Inleiding

De val van de Berlijnse Muur in november 1989 en de ineenstorting van de Sovjet-Unie anderhalfjaar later, na de reactionaire coup van Gennadi Janajev en de daaropvolgende ‘staatsgreep’ van Boris Jeltsin, hebben een schokgolf door de politieke wereld gejaagd. Het einde van de Koude Oorlog brengt het West-en in een overwinningsroes. De verliezers, ook de late hervormers onder hen, zien hun maatschappelijk systeem voor hun ogen in rook opgaan. De intellectuele wereld is volkomen gedesoriënteerd.

Sommige analisten hadden dit al lang voorspeld. Nog tijdens de gebeurtenissen schrijft de Amerikaanse politiek historicus Francis Fukuyama in een veelbesproken artikel ‘The End of History?’ dat een belangrijke drempel is overschreden. Hij stelt dat de implosie van het communisme ‘een verbluffende overwinning van het economisch en politiek liberalisme’ is. Ze gaat gepaard met een ‘onweerstaanbare verspreiding van de westerse consumptiecultuur’. Dat ‘eindstadium’ in de historische ontwikkeling was volgens hem in principe al bereikt in de Franse en de Amerikaanse Revolutie. De Duitse filosoof Friedrich Hegel heeft de volwassenheid van hun liberale (kapitalistische) staatsopbouw toen al herkend. Zijn navolger Karl Marx heeft de dialectiek van Hegel alleen verkeerd toegepast. Marx zag de economie als motor van het historisch materialisme. Dat moet nu toch wijken voor de geest van vrijheid en gelijkheid die tot uiting komt in de economie en de politiek van het liberalisme. Liberale democratieën hebben bovendien geen ideologische of militaire conflicten meer zoals de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie er hebben. De toekomst wordt nu bepaald door overleg, bijvoorbeeld in eenheidsmarkten zoals de Europese Gemeenschap.

Fukuyama’s academische conclusie roept heel wat vragen op. Ten eerste is de economische en sociale structuur in het westerse democratische landschap dat Fukuyama beschrijft helemaal niet homogeen. Er zijn nog altijd grote verschillen tussen de Amerikaanse frwsmess-mentaliteit en de overlegeconomie in Europa. De Chinese en Zuid-oost-Aziatische markteconomie met haar autoritair gezicht kan ook niet onder één noemer worden gebracht met het West-en. Ten tweede is het zeer de vraag of het conflictmodel voor de analyse van de wereldpolitiek echt wel tot het verleden behoort. Waarom zijn er dan toch nog zovéél conflicthaarden in de moderne wereld? Wat ligt er aan ten grondslag als de grote economisch-ideologische discussie is opgedroogd? De Amerikaanse president George Bush heeft naar aanleiding van de Tweede Golfoorlog in 1990-1991 opgeroepen tot de vestiging van een ‘nieuwe wereldorde’. Democratisch overleg tussen de naties en een vredelievende oplossing van geschillen moeten leiden tot nieuwe stabiliteit. Maar het voorstel van Bush kent geen groot succes. De politieke onderzoekers moeten dus andere maatstaven vinden voor de verklaring van de nog overblijvende trauma’s in de wereld. De nieuwe antagonismen zijn trouwens helemaal niet marginaal en ze blijven ook niet beperkt tot de Derde Wereld, zoals Fukuyama veronderstelt. Er zijn bijvoorbeeld de etnische en culturele geschilpunten, die Joegoslavië ten gronde richten. Als die voortaan ook de wereldpolitiek gaan beheersen blijft een van Fukuyama’s argumenten wel overeind: de nieuwe breuklijnen in de internationale gemeenschap lopen niet meer (uitsluitend) langs de grenzen van economische systemen, maar ze worden (opnieuw) bepaald door geestelijke en culturele verschillen. Samuel Huntington, een ander Amerikaans politicoloog, voorspelt in 1993 met zijn artikel ‘The Clash of Civilisations?’ dat de conflicten van de toekomst zullen worden uitgevochten langs de scheidingslijnen van zeven of acht grote wereldculturen: de westerse, de Chinees-confucianistische, de Japanse, de islamitische, de hindoeïstische, de Slavisch-orthodoxe, de Latijns-Amerikaanse en misschien de Afrikaanse. In 1995 beschrijft de Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber in zijn boek Jihad vs. McWorld hoe islamitische radicalen de globalisering, beschreven door Fukuyama, bestrijden omdat ze dat systeem als een bedreiging zien voor hun cultuur en hun religie. Pas na de aanslagen van 11 september 2001 komt zijn boek op de bestsellerslijsten.

Vergelijkbare discussies over ‘etniciteit’, ‘religieus fundamentalisme’ of ‘andere maatschappelijke en ethische waardenschalen’ krijgen ineens de volle aandacht van pers én diplomatie. Specifiek culturele factoren hebben – naast strikt economische factoren – altijd al meegespeeld bij de analyse van de internationale betrekkingen, vooral in kringen die minder waren beïnvloed door de sterke polarisatie van de Koude Oorlog of die buiten het spectrum lagen van de concurrerende grootmachten. Nu staan ze weer vooraan in het blikveld van politieke leiders en politieke wetenschappers. Ze zoeken nieuwe verklaringen voor de internationale verhoudingen nu de machtsde-ling, die werd veroorzaakt door ideologische verschillen, zo grondig is veranderd.

Ook de bondgenootschappen en multilaterale organisaties rond de vroegere machtspolen lijken nog weinig relevant. Het Warschaupact is ontbonden en daarmee heeft de NAVO eigenlijk haar einddoel bereikt. Het westerse bondgenootschap is strikt genomen een anachronisme geworden, maar zijn structuren schijnen nog sterk genoeg om ook zonder vijand te kunnen bestaan. Zijn uniek geïntegreerd militair commando en zijn permanente politieke overlegorganen tonen een grote overlevingskracht. Ze oefenen ook een magnetische aantrekkingskracht uit op de nieuwe Oost-Europese landen die het Warschaupact vaarwel hebben gezegd, of die – zoals de Baltische staten – uit de Sovjet-Unie zijn gestapt. Al hun stafchefs komen een na een op bezoek en elk land stuurt zijn diplomatieke vertegenwoordiger naar Brussel, de zetel van de Noord-Atlantische Samenwerkingsraad, de North Atlantic Coop-eration Council (NACC). Een directe uitbreiding van de NAVO naar Oost-Europa stuit evenwel op verzet van het nieuwe Rusland. De Russen willen alleen een losse militaire samenwerking van Oost-Europese landen bij oefeningen of vredesacties, zoals de NAVO begin 1994 heeft voorgesteld in haar Partnerschap voor de Vrede, het Partnership for Peace. De uitbreidingsplannen van de NAVO naar het oosten vinden wel steun bij de Verenigde Staten die hun aanwezigheid in Europa willen handhaven in weerwil van een nieuwe tendens naar isolationisme in hun binnenlandse politiek. Op economisch terrein sluiten ze ook aan bij de verruiming van de Europese Unie. De nieuwe geopolitieke situatie vraagt wel een aanpassing van de politieke en militaire structuren. Ook onder invloed van Europa, vooral van Frankrijk, wordt het strategische concept en de organisatie van het NAVO-commando aangepast. Een Combined Joint Task Force wordt opgericht, een multinationale strijdmacht voor specifieke opdrachten zoals de crisissen in en rond Bosnië en Klein-Joegoslavië. De uitbreiding van de NAVO zelf is een traag proces. Door hun snellere politieke en economische hervormingen komen Hongarije, Polen en Tsjechië eerst in aanmerking. Roemenië, Slovenië en de Baltische staten staan op de wachtlijst. Rusland blijft tegenspartelen. Belarus (Wit-Rus-land) keert zich terug naar Moskou en de situatie van Oekraïne is onbeslist.

Een andere succesrijke organisatie uit de jaren zeventig en tachtig, de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE), met haar scheidsrechtersfunctie tussen de twee vroegere allianties, blijkt helemaal niet opgewassen tegen de desintegratie van de Sovjet-Unie en de Oost-Europese staten, of tegen de conflicten die ermee gepaard gaan in het Balticum, in de Balkan en in de Kaukasus. Toch verkiest het nieuwe Moskou de CVSE boven de NAVO, hoewel Rusland in 1994 zelf aansluit bij het Partnerschap voor de Vrede. In 1995 wordt de CVSE omgedoopt tot OVSE: Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa. Ze speelt vooral een aanvullende en controlerende rol in de conflictbeheersing en het democratiseringsproces van de ruime Europese regio waarvoor ze is opgericht.

Elders in de wereld, in Afrika, het Midden-Oost-en, Latijns-Amerika en Zuid-oost-Azië is de steun van Moskou al voor de val van de Sovjet-Unie weggevallen, tijdens het bewind van Gorbatsjov. De scheiding tussen Oost- en West- in de Verenigde Naties eveneens. De Veiligheidsraad wordt daarmee veel minder vaak gehinderd door het veto van een der vijf permanente leden, dat tijdens de Koude Oorlog geregeld zorgde voor een patstelling. Nu de globale Oost-West-tegenstellingen weg zijn gevallen lijkt internationale samenwerking een voor de hand liggende oplossing. Het laatste decennium van de eeuw brengt de Verenigde Naties weer op de voorgrond. De enige overblijvende supermacht, de Verenigde Staten die kort geleden de VN nog zo wantrouwden, neemt er steeds vaker het initiatief. De conflicten die zich aandienen in de jaren negentig zijn helemaal niet nieuw maar ze spelen zich nu af buiten het perspectief van de Koude Oorlog. Maar de groeiende druk van Amerika binnen de VN zorgt al gauw voor nieuwe frustraties en verdeeldheid in de Veiligheidsraad, vooral van Frankrijk, Rusland en China.

1. Nieuwe brandhaarden

1.1. De Tweede Golfoorlog

Op 2 augustus 1990, na een aantal overduidelijke signalen van Saddam Hoessein, valt het Iraakse leger Koeweit binnen. Twee weken later sluit Saddam vrede met Iran, dat hij van 1980 tot 1989 in de Eerste Golfoorlog zonder succes heeft bevochten. De inpalming van Koeweit bespaart hem het gezichtsverlies van een dergelijk vernederend akkoord. Daarenboven is Iran geen directe vijand meer, zodat de grensverdediging kan worden opgedoekt. Iran wordt zelfs een uitwijkplaats voor de Iraakse luchtmacht. West-erlingen in Koeweit en Irak worden opgepakt. Sommigen van hen worden bij militaire installaties ondergebracht als menselijk schild tegen vijandelijke luchtaanvallen. Vrijwel de enige echte supporters van Saddam zijn de Pales-tijnen. Hij heeft hen beloofd Koeweit alleen prijs te geven in ruil voor hun vrijheid en een regeling van al hun problemen in het Midden-Oost-en. Israël blijft immers hun grondgebied bezet houden in weerwil van VN-resolutie 242, terwijl de Veiligheidsraad niet minder dan twaalf nieuwe resoluties uitvaardigt tegen Irak om het voor 15 februari 1991 met behulp van economische sancties en geweld uit Koeweit te verdrijven.

Zoals tijdens de Eerste Golfoorlog tegen Iran werpt Saddam zich op als de vaandrig van alle Arabieren. Zij moeten de rol van de zieltogende Sovjetunie overnemen in de bestrijding van het imperialisme van de Verenigde Staten en Israël. De massale uitwijking van Russische joden naar Israël is immers een duidelijk bewijs dat Moskou die strijd heeft opgegeven. De rijke Arabische oliestaten moeten hun solidariteit tonen door de militaire inspanning van Irak te financieren. Maar de leningen voor de Eerste Golfoorlog zijn nog niet terugbetaald. Bovendien geven de Arabische geldschieters, Saudi-Arabië en Koeweit, geen uitstel meer, nu het gevaar van de Iraanse revolutie is bezworen. Saddam had er eerst op gerekend zijn schuld met oliegeld af te kunnen lossen. Door overproductie van de Verenigde Arabische Emiraten en Koeweit, en van Irak zelf, is de marktprijs ingestort. Het verwijt dat er illegaal olie wordt gepompt in betwist Iraaks grensgebied is door Koeweit afgewimpeld. Ook het West-en heeft zich van Irak afgewend, omdat het einde van de oorlog met Iran géén economische hervorming, maar alleen méér bewapening heeft meegebracht. Er zijn trouwens aanwijzingen dat Irak ter-sluiks en met behulp van westerse technologie nieuwe wapens bouwt voor lange afstand en massavernietiging. Maar ondanks al die aanwijzingen wordt deze dreiging niet ernstig genomen en komt de Iraakse aanval als een verrassing.

De wereldgemeenschap heeft Saddams bedoelingen verkeerd ingeschat, maar Saddam zelf heeft evenmin gerekend op haar unanieme afkeuring. De overrompeling van Koeweit is echter zo’n flagrante inbreuk op het internationaal recht dat niemand ze kan tolereren. Vandaar de snelle coalitievorming tegen Irak, zelfs met Arabische staten. De Verenigde Staten zijn de onbetwiste leider van de groep. De Verenigde Naties zorgen voor de diplomatieke omkadering. De Sovjet-Unie wil ook het militair commando aan de VN toevertrouwen, maar alleen de Verenigde Staten beschikken over de militaire middelen om Irak het hoofd te bieden.

President Bush stuurt staatssecretaris James Baker en minister van Defensie Dick Cheney uit om bondgenoten te werven. Op 8 augustus 1990, na de toestemming van de Saudische koning Fahd om ook niet-moslimtroepen op zijn grondgebied toe te laten, kan Operation Desert Shield (Woestijnschild) beginnen. Het is een grootschalige internationale intimidatiepoging tegen Irak. Amerikaanse en Saudische strijdkrachten worden, samen met legereenheden uit Egypte, Syrië, Marokko, Pakistan, Groot-Brittannië en Frankrijk, opgesteld in Saudi-Arabië. Een aantal van die landen sturen ook eenheden van hun luchtmacht. De NAVO stuurt verkenningsvliegtuigen en Belgische, Duitse en Italiaanse gevechtsvliegtuigen naar Turkije, dat nog binnen haar verdragsgebied ligt. De enorme strijdmacht staat onder het commando van de Amerikaanse generaal Norman Schwarzkopf: Amerikanen strijden immers nooit onder vreemd bevel. Duitsland en Japan, die wegens hun grondwet (nog) niet mee kunnen strijden, betalen een groot deel van de militaire kosten. De pijpleidingen met Iraakse olie worden afgesneden. Het verlies van de omliggende landen (behalve het neutrale Jordanië) wordt door de Saudi’s en Koeweit bijgepast. De economische blokkade rond Irak wordt door een internationale vloot gecontroleerd.

De hele coalitie blijft voor en tijdens de oorlog overeind, ondanks Sad-dams gescherm met de westerse gijzelaars en zijn bezetting van westerse ambassades. Ook de beschieting van Israël met Scud-raketten in de hoop het uit zijn tent te lokken, kan de coalitie niet doen barsten. Om de Arabische bondgenoten niet voor het hoofd te stoten, houden de Verenigde Staten Israël er buiten. Op diplomatiek terrein is er minder solidariteit. Frankrijk en de Sovjet-Unie zoeken afzonderlijk contact met Irak. François Mitterrand ziet geen heil in een militaire oplossing en Gorbatsjov komt onder druk van het Politbureau en het leger omdat hij de vrije hand laat aan de Verenigde Staten.

Tijdens een nieuwe diplomatieke rondreis kan Baker de leden van de VN-Veiligheidsraad er eindelijk toch toe bewegen om het gebruik van geweld tegen Irak toe te staan. Ze gunnen Saddam nog wel tot 15 januari 1991 de tijd om Koeweit te verlaten. De betrokken VN-resolutie 678 is meteen ook een betekenisvolle mijlpaal in de afronding van de Koude Oorlog: voor het eerst na het Koreaanse conflict van 1950 maken de Verenigde Naties weer gebruik van hun ultieme sanctie. De vredespogingen, onder meer van de Europese Gemeenschap, worden voortgezet tot net voor de geallieerde aanval. Ook het Amerikaans Congres heeft op dat moment met een nipte meerderheid het gebruik van militair geweld tegen Irak goedgekeurd. Maar Saddam Hoessein zet zijn pokerspel voort tot het bittere einde.

Van 17 tot 24 januari 1991 raast Operation Desert Storm (Woestijnstorm) over Koeweit en Irak. Het doel van de uitgebreide luchtaanvallen is Koeweit te bevrijden en de militaire slagkracht van Irak te vernietigen, dus de fabrieken voor chemische wapens, kernwapens of raketten, en ook de vitale industrieën en de communicatiemiddelen. Ook al beweert Bush dat Saddam niet direct geviseerd wordt, toch staan ook centrale commandoposten en overheidsgebouwen in en rond Bagdad op de lijst van de doelwitten. Voltreffers, opgenomen met vliegtuigcamera’s tijdens de beschietingen, demonstreren de kwaliteit van de precisiebombardementen op televisie. De oorlogsverslaggeving wordt door de militairen streng in de hand gehouden. Het Amerikaanse Cable News Network (CNN) toont elke avond het vuurwerk van de beschietingen en de luchtafweer boven Bagdad. De zender is ook een doorgeefluik voor de Iraakse tegenpropaganda. Saddam reageert op de bombardementen met de voornoemde Scud-aanvallen tegen Israël en ook tegen Saudi-Arabië. Ze zijn weinig efficiënt. De Verenigde Staten sturen Patriot-raketten om ze te onderscheppen. Een Iraakse tankaanval op de Saudische stad Khafdji wordt door de geallieerden teruggeslagen. Nog tijdens een ultieme vredespoging van de Sovjet-Unie begint Irak op 22 februari in Koeweit burgers te vermoorden en olievelden in brand te steken.

Twee dagen later start het geallieerd grondoffensief: Operation Desert Sabre (Woestijnsabel). Saddam doet een aantal toegevingen. Hij laat uitschijnen dat hij Koeweit toch niet bezet wil houden. De bevrijding van Palestijns gebied is ook geen voorwaarde meer voor zijn terugtrekking. Hij schermt enkel nog met algemene politieke slogans: dit is ‘de moeder van alle oorlogen’ tegen het Amerikaans imperialisme. Hij wil blijkbaar zichzelf en zijn regime redden. Maar de weinig gemotiveerde en slechtbewapende Iraakse troepen, die zich in Koeweit hebben ingegraven, zijn geen partij voor het geallieerd bliksemoffensief. Na vier dagen houdt de stormloop halt in het zuiden van Irak. Toch is maar een deel van het Iraakse leger verslagen. Saddams keurtroepen van de Republikeinse Wacht – die hij nooit tegen de coalitiestrijdkrachten heeft ingezet – zijn ontsnapt.

Nog tijdens de onderhandelingen over de wapenstilstand voert het Iraakse leger strafcampagnes uit tegen opstandige sjiieten in het zuiden en Koerden in het noorden van Irak. De oproep van president Bush tot de Irakezen om hun lot in eigen hand te nemen en Saddam aan kant te zetten heeft ze valse hoop op internationale hulp gegeven. Maar bij hun bloedige onderdrukking komt de VN niet meer tussenbeide. Alleen de massale vlucht van de Koerden – een miljoen naar Iran, een half miljoen naar Turkije – brengt een humanitaire actie op gang. VN-resolutie 688 sponsort de actie. De resolutie is meteen een nieuwe mijlpaal die de Verenigde Naties het recht geeft om niet alleen staten, maar ook volkeren te beschermen. Het initiatief ervoor komt van Frankrijk en Groot-Brittannië. De Verenigde Staten leveren daarna ook militaire en logistieke steun voor het creëren van veilige woongebieden voor de Koerden. Maar het is een tijdelijke actie die niet bedoeld is om de Koerdische eisen voor onafhankelijkheid in te willigen. Ook de Turken verzetten zich daartegen: het zou de vraag naar Koerdische autonomie ook bij hen aanwakkeren. De Saudi’s van hun kant verzetten zich tegen de afscheiding van de sjiieten in het zuiden omdat die de steun krijgen van Iran. Aldus helpt de vrees voor rechtstreekse inmenging in de staatsstructuren zelf het eerst zo verketterde regime van Saddam Hoessein rechthouden.

Irak wordt daarna gestraft met een vliegverbod in de noordelijke en zuidelijke provincies en met internationale economische sancties die de regering van Saddam Hoessein veel minder raken dan de Iraakse bevolking. Sindsdien voeren de Verenigde Staten een zenuwstrijd met Bagdad om via controleurs van de Verenigde Naties (United Nations Special Commission on Disarmament, UNSCOM) de middelen voor het produceren van massavernietigingswapens van Irak aan banden te leggen. De strenge sancties worden enigermate verzacht door de oil-for-food deal in 1996. Maar de voortdurende obstructie van Irak tegen de UNSCOM-inspecties leiden tot crisis en nieuwe militaire interventie van het West-en. In 1997 wordt de inspecteurs toegang geweigerd tot een aantal sites en overheidsgebouwen, maar door bemiddeling van secretaris-generaal Kofi Annan van de VN worden luchtaanvallen afgewend. Een zelfde conflict leidt rond de jaarwisseling van 1998-99 opnieuw tot grootschalige Amerikaans-Britse precisiebombardementen tegen Iraakse veiligheidsinstallaties en militaire doelwitten: operatie ‘Woestijn-vos’. UNSCOM en de Verenigde Naties leiden aanzienlijk gezichtsverlies wanneer blijkt dat de bombardementen ter plaatse zijn voorbereid door Amerikaanse leden van het inspectieteam en dat Washington nog voor de opdrachtgevers in de Veiligheidsraad van de VN van de UNSCOM-gegevens op de hoogte is.

In december 1999 richt de Veiligheidsraad van de VN een nieuw inspectieteam op: UNMOVIC (United Nations Monitoring Verification and Inspection Commission ). Maar het krijgt geen toegang meer tot Iraaks grondgebied. De sancties stuiten op groeiende kritiek. Niet het regime, maar de bevolking lijdt eronder. Door dat laatste is de internationale coalitie tegen Saddam afgebrokkeld. Niet alleen in de Arabische landen. Buiten de Verenigde Staten en Groot-Brittannië hebben de andere vaste leden van de Veiligheidsraad (Frankrijk, China en Rusland) hun vluchten naar Bagdad hervat. Het embargo wordt ook steeds vaker omzeild. Olie wordt op grote schaal buitenge-pompt langs Syrië en Iran.

Volgens het International Institutefor Strategie Studies in Londen hebben de inspecties van UNSCOM en de daaropvolgende vernietigingen de capaciteiten voor aanmaak van nucleaire, chemische en biologische wapens sterk teruggeschroefd. Maar volgens Amerikaanse inlichtingendiensten zet Irak de productie van massavernietigingswapens voort. Voor Saddam Hoessein zijn ze het enige middel om een buitenlandse aanval af te wenden. Voor Washington zijn ze juist de voornaamste reden om de ‘onafgewerkte oorlog’ af te maken.

De nieuwe Amerikaanse president George W. Bush beschouwt Irak, samen met Iran en Noord-Korea, als de ‘as van het kwaad’. De vernietiging van het regime van Saddam Hoessein blijft het uiteindelijk doel van de Amerikaanse militaire strategie. De Britten blijven daarbij hun trouwste bondgenoot. Intussen moet voor hen de expansie van Irak worden beknot door ‘slimme sancties’ die het regime zelf raken, en minder de bevolking. De VN hebben in mei 2002 een gewijzigde boycot ingevoerd, die alleen export van ‘civiele producten’ naar Irak toelaat. De boycot van alles wat bruikbaar is voor militaire doeleinden blijft gehandhaafd.

1.2. De verbrokkeling van Joegoslavië

Wegens dezelfde schroom voor binnenlandse inmenging zijn ook de aanzwellende nationale problemen in Joegoslavië veronachtzaamd. In een tijd van groeiende internationale eenwording lijkt het ontstaan van nieuwe staten zoals Slovenië en Kroatië bijna ondenkbaar. Maar nu de macht van het communisme in Oost-Europa wegsmelt, is ook de centrale macht van Servië en Belgrado over de andere Joegoslavische deelstaten niet meer vanzelfsprekend. Tot de afsplitsing van Slovenië en Kroatië in 1991 is Joegoslavië een kunstmatige staat, met volkeren die zich 73 jaar lang meer gescheiden dan verbonden hebben gevoeld. Het rijke noorden met Slovenië en Kroatië was voor de Eerste Wereldoorlog nog ingelijfd bij Oost-enrijk en Hongarije. Het arme Servië, samen met Montenegro en Macedonië in het zuiden, heeft zich al in de negentiende eeuw vrijgevochten uit het Ottomaans-Turkse rijk. Tussen noord en zuid ligt nog het culturele lappendeken van Bosnië en Herzegovina.

Vanaf 1987 heeft de nieuwe Servische leider Slobodan Milosevic met zijn op de spits gedreven nationalisme het broze evenwicht in de Joegoslavische federatie verstoord door de inlijving van de autonome gebieden Vojvodina en Kosovo bij Servië. Bij de eerste vrije verkiezingen in 1990 verovert een andere ultranationalist, Franjo Tudjman, de leiding over Kroatië. In 1991 wordt de toerbeurt voor het collectieve presidentschap in de federatie geblokkeerd door de weigering van Servië om de Kroaat Stipe Mesic als staatshoofd te erkennen. Het collectief presidentschap zal enkele maanden later uiteenvallen. In juni verklaren Slovenië en Kroatië zich onafhankelijk. Het federale leger sluit de grenzen en leden van Servische minderheden raken slaags met de Kroatische politie: de Joegoslavische burgeroorlog is begonnen.

Het drama speelt zich af vlak voor de drempel van twee Europese organisaties die machteloos toekijken. De Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE), die weldra zo’n vijftigtal landen telt, roept op tot een bestand maar kan niet optreden. De leden zijn te talrijk om tot de vereiste consensus te komen. De Europese Gemeenschap probeert het met diplomatieke middelen. Ze dreigt ermee de twee nieuwe staten te erkennen als het Joegoslavische leger zich niet in zijn kazernes terugtrekt. Haar voorkeur gaat naar het behoud van Joegoslavië, maar haar dreigen met de erkenning van Slovenië en Kroatië impliceert ook de erkenning van hun gelijk. Voortaan is Servië de vijand. Maar er heerst ook verdeeldheid binnen de Europese Gemeenschap. Frankrijk wil de Serviërs niet zomaar loslaten en Duitsland dreigt ermee de twee afgescheurde staten alléén te erkennen. Europa gaat dus bemiddelen en stuurt waarnemers. Door een akkoord, gesloten op het eiland Brioni voor de kust van Istrië, ‘bevriezen’ Kroaten en Slovenen even hun onafhankelijkheid. Maar de moordpartijen tussen de vroegere broedervolken hebben alle normale maatschappelijke contacten vergiftigd. De Europese arbitrage verzandt in eindeloze palavers, eerst op de Haagse vredes-conferentie onder de leiding van de Brit Lord Carrington. Wanneer het Joegoslavische leger wegtrekt uit Slovenië, verplaatst het strijdtoneel zich naar Kroatië en Bosnië, dat in een referendum ook voor onafhankelijkheid heeft gekozen. Bosnië wordt al gauw verscheurd door een bittere strijd tussen Serviërs, Kroaten en moslims, die elk hun eigen republiek uitroepen. De erkenning van onafhankelijke maar niet-homogene nationale staten heeft het proces van ‘etnische zuivering’ in ex-Joegoslavië nog aangewakkerd. Na de mislukking van de Europese vredespogingen – de West-Europese Unie is er nooit in gelukt een vredesmacht op de been te brengen – komt de beurt van de Verenigde Naties. Na de aanstelling van de vroegere Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Cyrus Vance als onderhandelaar wordt eindelijk besloten een VN-vredesmacht te sturen. De Verenigde Naties kondigen tegelijk een wapenembargo af tegen ex-Joegoslavië. Intussen heeft ook Macedonië zijn onafhankelijkheid uitgeroepen, zeer tegen de zin van de Grieken, voor wie de naam van de nieuwe staat alleen al een voorafspiegeling is van nieuwe grensconflicten in de Balkan.

Na een jaar burgeroorlog zijn er al tienduizenden slachtoffers en twee miljoen vluchtelingen: anderhalf miljoen in eigen land, als gevolg van de etnische schoonmaak, en een half miljoen in het buitenland. Voorts hebben de Serviërs de havenstad Dubrovnik, het cultureel en toeristisch centrum van Kroatië, in puin geschoten. Bosnische Serviërs, geholpen door het Joegosla-visch leger, houden Sarajevo, Gorazjde en andere moslimenclaves omsingeld. VN-resolutie 757 kondigt een economische boycot af tegen Servië en Montenegro (Klein-Joegoslavië), die volgens Max van der Stoel en Tadeusz Mazowiecki, respectievelijk CVSE- en VN-rapporteur voor de minderheden en de mensenrechten, de hoofdverantwoordelijkheid dragen voor de slachtingen. Ook nadat de Verenigde Naties het initiatief van de Europese Gemeenschap hebben overgenomen, komt er geen beterschap. De Veiligheidsraad is niet te bewegen tot het gebruik van geweld. Rusland en China verzetten zich ertegen. De Verenigde Staten zijn alleen bereid tot luchtbom-bardementen tegen Servische stellingen, maar volgens de VN-commandan-ten ter plekke is dat weinig doeltreffend. Ze vrezen represailles tegen VN-soldaten van de plaatselijke vredescontingenten. Om dezelfde reden weigeren de Amerikanen zelf grondtroepen te sturen. Hulpkonvooien van de VN worden voortdurend geïntimideerd of zelfs omsingeld. De Amerikanen beperken zich daarom tot humanitaire voedseldroppings. De wereld kijkt intussen verbijsterd naar beelden van concentratiekampen met gevangen moslims en luistert met ontzetting naar verhalen over systematische verkrachtingen.

Europa en de VN slaan dan de handen in elkaar voor een diplomatieke oplossing van de Bosnische kwestie: de Britse en Amerikaanse onderhandelaars David Owen en Cyrus Vance (later opgevolgd door Thorvald Stolten-berg) tekenen een nieuwe kaart voor een federaal Bosnië, met een ‘billijke’ verdeling van het grondgebied en de economische rijkdommen over Serviërs, Kroaten en moslims. Maar die houdt te weinig rekening met de verloren grondgebieden en ze veroorzaakt nieuwe twisten en slachtpartijen. De wurggreep van de Serviërs rond Sarajevo en Gorazjde wordt alsmaar sterker. Ondanks het feit dat de Bosnische moslims zelf uiterst bloedige en provocerende mortieraanvallen organiseren op hun eigen bevolking, willen de Amerikanen het wapenembargo tegen de strijdende partijen voor de Bos-niërs opheffen. Begin 1994 keurt de NAVO een Amerikaans plan goed voor luchtaanvallen tegen Servische stellingen. De eindbeslissing daarvoor ligt wel bij de Veiligheidsraad en secretaris-generaal Boutros Boutros-Ghali van de Verenigde Naties. Door te dreigen met luchtaanvallen wordt de blokkade van Sarajevo begin 1994 opgeheven. Maar dat succes moet de NAVO delen met de Russen. Die hebben hun traditionele Servische bondgenoten overgehaald zich terug te trekken in ruil voor het sturen van Russische VN-troepen, uit een ‘bevriend’ Slavisch land. De NAVO is ook enkele keren effectief opgetreden onder meer in maart 1994 met het neerschieten van Servische bommenwerpers die het vliegverbod van de internationale gemeenschap boven Bosnië hebben overtreden, en nog eens in augustus van hetzelfde jaar tegen Serviërs die zware wapens hebben geroofd van VN-troepen.

De maatregelen van de internationale scheidsrechters worden voortdurend overtreden. Tijdens de oorlog zijn wapens onderschept uit Chili en Libanon. Vanaf 1993 krijgen de Bosnische moslims steeds meer steun van bevriende moslimlanden en buitenlandse moslimstrijders. Wapens worden op grote schaal verhandeld door plaatselijke krijgsheren die de akkoorden tussen politieke leiders aan hun laars lappen. De NAVO en de WEU controleren de scheepvaart in de Adriatische Zee, maar de binnenvaart langs de Donau en het grensverkeer met Oost-Europa is minder hermetisch afgesloten. De machteloosheid van de internationale arbitrage blijkt ook uit de opeenvolgende verdelingsplannen van Bosnië, waardoor agressie en etnische schoonmaak ongewild worden beloond. Begin 1994 zijn de totale vluchtelingen-cijfers opgelopen tot 3,5 miljoen, de slachtoffers van de oorlog in Bosnië alleen tot meer dan 150.000. Een van de frappantste moordpartijen gebeurt in juli 1995 na de val van Srebrenica, bewaakt door het Nederlands bataljon Dutchbat 3 van de United Nations Protection Force (UNPROFOR). Bosnische Serviërs onder leiding van generaal Ratko Mladic hebben er duizenden moslims omgebracht. In 1993 installeert de Veiligheidsraad een internationaal tribunaal in Den Haag om dergelijke ‘misdaden’ tegen de menselijkheid te berechten (ICTY, International Criminal Tribunal for the Vormer Yugoslavia ).

Na de mislukking van een nieuw verdeelplan in 1994 gemaakt door een internationale ‘Contactgroep’ van vijf landen (Frankrijk, Rusland, Groot-Brittannië, Duitsland en Amerika) komt in november 1995 uiteindelijk door Amerikaans toedoen het Dayton-akkoord tot stand voor de vorming van een Bosnische federatie met een verdeling van het grondgebied in een Bosnisch-Servische en een Moslim-Kroatische deelstaat. Internationale troepen onder NAVO-commando (Implementation Force, IFOR) zorgen voor de uitvoering van het akkoord. Een controlemacht (Stabilisation Force, SFOR) neemt de taak in 1997 over. Samen met technische en diplomatieke hulp van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE, vroeger CVSE), staan de SFOR- en IFOR-troepen ook in voor de organisatie van verkiezingen en de repatriëring van vluchtelingen.

Met de pacificatie van Bosnië is de successiecrisis van Joegoslavië evenwel niet afgerond. De rompstaat Klein-Joegoslavië onder leiding van president Slobodan Milosevic heeft niet alleen voortdurend de Bosnische staatsvorming tegengewerkt, hij dreigt ook zelf verder uiteen te vallen. De Servische provincie Kosovo komt in opstand. In 1989 heeft Milosevic de autonomie die Kosovo nog onder Tito had verworven opgeheven. Tegen de wil van de Kosovaren worden later ook 20.000 gevluchte Kroatische Serviërs in Kosovo gehuisvest. De Albanese bevolking heeft intussen een Kosovo-Albanese republiek uitgeroepen met een eigen bevrijdingsmilitie, het UçK. 200.000 Albanese Kosovaren slaan in 1998 op de vlucht voor de represailles van de Serviërs.

De Europese mogendheden en de Verenigde Staten proberen een herhaling van het Bosnische drama van 1993-95 te vermijden. Na de mislukking van een vredesconferentie in Rambouillet o.l.v. van Britten en Fransen, organiseert de NAVO vanaf maart 1999 luchtbombardementen tegen vitale installaties in Servië en Servische militaire doelen in de opstandige provincie Kosovo. De bommenregen duurt drie maanden en richt grote schade aan in Servië. Het Joegoslavische leger, sinds de Tweede Wereldoorlog voorbereid om sterke tegenstanders te verschalken, ontsnapt evenwel aan de vernietiging. Maar de sterkste militaire alliantie ter wereld kan zich geen militaire nederlaag veroorloven: Milosevic zwicht na intense diplomatieke druk en dreiging van de NAVO met een grondoorlog. Het vergeefse protest van Moskou tegen de bombardementen heeft intussen bewezen dat hij niet meer op Russische steun moet rekenen.

Tienduizenden NAVO-soldaten (KFOR) herstellen de orde in Kosovo. De Albanese Kosovaren keren massaal terug. Maar UçK-strijders hebben de Servische bewoners en de met hen sympathiserende Rom-zigeuners verdreven. De NAVO heeft de etnische zuivering weer niet kunnen verhinderen. De ontwapening van die Kosovaarse ‘bevrijdingstroepen’ en hun inlijving in een plaatselijke politiemacht verlopen moeizaam. De provincie krijgt een voorlopig internationaal bestuur onder de hoede van de VN (UNMIK, Interim Admi-nistration Mission in Kosovo ) onder leiding van een van de stichters van ‘Artsen zonder Grenzen’, de Fransman Bernard Kouchner.

De oorlog in Kosovo heeft Milosevic zijn politieke kop gekost. Een poging om zijn positie te versterken met vervroegde presidentsverkiezingen mislukt. Het leger en de politie laten hem vallen bij een volksopstand. Dat betekent het einde van zijn bewind. De nieuwe president Kostunica en de daarna verkozen premier Djinjic worden door de Amerikanen onder druk gezet om Milosevic uit te leveren. Financiële hulp van Washington geeft de doorslag. Na zijn arrestatie wordt hij in juni 2001 naar het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag gestuurd. Ook andere ex-Joegoslavische politieke en militaire leiders worden door dat internationaal strafhof berecht.

De burgeroorlog die in 1991 met de onafhankelijkheidsstrijd van het noordelijke Slovenië begon, heeft intussen het zuidelijke Macedonië bereikt. Het is al tien jaar onafhankelijk, maar het conflict in Kosovo heeft nu de Albanese minderheid van Macedonië geradicaliseerd. Wapens en manschappen van Albanees-Kosovaarse milities zijn binnengesmokkeld om de Albanese minderheid bij te staan in de burgerstrijd die in januari 2001 losbarst. Bemiddeling van de speciale vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken van de Europese Unie, Xavier Solana, hebben geen resultaat. De orde moet, zoals de voorbije tien jaar in ex-Joegoslavië, door westerse troepen onder NAVO-paraplu worden hersteld. De Albanese rebellen leggen de wapens neer. Het NAVO-programma Essential Harvest zorgt voor hun inzameling en neutralisatie.

Zonder dat het lot van de minderheden in de nieuwe staten op het terrein van ex-Joegoslavië is gestabiliseerd, wordt ook de naam Joegoslavië uitgewist. De federatie is tot stand gekomen na de Eerste Wereldoorlog op de resten van de Oost-enrijkse en Turkse bezittingen in de Balkan. Na afsplitsing van de meeste deelstaten en provincies, heeft Klein-Joegoslavië in 2002 zijn naam veranderd in Servië en Montenegro. De provincie Montenegro volgt dan ook al een onafhankelijke koers, maar tot een afscheiding komt het niet.

In november 2001 wint Ibrahim Rugova, de partijleider van de Democratische Liga voor Kosovo overtuigend de verkiezingen en wordt door de provinciale assemblee tot president verkozen. Onder druk van de VN-missie aanvaardt Rugova een vertegenwoordiger van het Kosovo-Bevrijdingsleger UçK als premier van de Kosovaarse regering, waaraan ook twee vertegenwoordigers van de Servische minderheid deelnemen. Kosovo is een protectoraat van de VN. De vredesmacht die aanvankelijk gestuurd was om de etnische Albanezen te beschermen, legt zich meer en meer toe op de bescherming van de Servische minderheid. Rugova verklaart dat Kosovo in afwachting van een internationale erkenning de facto al onafhankelijk is, maar dat is veeleer droom dan werkelijkheid want onderhandelingen over de politieke status van Kosovo leveren vooralsnog niets op.

1.3. VN-acties in Afrika

Peace keeping of peace making, bewaken of opleggen en handhaven van de vrede, is het grote dilemma voor de Verenigde Naties en de leidinggevende staten in de Veiligheidsraad. Net zoals vroeger nemen niet-gouvernementele organisaties zoals Amnesty International, Oxfam, Artsen zonder Grenzen, het Internationale Rode Kruis en UNICEF het voortouw om wantoestanden aan te klagen of noden te lenigen. Maar zolang conflicten de internationale orde niet verstoren of de Vitale nationale belangen’ van andere landen niet in gevaar brengen, komen de regeringen zelf niet in beweging. Conflicten zoals in Baskenland en Tibet of het lot van inheemse volkeren zoals de indianen of de Australische aboriginals, stonden nooit hoog op de internationale politieke agenda. Alleen als het bestaan van staten zelf werd aangetast, zoals in Korea, Kasjmir, Cyprus of Israël trad de internationale gemeenschap op. De problemen in Oost-Afrika, in Somalië en Rwanda komen in het begin van de jaren negentig wel in aanmerking voor internationale interventie. Somalië wordt een nieuwe test-case. Sinds de afzetting van president Siad Barre in 1991 heerst er burgeroorlog. De staatsstructuur is er ingestort. Rivaliserende clans zwaaien er de plak, elk over hun deel van het land. De twee voornaamste krijgsheren Ali Mahdi en generaal Aydid wedijveren om de macht. Hongersnood door oorlog en droogte heeft eind 1992 al een half miljoen slachtoffers geëist. Om konvooien met voedsel en geneesmiddelen te beschermen, huren de hulporganisaties gewapende escortes die vaak zelf hun konvooien leegplunderen. Een groot deel van het voedsel geraakt niet weg uit de haven van Mogadishu. De Afrikaanse secretaris-generaal van de VN, de Egyptenaar Boutros-Ghali, wil een humanitaire tussenkomst. Zijn Algerijnse assistent Mohammed Sahnoun kan de strijdende facties gedeeltelijk bij elkaar krijgen, maar hij treedt af na een conflict met Boutros-Ghali. Die zoekt eind 1992 de steun van de niet meer herkozen Amerikaanse president Bush voor een militaire tussenkomst met een Unified Task Force: veertigduizend man uit meer dan twintig landen, de eerste ‘humanitaire interventiemacht’ in de geschiedenis van de Verenigde Naties. Bush, die de noodzaak voor een blijvende Amerikaanse militaire paraatheid wil demonstreren aan zijn opvolger Bill Clinton, telefoneert de coalitie bij elkaar. De Veiligheidsraad geeft opnieuw zijn toestemming, want de toestand in Somalië ‘vormt een bedreiging voor de vrede en de veiligheid in de wereld’. De Amerikanen leiden de militaire actie. Samen met Fransen, Italianen, Belgen en anderen moeten ze de voorwaarden creëren om de humanitaire operaties weer op gang te krijgen. Dat lukt, maar niet zonder strijd. Het harde optreden van de Amerikanen draait uit op een – mislukte – klopjacht tegen generaal Aydid. Daarmee wekt de hele VN-operatie UNOSOM, die eveneens door een Amerikaan (ex-admiraal Jonathan Howe) wordt geleid, bij veel Somaliërs de indruk van partijdigheid. Wanneer de Amerikanen zich in april 1994 terugtrekken, is de pacificatie van Somalië maar gedeeltelijk geslaagd. De mislukte pogingen om de clanleiders te ontwapenen bezorgen de VN ernstig gezichtsverlies. UNOSOM II heeft nog altijd de opdracht vrede ‘op te leggen’ in Somalië, maar de nieuwe VN-soldaten komen nu voor een groot deel uit de Derde Wereld en de nadruk ligt weer op onderhandelen.

De VN-tussenkomst in Rwanda vormt een bijzonder tragische episode in de reeks vredespogingen die worden ondernomen door de Verenigde Naties. Anders dan in Somalië hebben de VN-soldaten hier van de Veiligheidsraad geen mandaat gekregen om de vrede op te leggen. Ze mogen alleen controleren en bemiddelen tussen de vijandige bevolkingsgroepen en de politieke en militaire tegenstanders. Zoals Burundi wordt Rwanda sinds de koloniale tijd verscheurd door een strijd tussen de vroegere heersende minderheid van de Tutsi’s en de Hutu-meerderheid. Sinds hun onafhankelijkheid in 1962 kenden de twee landen verscheidene etnische conflicten met honderdduizenden slachtoffers. In het begin van de jaren negentig hebben de Tutsi’s de macht in Burundi, de Hutu’s in Rwanda. In Rwanda ontaardt de situatie in 1994 in een massale volkerenmoord. De helft van de bevolking komt om of vlucht naar de buurlanden Tanzania en Zaïre, waardoor de hele regio wordt gedestabiliseerd.

De catastrofe is begonnen na de mislukking van de poging die België op gang heeft gebracht om een verzoening tot stand te brengen tussen de Huturegering van president Juvenal Habyarimana en de Tutsi-rebellen van het Rwandees Patriottisch Front (RPF), die al drie jaar in een burgeroorlog verwikkeld zijn. In 1993 hebben de twee groepen in het Tanzaniaanse Arusha een akkoord gesloten voor de vorming van een nieuwe coalitieregering. Maar de vroegere eenheidspartij (Mouvement Républicain National pour la Democratie et le Développement, MRND) van de president schuift de toepassing van het akkoord op de lange baan. Tijdens de burgeroorlog zijn de RPF-rebel-len vanuit buurland Uganda tot op dertig kilometer van de hoofdstad Kigali doorgestoten. Alleen de tussenkomst van Franse en Zaïrese soldaten kan de invasie tot stilstand brengen. Een VN-vredesmacht (UNAMIR) met Belgische para’s en soldaten uit Ghana en Bangladesh komt half 1993 de wapenstilstand en de invulling van het Arusha-akkoord helpen controleren. Maar haar veel te krap uitgemeten mandaat maakt die taak onmogelijk. De VN-blauwhelmen mogen hun wapens niet gebruiken, ze kunnen alleen maar toekijken wanneer begin 1994 op grote schaal wapens worden uitgedeeld aan de Hutu-bevolking. Wanneer begin april het regeringsvliegtuig met president Habyarimana en zijn Burundese collega Cyprien Ntayamira in Kigali wordt neergeschoten, keert het Rwandese leger zich tegen de Belgen. Tien Belgische para’s worden ontwapend en neergeschoten. De Belgische regering besluit daarop al haar soldaten en burgers te evacueren en haar opdracht aan de VN terug te geven. De overblijvende blauwhelmen moeten daarna werkeloos toezien hoe de RPF-rebellen het Rwandese leger overal terugdringen terwijl Hutu-milities, aangevuurd door een plaatselijk radiostation, systematisch slachtingen aanrichten onder de Tutsi-bevolking. Terwijl de rebellen het land veroveren en er een nieuwe regering installeren, vlucht de Hutu-bevolking onder druk van haar eigen milities en uit vrees voor wraakacties in groten getale naar het buitenland. Tienduizenden komen daarna om in Zaïrese kampen als gevolg van cholera en dysenterie. Op eigen initiatief leggen de Fransen (die de Hutu’s altijd hebben gesteund) een veiligheidszone aan in het zuidwesten langs de Zaïrese grens. De VN zullen die Opération Turquoise nadien steunen, omdat hun eigen vredesoperatie is uitgedraaid op een ramp. Wanneer de Fransen zich later terugtrekken, worden de vredesacties overgenomen door Amerikanen die opereren vanuit de hoofdstad Kigali, waar de RPF-rebellen een nieuwe regering hebben geïnstalleerd. De buitenlandse invloedssferen in Afrika verschuiven terwijl de Verenigde Naties toekijken.

De val van het Mobutu-regime in 1997 brengt een verdere verschuiving van de krachtsverhouding in Centraal-Afrika. De leider van de nieuwe Democratische Republiek Congo, Laurent Kabila, heeft het Zaïre van Mobutu veroverd met zijn Alliance des Forces Démocratiques pour la Liberation (AFDL). Vanuit de oostelijke provincie Kivu is de coalitie met de hulp van Banyamu-lenge-strijders naar Kinsjasa opgerukt. Kabila heeft de steun van Uganda en Rwanda en ook van Amerika. Maar de mensenrechtensituatie is er niet op verbeterd. Tijdens de opmars zijn honderdduizenden Hutu-vluchtelingen verdwenen, die samen met Hutu-milities niet naar Rwanda waren teruggekeerd. Een onderzoekscommissie van de VN slaagt er niet in de veelvuldige berichten over een nieuwe massamoord te bewijzen. Wanneer de Democratische Republiek Congo met een nieuwe rebellie in het oosten van het land wordt geconfronteerd, breekt Kabila in 1998 met zijn Oost-Afrikaanse bondgenoten Uganda en Rwanda. Hij krijgt nu militaire en politieke steun van Zimbabwe, Angola en Namibië. In eigen land heeft hij n.a.v. de rebellie al met de Alliance en met de Banyamulenge gebroken. In het vooruitzicht van verkiezingen wordt de oppositie niet bij de hervormingen betrokken.

De problemen zijn de Verenigde Naties boven het hoofd gegroeid. Al in 1993 zijn er over heel de wereld meer dan honderdduizend vredescontro-leurs van de VN aan het werk, het grootste deel in Afrika, ex-Joegoslavië en het Midden-Oost-en. Maar de politie-acties van de VN kennen geen groot succes. Door hun onzeker mandaat krijgen de VN-blauwhelmen geen greep op de plaatselijke moeilijkheden. Hun onpartijdigheid is niet altijd duidelijk. Belgen in Rwanda worden er door de Hutu’s van verdacht dat ze de Tutsi’s voortrekken, de Russen krijgen de voorkeur van de Serviërs rond Sarajevo en de Turken worden gewraakt door de Armeniërs in de Kaukasus. De Fransen die hun invloedssfeer in Afrika door de Rwandese rebellen aangetast zien, steken de VN voorbij met hun eigen ‘humanitaire acties’. De Verenigde Staten dienen nooit onder het VN-commando, maar zoeken en verkrijgen meestal wel de goedkeuring van de internationale gemeenschap in de Veiligheidsraad.

Met het aanbreken van het nieuwe millennium verbetert de toestand niet. Alleen stevige groei kan Afrika uit de armoede tillen. Maar in 2000 is die gedaald tot minder dan 3%. Afrika geraakt ook steeds meer in de greep van HIV en AIDS. Driekwart van alle besmette personen in de wereld leeft in Afrika. Volgens de VN veroorzaakt AIDS in de meest getroffen landen een inkomensverlies van 15-20%. De nieuwe Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbe-ki, die een Afrikaanse renaissance belooft, verliest zijn geloofwaardigheid door de uitspraak dat AIDS niet is veroorzaakt door HIV.

De burgeroorlogen, die sinds tien jaar woeden in Liberia en Sierra Leone, breiden zich in 2000 uit tot Guinea. Politieke en militaire vredespogingen van de VN mislukken jammerlijk. Ook in Congo. Na de moord op president Laurent Kabila in januari 2001, zoekt zijn zoon Joseph Kabila, in tegenstelling tot zijn vader, westerse steun voor nieuwe vredesgeprekken met de rebellen. Maar Congo blijft de facto verdeeld in drie stukken. Kinshasa controleert alleen het westelijk deel. Het oosten is in de handen van rebellen die effectief worden geleid vanuit Rwanda en Uganda. Ook in het buurland Angola duurt de strijd voort, tot rebellenleider Jonas Savimbi van de UNITA begin 2002 wordt vermoord.

Sinds de steun van het West-en of van het Oost-blok is weggevallen, zoeken strijdende partijen nieuwe inkomsten. De VN klagen de illegale uitvoer aan van ‘bloeddiamanten’, waarmee ondermeer rebellen in Angola, Sierra Leone en Oost-Congo hun inkomsten financieren. Vanuit Congolees oorlogsgebied vindt het zeldzame metaal coltan zijn weg naar de westerse hightech-industrie voor aanmaak van computerschermen en mobiele telefoons. Zoals vroeger blijft olie-exploitatie oorzaak van conflicten. Dat is het geval in Zuid-Sudan en in de Congolese territoriale wateren, waar Angola zich opwerpt als regionale politieman, met steun van Frankrijk en Amerika. In ruil voor de illegale handel krijgen plaatselijke leiders en rebellen wapens via internationale misdaadorganisaties.

Niet overal is de toestand even hopeloos. In het begin van de jaren negentig brengt de VN-vredesmacht in Mozambique (UNOMOZ) een pacificatie tot stand tussen de regering en de rebellen. Met vleien, dreigen en eindeloos onderhandelen worden de strijdende partijen er naar democratische verkiezingen begeleid. De verantwoordelijke voor UNOMOZ, Aldo Asello, somt in zijn rapport vijf principes op die het succes van de operatie verklaren en die als richtsnoer voor soortgelijke missies kunnen dienen. Die principes zijn: (1) iedereen moet beseffen dat er geen militaire oplossing voor het conflict mogelijk is; (2) na de onderhandelingen mogen er geen verliezers zijn; (3) het vredesakkoord moet zeer gedetailleerd zijn om problemen bij de uitvoering ervan te voorkomen; (4) de VN-missie mag door de bevolking niet als een bezettingsmacht worden ervaren; (5) de meeste steun moet naar de ‘rebellen’ gaan, niet naar de regering. In Sierra Leone zijn de moordpartijen en verminkingen door rebellen van het Verenigd Revolutionair Front (RUF), op zoek naar illegale diamant, gestopt door een VN-vredesmacht (UNAMSIL) met 17.000 manschappen. De rebellen zijn uitgeschakeld en hun krijgsheer Fodar Sankoh is gevangen genomen. In mei 2001 worden er onder internationale controle verkiezingen georganiseerd. Zoals voor ex-Joegoslavië en Rwanda wil de VN ook een internationaal tribunaal samenroepen voor de misdaden tegen de menselijkheid tijdens de burgeroorlog in Sierra Leone.

In 2002 doet er zich een kentering voor in Congo. In juli sluit Joseph Kabila een vredesakkoord met Paul Kagame van Rwanda. Terwijl de laatste Rwandese troepen in oktober het Congolese grondgebied verlaten komt het onder impuls van de Zuid-Afrikaanse regering tot een akkoord tussen Kabila en de twee grootste Congolese rebellenbewegingen. Vertegenwoordigers van beide groepen worden in de regering opgenomen en krijgen taken toegewezen in het Congolese leger. Bij verdere besprekingen in 2003 worden een nieuwe grondwet en verkiezingen binnen de twee jaar in het vooruitzicht gesteld. Die goede intenties beletten niet dat rebellen, gesteund door Uganda, Rwanda en etnische rivaliserende groepen, Congo onveilig blijven maken. In mei 2003 worden blauwhelmen naar de Ituriprovincie gezonden waar tribale milities 50.000 mensen hebben omgebracht en een half miljoen Congolezen op de vlucht zijn gedreven. In juli verhoogt de VN het aantal manschappen in Congo van 2000 tot 11.000 maar ook die krijgen de situatie niet onder controle. Congo blijft onveilig en instabiel.

Sudan is een verscheurd land. In januari 2004 maakt een akkoord tussen de regering en het Sudanese Volksbevrijdingsleger een einde aan een burgeroorlog die 21 jaar duurde en waarbij 1,5 miljoen doden vielen en 4 miljoen mensen op de vlucht sloegen. Die oorlog tussen Noord- en Zuid- draaide rond de verdeling van olierijkdommen en de discriminatie van animisten en christenen door de moslimregering. De VN stellen 10.000 manschappen ter beschikking om toe te zien op de naleving van het akkoord. Ondertussen richten Arabische nomadenmilities gesteund door regeringstroepen een bloedbad aan onder de zwarte bevolking in de westelijke regio Darfur. Ruim 70.000 mensen komen daarbij om en 1,6 miljoen inwoners slaan op de vlucht. De wereldgemeenschap grijpt niet in. Wel wordt een humanitaire reddingsoperatie opgezet voor de vluchtelingen. Onder impuls van de VN verklaart de Sudanese regering zich in augustus 2004 bereid het leger uit Darfur terug te trekken. De Afrikaanse Unie zendt 3500 manschappen om het gebied te controleren. Een VN-rapport van februari 2005 beschuldigt de Sudanese regering niet van genocide maar van massamoord, martelingen en verkrachtingen. De oproep van de VN om de verantwoordelijken te doen berechten door het Internationaal Strafhof te Den Haag stuit aanvankelijk op verzet van de Verenigde Staten. Nadien stelt Washington zich soepeler op.

Hoop voor Afrika

Het grote probleem voor Afrika blijft de structurele armoede onder meer veroorzaakt door lage productiviteit in de landbouw, gezondheidsproblemen, schuldenlast, trage verspreiding van nieuwe technologieën en hoge transportkosten. Om Afrika uit het moeras te halen is een langdurige inspanning nodig, met verbetering van landbouw, onderwijs, stadsontwikkeling en volksgezondheid, samen met de invoering van een gelijkekansenbeleid.

Tijdens een rondreis in een aantal Afrikaanse landen lanceert de Britse minister van Financiën Gordon Brown in januari 2005 opnieuw de idee van een Marshallplan voor de Derde Wereld in het algemeen en voor Subsaha-raans Afrika in het bijzonder. Dat plan omvat investeringen in het onderwijs, kwijtschelding van schulden van de arme landen bij de internationale financiële instellingen en een substantiële verhoging van de ontwikkelingshulp. Als tegenprestatie verlangt Brown dat de arme landen de corruptie bestrijden en een efficiënter en transparanter beleid voeren. Groot-Brittannië maakt gebruik van het voorzitterschap van de G7 om in februari 2005 de Verenigde Staten, Japan, Duitsland, Frankrijk, Italië en Canada principieel te doen instemmen met de kwijtschelding van de multilaterale schulden van de armste landen. In het verlengde daarvan besliste de G7 in juni de schulden van achttien ontwikkelingslanden kwijt te schelden.

2. Eerst crisis, dan sterke groei in Azië

2.1. Crisis in de Tijgereconomieën

Op 1 juli 1997 vertrekken de Britten krachtens een akkoord met de Volksrepubliek China uit hun kroonkolonie Hongkong. China installeert in de nieuwe economische zone een bestuur dat volgens afspraak met Londen geen grote wijzigingen aanbrengt aan de economische structuur van de vroegere stadsstaat. Klachten over het democratische deficit krijgen geen noemenswaardige weerklank.

Een dag na de overdracht van Hongkong vormt de ineenstorting van de Thaise munt het startsein voor een zware economische crisis in Zuid-oost-Azië. De wereldwijde muntspeculatie die er als een kettingreactie op volgt, haalt ook de sterk groeiende economische systemen van Zuid-Korea en Indonesië onderuit.

Een klassieke crisis van overinvestering maakt een einde aan de Zuid-oost-Aziatische mirakeleconomie. De bijna vijftien jaar durende ongeëvenaarde groei in de regio was immers niet te danken aan diversificatie en pro-ductiviteitsverhoging, maar was vooral het gevolg van een hoog investeringsniveau in enkele specifieke sectoren. De arbeidsproductiviteit bleef daarom beperkt tot de economische sectoren die afhankelijk waren van de grootste investeerder in de regio, Japan. Ook ging de spectaculaire groei gepaard met een snelle expansie van de financiële markten maar die werd onvoldoende begeleid door toezichthoudende financiële organismen. De reële opwaardering van de vaste wisselkoersen verzekerde de toevloed van buitenlands kapitaal maar holde het concurrentievermogen van de Zuid-oost-Aziatische regio uit. In 1996 was de economische groei in Zuid-oost-Azië van bijna 20% tot nul gereduceerd. De vraag naar elektronische producten kelderde. Na zijn devaluatie in 1994 was China een moordende concurrent geworden. De nieuwe waardestijging van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de Japanse yen maakte de andere Oost-Aziatische munten bijna 40% duurder. Hun binding met de veel duurder geworden dollar deed ze de das om, want de Amerikaanse munt was niet alleen gestegen ten opzichte van de yen maar ook ten opzichte van vele andere wereld valuta. In heel de regio had zich dankzij de economisch gunstige arbeidsstructuren en de belangenvermenging tussen overheid en zakenwereld een zeepbeleconomie ontwikkeld, vooral gebaseerd op korte-termijnleningen.

Voor Thailand, waar de crisis in gang werd gezet, betekende de gestegen dollarkoers onder andere dat de producten uit dit exportgerichte land duurder werden. Als ook de yen deprecieerde ten opzichte van de dollar, verminderde meteen de uitvoer naar Thailands belangrijkste afzetmarkt. Thailand financierde het groeiende tekort op zijn betalingsbalans door met hoge interestvoeten speculatief kapitaal aan te trekken. Voor een economie met groei-problemen had dit catastrofale gevolgen, te meer omdat speculanten en investeerders wegens het onzekere en corrupte klimaat in Bangkok het vertrouwen in het land verloren. De tekorten en schulden stapelden zich zo snel op dat de ondersteuning van de Thaise munt met de deviezenvoorraad van de centrale bank niet meer hielp. Het leeuwendeel van de door het IMF beschikbaar gestelde middelen gebruikte de Thaise regering om de betalingsbalans in evenwicht te brengen en de reserves in buitenlandse valuta op te krikken, maar de massale kapitaalvlucht werd er niet door gestopt.

Met een forse devaluatie probeert Bangkok op 2 juli 1997 zijn concurrentiepositie te herstellen. Maar die ingreep heeft een sneeuwbaleffect voor heel Zuid-oost-Azië dat af te rekenen krijgt met een cascade van enorme muntont-waardingen, tot 50% in Maleisië, de Filipijnen en Zuid-Korea, tot 80% in Indonesië. Opmerkelijk is dat de markten van de demografische reuzen China en India stand houden. De Russische markt daarentegen komt in november 1998 wel onder druk te staan, in januari 1999 gevolgd door de Braziliaanse markt.

De politieke gevolgen in de Zuid-oost-Aziatische regio blijven niet uit. De crisis tast immers de legitimiteit van de regerende elites aan. Zo moet president Suharto van Indonesië na de presidentsverkiezingen van 1998 en onder druk van de volkswoede de baan ruimen. In Zuid-Korea helpen verkiezingen de vroegere vakbondsleider Kim Dae Jung in het zadel, terwijl in Japan de liberale regering een zware verkiezingsnederlaag oploopt. De problematische krediettoestand leidt in een aantal landen van de regio tot het bankroet van een aantal banken en effectenhuizen.

Nog voor de gevolgen van de Zuid-oost-Aziatische crisis zich midden 1998 op de Amerikaanse en de Europese beurzen manifesteren, komen het IMF en de Verenigde Staten ter hulp. De strenge voorwaarden die het IMF oplegt, stuiten evenwel op felle kritiek in Azië dat zich door het West-en in de steek gelaten voelt. De Maleisische president Mahathir Mohammed beschouwt de verplichting om de Aziatische marktstructuren beter toegankelijk te maken als een nieuwe vorm van kolonialisme, vooral dan vanwege Washington. Het feit dat de regionale grootmachten China en Japan het in de Zuid-oost-Aziatische crisis laten afweten, maakt de weg opnieuw vrij voor een inmenging van de Verenigde Staten.

De crisis in de Tijgertanden van 1997 en 1998 heeft vooral een financieel karakter. Het vertrouwen van de investeerders is sterk aangetast. Vanaf 2000 doet zich in de meeste Tijgertanden een relance voor; hun economieën groeien opnieuw, hun export herstelt zich. Maar de fundamentele problemen zijn niet van de baan.

2.2. De groei van Japan stagneert

In Japan komt er een einde aan het groeiwonder in het begin van de jaren negentig. Als remedie tegen de economische en financiële malaise verlaagt de centrale bank de rente en pompt de overheid via grote infrastructuurwerken heel veel geld in de economie. Die middelen helpen echter niet. De mogelijkheid die open blijft is het Japanse economische model, de intense samenwerking tussen overheid, banken en bedrijven, op te geven. Dit harmoniemodel gaf lange tijd uitstekende resultaten maar het tastte door beperkende maatregelen de concurrentie op de binnenlandse markt aan. In juni 2001 besluit de Japanse regering de talloze openbare werken aan banden te leggen waardoor het overheidstekort in de voorgaande jaren tot 7% opliep en de staatsschuld tot 120% van het nationaal inkomen was uitgegroeid.

Economisch herstel blijft voorlopig uit. In zijn jaarrapport van september 2001 dringt het IMF aan op verdere hervormingen van de Japanse banksector waarvan het kapitaal grotendeels uit aandelen in Japanse bedrijven bestaat. Japan houdt zijn traditionele economische sectoren kunstmatig overeind met staatsleningen. Politieke corruptie geeft de georganiseerde misdaad ook grote invloed in de banksector.

Een nieuw defensieplan voorgesteld in 2004 moet Japan militair meer armslag geven. Het heeft wrijvingen met zowat alle buurlanden: Zuid-Ko-rea, Rusland en China. Meestal zijn het disputen over zeegrenzen die olievelden verdelen. Japan wedijvert met China om een oliepijpleiding uit Rusland die de energiebevoorrading veilig moet stellen. Zuid-Korea en China keren zich tegen een vaste zetel voor Japan in de VN-Veiligheidsraad. Dat zou Japan te veel politieke macht geven in de regio. Begin 2005 loopt de spanning met China hoog op: Japan zou met een nieuw schoolboek opnieuw zijn verantwoordelijkheid voor oorlogsmisdaden als de ‘verkrachting van Nanking’ van 1937 relativeren. Betogers vallen de Japanse ambassade in Peking en andere Japanse bezittingen aan terwijl de Chinese politie toekijkt.

2.3. China en India komen er aan

Japan, de Europese Unie en de Verenigde Staten zijn nog altijd de grootste economieën bij het begin van de eenentwintigste eeuw. Maar volgens een prognose van de Amerikaanse CIA behoren China en India over enkele decennia ook bij de economische wereldmachten. Ze zullen hun gewicht dan zeker willen vertalen in politieke macht. Het zijn nu al kernmogendheden en op commercieel terrein spelen ze een voorname rol rol in de Amerikaanse en Europese handel en industrie. Het Indiase staalconcern Mittal is het grootste ter wereld en China heeft verbintenissen met de voornaamste exporthavens van Europa. De Indiase economie groeit jaarlijks met 6%, de Chinese met 8%. Na de Tsunami-ramp in december 2004 laat India weten dat het helemaal geen hulp nodig heeft. Het land levert jaarlijks meer academici af dan alle Europese universiteiten in tien jaar. Mede door zijn Engelstalig koloniaal verleden levert het sedert lang financiële en administratieve diensten aan Amerika en Europa. De callcenters groeien er jaarlijks nog met 20%. Die dienstverlening is mogelijk door de onstuimige groei van de informaticasector. De jongste jaren schijnt de regering er ook in te slagen om de oprispingen van fundamentalistisch geweld en het geschil met Pakistan over Kasjmir in te perken.

In China komt het bedrijfsleven handen te kort. Dat veroorzaakt massale binnenlandse migratie van het platteland naar de industriesteden. De bouw van nieuwe fabrieken doet de staalprijzen in heel de wereld stijgen. Door opheffing van handelsbeperkingen vanaf 2005 dreigt de wereld overspoeld te worden met Chinese textielproducten. Groei lijkt dus helemaal geen probleem, wel afremmen van de groei om de ontwikkeling in de hand te kunnen houden. Want de Chinese economische explosie is niet zonder gevaar. In tegenstelling met India is China geen democratie. Het wordt ervan beschuldigd op grote schaal mensenrechten te overtreden. In 2004 zijn er volgens volgens Amnesty International 3.400 mensen geëxecuteerd. In 2003 is ook lange tijd informatie achtergehouden over de uitbraak van de gevaarlijke longziekte SARS. Openheid blijft een probleem voor China dat in 2008 de Olympische Spelen zal organiseren.

De relaties met Taiwan blijven gespannen. Peking beschouwt het nog altijd als een afvallige provincie. Het Volkscongres neemt in maart 2005 een wet aan om militair in te grijpen wanneer Taiwan zich formeel onafhankelijk zou verklaren. Amerika steunt het Kwomintang-regime van Taipeh tegen een eventuele aanval. Wegens de militaire ambities van China heeft Amerika een wapenembargo tegen het land uitgeroepen. Washington wil dat Europa zich daarbij aansluit.

3. De herschikking van de internationale betrekkingen

3.1. Op zoek naar een nieuw evenwicht

Bij het begin van de eenentwintigste eeuw is de samenstelling van de Veiligheidsraad van de VN is een anachronistisch overblijfsel van net na de Tweede Wereldoorlog. Er zijn wel plannen om het aantal vaste leden uit te breiden met enkele nieuwe regionale grootmachten, of met Duitsland en Japan, maar de oude westerse democratieën hebben er in 1999 nog altijd de overhand. De internationale gemeenschap evolueert naar een nieuwe polarisatie tussen de westerse landen, die hun eigen democratische orde propageren als een universele verworvenheid, en een ander deel van de wereld dat hetzelfde democratisch model beschouwt als een paternalistisch overblijfsel van de koloniale tijd. Dat meningsverschil lijkt uit te groeien tot een wereldwijd misverstand. Onderzoekers zien er aanvankelijk een aanloop in naar een ‘nieuwe Koude Oorlog’.

De tegengestelde opvattingen trekken hun sporen door de wereldpolitiek én de economie. In 1993, tijdens de tweede wereldconferentie van de VN over de rechten van de mens in Wenen, wordt de westerse landen inmenging verweten omdat ze hun ontwikkelingssamenwerking willen verbinden met de naleving van de mensenrechten. Het West-en verwerpt er het ‘cultureel relativisme’ dat de maatstaven voor mensenrechten afhankelijk maakt van de maatschappelijke context. Islamitische en Oost-Aziatische landen kanten zich tegen het ‘westers universalisme’. De veralgemening van westerse principes zien ze als een nieuwe intimidatie. Maar net als tijdens de Koude Oorlog – of de koloniale overheersing – wordt de westerse eis voor naleving van de mensenrechten ook nu niet consequent gesteld. China bijvoorbeeld krijgt in 1994 toch de status van meest begunstigde handelspartner van de Verenigde Staten, ondanks verwijten over de harde repressie in Tibet en de behandeling van dissidenten uit de Tienanmen-revolte. China is wel nog altijd een communistisch land, maar op economisch vlak is het overgestapt naar een westers georiënteerde markteconomie. Cuba daarentegen, dat de vrije markt afwijst, blijft geïsoleerd. Handelsrelaties die vroeger ook een onderscheid maakten tussen autoritaire regimes, zoals in Chili onder president Pi-nochet, en totalitaire regimes naar het model van de Sovjet-Unie, blijven van cruciaal belang in de internationale betrekkingen. Dat is trouwens niet alleen zo voor de westerse democratieën. Wanneer sommige westerse staten in de marge van de GATT-besprekingen over de internationale handel de invoering van ‘sociale clausules’ bepleiten voor onderlinge handelsverdragen, zien de niet-westerse lageloonlanden dat als een poging om hun concurrentiekracht te fnuiken. Amerika en West-Europa verzetten zich tegen illegale immigratie, die voor een groot deel afkomstig is uit diezelfde landen. Nieuwe partijen die xenofobie en racisme prediken, scoren in Europa merkwaardig goed bij verkiezingen. In Duitsland wordt de visumplicht weer ingevoerd, in andere West-Europese landen wordt ze verstrakt. Regionaal protectionisme steekt overal de kop op. Dat komt niet alleen tot uiting in discussies tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, die de GATT-besprekingen begin 1994 bijna doen mislukken, maar vooral in het verbeten handelsconflict tussen de Verenigde Staten en Japan, dat later heeft geleid tot de financiële en economische crisis van de Tijgertanden.

3.2. Problemen met wapenbeheersing

De nieuwe tegenstellingen tekenen zich ook af in de internationale veiligheidspolitiek. Voor de val van de Sovjet-Unie was de wapenbeheersing toegespitst op het behoud van het evenwicht tussen de NAVO en het Warschaupact. Nu wordt het voornaamste doel ervan te beletten dat niet-westerse landen geavanceerde wapens verwerven, waarmee ze westerse belangen kunnen bedreigen. Terwijl de kernmacht van de vroegere Sovjet-Unie uiteenvalt, proberen de Verenigde Staten met alle middelen de verspreiding van massavernietigingswapens naar derde landen tegen te houden. Kernsplijtstof wordt uit Rusland weggesmokkeld en Russische kernfysici wijken uit. Na de verdwijning van het communisme dacht het West-en zijn veiligheid ook met lagere defensie-uitgaven te kunnen waarborgen. Maar het verhoopte ‘vredesdividend’ wordt ondermijnd door de VN-opdrachten voor vredesbewaking en door een nieuwe bewapeningswedloop in het Midden-en het Verre Oost-en. Naast het feit dat de betrokken regio’s geografisch bij elkaar aansluiten, zien sommigen er een bewust samenwerkingsverband ontstaan van ‘confucianistische en islamitische’ landen, gericht tegen de macht en de belangen van het West-en. De spreiding van kernwapens naar dat gebied moet dus te allen prijze worden vermeden. Noord-Korea wordt onder druk gezet om zijn kerninstallaties te laten controleren door het Internationaal Agentschap voor Kernenergie, het International Atomic Energy Agency (IAEA), van de Verenigde Naties. China levert naast zijn grote economische expansie ook enorme inspanningen voor bewapening. Maar het exporteert eveneens zijn technologie voor kernwapens, chemische wapens en raketten naar Pakistan, Iran, Irak en Libië. De laatste drie landen staan op de Amerikaanse lijst van internationale terroristische naties, samen met Noord-Korea en de moslimstaat Sudan. India en Pakistan houden in 1998 elk vijf kernproeven onder luid internationaal protest. De kernwapens van Israël worden intussen nog altijd stilzwijgend getolereerd. Het gevaar voor productie van chemische en biologische massavernietigingswapens door Irak wordt door VN-inspecteurs van het UNSCOM-team en Amerikaans-Britse bombardementen in toom gehouden.

De afbrokkeling van het monopolie der grootmachten over massavernietigingswapens maakt de controleerbaarheid ervan steeds moeilijker. Specialisten achten het niet onmogelijk dat verduisterde radioactieve materialen ook met conventionele springtuigen in dichtbewoonde gebieden zouden worden gebruikt als radiation weapons of ‘vuile bommen’. Laag radioactief materiaal wordt ook steeds meer gebruikt om conventionele munitie doeltreffender te maken. De VS doet opzoekingen naar het gebruik van kleine kernladingen. Zo verkleint het onderscheid tussen verschillende wapencate-gorieën. De scala van massavernietigingswapens wordt uitgebreid tot NRBC-wapens: nucleaire, radiologische, biologische en chemische wapens. De discussie daarover zal een cruciale rol spelen in de Golfoorlog van 2003 tegen Saddam Hoessein.

3.3. Spanning tussen moslimwereld en het West-en

Bij de millenniumwisseling liggen de nieuwe grenzen van de westerse invloedssfeer in het zuiden van de voormalige Sovjet-Unie, in Afrika en de Middellandse Zee. Het West-en ziet daar als grootste dreiging de opkomst van het ‘islamisme’. Paradoxaal aan hun vroegere steun voor het islamitisch extremisme, toen het nog werd beschouwd als een dam tegen het communisme, staan veel westerse landen nu pal achter de Arabische lekenregimes zoals Algerije en Egypte. De Algerijnse militaire regering kan blijven rekenen op de steun van Frankrijk en de internationale gemeenschap, ondanks de bloedige onderdrukking van de islamitische oppositie die zich wreekt met aanslagen tegen Franse burgers en moordpartijen op eigen landgenoten. Het is nog allerminst duidelijk of de hiervoor uitgetekende patronen de regionale en globale relaties voor langere tijd zullen bepalen. Het is ook niet voorspelbaar of de waargenomen tegenstellingen tot open conflicten en een nieuwe Koude Oorlog zullen leiden. Toch wordt de internationale diplomatie in grote mate beïnvloed door culturele en religieuze elementen die de economische en militaire superioriteit en de politieke structuren van de vroegere westerse grootmachten afwijzen.

3.4. Onzekerheid en veiligheid

Het behoud van stabiliteit, binnen en buiten hun grenzen, blijft misschien wel de voornaamste bekommernis van de staten en de organisaties van staten, ook na de implosie van het communisme. De voorbije Koude Oorlog kan men trouwens ook als één lange evenwichtsoefening beschouwen: de consequentie van de expansiedrang én de indammingspolitiek van blijkbaar onverzoenlijke ideologische staatsvormen. Landen die een tussenweg kozen of die neutraal wilden blijven, werden hoogstens gedoogd door Moskou en Washington. Ook nu blijven de leidinggevende regimes zich verzetten tegen vreemde krachten die het bestaande evenwicht in gevaar kunnen brengen. Etnische of religieuze groepen die in de plaats willen treden van bestaande staten of die hun structuren in vraag stellen, worden beschouwd als de nieuwe vijanden. Ze ondermijnen het gevestigde staatsgezag, net als de georganiseerde misdaad en de illegale handelspraktijken. Ook die zijn veel moeilijker te controleren na de opening van de grenzen die de vroegere machtsblokken en hun aanhang van elkaar scheidden. Internationale bankschandalen onthullen soms een verregaande verwevenheid van de legale en de illegale economie. Ook de legaal opererende internationale bedrijven ontsnappen steeds meer aan de controle van de regeringen. Er is steeds meer sprake van ‘mondialisering’ of ‘globalisering’ van de economie. Tegen al die concurrenten zoeken de staten bescherming en steun bij oude en nieuwe bondgenootschappen. Dat verklaart onder meer het voortbestaan van de NAVO, de oprichting van de Noord-Amerikaanse en Zuid-oost-Aziatische Vrijhandelsassociatie en de aantrekkingskracht van de Europese Unie. In januari 1995 zijn Oost-enrijk, Zweden en Finland lid geworden van de EU, een hele reeks andere landen hebben hun kandidatuur gesteld. In 1998 beginnen de toetredingsonderhandelingen voor de Oost-Europese landen. Op economisch terrein is de eenmaking nog altijd een succes. Naast de oprichting van een Europese Centrale Bank in Frankfurt is in 1999 de euro als gezamenlijk betaalmiddel ingevoerd.

De Verenigde Naties worden hervormd en afgeslankt door de nieuwe secretaris-generaal Kofi Annan die als compromisfiguur naar voor is geschoven. De Verenigde Staten wilden het mandaat van Boutros Boutros-Ghali in 1997 niet meer verlengen.

In afwachting van een hervorming van de Veiligheidsraad blijft de nieuwe Amerikaanse president Bill Clinton de rituele topontmoetingen van zijn voorgangers met de Russische president Jeltsin voortzetten. Het ja-woord van Moskou – zoals het vroegere njet van de Sovjet-Unie – is nog altijd van tel in de internationale politiek. Sinds enkele jaren is Jeltsin geregeld te gast op het politiek overleg bij de topontmoetingen tussen de zeven meest geïndustrialiseerde landen en de Europese Unie (G-7). Rusland is nog altijd een economische puinhoop maar het blijft – zeker op militair gebied – geen partner om zonder handschoenen aan te pakken. Russische of pro-Russische militairen spelen een grote rol in de burgerconflicten van de meeste nieuwe landen van het GOS. Georgië heeft zich na een bloedige burgeroorlog zelfs opnieuw bij het GOS aangesloten. Rusland, dat bovendien wordt geplaagd door de opkomst van ultranationalisten als Vladimir Zjirinovski, laat zich zijn regionale en internationale leidersrol niet zomaar ontnemen. Stabiliteit in de eigen regio blijft ook nog altijd de voornaamste drijfveer voor de blokkades van de sterkste militaire wereldmacht, de Verenigde Staten, tegen de bootvluchtelingen en de regimes van Cuba en Haïti.

Een duidelijke begrenzing van de globale invloedssferen is er evenwel niet meer na de val van het Sovjetregime. De hiërarchisch opgebouwde wereldwijde defensiestructuur van Moskou is verschrompeld en uiteengevallen. Zo lang de Europese Unie geen onafhankelijke veiligheidsstructuur heeft met een sterke gecentraliseerde strijdmacht blijft het militair initiatief in de handen van Washington. Met het oog op verdere ontwapening staan de strategische kernarsenalen van Amerika en Rusland niet meer op scherp. De geleidingssystemen van de intercontinentale raketten zijn gedeeltelijk uitgeschakeld of gericht naar doelen in de oceaan waar ze weinig schade kunnen aanrichten.

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties waakt nu over de internationale veiligheid. De tijdelijke eensgezindheid na de val van het Sovjetblok over internationale politie-acties heeft plaats gemaakt voor nieuwe discussies over militaire tussenkomsten tegen Joegoslavië en Irak. De voornaamste militaire middelen komen van de Verenigde Staten. Zij – en in veel mindere mate ook Frankrijk – hebben ook meer troepen buiten hun grenzen dan alle andere staten. De Amerikanen hebben nog altijd zo’n 150.000 manschappen in Europa. Het defensiematerieel dat ze uit West-Europa weg hebben gehaald, is permanent opgeslagen aan boord van militaire transportschepen die onmiddellijk naar nieuwe crisishaarden kunnen opstomen. Op het einde van de twintigste eeuw beschikken alleen de Verenigde Staten nog over de militaire slagkracht om op wereldschaal te kunnen ingrijpen.

4. Reacties op de mondialisering van de economie

Na het wegvallen van de planeconomie door de implosie van het Oost-blok en de keuze voor een markteconomie in de Volksrepubliek China, blijft het kapitalisme in de wereld als enig economisch systeem over.

Van oudsher wou de westerse economie onder andere via kolonisatie en neokolonialisme een wereldhegemonie vestigen. Na het wegvallen van het marxistische alternatief is het winstmotief de motor van de gemondialiseer-de economie. Multinationals nemen een steeds belangrijkere plaats in. De financiële markt neemt het voortouw bp het bedrijfsmanagement. Regeringen laten zich door belangen van de concerns beïnvloeden. Vaak resulteert dat in een afbouw van de sociale voorwaarden en de verlaging van de milieunormen.

Tegen die overheersing van de economische doelstellingen komt op het einde van de jaren negentig een wereldwijd protest op gang van antiglo-balisten en andersglobalisten. Vergaderingen van de Wereldhandelsorganisatie, van de G7/G8 en van de Europese Unie worden aangegrepen om luidruchtige en vaak gewelddadige protestacties tegen de globalisering-mondialisering, te organiseren.

Tegenover het Wereld Economisch Forum, een elitaire vergadering van bedrijfsleiders en toppolitici, organiseren tegenstanders van het ongebreidelde kapitalisme een Wereld Sociaal Forum. Vakbonden, derdewereldbewegingen, milieu-activisten, actiegroepen tegen werkloosheid, vredesbewegingen en anarchisten werken er alternatieven uit. Zij willen een einde maken aan de steeds grotere verschillen tussen arm en rijk en aan de discriminatie van de massa mensen die uitgesloten zijn omdat ze geen toegang hebben tot degelijk onderwijs en gezondheidszorg. Op korte termijn vragen de meeste van die bewegingen onder andere de opheffing van de schuldenlast van de Derde Wereld, de invoering van de Tobintaks op financiële speculaties, een rechtvaardige handel, minimale arbeidsvoorwaarden, wereldwijd respect voor het milieu, een niet-repressieve asielpolitiek en een niet-militaristisch veiligheidsbeleid. Op wat langere termijn pleiten zij voor meer invloed van de politiek op de economie ten einde een meer rechtvaardige wereld te bekomen. Concreet wensen ze de internationale instellingen te democratiseren.

Ontwikkelingslanden stellen de dubbelzinnigheid van de westerse economie aan de kaak in de Wereldhandelsorganisatie (WTO), opvolger van de UNCTAD. Naar buiten toe komt die op voor een liberalisering, maar tegelijkertijd schermen de rijke industriestaten zich via invoerrechten af van producten uit de ontwikkelingslanden. Bovendien subsidiëren de westerse economieën hun landbouw.

De boodschap van de andersglobalisten beïnvloedt de politieke retoriek in Europa. De Belgische premier Verhofstadt pleit voor een wereldstandaard voor ethiek, zijn Franse collega Jospin voor een wereldmilieunorm en de Britse minister voor Financiën Gordon Brown voor een Marshall-plan voor Afrika.

Op het Wereld Economisch Forum van 2002 vraagt Mary Robinson, de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, de bestuurders van de multinationals dat ze democratische garanties aan hun beslissingen zouden koppelen.

Zowel het Wereld Economisch Forum als het Wereld Sociaal Forum geven in 2005 voorrang aan de strijd tegen armoede. De vergadering van het Wereld Economisch Forum in het Zwitserse Davos heeft een sterke Europees inslag. De Britse premier Blair en de Franse president Chirac pleiten voor hulp en solidariteit: zoveel mogelijk mensen moeten van de opwaartse spiraal van de globalisering kunnen profiteren. Dat Europees pleidooi staat in scherp contrast met de oproep van president Bush in zijn State of the Union om vooral meer vrijheid over de wereld te verspreiden. Aansluitend bij de plotse opwelling van solidariteit voor de slachtoffers van de tsunami in Zuid-Oost-Azië, kiezen de deelnemers aan het forum als voornaamste thema’s strijd tegen armoede en een rechtvaardige mondialisering. In het Braziliaanse Porto Alegre schaart het Wereld Sociaal Forum zich terzelfdertijd achter de Millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties die eveneens de wereldwijde bestrijding van de armoede benadrukken.

5. Het Midden-Oost-en blijft een onrusthaard

In het gebied dat zich uitstrekt van Noord-Afrika tot Afghanistan wonen meer dan 600 miljoen mensen van wie tweederde jonger is dan 25 jaar. Ondanks de betere opleiding die velen er krijgen, is er wegens de economische stagnatie weinig kans op tewerkstelling. De regio is gekenmerkt door politieke instabiliteit en ideologische verwarring onder invloed van het moslimfundamentalisme.

5.1. De Taliban en Al-Qaeda

Ook na de terugtrekking van het Rode Leger in 1989 blijft Afghanistan gebukt gaan onder oorlog en geweld. Na de nederlaag van het communistisch regime in Kabul (1992) veroorzaakt de onderlinge strijd van lokale commandanten de totale desintegratie van het land. Aan de afpersing, het geweld en de willekeur van die krijgsheren willen de Taliban een einde maken.

De Taliban zijn het product van in Pakistan opgerichte madrassa’s. In die koranscholen worden aan jongeren uit arme gezinnen en uit Afghaanse vluchtelingenkampen een extreme vorm van de islam en gevechtstechnieken bijgebracht. Het leger van de Taliban dat met buitgemaakte Russische wapens en door de Amerikanen geschonken luchtdoelraketten is uitgerust, verovert in 1994 Kandahar. Twee jaar later neemt het Kabul in.

De Taliban vestigen in hun gebied een fundamentalistisch regime gebaseerd op de letterlijke toepassing van de sharia, de islamitische wet. Vrouwen worden maatschappelijk uitgesloten en alle westerse communicatie- en ontspanningsmiddelen verboden. Er heerst een religieuze terreur die zich niet alleen tegen de eigen bevolking maar ook tegen andere godsdiensten keert. Vele intellectuelen ontvluchten het gebied. De hele infrastructuur van het land is en blijft een grote puinhoop.

De Taliban genieten aanvankelijk de steun van Saudi-Arabië en de Verenigde Emiraten. Met Pakistan onderhouden ze vriendschappelijke relaties. De fundamentalistische Afghaanse Pathanen zijn immers gelieerd met de Pakistaanse Afghanen die in de geheime dienst en het leger van hun land de plak zwaaien. De Taliban verlenen gastvrijheid aan Osama Bin Laden die met zijn Al-Qaedastrijders mee oorlog voert tegen de Noord-elijke Alliantie, een samenbundeling van krijgsheren die nog een klein deel van Afghanistan in hun macht hebben.

De voorgeschiedenis van Al-Qaeda begint in de jaren tachtig. Dan wordt met de steun van onder andere de Verenigde Staten, Saudi-Arabië en Pakistan ‘het Afghaans bureau’ opgezet, een wereldwijd netwerk voor rekrutering van verzetsstrijders tegen de Russische bezetting van Afghanistan. Washington ontwikkelt de strategische doctrine een geheim leger van fanatieke fundamentalistische moslims tegen ‘het rijk van het kwaad’, de Sovjetunie te gebruiken. Amerika verliest mettertijd echter de controle over dat geheim leger dat zich uiteindelijk ook tegen het West-en en meer bepaald tegen de Verenigde Staten keert. Bin Laden speelt van bij de aanvang een belangrijke rol in het Afghaans bureau dat jongeren uit het Midden-Oost-en, de Maghreblanden, Turkije, het Zuid-en van de Sovjet-Unie, Afrika maar ook uit de Verenigde Staten en Europa aantrekt. Na de terugtrekking van de Russische troepen in 1989 richt Bin Laden een permanente militaire organisatie op, Al-Qaeda, om de vijanden van het fundamentalisme actief te bestrijden. In 1994 wordt hij uit zijn geboorteland Saudi-Arabië verbannen omdat hij het niet eens is met de koninklijke familie die tijdens en na de Tweede Golfoorlog Amerikaanse en andere westerse troepen op het grondgebied toeliet en zo de heilige plaatsen Mekka en Medina bezoedelde. Om zijn afkeer te tonen tegenover de Verenigde Staten, de arrogante wereldmacht die vijanden van de islam zoals Israël steunt, pleegt Bin Laden met zijn netwerk in 1998 aanslagen op de Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania, waarbij meer dan 200 doden vallen.

Aanvankelijk telt Pakistan de meeste opleidingskampen van Al-Qaeda, later is dat Afghanistan. In augustus 2001 omvat Al-Qaeda 24 groepen die met een potentieel van enkele duizenden strijders actief zijn in meer dan 50 landen. Het succes van de organisatie heeft ook te maken met het feit dat Al-Qaeda voor militante moslims symbool staat voor het verzet tegen de westerse overheersing.

5.2. De aanslagen tegen de Verenigde Staten van 11 september 2001

Op 11 september 2001 kapen strijders van Al-Qaeda vier lijnvliegtuigen in de Verenigde Staten. Twee ervan boren zich in de Twin Toivers van het World Tra-de Center, symbool van het Amerikaans kapitalisme, één vernietigt een vleugel van het Pentagon, het zenuwknooppunt van de Amerikaanse defensie, en één vliegtuig stort neer zonder zijn doel te bereiken. De terreuraanslagen maken meer dan drieduizend slachtoffers.

In zijn eerste reactie toont president Bush woede en verdriet en verklaart hij de oorlog aan het internationaal terrorisme. De hele campagne keert zich tegen Bin Laden, de hoofdverantwoordelijke voor de aanslagen, die gastvrijheid geniet van het Talibanregime. Als de Taliban weigeren Bin Laden uit te leveren, richt de oorlog zich tegen Afghanistan. Onder zware financiële druk krijgt Washington de steun van Pakistan dat zich afkeert van zijn vroegere bondgenoten, de Taliban. Bush kondigt een langdurige militaire, economische en diplomatieke strijd tegen het terrorisme af. Landen die daaraan niet willen meewerken, kunnen problemen vanwege Washington verwachten. In het West-en ontstaat onder invloed van de aanslagen een anti-islamitische stemming.

5.2.1. De oorlog in Afghanistan

In oktober vormen de Verenigde Staten een wereldwijde coalitie tegen het transnationale terrorisme. De eerste doelwitten van het bondgenootschap zijn de Taliban en Al-Qaeda. De Noord-elijke Alliantie wordt de bondgenoot ter plaatse. Groot-Brittannië, Canada, Australië, Duitsland en Frankrijk beloven troepen te sturen. De NAVO zegt logistieke steun toe. In totaal treden 40 landen uit het Midden-Oost-en, Afrika, Europa en Azië tot de coalitie toe. Saudi-Arabië, de Verenigde Emiraten en Pakistan, de vroegere steunpilaren van Bin Laden en de Taliban, doen dit ook maar zij voeren een dubbel discours aangezien zij in hun eigen land een fundamentalistische vorm van de islam toepassen. China doet mee omdat het de invloed van buurland Afghanistan op moslimfanatici in eigen land vreest. Alexander Poetin, die in 1999 president Jeltsin is opgevolgd, zegt de steun van de Russische Federatie toe omdat hij daardoor de vrije hand krijgt in het bestrijden van de fundamentalisten in Tsjetsjenië. Ook de vroegere sovjetrepublieken Turkmenistan en Oezbekistan verlenen hun medewerking. Bush wil een coalitie ‘met alle culturen, religies en rassen’, maar heel wat moslims zien het bondgenootschap als een bestrijder van de islam.

Als de Taliban weigeren Bin Laden uit te leveren, beginnen de Verenigde Staten vanaf 7 oktober Afghanistan te bombarderen. Zij steunen de Noord-elijke Alliantie die grotendeels verantwoordelijk is voor het grondoffensief tegen de Taliban. In november worden Amerikaanse troepen ingezet. De Taliban lijden een zware nederlaag.

De Veiligheidsraad dringt aan op de vorming van een multi-etnische representatieve regering. Op 22 december komt een dergelijk kabinet tot stand onder leiding van Hamid Karzai. Het doel van die regering is onder andere de loya jirga voor te bereiden, de traditionele vergadering van stamhoofden en geestelijke leiders. Die dient binnen de twee jaar een nieuwe regering samen te stellen die voor een nieuwe grondwet moet zorgen en verkiezingen dient uit te schrijven. Het blijft grotendeels bij goede bedoelingen. Geregeld breken er immers gevechten uit tussen rivaliserende fracties. Einde december stemt de Veiligheidsraad in met het zenden van een vredesmacht ISAF (International Security Assistance Force ), die de interimregering bijstaat bij het bewaren van de rechtsorde.

In 2002 kiest de loya jirga Karzaï tot president en kondigt verkiezingen aan binnen de achttien maanden. Karzaï vormt een regering met alle etnische groepen. In 2004 keurt de loya jirga een ontwerp van grondwet goed: Afghanistan wordt een islamitische republiek maar zonder sharia of islamitische wetgeving. Revolutionair is de erkenning van gelijke rechten voor mannen en vrouwen.

Maar het blijft onrustig in het land. In september 2002 na een mislukte aanslag op Karzaï herbegint de strijd tussen de milities van verschillende krijgsheren over nagenoeg heel het grondgebied. ISAF-militairen van de NAVO worden steeds vaker het doelwit van aanslagen. De 18.000 man tellende Amerikaanse strijdmacht blijft aan de grens met Pakistan jacht maken op overgebleven Taliban- en Al-Qaedastrijders.

In maart 2003 lanceren de Amerikanen tegelijk met hun invasie in Irak een nieuwe aanval tegen Afghaanse rebellen. Ze willen duidelijk maken dat hun waakzaamheid elders niet verslapt. De Afghaanse regering steunt de Amerikaanse inval in Irak maar het eenzijdig optreden van de Verenigde Staten tegen een ander islamitisch land wekt wrevel op bij de bevolking. De Afghanen ergeren zich aan de blijvende Amerikaanse aanwezigheid en het trage herstel van infrastructuur en economie. De mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch publiceert in 2004 een rapport waarin Amerikaanse militairen ervan beschuldigd worden de mensenrechten en de internationale oorlogswetgeving ten aanzien van Afghaanse gevangenen te schenden. In diezelfde periode verschijnen de eerste berichten over folteringen van Iraak-se gevangenen.

Op verzoek van president Karzaï beslist de NAVO in februari 2005 haar actieterrein in Afghanistan uit te breiden van de hoofdstad Kabul en het noorden naar het westen toe, zodat de 8.500 ISAF-militairen nagenoeg de helft van het grondgebied controleren. Sinds de NAVO-top van 2002 in Praag, treedt het Atlantische bondgenootschap soms ook buiten zijn territorium op.

5.2.2. De Derde Golfoorlog

In zijn State of the Union verklaart Bush in januari 2002 dat de strijd tegen het terrorisme onverminderd wordt voortgezet. Aan het Congres vraagt hij het defensiebudget met 12% te verhogen. Wegens hun steun aan het terrorisme en hun inspanningen om massavernietigingswapens aan te maken bestempelt hij Irak, Noord-Korea en Iran als ‘as van het kwaad’. Cuba, Rusland en China krijgen het verwijt dat ze die regimes daarbij zouden helpen.

In november 2002 lanceren de Verenigde Staten en Groot-Brittannië in de schoot van de Verenigde Naties een campagne tegen Irak wegens het bezit van massavernietigingswapens. Saddam Hoessein ontkent in alle toonaarden het bestaan daarvan. Hans Blix, het hoofd van UNMOVIC, meldt ook in januari 2003 dat zijn inspectieteams geen sporen van dergelijke wapens hebben gevonden en dat er dus geen reden is voor oorlog. Toch kondigt Bush aan dat de Verenigde Staten een coalitie tegen Irak in het geweer zullen brengen om het tot ontwapening te dwingen. Amerikaanse diplomaten kunnen de Veiligheidsraad niet overtuigen van de noodzaak van een oorlog tegen Irak. In strijd met het internationaal recht lanceren de Verenigde Staten en Groot-Brittannië het idee van een preventieve oorlog uit zelfverdediging. Ze laten daarbij de Verenigde Naties links liggen.

Op 18 maart geeft Bush Saddam 48 uur de tijd om Irak te verlaten. Amerika vormt een coalitie met 33 landen. Daarbij zijn traditionele bondgenoten zoals Groot-Brittannië, Australië, Japan en Zuid-Korea, de nieuwe bondgenoot Afghanistan, een aantal Latijns-Amerikaanse landen zoals Colombia en El Salvador, de EU-landen Denemarken, Italië, Nederland, Portugal en Spanje, en tenslotte opvallend veel landen uit het vroegere Oost-blok, zoals Albanië, Bulgarije en Roemenië die duidelijk uit zijn op Amerikaanse steun.

Het Amerikaanse initiatief verdeelt de NAVO en de EU en legt via een discreditering van de Verenigde Naties een zware hypotheek op de internationale aanpak die in de twintigste eeuw was uitgeprobeerd.

Oorlog en bezetting

Op 19 maart begint Operation Iraqi Freedom met zware bombardementen op Iraakse doelwitten. Drie dagen later start de grondoorlog. De coalitietroepen ondervinden weinig weerstand bij de verovering van het grondgebied. Op 9 april, nationale feestdag voor het nieuwe Irak, wordt het standbeeld van Saddam te Bagdad van zijn sokkel gehaald. Op 1 mei roept Bush triomfantelijk de overwinning uit. Hij vermoedt nog niet dat de pacificatie van Irak de Amerikaanse troepen een veelvoud zal kosten van de 138 manschappen die ze in de eigenlijke oorlog hebben verloren.

De Verenigde Naties zijn vooral bezorgd over de humanitaire situatie van Iraakse burgers wanneer Amerikaanse militairen niet in staat blijken een einde te maken aan de chaos die de oorlog en het einde van het Saddamregi-me met zich brengen. Ziekenhuizen zijn geplunderd, de water- en elektriciteitsvoorziening wordt niet hersteld. Bij de inval hebben de Amerikanen eerst en vooral de kantoren en de installaties van het Iraakse ministerie van Olie gespaard. Onderminister van Defensie Paul Wolfowitz heeft berekend dat met de Iraakse olie de oorlog kan worden bekostigd. De Amerikanen ontbinden het Iraakse leger, de politie en de Baathpartij, maar kunnen zelf niet instaan voor veiligheid en bestuurlijke orde.

De Amerikaanse diplomaat Paul Bremer, een anti-terrorisme-expert, is als hoogste civiele bestuurder van Irak verantwoordelijk voor de wederopbouw. Hij benoemt in juli 2003 een Iraakse Regeringsraad, hoofdzakelijk samengesteld uit sjiieten, soennieten en Koerden. De raad moet een grondwet voorbereiden en verkiezingen organiseren.

Amerikaanse troepen maken jacht op de kopstukken van het vroegere regime en kunnen uiteindelijk in december 2003 Saddam zelf oppakken. Maar daarmee komt geen einde aan het gewelddadig verzet dat vroegere aanhangers van Saddam en moslimfundamentalisten uit diverse landen ontketenen tegen de bezetter en zijn handlangers. In een spiraal van geweld worden bloedige aanslagen gepleegd tegen coalitietroepen en tegen Irakezen die het nieuwe bewind helpen uitbouwen, maar ook tegen organisaties als het Rode Kruis en de VN, die enkel humanitaire hulp bieden. Van mei tot oktober 2004 vallen 800 doden, hoofdzakelijk Iraakse soldaten en politieagenten. Daarmee probeert het verzet de stabilisering van het land te verhinderen. Ook de Amerikanen betalen een zware tol: van mei 2003 – toen Bush het einde van de oorlog aankondigde – tot september 2004 sneuvelen ruim 900 soldaten, deels door aanslagen, deels bij de herovering van bepaalde steden op de rebellen. In maart 2005 is het aantal Amerikaanse doden opgelopen tot meer dan 1500. De getalsterkte van het verzet wordt op 20.000 man geschat, in meerderheid Irakezen getraind door leden van de inlichtingendiensten van Saddam. Het verzet tegen de Amerikanen trekt ook jihadstrijders aan uit de fundamentalistische moslimwereld. Een studie van enkele Amerikaanse universiteiten raamt het aantal Iraakse burgerslachtoffers in oktober 2004 op ruim 100.000.

Vanaf april 2004 begint een eindeloze reeks van ontvoeringen en executies van vreemdelingen die in Irak aanwezig zijn. Het gaat in eerste instantie om medewerkers van Amerikaanse en andere buitenlandse ondernemingen die grof geld verdienen aan de wederopbouw van het land en de exploitatie van de Iraakse olie. Ook journalisten en hulpverleners worden ontvoerd, deels om losgeld te bekomen, deels om landen van de coalitie aan te sporen hun medewerking met de Verenigde Staten te staken.

De Iraakse campagne kost veel meer geld dan de meest pessimistische ramingen. Bush geeft zelf toe dat zijn regering zich totaal heeft misrekend over het probleem van de pacificatie van Irak. Opposanten van de oorlog plaatsen op Times Square te New York een klok die aangeeft dat de oorlog per dag 177 miljoen dollar kost. Washington probeert van zoveel mogelijk landen steun los te krijgen. In mei 2003 vergaderen vijftien landen te Londen over de vorming van een stabilisatie-strijdmacht voor Irak. Grote afwezigen zijn Frankrijk, Duitsland en Rusland die zich altijd tegen de oorlog hebben verzet In oktober 2003 bekomt Amerika via een internationale donorconferentie van 70 landen de toezegging van 14,5 miljard euro voor de wederopbouw van Irak. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië stellen alles in het werk om de Verenigde Naties die ze genegeerd hebben bij het begin van de oorlog, alsnog een humanitaire rol bij het herstel van Irak op te dringen.

Begin 2004 duiken de eerste berichten op over folteringen en mishandelingen door Amerikaanse militairen in de Abu-Ghraibgevangenis in Bagdad. Aanvankelijk wordt alles ontkend of geminimaliseerd, maar uiteindelijk stelt de Commissie-Schlesinger onder druk van de wereldopinie een onderzoek in. Haar rapport erkent dat een aantal van de 50.000 gevangenen van de Amerikanen in Irak en Afghanistan, en in de basis Guantanamo op Cuba, zijn vernederd en gebrutaliseerd. De commissie werkt in opdracht van het ministerie van Defensie en volgens haar zijn de mishandelingen niet door het beleid ingegeven. Mensenrechtenorganisaties trekken de onafhankelijkheid en de besluiten van de commissie in twijfel. Volgens de Amerikaanse juriste Karen Greenberg van de New York University School of Law blijkt uit officiële documenten dat de regering Bush onmiddellijk na de aanslagen van 11 september 2001 het gebruik van martelmethodes en ‘harde ondervragingstechnieken’ die indruisen tegen het internationaal oorlogsrecht, heeft opgenomen in het nationaal veiligheidsbeleid. Een aantal Amerikaanse soldaten wordt uiteindelijk veroordeeld. In een rapport van juli 2004 geeft het ministerie van Defensie toe dat mishandelingen van Iraakse gevangenen op veel grotere schaal voorkwamen dan eerst was toegegeven.

Verborgen oorlogsmotieven

In de loop van 2004 komen twee andere Amerikaanse onderzoekscommissies tot de bevinding dat er geen massavernietigingswapens in Irak waren en dat Irak geen binding had met Al-Qaeda. Dat zet de inlichtingendienst CIA en de regering in een kwalijk daglicht. De redenen die ze opgaven voor de oorlog blijken op valse of vervalste informatie te berusten.

Waarom dan toch een aanval op Irak, dat zelf geen aanvalsplannen tegen de Verenigde Staten koesterde en bovendien was verzwakt door een tienjarig handelsembargo?

Volgens analisten is het strijdplan onmiddellijk na 11 september 2001 uitgewerkt door een aantal neoconservatieve republikeinen. Haviken in de regering zoals vice-president Dick Cheney en de ministers bevoegd voor Defensie Donald Rumsfeld en Paul Wolfowitz behoren tot een ‘denktank’, The Project for the New American Century (PNAC), die mee het buitenlands beleid van Bush uitstippelt. Hun ideeën sluiten aan bij de traditie van Ronald Rea-gan en Bush senior. De postmoderne imperialistische visie van de groep beoogt de verspreiding van het economisch en politiek liberalisme. Via een langdurige Amerikaanse aanwezigheid in het Midden-Oost-en moet het is-lamextremisme worden gepacificeerd. Eens Saddam verjaagd is, zal Irak worden gedemocratiseerd als voorbeeld voor de hele regio van Damascus tot Teheran. Het is geen officieel standpunt van Washington, wel een ‘verborgen agenda’ van een neoconservatieve kern in de regering, waartoe ook Richard Perle behoort, raadgever van het Pentagon die ook al voor Reagan werkte. Een ander argument voor de invasie van Irak, de veiligheid van de Verenigde Staten, komt wel aan bod in de openbare discussie. Na de aanslagen van 11 september wil Washington de wereld tonen dat niemand ongestraft Amerika kan aanvallen en dat bij een mogelijke bedreiging van zijn grondgebied Amerika zich niet hoeft te storen aan de internationale rechtsorde noch aan de Verenigde Naties.

Naar een Iraaks bestuur

Op 28 mei 2004 kiezen de 25 leden van de Iraakse Regeringsraad unaniem de door Amerika gesteunde Ayad Allawi tot president van een interimregering waarin sjiieten, soennieten en Koerden vertegenwoordigd zijn. Paul Bremer draagt formeel de macht over aan de nieuwe regering maar die mag geen duurzame beslissingen nemen en heeft geen zeggenschap over de 160.000 buitenlandse militairen op haar grondgebied. De NAVO gaat de verbintenis aan de Iraakse regering bij te staan bij de opleiding van veiligheidstroepen.

Evenmin als de Amerikanen krijgt de interimregering de toestand onder controle. Aanslagen en ontvoeringen blijven elkaar in een moordend tempo opvolgen. In zijn State of the Union van februari 2005 verklaart de pas herkozen Bush dat Amerika het terrorisme in Irak bestrijdt om er in eigen land niet mee geconfronteerd te worden. Terugtrekken van Amerikaanse troepen komt niet ter sprake. De president bezweert Syrië en Iran niet langer het terrorisme te steunen.

Ondanks de voortdurende terreuraanslagen worden er zoals gepland op 30 januari parlementsverkiezingen gehouden. Sjiieten en Koerden trekken massaal naar de stembus. De soennieten die de machtsbasis van Saddam vormden, boycotten de verkiezingen. Grote overwinnaar is de Verenigde Iraakse Alliantie, een koepel van sjiietische partijen. De Koerden komen op de tweede plaats. De partij van de door Amerika gesteunde president Allawi krijgt weinig bijval. Maandenlang zoekt men naar een evenwichtige samenstelling van een nieuwe bewindsploeg. Uiteindelijk wordt de Koerd Jalal Ta-labani president en de sjiiet Ibrahim al-Jaafari premier. Beiden willen vertegenwoordigers van de soennitische minderheid zo nauw mogelijk bij het bestuur betrekken.

Oorlogsdoelen bereikt?

De veelvuldige aanslagen tegen de bezetters en het door hen op de been geholpen regime verplichten Amerikanen en Britten hun troepen in Irak te houden. Ook de situatie in Afghanistan is niet volledig gestabiliseerd. Evenmin is het geweld in het buitenland verminderd. Na 11 september 2001 zijn er nog aanslagen in Tunesië, Indonesië en Kenia (2002), Saudi-Arabië, Marokko en Turkije (2003), Spanje en Nederland (2004). Volgens VN-secretaris-generaal Kofi Annan heeft de oorlog tegen Irak de wereld niet veiliger gemaakt. De Russische militaire expedities in Tsjetsjenië hebben ook de gijzelingen in Moskou (2002) en Beslan (2004) niet verhinderd. Hoewel de meeste aanslagen in en rond de moslimwereld worden gepleegd blijft de anti-westerse houding van Al-Qaeda ook kernen van radicale moslims in westerse landen inspireren. Nieuwe extremistische leiders als de Jordaanse Abu Mu-tab al Zarqawi rekruteren er nog altijd jonge jihad-strijders, die in Irak of elders worden opgeleid in stadsguerilla en het gebruik van explosieven. Op 7 juli 2005, bij het begin van de G8-vergadering door Tony Blair bijeengeroepen in Gleneagles nabij Edinburgh in Schotland om te praten over het wereldklimaat en de armoede in Afrika, zijn opnieuw vier aanslagen gepleegd in het hart van Londen, waarbij meer dan 50 mensen omkomen. Ze worden opgeëist door groepen die zich beroepen op Al-Qaeda. In navolging van Bush spreekt de Britse premier van een aanval tegen de beschaafde wereld en de democratie. De zelfmoordaanslagen in Londen zijn gepleegd door Britten, drie van Pakistaanse en een van Jamaicaanse afkomst. Hoewel voorstanders het blijven ontkennen heeft de jongste Golfoorlog volgens critici radicalisering en polarisering in de hand gewerkt.

5.3. Terreur en contraterreur in Israël

In het najaar van 1993 wordt te Oslo een akkoord bereikt tussen Israël en de Palestijnen. Zij erkennen elkaar wederzijds. Arafat zweert geweld en terrorisme af, terwijl premier Rabin bereid is de Palestijnse autonomie als uitgangspunt voor een vredesproces te nemen. In een overgangsfase zou werk gemaakt worden van een ruime mate van Palestijns zelfbestuur, inclusief de interne ordehandhaving. De externe veiligheid blijft de verantwoordelijkheid van Israël.

De vredespolitiek ten opzichte van de Palestijnen is de reden waarom Rabin in 1995 door een joodse fundamentalist wordt vermoord. De hoop op een vreedzame regeling van het Israëlisch-Palestijns conflict wordt in 1996 de bodem ingeslagen door de verkiezing van de nieuwe Likoed-premier Ne-thanyahu. Kleine religeuze partijen in de rechtse coalitie gieten olie op het vuur door de bouw van nieuwe joodse nederzettingen op de Palestijnse West-elijke Jordaanoever. Nethanyahu is tegen de ‘land-for-peace’ – politiek van zijn voorgangers Peres en Rabin. Ondanks Amerikaanse druk verbreekt Israël de beloften voor meer Palestijnse autonomie in afwachting van de oprichting van een echte Palestijnse staat.

De tweede Intifada

Op 28 september 2000 brengt premier Ariel Sharon met groot machtsvertoon een provocerend bezoek aan de Tempelberg, één van de heilige plaatsen van de islam in Jerusalem. Dit vormt de aanleiding voor de Tweede Intifada, een reeks gewelddadige protestacties van de Palestijnen tegen de aanmatigingen van Israël. Bemiddeling van president Clinton tussen Sharon en Arafat, de verkozen president van de Palestijnse Autoriteit, levert niets op. Palestina komt in een spiraal van geweld terecht waarbij Israëlische troepen zeer bloedig wraak nemen voor elke aanslag van terroristische moslimorganisaties. Die groepen wijzen de lekenstaat van Arafat af en stellen zich onverzoenlijk op in het conflict. Israël schuift de schuld voor alle terreurdaden evenwel in de schoenen van Arafat en geeft zichzelf op die manier een alibi voor de te-genterreur.

Zijn verkiezingsoverwinning van 6 februari 2001 versterkt Sharon in zijn gewelddadige politiek die de Palestijnse autoriteit en de akkoorden van Oslo systematisch ondermijnt. Israëlische troepen trekken herhaaldelijk de Palestijnse gebieden binnen. Het aantal terroristische bomaanslagen en Israëlische wraakacties neemt hand over hand toe. Arafat heeft de zelfmoordaanslagen van radicale Palestijnse strijdgroepen als Harnas, Jihad en Al-Aqsa niet onder controle. Internationaal wordt tevergeefs aangedrongen op het herstel van de vrede en het respecteren van de Palestijnse gebieden. Onvoorwaardelijk gesteund door de Verenigde Staten, blijft Sharon de gewelddadige weg volgen, waarbij hij systematisch elke VN-interventie afwijst.

Na de aanslagen van 11 september 2001 krijgt Sharon van president Bush de vrije hand om nagenoeg alle Palestijnen als terroristen te behandelen. Die houding culmineert in april 2002 in een regelrechte inval van het Israëlische leger in de Palestijnse gebieden. Arafat wordt daarbij in zijn hoofdkwartier in Ramallah geïsoleerd. Het Israëlisch leger richt een ware ravage aan in de Palestijnse gebieden met als dieptepunt een buitengewoon brutaal optreden in het vluchtelingenkamp van Jenin. Een overgroot deel van de wereldopinie keert zich af van de politiek van Israël, dat evenwel onverminderd kan rekenen op de steun van Washington.

In februari 2002 sluit Israël als vergelding voor een aanslag op militairen de Palestijnse woongebieden af op de West-elijke Jordaanoever en in de Ga-zastrook. Het leger zegt over bewijzen te beschikken dat de Palestijnse Autoriteit bij de aanslagen betrokken is. In september wordt het Palestijns hoofdkwartier in Ramallah gedeeltelijk vernietigd en Arafat mag zijn residentie niet meer verlaten. Hij veroordeelt wel aanslagen tegen Israëlische burgers maar niet tegen soldaten en kolonisten.

Om infiltratie van terroristen te voorkomen, begint Israël in 2002 met de bouw van een ‘veiligheidsmuur’ tussen joods en Palestijns grondgebied. De bouw gaat onverminderd voort wanneer het Internationaal Hof van Justitie in Den Haag de muur illegaal noemt omdat hij Palestijns grondgebied schendt. De internationale gemeenschap veroordeelt ook de aanvallen van het Israëlisch leger op Palestijnse steden en vluchtelingenkampen. In augustus 2002 dringt de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aan op de onmiddellijke terugtrekking van de Israëlische troepen en veroordeelt aanvallen van beide zijden op burgerdoelen. Eens te meer negeert Israël de internationale rechtsorde. De Palestijnse aanslagen duren eveneens voort.

Bij verkiezingen in januari 2003 steunen de Israëli’s de onverzoenlijke politiek van Sharon: zijn Likoedpartij verdubbelt haar zetels in het parlement. In april aanvaardt Arafat onder druk van de Verenigde Staten en de EU de aanstelling van een nieuw kabinet, geleid door de hervormingsgezinde premier Mahmoud Abbas. Nieuw aan Palestijnse kant is de benoeming van een minister van Veiligheidszaken die belooft het moslimextremisme in te dammen. Het optimisme verdwijnt als Abbas in september 2003 ontslag neemt omdat hij te weinig steun krijgt van de wereldgemeenschap en te veel tegenwerking ondervindt in Palestijnse kringen. Ahmed Koerei, een vertrouweling van Arafat, neemt de plaats in van Abbas. Voor de laatste keer wint de oude garde van de PLO het pleit.

In december 2003 lanceert Sharon een plan voor de eenzijdige terugtrekking van joodse kolonisten uit de Gazastrook, tot grote woede van de betrokkenen en de rechtse nationalisten in zijn eigen partij. Ondertussen gaat de strijd onverminderd verder. Het Israëlisch leger treedt steeds driester op in de woongebieden waaruit de daders van aanslagen afkomstig zijn. Het begint systematisch topfiguren van het Palestijns verzet te liquideren.

Het keerpunt?

Op 11 november 2004 sterft Arafat in een Frans militair ziekenhuis. De gematigde hervormer Abbas volgt hem op als leider van de PLO en op 9 januari 2005 ook als Palestijns president. Hij slaagt erin diverse verzetsgroepen achter zich te krijgen en hen in het vooruitzicht van een akkoord met Israël van verder geweld te doen afzien.

De wereld ziet in de machtswissel een nieuwe mogelijkheid om de vrede tussen Israëli’s en Palestijnen door onderhandelingen te herstellen, ook omdat Sharon in diezelfde periode zijn regering uitbreidt met vertegenwoordigers van de socialistische partij, die traditioneel meer op verzoening is gericht en die achter de ontruiming van de Gazastrook staat. Begin februari 2005 belooft Bush een krediet van 350 miljoen dollar voor de Palestijnse hervormingen. Hij zegt zijn volledige steun toe aan de oprichting van twee democratische staten: Israël en Palestina. Kort daarna sluiten Sharon en Abbas een wapenstilstand in het Egyptische Sharm-el-Sheik, met een reeks concrete maatregelen om de Palestijns-Israëlische relaties te normaliseren. De weg is weer vrij voor het stappenplan dat in 2002 door de Verenigde Staten is voorgesteld om via verschillende fasen in 2005 tot de oprichting van een Palestijnse staat te komen, zoals afgesproken in de akkoorden van Oslo in 1993.

6. Europa op de drempel van de 21ste eeuw

6.1. Verdere uitbreiding

De ineenstorting van het Oost-blok heeft de Centraal- en Oost-Europese landen in de armen van de NAVO en de Europese Unie gedreven. Maar de aanpassing van hun economische en politieke structuren aan de vrije markt en het westers democratisch model, is niet vanzelfsprekend. In 1997 start de EU toetredingsonderhandelingen met Polen, Tsjechië, Hongarije, Slovenië en Estland. In 1999 volgen Slowakije, Letland, Litouwen, Bulgarije en Roemenië. Samen tellen ze 130 miljoen inwoners. Om lid te kunnen worden moeten ze voldoen aan politieke en economische criteria. Daarvoor moeten ze bijvoorbeeld hun staatsrechterlijke organisatie aanpassen, met vrije verkiezingen en een onafhankelijke rechtsorde. In navolging van het vroegere communistisch systeem worden er bij iedere machtswisseling nog vaak de rechters vervangen, wat onaanvaardbaar is volgens westers staatsrecht, met scheiding van wetgevende, bestuurlijke en rechterlijke macht. Ook het economisch leven is er nog vaak in politieke handen. De lage lonen van functionarissen werken corruptie in de hand.

Het toetredingsexamen is dus niet gemakkelijk. Ook niet voor de kandidaten van Zuid-Europa: Turkije, Cyprus en Malta. Turkije wordt aanvankelijk uitgesloten wegens het mensenrechtendossier over de Koerdische minderheid, naast het vasthouden aan de doodstraf en de folterpraktijken van de politie. De controle van het leger op de Turkse politiek is ook een struikelblok.

Na de formele toetreding van tien nieuwe lidstaten in 2004 blijft Turkije in de wachtkamer, samen met de nieuwe landen van voormalig Joegoslavië. Alle andere kandidaten zijn opgenomen of kunnen snel toetreden, Roemenië en Bulgarije al in 2007.

Onderhandelingen met Turkije kunnen vanaf 2005 beginnen als het Cyprus erkent, met Kroatië wanneer het oorlogsmisdadigers uitlevert aan het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag. Over nog verdere uitbreiding naar het oosten is er discussie. Er zijn wel kandidaten, zoals Oekraïne, maar de EU geeft de voorkeur aan ‘goed nabuurschapsbeleid’, waarvoor specifieke samenwerkingsverbanden op stapel staan met Moldavië, Oekraïne, Marokko, Tunesië, Jordanië, Israël en Palestina. Ook als de toetredingsonderhandelingen mislukken mogen de toegelaten kandidaten rekenen op een ‘verankering in de Europese structuren’, maar daarvoor moeten ze de principes van de vrije markt en de mensenrechten respecteren.

6.2. Europa als streefdoel

De voorstanders van de uitbreiding rekenen op een stabiliserend effect bij de nieuwe leden. Maar de uitbreiding van 15 tot 25 leden in 2004 stelt nieuwe problemen voor de interne besluitvorming van de unie. Zoals bij de creatie van de Verenigde Staten meer dan twee eeuwen geleden, zijn er federalisten of voorstanders van een sterker centraal gezag, en anderen die de beslissingsmacht van de afzonderlijke staten willen behouden, met zwakkere centrale instellingen. Zowel de verdragen van Rome (1958) als die van Maastricht (1992) sturen aan op grotere politieke eenheid. Maar geen van de staten, zeker de grote niet, wil zijn soevereiniteit helemaal afstaan aan een echte Europese federatie of confederatie.

In mei 2000 lanceert de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer een discussie met een voorstel over vergaande federalisering, een volwaardig Europees Parlement en een grondwet die de verhouding regelt met de nationale staten. Maar de Franse president Jacques Chirac wil niet verder gaan dan een duidelijke bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende niveaus in het Europees systeem. In de Britse traditie wil premier Tony Blair zich aan geen enkele finaliteit verbinden. De EU moet een pragmatische combinatie blijven van intergouvernementele en supranationale besluitvorming.

Maar uitbreiding vraagt verdieping en aanpassing van de instellingen. Eind 2000 wordt onder Frans voorzitterschap in Nice een ontwerp-handvest voor de grondrechten van de Europese Unie voorgesteld. De regeringstop van Laken installeert in december 2001 een Conventie o.l.v de vroegere Franse president Valéry Giscard d’Estaing en de Belgische en Italiaanse ex-premier Jean-Luc Dehaene en Giuliano Amato. Ze moet nog voor de uitbreiding een blauwdruk opstellen voor vernieuwing van de Europese instellingen. De kandidaat-lidstaten nemen eraan deel om ook hun mening te horen over de organisatie van de club waartoe ze zullen behoren.

De aarzeling om Europa meer macht te geven ten nadele van de nationale staten is niet beperkt tot een deel van de politieke klasse. In een aantal deelstaten slaan rechtse en populistische partijen munt uit anti-Europese gevoelens. Ze willen de Europese akkoorden van Schengen terugschroeven en weer nationale grenscontroles invoeren tegen de moeilijk te beheersen toevloed van vluchtelingen en illegale immigranten. In de lente van 2002 wordt de socialistische presidentskandidaat Lionel Jospin in Frankrijk gewipt door Jean-Marie Le Pen van het rechtse Front National. In Nederland verovert de populistische lijst Pim Fortuyn de tweede plaats in de parlementsverkiezingen met de leuze ‘Nederland is vol’.

Europa heeft intussen wel een grote stap gezet naar verdere economische en financiële integratie. Sinds 1 januari 1999 heeft het de facto een gemeenschappelijke munt: de euro. De vroeger overeengekomen benaming ecu (European Currency Unit ) is verlaten omdat ze te Frans klonk. De gemeenschappelijke muntpolitiek wordt nu met ieders goedkeuring gecontroleerd door een onafhankelijke Europese Centrale Bank in Frankfurt. Alle Europese lidstaten (behalve Denemarken, Groot-Brittannië en Zweden, die buiten de euro blijven) hebben hun nationale munt op 1 januari 2002 vervangen door euro-munten en euro-biljetten, een psychologische stap die zonder grote moeilijkheden is verlopen. De euro verwerft onmiddellijk een standaard van wereldmunt, naast de Amerikaanse dollar.

6.3. Europa verzonken in eigen problemen

Op financieel en economisch terrein worden een aantal beloften van de Europese leiders niet ingelost. Het Lissabonproces, ingezet in 2001, zou van de EU in 2010 de meest competitieve kenniseconomie ter wereld moeten maken. Het zou niet alleen werkgelegenheid scheppen voor de vele werklozen in Europa, maar zelfs immigratie van hooggeschoolden aanwakkeren of de brain drain naar de VS omkeren. Een vernietigend rapport van de Nederlandse oud-premier Wim Kok stelt in 2004 vast dat meer dan twee vijfde van de noodzakelijke richtlijnen nog niet in nationale regels zijn omgezet. De evaluatie van ‘Lissabon’ in 2005 wordt overschaduwd door een nieuwe discussie over het stabiliteitspact, de overeenkomst tussen de landen van de euromunt dat het tekort op hun staatsbegroting niet groter mag zijn dan 3% van het bruto binnenlands product of 60% van de staatsschuld. Door de recessie hebben Frankrijk en Duitsland in 2003 die normen overschreden. Alleen door zware politieke druk krijgen ze geen sancties van de Commissie, en in 2005 worden nieuwe begrotingsregels aanvaard: het tekort mag nu ‘rond drie procent’ zijn en afwijken kan slechts tijdelijk. Duitsland pleit verzachtende omstandigheden wegens zijn economische problemen sinds de hereniging.

De toetreding van Oost-Europese landen verontrust ook de andere leden van de gemeenschap. De auto-industrie wijkt uit naar Oost-Europa en er is is steeds meer uitbesteding van administratieve diensten naar voormalige Oost-bloklanden. Veel West-Europese bedrijven gaan voor hun boekhouding naar Bulgarije of Polen. Maar onder druk van vakbonden en nationale regeringen is in 2005 de Bolkesteinrichtlijn over vrijmaking van diensten in de EU gesneuveld. Na voortdurende kritiek van de Wereldhandelsorganisatie heeft de Europese commissaris Franz Fischler in 2003, net voor de toetreding van Oost-Europese landbouwstaten, nog een ingrijpende hervorming van het handelsverstorende landbouwbeleid doorgevoerd: de subsidiëring van landbouwproducten wordt gestopt, in ruil krijgen de boeren Europese steun voor een vast inkomen. In hetzelfde jaar worden de productiequota voor suiker drastisch verminderd, de prijs van de Europese suiker bedraagt het drievoudige van de prijs op de wereldmarkt.

De discussies over uitbreiding naar aanleiding van de nieuwe toetredingen, en over verdieping in de Conventie voor het opstellen van een Europese grondwet, hebben de euroscepsis opnieuw aangewakkerd. Die grondwet, of beter het ‘Grondwettelijk Verdrag’ wordt door de 25 staatshoofden van de nieuwe unie ondertekend in Rome op 29 oktober 2004. Volgens afspraak treedt ze pas in werking wanneer alle deelstaten ze hebben geratificeerd. In sommige landen volstaat de goedkeuring door het nationale parlement. Andere landen maken het afhankelijk van een referendum. Voor linkse partijen is het project te neoliberaal, voor meer rechtse en populistische geesten worden individuele en nationale vrijheden erdoor beknot. Tegenstanders misbruiken de campagnes om aperte onjuistheden rond te strooien. Het Europees Parlement voert zelf een campagne tegen de mythes en misvattingen, die met name door de vijandige Britse pers worden verspreid. De uitgebreide tekst van het verdrag maakt de informatie niet eenvoudig. Hij omvat meer dan 800 bladzijden met 500 artikelen en protocollen, waarin alle regels van het bestuur en de rechten van de burgers in de EU worden opgesomd. Zo komen er vaste voorzitters (gedurende tweeënhalf of vijf jaar) voor de Europese Raad van staats- en regeringsleiders, de raad van ministers van Financiën en Justitie, de Commissie en de cel voor buitenlands beleid; het stemgewicht in de raden wordt vastgelegd in verhouding met de bevolkingscijfers van de landen; er is een petitierecht voor de burgers en grotere medebeslissingsbevoegdheid voor het Europees Parlement. Een expliciete verwijzing naar de joods-christelijke wortels zoals sommigen wilden staat er niet in. Het Europees Parlement heeft de grondwet al op 12 januari 2005 met grote meerderheid goedgekeurd. Maar het heeft er niet op gewacht om de nieuwe ploeg van José Manuel Barrosso af te wijzen, die in juni 2004 Romano Prodi als Commissievoorzitter opvolgt, na een Brits veto tegen de kandidatuur van de Belgische premier Guy Verhofstadt. Liberalen en socialisten in het Parlement zijn onder andere tegen de Italiaanse christen-democratische kandidaat Rocco Buttiglione als eurocommissaris voor Justitie gekant, wegens zijn uitlatingen over homo’s en vrouwen. Nadat laatstgenoemde en enkele andere commissarissen zijn vervangen, krijgt Barrosso en zijn team in tweede instantie het vertrouwen van het Parlement.

Maar de problemen zijn niet van de baan. Integendeel. De euroscepsis stijgt ten top wanneer Frankrijk en Nederland in mei en juni 2005 in een referendum de nieuwe Europese grondwet afwijzen. In Frankrijk is het referendum bindend. President Jacques Chirac heeft het zelf georganiseerd. Hij rekende op grote bijval, maar de Fransen keren zich in het referendum tegen zijn regering. In Nederland is een referendum volgens de wet niet bindend, maar ook meer dan zestig procent van de Nederlanders wijst de grondwet af. De Nederlandse regering stond er al wel achter, maar kan deze nu niet meer goedkeuren. Ondanks de positieve uitslag van een referendum in Spanje en de goedkeuring in het parlement van negen andere lidstaten, laat premier Tony Blair enkele dagen na het Nederlandse ‘neen’ zijn plan voor een Brits referendum varen. Hij gaat daarmee in tegen zijn eigen vraag naar meer democratische besluitvorming in de Europese Unie, maar wil het gevaar ontlopen dat de Britten – zoals de Fransen – hun eigen regering zullen afstraffen. De aankondiging van Blair zaait intussen twijfel bij de veertien nog overblijvende landen om het ratificeringsproces door te zetten.

De afwijzing in Frankrijk en Nederland komt van de politieke extremen. Rechts vreest voor verlies aan nationale soevereiniteit, links is bang voor een afbraak van de verzorgingsstaat. Nu het wantrouwen zo ver bij de burgers is doorgedrongen, aarzelen de politieke leiders om zich nog verder te engageren. Bij de halfjaarlijkse top van de Europese Raad op 16 en 17 juni in Brussel besluiten de Europese staats- en regeringsleiders over de grondwet een denkpauze van een jaar in te lassen. Ierland, Denemarken en Portugal hebben hun plannen voor een referendum uitgesteld. Ook de politieke besluitvorming lijkt tot stilstand te komen: de top geraakt het niet eens over de meerjarenbegroting van de EU die tot en met 2014 moet worden vastgelegd. Deze bedraagt slechts 1 procent van het bruto inkomen van de unie, maar premier Blair wil niets inleveren van de Britse korting, die vroeger werd bedongen door Margaret Thatcher, zolang er ook niet wordt geraakt aan de Europese landbouwuitgaven. Die zijn in 2003 met Blairs toestemming vastgelegd tot 2013, maar hij heeft het debat erover nu heropend. Dat wekt vooral onvrede bij president Chirac, want het landbouwakkoord was gunstig voor Frankrijk. De nieuwe Oost-europese lidstaten die ook voorstander waren van de grondwet zijn zelfs bereid in te leveren, maar de top mislukt. Vooral door de onwil van Blair, maar ook door de ontoegeeflijkheid van Chirac. Wanneer Groot-Brittannië het voorzitterschap in juli 2005 overneemt van Luxemburg, bevindt de Europese Unie zich in een diepe crisis over haar eigen politieke toekomst. De toetreding van nieuwe leden komt ook in gevaar door de ongerustheid over de snelle uitbreiding van de EU die tot uiting is gekomen in het Franse en Nederlandse referendum.

7. Amerika gaat alleen

Amerika heeft niet alleen het oordeel van de Veiligheidsraad over de aanval tegen Irak veronachtzaamd. Het heeft wellicht juist daarom ook geen gebruik gemaakt van de NAVO om Saddam Hoessein uit het zadel te lichten. Voor militaire oplossingen maakt Washington niet graag gebruik van collectieve veiligheidsstructuren. Behalve de Britten blijven de voornaamste Atlantische bondgenoten afwezig uit de ad hoe-coalitie die George W. Bush tegen Irak bijeenroept. Europa is het principe van een preventieve aanval niet kritiekloos gevolgd. Daarmee wordt de legitimiteit van het Amerikaans optreden ernstig ondergraven. Sommigen vinden daarentegen dat het Europees verzet in de kaart speelt van radicale moslims in het Midden-Oost-en.

Voor en na de aanval tegen Irak is de kloof tussen Europa en Amerika steeds wijder geworden. Europa is op economisch gebied de evenknie van de Verenigde Staten. Maar op internationaal politiek en militair terrein is Washington de onbetwiste leider van de unipolair geworden wereld. Ook omdat Europa zijn economisch gewicht niet vertaalt in een eensgezinde buitenlandse politiek. Wanneer Amerika het slachtoffer wordt van terroristische aanslagen op 11 september 2001, zoekt president George W. Bush slechts verbale Europese goedkeuring voor zijn reactie via de actualisering van artikel 5 uit het NAVO-handvest: ‘een aanval tegen een van de leden van het Atlantisch bondgenootschap wordt beschouwd als een aanval tegen allen’. Alleen afzonderlijke grote nationale staten in Europa zoals Frankrijk, Duitsland en vooral Groot-Brittannië zijn voor hem echt van betekenis.

Toch zorgt de economische kracht en het verschillend sociaal-economisch model van Europa ook voor wrijvingen. De opzegging door Bush van het Kyoto-protocol uit 1997 over het terugdringen van broeikasgassen en zijn protectionistische maatregelen tegen staalimport in 2002, wekken verontwaardiging in Europa. Dat geldt ook voor de Amerikaanse opzegging hetzelfde jaar van een akkoord, gesloten in 1997 in Rome over de oprichting van een Internationaal Strafhof van de VN voor misdaden tegen de menselijkheid. Washington wil vermijden dat Amerikanen voor internationale conflicten kunnen worden berecht. Het wil alleen ad hoe-tribunalen terzake, zoals het Strafhof voor Joegoslavië in Den Haag en voor Rwanda in Arusha.

De plannen van Bush voor de bouw van een raketschild om Amerika te beschermen tegen buitenlandse aanvallen, worden beschouwd als een terugkeer naar Amerikaans isolationisme. De opzegging in 2002 van het verdrag tegen de bouw van antiballistische raketten met de Russen (ABM-ver-drag) eveneens.

Amerika beklaagt zich intussen bij de Wereldhandelsorganisatie over de Europese weigering om Amerikaans hormonenvlees of genetisch gemanipuleerde landbouw-producten te importeren. Maar het subsidieert fors zijn eigen landbouw, wat het jarenlang heeft verweten aan de Europese Gemeenschap.

Amerika heeft Europa niet meer direct nodig. Niet meer als buffer tegen de verdwenen Sovjet-Unie, ook niet als onmisbare militaire hulp in de rest van de wereld. Daar volstaat de trouwe Angelsaksische bondgenoot Groot-Brittannië. Europese verwijten aan het adres van Israël over de militaire acties tegen de Palestijnen vinden geen bijval bij George W. Bush. Hij zoekt wel toenadering met Rusland, inmiddels de grootste olieproducent ter wereld. Hij verwijt president Poetin nucleaire technologie te leveren aan Iran. Maar na de terreuraanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington, wordt Poetin zijn objectieve bondgenoot in de oorlog tegen de Afghaanse Taliban en het internationaal terrorisme. Op die manier kan Poetin de internationale afkeuring van zijn eigen oorlog tegen de moslimstrijders in Tsjetsjenië neutraliseren. Amerika wil de Oost-West-tegenstellingen vergeten voor de strijd tegen het internationaal terrorisme. In mei 2002 is daarvoor een overlegraad NAVO-Rusland opgericht. De raad moet de strijd tegen terrorisme en massavernietigingswapens coördineren.

Na 11 september 2001 zijn de vroegere sovjetdeelstaten van Centraal-Azië frontstaten geworden in de strijd tegen het terrorisme. Zowel Russen als Amerikanen hebben er militaire steunpunten, maar laten zich verder weinig in met de nieuwe autoritaire regimes. Stabiliteit is belangrijker. De Russen vertrouwen de Amerikanen evenwel niet in hun achtertuin. De geweldloze omwenteling in Kirgizië begin 2005, en daarvoor bij de Zuid-Europese Russische buren Georgië en Oekraïne, kunnen rekenen op Amerikaanse sympathie. Voor zijn strak beleid in Rusland zelf duldt president Poetin Amerikaanse noch Europese inmenging.

Na de twijfelachtige zege in 2000 krijgt Bush een sterk mandaat van de Amerikanen bij zijn tweede presidentsverkiezing in 2004. De invoering van democratie in Irak en het voorlopig bestand dat de Palestijnen in acht nemen onder hun nieuwe leider Mahmoud Abbas lijken hem en zijn pragmatische internationale aanpak gelijk te geven. Na een moordaanslag op de Libanese ex-premier Rafik Hariri vertrekken de Syrische Vredestroepen’ onder Amerikaanse druk uit Libanon. Er worden voor het eerst sinds lang plaatselijke verkiezingen gehouden in Saudi-Arabië Voor Bush zijn dat allemaal tekenen van vooruitgang en democratisering in het Midden-Oost-en, en een rechtstreeks gevolg van de afzetting van Saddam Hoessein. Maar de bezetting van Irak kost de VS veel soldatenlevens en onmetelijk veel geld. Terwijl steeds meer bondgenoten hun troepen terugtrekken zitten de Amerikanen wellicht voor lange tijd vast in Irak. Voor de reorganisatie en de wederopbouw van dat land heeft de VS hulp nodig van de internationale gemeenschap.

Tijdens zijn eerste ambtstermijn veroorzaakt het optreden van de regering Bush een golf van anti-Amerikaanse gevoelens. Europeanen vinden het arrogant vanwege de Amerikanen dat ze passagierslijsten willen inkijken van hun vliegtuigmaatschappijen en veiligheidseisen stellen in hun uitvoer-havens naar de VS. Ze vinden ook dat Amerika met zijn dalende dollar en zijn immense overheidsschuld Europa en Azië laten opdraaien voor de kosten van de oorlog in Irak. Na zijn herverkiezing steekt Bush opnieuw een hand uit naar Europa. Begin 2005 brengt hij een bezoek aan de Europese Unie en de NAVO. In zijn toespraak te Brussel maakt hij duidelijk dat voor hem individuele vrijheid en democratie primeren boven internationaal staatsrecht. Een voorstel van de Duitse bondskanselier Gerhard Schröder om de transatlantische samenwerking te herzien – een soort nieuwe Harmei-oefening – krijgt geen gehoor. Over de EU blijft Bush dubbelzinnig: hij steunt een sterk Europa maar het moet zijn deuren openhouden voor toetreding van landen als Oekraïne. Hij ziet Europa meer als een instrument voor verspreiding van democratie dan als een politiek blok. Europa kan immers geen vuist maken in de internationale politiek en voor Amerika hoeft dat wellicht ook niet. Maar zowel Rusland als de Europese Unie zelf willen Europa liever binnen zijn grenzen houden.

Uit de aanwijzing van nieuwe kandidaten voor sleutelposten in de Verenigde Naties blijkt dat Bush ook de VN gebruikt als een hefboom voor Amerikaanse machtspolitiek. Hij schuift Paul Wolfowitz naar voor als voorzitter voor de Wereldbank en John Bolton als zijn nieuwe VN-ambassadeur. Beide zijn aartsconservatieven uit zijn achterban en tegenstanders van multilaterale diplomatie. Intussen is de gematigde Colin Powell, die in de eerste ambtstermijn van Bush werd overvleugeld door vice-president Dick Cheney en minister van Defensie Donald Rumsfeld, vervangen door de nieuwe minister van Buitenlandse Zaken Condoleezza Rice. Ze is ex-professor politieke wetenschappen en Oost-Europaspecialiste, die als raadgeefster de volle steun van Bush geniet. Rice ziet Wit-Rusland, Birma, Zimbabwe, Iran en Noord-Korea als de laatste ‘voorposten van de tirannie’, een variant van de vroegere ‘as van het kwaad’ van Bush, met ‘schurkenstaten’ als Iran, Irak en Noord-Korea. Maar gezien de grote militaire inspanning in Irak kiest Washington tegen Iran en Noord-Korea voor diplomatieke druk, samen met Europa en China. Op het pokerspel met kernwapens van Noord-Korea gaat Amerika voorlopig niet in. Ook Pakistan wordt ontzien. Het heeft illegaal kernwapentechnogie geleverd aan derde landen, maar het blijft een objectieve bondgenoot in de strijd tegen terrorisme.

Het jaar voor het einde van zijn mandaat in 2006 lanceert secretaris-generaal Kofi Annan een hervormingsplan voor de VN. Annan, die zelf laksheid wordt verweten over het frauduleuze Iraakse olie-voor-voedselprogramma, heeft de inval in Irak onwettig genoemd. De Verenigde Staten hebben al laten verstaan dat ze geen vaste standaardregels voor militaire inzet van de VN zullen aanvaarden. Het voorstel om terrorisme beter te definiëren ligt eveneens moeilijk, niet alleen bij de VS, maar ook bij Arabische landen. Terroristen voor de enen zijn soms vrijheidsstrijders voor de anderen. Ook in de ogen van de Amerikanen zijn de Arabische freedomfighters, die in Afghanistan tegen de Russen vochten, later Al-Qaeda-terroristen geworden. Over het plan om de samenstelling van de Veiligheidsraad eindelijk aan de nieuwe internationale verhoudingen aan te passen is Washington niet zo duidelijk. Nieuwe kandidaten voor een vaste zetel in de Veiligheidsraad zijn Duitsland, Japan, India, Nigeria, Zuid-Afrika en Brazilië. De Verenigde Staten zijn niet geneigd hun vetorecht te delen, behalve met de andere ‘legitieme kern-mogendheden’, Rusland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en China.

Wereldmacht is niet alleen een zaak van internationale diplomatie of ‘exporteren van democratie’. De geopolitieke situatie blijft in grote mate bepaald door controle over energiebronnen. De aanwezigheid van Amerikaanse troepen in het Midden-Oost-en heeft veel te maken met oliebevoorrading. China, intussen de grootste consument op de wereldmarkt, heeft voor zijn eigen energievoorziening contracten afgesloten met Saudi-Arabië, Iran, Rusland en een aantal Afrikaanse landen. De meeste van die landen hebben net zoals China grote staatsoliemaatschappijen die buiten de greep liggen van de vrije oliemarkt die door Amerika wordt beheerst. In Noord- en Zuid-Amerika heeft China oliecontracten met Canada en Venezuela. De linkse president Hugo Chavez van Venezuela onderhoudt ook vriendschappelijke relaties met de Cubaanse president Castro. Latijns-Amerika is niet ingegaan op de campagne van de VS tegen Chavez, en in mei 2005 is de socialistische Chileense minister van Binnenlandse Zaken José Manuel Insulza tegen de Midden-Amerikaanse kandidaten van Washington verkozen tot secretarisgeneraal van de OAS, de Organisatie van Amerikaanse Staten. Zoals Europa stelt ook Zuid-Amerika zich minder volgzaam op tegenover de Verenigde Staten.

EOF