vrouw, die soms met haar man bij ons thuis kwam. Lachend zei hij dertig jaar later tegen moeder: 'Je hebt haar foto zoek gemaakt.' Zij ontkende het, maar wist hem niet te overtuigen. Eén ding is zeker: zelfs tijdens hun wittebroodsweken heeft hij haar pijn gedaan in haar liefde en in haar trots. En omdat zij heftig en absoluut was, genazen haar wonden slecht.

En toen ging mijn grootvader failliet. Ze voelde het als een zo grote schande dat ze met al haar kennissen in Verdun brak. De bruidsschat die vader was toegezegd werd niet gestort. Ze vond het nobel van hem dat hij haar dat niet bleef verwijten, en voelde zich haar leven lang schuldig tegenover hem. Niettemin: een geslaagd huwelijk, twee dochtertjes die dol op haar waren, een financieel zorgeloos bestaan; tot aan het einde van de oorlog klaagde moeder niet over haar lot. Ze was lief, ze was vrolijk, en haar glimlach bracht me in verrukking. Toen vaders maatschappelijke positie veranderde en wij op de rand van de armoede kwamen te verkeren, besloot moeder voortaan het huishouden zonder hulp te doen. Maar helaas vond ze het werk in huis dodelijk vervelend en had ze het gevoel dat ze zich verlaagde door daaraan haar tijd te besteden. Ze was in staat zichzelf volkomen weg te cijferen voor mijn vader, voor ons. Maar niemand kan zeggen: 'Ik offer me op,' zonder bitterheid te voelen. Een van moeders tegenstrijdigheden was dat zij geloofde in de grootsheid van haar toewijding, maar tegelijkertijd te uitgesproken verlangens had, te sterk van bepaalde dingen hield en andere verafschuwde, om niet een hekel te hebben aan wat haar knevelde. Ze kwam voortdurend in opstand tegen de verplichtingen en de ontberingen die ze zichzelf oplegde. Het is jammer dat vooroordelen haar weerhielden van de oplossing waar zij twintig jaar later wel voor koos: buitenshuis te gaan werken. Met haar doorzettingsvermogen, haar nauwgezetheid en haar goede geheugen had ze in een boekhandel kunnen werken, of als secretaresse; ze zou dan in haar eigen achting gestegen zijn in plaats van zich minderwaardig te voelen. Ze zou haar eigen kennissen hebben gehad. Ze zou ontkomen zijn aan een afhankelijkheid die zij op grond van de traditie vanzelfsprekend vond, maar die absoluut niet strookte met haar karakter. En waarschijnlijk had ze minder geleden onder de teleurstelling die ze te verwerken kreeg. Ik verwijt mijn vader niets. Het is genoegzaam bekend dat sleur dodelijk is voor de verlangens van een man. Moeder was haar eerste frisheid kwijt, en hij zijn vurigheid. Om die weer op te wekken nam hij zijn toevlucht tot de hoertjes in het Café de Versailles of de meisjes van Le Sphinx. Tussen mijn vijftiende en mijn twintigste heb ik hem meer dan eens om acht uur 's ochtends zien thuiskomen, ruikend naar drank en verward verhalen vertellend over bridge of poker. Moeder ontving hem zonder een scène te maken; misschien geloofde ze hem wel, zozeer was ze erin getraind onplezierige waarheden te ontvluchten. Maar wat zij niet kon verkroppen was zijn onverschilligheid. Haar geval alleen al zou voldoende zijn om mij ervan te overtuigen dat het huwelijk als burgerlijk instituut een tegennatuurlijke instelling is. De ring om haar vinger had haar gerechtigd kennis te maken met de seksualiteit; haar zinnen waren veeleisend geworden; en op haar vijfendertigste, in de kracht van haar leven, was het haar niet meer vergund haar fysieke honger te stillen. Ze bleef naast de man slapen van wie ze hield en die bijna nooit meer met haar naar bed ging; ze hoopte, ze wachtte, ze kwijnde weg, tevergeefs. Volkomen onthouding zou haar trots minder op de proef hebben gesteld dan deze promiscuïteit. Ik vind het niet verwonderlijk dat ze van karakter veranderde: oorvijgen, geschreeuw, scènes, niet alleen binnenskamers, maar zelfs in het bijzijn van gasten. 'Francoise heeft een verschrikkelijk humeur,' zei vader. Ze gaf toe dat ze nogal 'opvliegend' was. Maar ze voelde zich diep gegriefd als haar ter ore kwam dat mensen zeiden: 'Francoise is zo'n pessimist!' of 'Francoise is zwaarmoedig.'

Als jonge vrouw maakte ze zich graag mooi. Ze straalde als er tegen haar gezegd werd dat ze mijn oudere zus zou kunnen zijn. Een neef van vader, die cello speelde en door haar op de piano werd begeleid, maakte haar eerbiedig het hof; toen hij trouwde kon zijn vrouw geen goed bij haar doen. Toen haar seksuele leven en haar uitgaansleven hun glans hadden verloren verzorgde moeder zich ook niet langer meer, behalve bij de bijzondere gelegenheden waarvoor ze 'gekleed' moest zijn. Ik herinner me dat we eens terugkwamen van vakantie; ze kwam ons afhalen op het station, ze droeg een mooie fluwelen hoed met een voile, ze had zich wat gepoederd. Mijn zusje riep verrukt uit: 'Mama, je lijkt wel een deftige dame!' Daar moest ze om lachen, zonder bijgedachte, want ze stelde er geen eer meer in elegant te zijn. Voor haar dochters, voor zichzelf veronachtzaamde ze haar lichaam, zoals haar op de zusterschool geleerd was, zozeer dat er bijna van gebrek aan hygiëne sprake was. Toch—en ook dat was een van haar tegenstrijdigheden—bleef ze behaagziek; vleierijen vleiden haar, en ze reageerde er koket op. Ze was trots als een pauw toen een vriend van mijn vader een van zijn boeken (op eigen kosten gepubliceerd) van een opdracht aan haar voorzag: 'Aan Francoise de Beauvoir, voor wier leven ik bewondering heb.' Een dubbelzinnige hulde: zij verdiende bewondering door zichzelf zo weg te cijferen dat ze zich bewonderaars ontzegde.

Ze was een trotse, koppige vrouw; hoewel ze de fysieke vreugden moest ontberen, zichzelf de voldoening die ijdelheid schenkt had ontzegd, en onderworpen was aan corvees die zij vervelend en vernederend vond, had zij geen talent voor berusting. Tussen haar woedeaanvallen door deed ze niets anders dan zingen, grapjes maken en babbelen om het gemor in haar binnenste te overstemmen. Toen tante Germaine na vaders dood voorzichtig suggereerde dat hij geen ideale echtgenoot was geweest, viel ze heftig uit: 'Ik ben altijd heel erg gelukkig met hem geweest.' En dat had ze tegenover zichzelf ook ongetwijfeld altijd volgehouden. Maar haar gedwongen optimisme was in ieder geval niet voldoende om haar grote honger te bevredigen. Zij stortte zich op het enige dat haar overbleef: zich voeden met het leven van de jonge mensen die aan haar zorg waren toevertrouwd. 'Ik ben tenminste nooit egoïstisch geweest, ik heb geleefd voor anderen,' heeft ze me later eens gezegd. Ja; maar ook dóór hen. Bezitterig en heerszuchtig als ze was, had ze ons het liefst in de holte van haar hand gehouden. Maar juist op het ogenblik dat ze niet meer buiten deze compensatie kon, begonnen wij ernaar te verlangen vrij te zijn, alleen te zijn. Er broeiden conflicten, er barstten conflicten uit die moeder niet bepaald hielpen haar evenwicht te hervinden. Maar zij was de sterkste: wat zij wilde gebeurde ook. Alle deuren in huis moesten open blijven; ik moest onder haar ogen werken, in de kamer waar zij zat. Als mijn zusje en ik 's avonds in bed met elkaar lagen te praten, stond zij met haar oor tegen de muur gedrukt, verteerd door nieuwsgierigheid, en riep: 'Stil zijn!' We mochten niet leren zwemmen en ze hield vader tegen toen hij een fiets voor ons wilde kopen; dat waren genoegens die ze niet zou hebben gedeeld, zodat we haar ontglipt zouden zijn. Dat ze eiste bij al onze verzetjes te worden betrokken kwam niet alleen omdat ze er zelf maar zo weinig had; om redenen die waarschijnlijk teruggingen tot haar jeugd verdroeg zij het niet zich buitengesloten te voelen. Ze drong zichzelf zonder aarzelen op, zelfs als ze wist dat ze niet welkom was. Op een avond, in La Grillère, waren we in de keuken met een heel stel jongens en meisjes, vrienden en vriendinnen van onze neven en nichten; we kookten garnalen die we bij het licht van lantarens hadden gevist. Plotseling dook moeder op, als enige volwassene: 'Ik mag toch zeker ook wel bij jullie soupertje zijn.' We verstijfden, maar ze bleef Later hadden mijn zusje en ik een keer met mijn neef Jacques afgesproken bij de ingang van de Salon d'automne; moeder ging met ons mee, en hij kwam niet opdagen. 'Ik zag je moeder, en toen ben ik maar weer gegaan,' zei hij de volgende dag tegen me. Ze was altijd zeer nadrukkelijk aanwezig. Als wij vrienden op bezoek hadden—'Ik mag toch zeker wel met jullie theedrinken'—trok zij het gesprek naar zich toe. In Wenen en Milaan was mijn zusje vaak ontsteld door de zelfverzekerdheid waarmee moeder zich tijdens een min of meer officieel diner op de voorgrond drong. Die hinderlijke opdringerigheid, die vlagen van gewichtigdoenerij waren voor haar een revanche; ze was niet zo vaak in de gelegenheid zichzelf te doen gelden. Ze ontmoette maar weinig mensen, en als vader erbij was, eiste hij alle aandacht voor zich op. Het zinnetje dat ons irriteerde: 'Ik mag toch zeker wel,' bewijst in feite haar onzekerheid; haar verlangens waren niet uit zichzelf gerechtvaardigd. Terwijl ze aan de ene kant zichzelf niet in de hand had en bij tijd en wijle een feeks was, dreef ze aan de andere kant haar bescheidenheid in koelen bloede zo ver dat het bijna onderdanigheid werd. Ze maakte tegen vader scènes om een kleinigheid; maar ze durfde hem niet om geld te vragen, ze gaf niets uit voor zichzelf en zo weinig mogelijk voor ons; ze liet hem gedwee alle avonden buitenshuis doorbrengen en 's zondags alleen uitgaan. Toen ze na zijn dood van ons afhankelijk was geworden had ze tegenover ons dezelfde scrupules: ze wilde ons niet lastig vallen. Nu zij zich aan ons verplicht voelde was dat voor haar de enige manier om haar gevoelens te laten blijken; terwijl vroeger in haar ogen haar tirannieke gedrag gerechtvaardigd werd door de zorgen die zij aan ons besteedde.

Ze hield veel van ons, maar op een manier die alle anderen uitsloot, en de verdeeldheid waarmee wij haar liefde ondergingen weerspiegelde haar eigen conflicten. Ze was snel gekwetst—ze kon twintig, veertig jaar lang een verwijt of een aanmerking blijven herkauwen—en de onbestemde wrok waarmee ze was -vervuld uitte zich in agressief gedrag: nietsontziende openhartigheid, grove ironie; tegenover ons gaf zij vaak blijk van een boosaardigheid die eerder onbekookt dan sadistisch was; zij wilde ons niet ongelukkig maken, maar zichzelf haar macht bewijzen. Toen ik met vakantie was bij Zaza kreeg ik een brief van mijn zusje waarin zij haar ziel en zaligheid uitstortte zoals een puber dat doet; ik schreef haar terug. Moeder maakte mijn brief open en las hem Poupette hardop voor, schaterend om haar confidenties. Poupette, verstijfd van woede, stortte al haar verachting over haar uit en zwoer dat ze het haar nooit zou vergeven. Moeder was in tranen en smeekte me in een brief hen weer met elkaar te verzoenen; en dat deed ik.

Vooral over mijn zusje wilde ze haar gezag beslist handhaven, en onze vriendschap was haar een doorn in het oog. Toen ze hoorde dat ik mijn geloof had verloren, schreeuwde ze haar woedend toe: 'Ik zal je tegen haar invloed verdedigen. Ik zal je beschermen f Tijdens de vakanties verbood ze ons met elkaar alleen te zijn; wij ontmoetten elkaar heimelijk tussen de kastanjebomen. Haar leven lang is die jaloezie haar blijven kwellen, en tot het eind toe hebben wij de gewoonte gehad onze meeste ontmoetingen voor haar te verzwijgen. Maar we waren ook vaak geroerd door haar warme genegenheid Poupette was een jaar of zeventien toen ze er ongewild de oorzaak van was dat vader gebrouilleerd raakte met 'oom Adrien', die hij als zijn beste vriend beschouwde; moeder bleef haar toen hardnekkig verdedigen tegenover vader, die maandenlang niet meer tegen zijn dochter praatte. Vervolgens verweet hij mijn zusje dat ze haar roeping, schilderen, niet opgaf om haar brood te verdienen, en dat ze maar thuis bleef wonen; ze kreeg geen cent meer, en hij gaf haar nauwelijks de kost. Moeder onderhield haar en deed wat ze kon om haar te helpen. Zelf ben ik niet vergeten hoe welgemeend ze me na vaders dood aanspoorde met een vriendin op reis te gaan, terwijl ze maar had hoeven zuchten om me thuis te houden. Ze bedierf haar contacten met anderen uit onhandigheid; haar pogingen om een wig tussen mij en mijn zusje te drijven waren ronduit meelijwekkend. Toen onze neef Jacques—op wie zij iets van de liefde overdroeg die zij voor zijn vader gevoeld had—wat minder vaak in de rue de Rennes begon te komen, ontving zij hem bij elk bezoek met verwijtende opmerkingen die zij vrolijk bedoelde, maar die hij irritant vond, en hij liet zich steeds minder zien. De tranen stonden haar in de ogen toen ik bij oma introk, en ik was haar dankbaar dat ze geen moment aanstalten maakte voor een vermurwingsscène; die vermeed ze altijd. Maar telkens als ik dat jaar thuis kwam eten, mopperde ze dat ik mijn familie verwaarloosde, terwijl ik in feite heel vaak kwam. Uit trots, uit principe, wilde ze nergens om vragen, en vervolgens klaagde ze erover dat ze te weinig kreeg.

Ze kon met niemand over haar problemen praten, zelfs niet met zichzelf Er was haar niet geleerd om helder te zien in haar eigen binnenste, en ook niet om gebruik te maken van haar eigen oordeel. Ze moest zich verschuilen achter autoriteiten; maar de autoriteiten die zij eerbiedigde waren het niet met elkaar eens; de moeder-overste van Les Oiseaux en vader hadden weinig met elkaar gemeen. Ik heb deze tegenstrijdigheid beleefd tijdens mijn intellectuele vorming en niet daarna; ik had, dank zij mijn vroegste jeugd, een zelfvertrouwen dat mijn moeder ontbrak; en de weg van het protest, die ik was ingeslagen, stond voor haar niet open. Zij had er juist voor gekozen het met iedereen eens te zijn; de laatste spreker had gelijk. Ze las veel, maar hoewel ze een goed geheugen had vergat ze bijna alles; als zij iets precies wist, of ergens een uitgesproken mening over had, zou zij immers niet meer zo snel van mening kunnen veranderen als de omstandigheden soms van haar eisten. Zelfs na vaders dood bleef ze die voorzichtigheid houden. De opvattingen van de mensen met wie ze omging strookten meer dan vroeger met de hare. Ze schaarde zich aan de kant van de 'verlichte' katholieken, tegenover de conservatieven. Over sommige dingen liepen de ideeën in haar kennissenkring echter uiteen. En hoewel ik in dwaling leefde, vond ze aan de andere kant ook mijn mening op veel punten belangrijk, evenals die van mijn zusje en Lionel. Ze was bang dat wij haar 'als een dwaas' zouden beschouwen. Dus hield zij de nevels in haar hoofd in stand, en bleef overal ja op zeggen zonder zich ergens over te verbazen. De laatste jaren had zij enige samenhang in haar denkbeelden weten te brengen; maar in de tijd dat haar gevoelsleven de heftigste emoties te verwerken kreeg, had zij geen leer, geen begrippen en geen woorden ter beschikking om die te rationaliseren. Daaruit kwam haar verwilderde onbehagen voort. Tegen jezelf in denken kan vaak nuttig zijn, maar wat mijn moeder deed was iets heel anders: zij leefde tegen zichzelf in. Ze was rijk aan hartstochten en besteedde al haar energie aan het onderdrukken daarvan; en ze onderging die verloochening woedend. In haar jeugd waren haar lichaam, haar hart en haar hoofd ineengeperst onder een zware bepakking van principes en verboden. Er was haar geleerd zelf de riemen strak aan te halen. In haar leefde nog steeds een vrouw van bloed en vuur, maar misvormd, verminkt en van zichzelf vervreemd.