Inleiding
Het laatste kwart van de twintigste eeuw is veel minder dramatisch begonnen dan de tweede helft. De Tweede Wereldoorlog had de internationale politieke relaties volkomen gewijzigd. De hegemonie van Europa was gebroken. Voor zijn economische wederopbouw was het helemaal afhankelijk geworden van de Verenigde Staten. Een na een verloren de Europese landen hun kolonies. De ideologische concurrentie tussen de vroegere bondgenoten van de Tweede Wereldoorlog leidde tot een nooit geziene bewapeningswedloop en de politieke verdeling van de wereld tussen Oost- en West-. Maar in de helft van de jaren zeventig lijkt er een heroriëntering aan de gang in de mondiale verhoudingen. De naoorlogse periode is daarmee niet afgesloten. Maar er zijn verscheidene betekenisvolle mijlpalen aan te wijzen die aantonen dat de internationale situatie grondig verandert. Daarom begint hier het tweede deel van het verhaal.
Een eerste mijlpaal vormen de akkoorden van Helsinki, gesloten in 1975 in het raam van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE). Ze zijn een keerpunt in de relaties tussen Oost- en West-, ze geven een directe stimulans aan de oppositie en de politieke dissidentie in Oost-Europa en ze leggen de basis voor systematische contacten op politiek, economisch en cultureel terrein. De Slotverklaring van Helsinki legt de naoorlogse grenzen in Europa vast, samen met principes over mensenrechten en vrij verkeer van ideeën en goederen. Het is geen verdrag maar een intentieverklaring. Alle Europese landen (behalve Albanië) zijn erbij betrokken, samen met de Verenigde Staten en Canada. De vrijheidsideeën van Helsinki, tegelijk met het voortdurend contact van honderden diplomaten in de daaropvolgende toetsingsconferenties vormen de aanzet voor de uiteindelijke opening van het IJzeren Gordijn, dat Oost- en West-Europa scheidt. Parallel met de onderhandelingen van Helsinki zijn in Wenen besprekingen gestart over troepenverminderingen in Centraal-Europa (MBFR). Ze zullen leiden tot een ontwapeningsakkoord voor heel Europa ‘van de Atlantische Oceaan tot de Oeral’.
Het systeem van Bretton Woods, dat sinds de Tweede Wereldoorlog de internationale muntpolitiek controleert, stort in elkaar. De ontwaarding van de dollar tijdens de Vietnamese oorlog veroorzaakt in 1973 een grote valutacrisis en de opheffing van de vaste goudstandaard. Vanaf 1975, sinds hun samenkomst in Rambouillet op uitnodiging van de Franse president Valéry Giscard d’Estaing, overleggen de zeven rijkste industrielanden (G7) jaarlijks, samen met de Europese Gemeenschap, hoe ze de wereldhuishouding politiek, economisch en financieel kunnen bijsturen. Eveneens in 1973, tijdens de Jom-Kippoeroorlog tussen Egypte, Syrië en Israël, hebben de Arabische landen hun olieproductie verlaagd. Ze bevriezen de uitvoer naar westerse staten die bevriend zijn met Israël. De petroleumprijs schiet pijlsnel omhoog. De eerste olieschok veroorzaakt een economische wereldcrisis, met snel stijgende rentevoeten en een enorme aangroei van de overheidsschuld. Tot overmaat van ramp komt er daarna nog een tweede olieschok als gevolg van het conflict tussen Amerika en Iran, na de val van de sjah. Om het brandstofprobleem voortaan te omzeilen diversifiëren de rijke industrielanden hun energie-import. De hoge prijzen maken het voor hen interessant om zelf naar olie en gas te boren. Vaak nemen ze ook ingrijpende besparingsmaatregelen om het energietekort en de kosten van de hoge olierekening op te vangen. De Derde Wereld wordt intussen overspoeld met petrodollars. Maar de arme landen moeten aan een steeds hogere prijs lenen om de rente ervoor te kunnen betalen. Voor hun eigen grondstoffen krijgen ze geen betere prijzen. Vermeerdering van de koffie- of koperproductie doen de marktprijzen alleen maar kelderen. De draconische soberheidsvoorschriften van de Wereldbank aanvaarden is hun enige uitweg voor het krijgen van hulpleningen.
Met de Anjerrevolutie van 1974 in Portugal begint de vrijmaking van de laatste kolonies. Meteen na de onafhankelijkheid ontvlamt in Mozambique en Angola een burgeroorlog. Die wordt vooral aangevuurd vanuit Zuid-Afrika. Maar tegelijk wordt de strijd om de macht in heel het zwarte continent meegezogen in de globale machtsstrijd tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Die hebben het militaire vacuüm, nagelaten door de vroegere koloniserende mogendheden in Afrika, voor een deel opgevuld. De bevrijdingsbewegingen kiezen partij in de globale rivaliteit tussen Oost- en West-. Dezelfde krachtmeting is aan de gang in Latijns-Amerika. Het linkse regime van Salvador Allende in Chili is met de hulp van Washington omvergeworpen. Maar de Verenigde Staten krijgen zelf een nieuwe marxistische achterbuur met de sandinisten in Nicaragua.
Na 1973 trekt het Amerikaanse leger weg uit Vietnam. Met de val van Saigon in 1975 is de laatste koloniale oorlog in Azië afgerond. Maar de smadelijke nederlaag in de Vietnamese oorlog is een zware psychologische schok voor Amerika. De macht van de president om Amerikaanse troepen in te zetten bij buitenlandse conflicten wordt door het Congres met de War Pozvers Act in 1973 aan banden gelegd. Onthullingen zoals de Pentagon Papers over geheime Amerikaanse activiteiten in Indochina, en het Watergate-schandaal – met een poging van Richard Nixon om verkiezingsspionage van zijn medewerkers in de doofpot te stoppen – leiden in 1974 tot het aftreden van de president.
Niet alleen in Amerika is er een aflossing van de wacht. Een hele generatie politieke leiders zoals Gamal Abdel Nasser, Mao Tse Toeng, Tsjang Kai Sjek en de Spaanse generaal Francisco Franco verdwijnt van het toneel. Ja-waharlal Nehru, Achmed Sukarno, Charles de Gaulle en Antonio de Olivei-ra Salazar waren ze al voorgegaan. Alleen Josip Tito blijft nog over. Toch blijft de wereld alsnog opgedeeld in dezelfde kampen, geleid door dezelfde twee militaire grootmachten: de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Op korte termijn lijkt er in die verdeling weinig verandering te zullen komen. West-Europa probeert zich als ‘derde macht’ te affirmeren en weigert de Verenigde Staten nog blindelings te volgen in regionale conflicten. Dat neemt niet weg dat de relaties tussen Oost- en West- nog voor het grootste deel worden gecontroleerd door Washington en Moskou. De Verenigde Naties kunnen de breuk tussen de twee nog niet overbruggen. Ook de Organisatie van de Niet-gebonden Landen moet zich bij die machtsverdeling neerleggen. Met een vijfde van de wereldbevolking heeft alleen de Volksrepubliek China zich als een soort middenrijk kunnen opwerpen. Maar ook China kan de tweepolige wereldorde niet doorbreken. Het blijft grotendeels voor de rest van de wereld afgesloten. Nadat het zich van Moskou heeft afgewend, laat Peking zich niet door Washington inpalmen.
Voor buitenlandse waarnemers blijft de politiek van de Sovjet-Unie dezelfde. Leonid Brezjnev verstevigt zijn leiderschap door het opnemen van bevriende partijfunctionarissen in het Politbureau. Maar in de tweede helft van de jaren zeventig groeit de oppositie van een groep beginselvaste ideologen en technocraten zoals Michail Soeslov en Joeri Andropov. Ze proberen de Communistische Partij én de hele Sovjet-Unie uit de corruptie en de economische stagnatie te bevrijden. Ze schuiven een jonge partijleider uit de succesrijke regio van Stavropol in de Kaukasus naar voor: Michail Gorbat-sjov. Wegens de uitzonderlijk goede graanoogsten in zijn gebied krijgt hij de verantwoordelijkheid voor de nationale landbouw, het begin van zijn opgang naar de hoogste top in de Sovjet-Unie. Brezjnev sluit intussen met Richard Nixon en Gerald Ford een aantal belangrijke akkoorden voor internationale wapenbeheersing. Ze moeten het risico van een kernoorlog tussen de twee groten verminderen: SALT I, het akkoord ter voorkoming van een kernoorlog; het verdrag voor ondergrondse kernproeven en het interimakkoord van Vladivostok over SALT II.
Formeel is de erfenis van de Tweede Wereldoorlog nog altijd niet geregeld. Europa en Duitsland blijven verdeeld over NAVO en Warschaupact. Maar de Europese Economische Gemeenschap heeft zich opgewerkt tot een serieuze handelsconcurrent van de Verenigde Staten. De Duitse Bondsrepubliek neemt het voortouw. De Duitse mark wordt een van de sterkste munten in het Europees Monetair Systeem en in de wereld. De Europese integratie neemt een nieuwe vlucht met de verruiming van de Gemeenschap van zes naar negen leden en de oprichting van de Europese Raad, een ‘top’ waar de negen staats- of regeringshoofden elkaar sinds 1974 tweemaal per jaar ontmoeten. Tegelijk met de economische en politieke emancipatie van West-Europa maken de Europese communistische partijen zich los van Moskou. Op een bijeenkomst in Oost-Berlijn in 1976 wordt hun onafhankelijke koers ook erkend. In Zuid-Europa nemen de ‘eurocommunisten’ van nu af ook deel aan de macht, tot grote ergernis van de Verenigde Staten. Amerika ziet ze als een gevaar voor de solidariteit binnen het Atlantisch bondgenootschap.
In tegenstelling tot Duitsland heeft Japan na de oorlog wel een afzonderlijke vredesregeling afgesloten met Washington, maar het is ook een gevreesde economische concurrent geworden, tegelijk met een groep nieuwe industrielanden en industriële stadstaten in het Verre Oost-en: Zuid-Korea, Taiwan, Hongkong en Singapore. Toch zit Japan nog altijd onder de kernparaplu van de Verenigde Staten, zonder eigen defensie.
Tot aan de val van de communistische regimes in Oost-Europa blijft de internationale politiek beheerst door de rivaliteit tussen Oost- en West-. De Koude Oorlog wordt gezien als een globaal fenomeen, waaraan de meeste andere conflicten in de wereld worden vastgehaakt. Die interpretatie, volgens sommigen dat misverstand, verdwijnt pas na de ineenstorting van de communistische wereld.