Hoofdstuk 1
Van de koude oorlog tot de ineenstorting van het Oost-blok
1. De nalatenschap van Kissinger
Henry Kissinger, de architect van de buitenlandse politiek van Richard Nixon en Gerald Ford, ging ervan uit dat de last om de sovjetexpansie in te perken voor Amerika alleen te zwaar was geworden. De gouden jaren zestig waren voorbij. De NAVO-bondgenoten en Iran moesten een groter deel van de defensietaak in Europa en het Midden-Oost-en op zich nemen. China zou de buffer vormen in het Verre Oost-en. De Sovjet-Unie zou voor goed buitenlands gedrag beloond worden met méér ontspanning; slecht gedrag zou navenant worden gestraft. Kissinger doceerde geschiedenis in Harvard, voor hij veiligheidsadviseur van de president werd en later minister van Buitenlandse Zaken. Zijn grote voorbeeld was Metternichs evenwichtspolitiek in Europa na de val van Napoleon. Maar zijn eigen diplomatiek systeem van beloning en straf is anderhalve eeuw later geen succes geworden. Moskou wenst op voet van gelijkheid te worden behandeld. Ook Europa heeft Amerika met de oliecrisis van 1973-1974, uit vrees voor zijn eigen energiebevoorrading, in de steek gelaten, meent Kissinger. De sjah van Iran heeft méér olie gepompt, maar voor een veel hogere prijs. Uiteindelijk ontneemt het Congres zelf Kissinger de mogelijkheid om het Amerikaans buitenlands beleid nog op zalven en slaan te baseren. Het heeft de handels- en kredietvoordelen voor Moskou beperkt wegens de verbanning en de opsluiting van dissidenten in psychiatrische inrichtingen. Het heeft ook de verdoken steun van de CIA voor pro-westerse strijders in het Afrikaanse Angola geschrapt.
‘Ontspanning is een woord dat ik graag zou vergeten,’ zegt Kissinger in 1975. Hij heeft de val van Nixon overleefd, maar president Ford erft dezelfde internationale problemen. Voor Kissinger zouden de Amerikanen Vietnam en Cambodja maar best vergeten. Een vreemde uitspraak voor een hoogleraar geschiedenis, die zijn eigen systeem baseerde op een analyse van het verleden. De regeringen van Zuid-Vietnam en Cambodja waren door Washington zelf gecreëerd, maar ondanks massale Amerikaanse hulp bleven ze niet overeind. Volgens de gangbare dominotheorie zou de val van één pro-westers regime in Azië ook alle andere regimes als naast elkaar staande domino’s omverwerpen. De regimes van Vietnam en Cambodja zijn wel ingestort, evenwel zonder de andere mee te sleuren.
Vanaf 1974 probeert president Gerald Ford met de hulp van Kissinger de buitenlandse politiek weer op gang te trekken. Maar de vaak struikelende, weinig charismatische Ford kan het republikeins presidentieel imago, na het debacle van Watergate, niet redden. Toch zit hij niet stil in de twee jaren van de ambtstermijn die hem resten na het aftreden van Nixon. Samen met Leo-nid Brezjnev zet hij de lijnen uit voor het toekomstige SALT Il-verdrag tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, met nieuwe plafonds voor hun strategische raketten en bommenwerpers. Een jaar later maken de Sovjets en Amerikanen zelfs een gezamenlijke ruimtevlucht: het Apollo-Sojoez project.
Na de kaping van het Amerikaans vrachtschip Mayaguez door de Cambodjaanse vloot geeft Ford bevel Cambodja opnieuw te bombarderen en troepen te sturen voor de bevrijding van de bemanning. Maar die was intussen alweer op weg naar huis. Het incident, waarbij de Verenigde Staten door het nieuwe Cambodjaanse regime van spionage wordt beschuldigd, betekent nieuw gezichtsverlies voor Washington. Tijdens de volgende campagne voor de presidentsverkiezingen krijgt Kissinger zware kritiek van de Amerikaanse democraten. Ze verwijten hem zijn steun aan dictatoriale regimes in Latijns-Amerika, zijn geldverslindend defensiebudget, en anderzijds zijn tolerantie voor de Sovjet-Unie en haar schendingen van de mensenrechten. Bij de presidentsverkiezingen van november 1976 moet Ford het afleggen tegen de democratische kandidaat Jimmy Carter.
2. Carters slingerbeweging
2.1. Politiek en moraliteit
Jimmy Carter wil de geloofwaardigheid van de Amerikaanse politiek herstellen. Bij hem ligt de nadruk aanvankelijk niet op de indamming, de con-tainment van de sovjetmacht, maar op de vrijwaring van de mensenrechten. Conflicten in de Derde Wereld wil hij naar hun eigen maatstaven behandelen, niet als uitlopers van de rivaliteit tussen Oost- en West-. Maar Carter voert een dubbelzinnige politiek. Zijn twee voornaamste medewerkers, minister van Buitenlandse Zaken Cyrus Vance en veiligheidsadviseur Zbigniew Brzezinski hebben een totaal verschillende opvatting. Die wedijver in de buitenlandse politiek van Washington is niet nieuw. Hij gaat terug op de instelling van de National Security Act in 1947. Die wet creëerde naast de minister van Buitenlandse Zaken nog een speciale veiligheidsadviseur voor de president. Sindsdien bestaan er twee concurrerende bureaus in Washington: het Department of State en de National Security Council. Veiligheidsadviseur en hoofd van de National Security Council Brzezinski is de zoon van een Pools diplomaat, hoogleraar aan de Columbia-universiteit van New York, en een verbeten tegenstander van de ontspanningspolitiek van zijn voorganger Henry Kissinger. Vanuit zijn groot wantrouwen voor het internationaal beleid van de Sovjet-Unie, niet alleen in Europa maar overal elders in de wereld, is hij tégen ontwapening. Kernwapens zijn volgens hem nuttige instrumenten om de Sovjets in toom te houden. Het zijn ook doeltreffende middelen voor oorlogvoering. Voor minister van Buitenlandse Zaken Vance is vrede daarentegen de vrucht van onderhandeling en samenwerking. Kernontwapening is zijn eerste prioriteit. De sovjetinval in Tsjechoslowakije heeft hem geleerd Brezjnev in Oost-Europa niet te bruuskeren. Eerbied voor mensenrechten is een basisvoorwaarde voor betere contacten met Moskou. Maar conflicten in de Derde Wereld liggen voor Vance buiten het strijdtoneel van de grootmachten. Ook de strategie van Carters Trilateral Commission-een nieuwe internationale denkgroep rond Amerika, Europa en Japan – is politiek niet bruikbaar: Japan wil zijn bereikte handelsvoorsprong niet prijsgeven en in Europa weigert kanselier Helmut Schmidt boudweg Carters voorstel om met de Bondsrepubliek als locomotief de verzwakte westerse economie na de oliecrisis weer op gang te trekken.
Carter zelf weet maar weinig af van buitenlandse politiek. Vanuit zijn godsdienstige overtuiging en zijn opleiding als ingenieur volgt hij met scrupuleuze aandacht alle details. Hij maakt echter geen eigen keuze uit de tegengestelde opvattingen van zijn medewerkers. Hij zoekt zijn argumenten zowel bij Vance als bij Brzezinski. De eerste twee jaar van zijn regering vooral bij Vance. In de toespraak bij zijn ambtsaanvaarding geeft Carter absolute voorrang aan de mensenrechten. Maar hij komt die belofte niet consequent na, wél voor de Sovjet-Unie en de militaire regimes in Zuid-Amerika, niet voor China en Zuid-Korea, evenmin voor het regime van de sjah in Iran.
Ondanks de gebrekkige samenhang van zijn beleid behaalt Carter toch successen, ook en vooral met de hulp van Vance. In 1978 kan Carter de verdragen voor het Panamakanaal doen goedkeuren in het Congres. Hij krijgt daarvoor de steun van democraten en republikeinen in de Senaat. De Verenigde Staten mogen alleen interveniëren als de doorvaart er wordt belemmerd. Vijf jaar na de Jom-Kippoeroorlog, eveneens in 1978, brengt Carter de leiders van Israël en Egypte, Menachem Begin en Anwar Sadat, rond de tafel in zijn buitenverblijf van Camp David. Het resultaat is een vredesakkoord en de erkenning van Israël door Egypte. Vooral de persoonlijke inzet van Carter heeft de twee mannen bij elkaar gebracht. Maar de hoop dat de joodse kolonisatie van Palestijns gebied stopgezet zou worden, blijft ijdel.
Carter vertrouwt ook inzake Afrika volledig op Vance en zijn zwarte UNO-ambassadeur Andrew Young. Angolese invallen in 1977 en 1978 in de Zaïrese provincie Shaba vragen volgens Brzezinski om Amerikaanse strafmaatregelen tegen Angola en zijn Cubaanse hulptroepen. Maar Carter volgt Youngs opvatting dat Afrikaanse problemen vragen om Afrikaanse oplossingen. Hetzelfde geldt voor de sovjettussenkomsten in de Hoorn van Afrika, in Somalië en Ethiopië. Uiteindelijk verdrijft Somalië de Sovjets zonder Amerikaanse militaire tussenkomst; Moskou en Havana raken samen verstrikt in een onoverzichtelijk Ethiopisch avontuur.
2.2. De Koude Oorlog is niet ver weg
Dichter bij huis, in Centraal-Amerika, is de opstelling van de Verenigde Staten ten overstaan van nieuwe linkse partijen en regimes veel minder afzijdig. Carter gaat prat op zijn kennis van het Spaans, maar dat brengt hem in Latijns-Amerika niet verder dan een schuchtere toenadering tot Cuba. Nicaragua en El Salvador vervreemden in deze periode van Washington. De dictator van Nicaragua, Anastasio Somoza, is een oude vriend van de Verenigde Staten. Zijn familie, die 60% van het land bezit, regeert er al vijftig jaar, sinds de moord op de vrijheidsheld generaal César Augusto Sandino. Guerrillastrijders, die zich naar de vrijheidsheld ‘sandinisten’ noemen, worden door Somoza vervolgd. In 1978 wordt de kritische krantenuitgever Pedro Cha-morro door regeringssoldaten vermoord. Om de sandinisten en hun sympathisanten uit te roeien, laat Somoza de armenwijken van Managua bombarderen. Dat gaat de Amerikanen te ver. Ze willen via verkiezingen een nieuw bewind installeren vooraleer de sandinisten de macht grijpen. Dat lukt niet. De sandinisten zetten Somoza af. Hij vlucht met zijn maïtresse naar Miami, later naar Paraguay waar hij omkomt bij een aanslag. Het Congres in Washington weigert steun voor de sandinisten en die gaan aankloppen bij Fidel Castro. Ze knopen diplomatieke betrekkingen aan met Europa, Canada en de Sovjet-Unie, niet met de Verenigde Staten.
El Salvador evolueert in dezelfde richting. Het land wordt bestuurd door een oligarchie van veertien families. Met doodseskaders worden de acties van revolutionaire bewegingen gesmoord. In 1980 verenigen die zich en later vormen ze het Frente Farabundo Marti de Liberacion National (FMLN). Onder binnen- en buitenlandse druk wordt de militaire regering van generaal Carlos Romero opzijgeschoven en vervangen door een voorlopig kabinet onder leiding van de christen-democraat José Napoleon Duarte. Maar de doodseskaders blijven terreur zaaien in El Salvador. In maart 1980 vermoorden ze tijdens de mis aartsbisschop Oscar Romero; tijdens zijn begrafenis richten ze een nieuw bloedbad aan met minstens vijfendertig doden. Na de verkrachting van en de moord op vier Amerikaanse nonnen schort Carter alle hulp aan El Salvador op, maar als de rebellen het dreigen te halen, komt hij terug op die beslissing. En de bloedige burgeroorlog wordt voortgezet.
De ommekeer van ontspanning naar verscherping van de Koude Oorlog valt midden in de ambtstermijn van Carter. Zijn toenadering tot Moskou is mislukt. Carters gezeur over mensenrechten irriteert Brezjnev. Voor de ontwapeningsonderhandelingen van SALT II wou Carter veel verder gaan dan de afspraken van Ford in Vladivostok. Maar als het verdrag eindelijk rond is weigert zijn eigen Congres de goedkeuring. Van dat ogenblik af luistert Carter steeds meer naar Brzezinski, de havik van zijn team. De Amerikaanse politieke elite is dan al gewonnen voor een nieuwe confrontatiepolitiek. Conservatieve belangengroepen als de Heritage Foundation en het Committee on the Present Danger, met zijn voornaamste pleitbezorger Paul Nitze, geloven dat Amerika militair achterstaat bij de Sovjet-Unie. Ze kunnen hun visie ook ingang doen vinden bij de burgers. Zelfs de vakbond AFL-CIO volgt hen daarin, want meer geld voor sociale programma’s lijkt de bond geen afdoende compensatie voor de verloren arbeidsplaatsen in de wapenproductie. Er is ook kritiek bij de democraten zelf. De invloedrijke senator Henry Jackson en de joods-Amerikaanse lobby willen niet horen van Carters vraag om de Sovjetunie te betrekken bij het vredesproces in het Midden-Oost-en. Door hun toedoen wordt Andrew Young zelfs ontslagen uit het team van Carter na een informeel gesprek met de Palestijnse afgevaardigde bij de Verenigde Naties.
Iran was van begin af aan een uitzondering in de mensenrechtenpolitiek van Carter. De sjah en zijn geheime politie Savak houden tienduizenden politieke gevangenen opgesloten. Maar Iran heeft grote olievoorraden en speelt voorbeeldig zijn rol van politieman in het Midden-Oost-en. Het is ook een buffer tegen de Sovjet-Unie. Tussen 1974 en 1978 koopt het voor miljarden dollars wapens in de Verenigde Staten. Maar het regime van de sjah wankelt. De Amerikaanse ambassadeur geeft Washington de raad contact te zoeken met de oppositie rond de sjiietische ayatollah Ruhollah Khomeini, die in ballingschap leeft in Frankrijk. Brzezinski houdt het bij de militairen en de sjah. Maar de militairen zetten de sjah af in 1979 en halen Khomeini weer binnen. Wanneer de sjah in Amerika voor kanker wordt verpleegd, bestormen studenten en volgelingen van Khomeini de Amerikaanse ambassade in Teheran. Ze gijzelen er het ambassadepersoneel. In de lente van 1980 laat Carter zich nogmaals door Brzezinski overtuigen. Hij wil de gijzelaars door middel van een militaire ingreep bevrijden. Maar de helikopteroperatie mislukt en acht Amerikanen komen om. Minister van Buitenlandse Zaken Cyrus Vance, die bij de actie is gepasseerd, neemt ontslag. Tijdens de verkiezingscampagne van Ronald Reagan tegen Jimmy Carter worden de vernederde Amerikaanse gijzelaars om de haverklap op televisie getoond. Ze worden pas vrijgelaten in januari 1981, op de dag van de machtswissel tussen Carter en Reagan. De gebeurtenissen in Iran storten het West-en in een nieuwe economische crisis: de tweede olieschok, opnieuw veroorzaakt door de stijgende petroleumprijzen.
2.3. De herbewapening van de Verenigde Staten
De sjiietische revolutie in Iran wordt met argusogen gevolgd in Moskou. De zuidelijke moslimvolkeren hebben de USSR altijd hoofdbrekens bezorgd. De tegenstand van fundamentalistische moslimrebellen tegen het pro-commu-nistische regime in Afghanistan kan makkelijk inspirerend werken op de broedervolkeren in Turkmenistan, Oezbekistan of Tadzjikistan. De nieuwe sjiietische leiders in Iran zijn uitgesproken vijanden van het ‘goddeloze communisme’. De gijzelneming in de Amerikaanse ambassade van Teheran is voor Moskou zowel een aanleiding als een reden voor snelle interventie in Afghanistan: de aandacht van heel de wereld is gericht op de 53 gijzelaars en tegelijk is de kans voor een Amerikaanse tussenkomst in het Golfgebied groter geworden. Met Washington is de relatie intussen erg verslechterd sinds het op Cuba een sovjetlegerbrigade ontdekt heeft, een bedreiging die de ra-kettencrisis van 1962 weer oproept. Het gaat om een opleidingseenheid voor het Cubaanse leger, die al langer op Cuba is. Maar de ‘ontdekking’ van de Amerikaanse inlichtingendienst wordt door de oppositie aangegrepen om de bekrachtiging van het SALT II-verdrag te verdagen. Carter gebruikt het feit om opnieuw zijn tanden te tonen aan Moskou, want thuis is zijn populariteit in het jaar van de presidentsverkiezingen naar een dieptepunt gezakt. Brzezinski heeft Carter ook overtuigd om begin 1979 diplomatieke betrekkingen aan te knopen met China, de aartsvijand van Moskou. De Sovjetunie heeft maar weinig te verliezen, en een maand na het begin van de gijzeling in Teheran valt het sovjetleger, in december 1979, Afghanistan binnen. Volgens Moskou gebeurt dat op vraag van de regering in Kabul. Maar de Afghaanse leider Hafizullah Amin wordt omgebracht, en 80.000, later 115.000 soldaten van het Rode Leger bezetten Afghanistan, een avontuur vergelijkbaar met dat van de Amerikanen in Vietnam.
Jimmy Carter gooit nu definitief het roer om. Met Brzezinski als stuurman van zijn buitenlandse politiek begint de herbewapening van Amerika. De president formuleert in januari 1980 in zijn State of the Union voor het Congres een nieuwe aanpak voor de wereldproblemen: de Carter-doctrine. Model is de Truman-doctrine van 1947, het begin van de politieke en militaire afzondering of indamming van de Sovjet-Unie na de Tweede Wereldoorlog. Die doctrine had de steun van democraten én republikeinen. Carter hoopt er nu zijn populariteit mee te herstellen. De Carter-doctrine heeft als onmiddellijk doel de verdediging van het Midden-Oost-en en zijn oliereserves tegen een eventuele aanval van de Sovjet-Unie. Carter waarschuwt dat elke poging van een vreemde macht om controle te verwerven over de Perzische Golf zal worden beschouwd als een aanval op de vitale belangen van de Verenigde Staten. Ze zal met alle middelen, militaire incluis, worden bestreden. Nu de sjah niet meer kan optreden voor de Verenigde Staten toont Carter zich bereid zo nodig zelf in te grijpen in de regio. Daarvoor is zelfs een speciale interventiemacht, de Rapid Deployment Force opgericht. In het buitenland vindt Carter wel gehoor met de boycot van de Olympische Zomerspelen van 1980 in Moskou, maar Europa en Japan zijn niet te vinden voor economische sancties. Het graanembargo van Carter wordt zelfs niet gevolgd door Canada. Uiteindelijk lijden alleen de Amerikaanse boeren eronder.
In dezelfde State of the Union van januari 1980 zegt Carter ook dat Amerika de sterkste van alle naties moet blijven. Daarmee laat hij duidelijk het concept van militaire pariteit met de Sovjet-Unie varen. Nu Vance uit zijn regering verdwenen is, schrikt hij er ook niet meer voor terug te dreigen met een kernoorlog. In 1980, het laatste jaar van zijn regering, ondertekent Carter Presidential Directive 59, een richtlijn die de weg vrijmaakt voor het inzetten van kernwapens en het voeren van een langdurige atoomoorlog. De beslissing baart nogal wat opzien in Europa. De NAVO was in zijn modernise-ringsbesluit van december 1979 overeengekomen daar 572 nieuwe Amerikaanse middellange-afstandsraketten te plaatsen als compensatie voor nieuwe SS20-raketten van de Sovjet-Unie. Carter begint een massaal herbewapeningsprogramma, maar dat volstaat niet om zich tegen de nog veel luidere herbewapeningskreten en de veel hardere koude-oorlogsretoriek van zijn verkiezingsrivaal Reagan staande te houden.
3. De terugkeer van de haviken
3.1. Conservatieve revolutie in de Verenigde Staten
Alle conservatieve krachten in de Amerikaanse samenleving hebben zich verenigd achter de republikeinse presidentskandidaat Ronald Reagan. De voorstanders van de herbewapening hebben de buitenlandse politiek naar hun hand gezet. In 1981, bij het aantreden van Reagan, krijgen leden van het Committee on the Present Danger sleutelposten op Buitenlandse Zaken, in de Nationale Veiligheidsraad en op het Bureau voor Ontwapening. De bekendste onder hen zijn: George Shultz, Secretary of State na het ontslag van Alexander Haig, Richard Perle, onderminister van Defensie, Paul Nitze en Edward Rowny, de voornaamste ontwapeningsonderhandelaars. Jeane Kirkpatrick van het Committee wordt ambassadrice bij de Verenigde Naties, Max Kampelman leidt de Amerikaanse delegatie op de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, en de kernfysicus Edward Teller is de wetenschappelijke raadgever van het Witte Huis. Van hem zou Reagan later het idee hebben gekregen voor het Strategie Defense Initiative, door critici snel omgedoopt tot Star Wars, naar de gelijknamige toekomstfilm.
De Sovjet-Unie wordt afgeschilderd als een steeds dreigender gevaar. Alle internationale conflicten worden beheerst door de machtsstrijd met de Sovjet-Unie. ‘Moskou’, zegt Reagan, ‘is de bron van al het kwaad in de wereld’. Militaire superioriteit moet de achterstand van Amerika ongedaan maken. De Sovjet-Unie zal daarna vanzelf verdwijnen in de ‘ashoop van de geschiedenis’. Met overtuigingskracht kan Reagan, ‘The Great Communica-tor’, die mening ingang doen vinden bij Amerikanen en bondgenoten. Zijn vaardigheid als boodschapper en vertolker heeft hij van zijn ervaring als sportverslaggever voor de radio, als filmacteur en vakbondsleider in Hollywood, als woordvoerder voor General Electric in Califomië. Reagan vertaalt zijn politieke boodschap in eenvoudige, voor het publiek begrijpbare slogans, bij voorkeur in toespraken voor televisie. Als geen ander heeft hij dat medium gebruikt voor zijn politiek. Een heel team van tekstschrijvers helpt hem daarbij. Op persconferenties ontwijkt hij de genuanceerde vragen met kwinkslagen. Aan het hoofd van de Amerikaanse informatiedienst plaatst hij een bevriend Hollywoodproducer: Charles Z. Wiek. Maar al voor Wicks benoeming was de informatie over het buitenlands beleid sterk gepolitiseerd. De redactiechef van de Voice of America, het internationaal radiostation dat uitzendt naar het Oost-blok, heeft daarom ontslag genomen. Wiek organiseert in 1983 voor het propageren van Reagans buitenlandse politiek het eerste wereldomvattend netwerk voor satelliettelevisie: Worldnet.
Reagan, van huis uit democraat, heeft zijn eerste politieke stappen gezet in 1964 als supporter van de rechts-conservatieve presidentskandidaat Barry Goldwater. Zijn voornaamste raadgeefster, ook wanneer hij president is, is zijn tweede vrouw Nancy Davis. Hij is ook tweemaal na elkaar verkozen tot gouverneur van Californië en heeft al twee keer vergeefs een gooi gedaan naar de republikeinse kandidatuur voor het presidentschap. In 1981 komt hij eindelijk aan de top en wordt de oudst verkozen president uit de Amerikaanse geschiedenis. Conservatief Amerika verwacht dat hij, zoals beloofd, het internationaal blazoen, de traditionele waarden en de liberale economie van de Verenigde Staten zal herstellen. Maar de Moral Majority, de verdedigers van gezin, godsdienst en gebed op school, die hem steunen voor zijn an-ticommunisme, zijn al gauw teleurgesteld in Reagan. Hij maakt van het Amerikaans Hooggerechtshof weliswaar een zeer conservatief college, maar tegen hun verwachtingen in heeft hij het Congres nooit kunnen dwingen de abortuswet te wijzigen of meer godsdienst op school te brengen.
Het binnenlandse luik van Reagans programma, de sociaal-economische politiek, wordt vaak samengevat onder de term Reaganomics. Aanvankelijk is het een succes, en het krijgt internationale bijval, ondermeer van de Britse premier Margaret Thatcher. Maar het ideaal van minder staatstussenkomst wordt, als gevolg van de enorme bewapeningsuitgaven, bedolven onder een reusachtig overheidsdeficit. Reagans economische hervormers zoals Arthur Laffer zijn afkomstig van de Amerikaanse westkust. Daar voltrok zich in de jaren zeventig een economisch wonder onder de vorm van een pijlsnel groeiende computerindustrie rond Los Angeles en in Silicon Valley, ten zuiden van San Francisco. Het recept van de Californische economisten is de zogenaamde aanbodeconomie, de supply-side economy. Volgens die theorie leiden een algemene belastingverlaging en besparingen in de sociale sector automatisch tot hogere investeringen, economische groei en meer werkgelegenheid. Aan het einde van Reagans eerste ambtstermijn is de recessie geluwd, en de kiezers antwoorden positief op zijn vraag of ze het niet beter hebben dan vier jaar voordien. Maar wanneer Reagan in 1989 zijn ambt doorgeeft aan George Bush is er niet alleen een onoverzienbare overheidsschuld, Amerika heeft daarbij ook een nooit gezien handelstekort en het sociale vangnet vertoont steeds meer gaten: de Verenigde Staten hebben verhoudingsgewijs het meeste daklozen en armen van alle westerse landen.
3.2. Reagans strijd tegen de Sovjet-Unie en het communisme
De Sovjet-Unie, het ‘Rijk van het Kwaad’ uit Reagans toespraken, bevindt zich in een overgangsperiode. President Brezjnev is oud en ziek. De sovjet-economie is vastgelopen. Dat is voor een groot deel de schuld van de bewapeningswedloop, maar die heeft Moskou strategische pariteit ten opzichte van de Verenigde Staten opgeleverd. Het wil die pariteit behouden. Het heeft zeker geen voorsprong. De CIA heeft de defensie-uitgaven van de Sovjets overschat. Sinds 1980 maakt het ministerie van Defensie in Washington jaarlijks in brochures over de Soviet Military Power bekend dat het strategisch evenwicht niet in gevaar is.
De herbewapening van Amerika sinds de tweede helft van de Carter-regering is een nachtmerrie voor de sovjetleiders. Na de invasie van Afghanistan hebben ze in Washington al hun krediet verloren. Ten behoeve van de Amerikaanse boeren doorbreekt Reagan wel het graanembargo van Carter, maar in 1981, na de door Moskou gesteunde staatsgreep van generaal Wojciech Jaruzelski in Polen, besluit Reagan tot een nieuwe economische boycot. Europa doet niet mee en Reagans minister van Buitenlandse Zaken, Alexander Haig, neemt ontslag. Haig was een oud-medewerker van Kis-singer en werd nadien opperbevelhebber van de NAVO-strijdkrachten in Europa. Als uitgesproken verdediger van Europa vreest Haig dat de sancties vooral de Europese industrie en de Atlantische solidariteit zullen treffen. De relaties tussen Oost- en West- worden nog slechter na het neerschieten van een Zuid-Koreaanse Boeing door een sovjettoestel. En in navolging van de Amerikaanse boycot tegen de vorige Olympische Spelen in Moskou blijven de sovjetatleten in 1984 afwezig van de Spelen van Los Angeles.
De hoge bewapeningsuitgaven van de Verenigde Staten zijn in de eerste plaats bedoeld als middel tot afschrikking en economische uitputting van de Sovjet-Unie, niet voor direct militair gebruik. Er ontspint zich wel een heftige academische discussie tussen politieke wetenschappers, bewapeningsanalis-ten, militairen en leden van vredesbewegingen over het groeiend gevaar voor een kernoorlog. Er worden ook massale vredesmarsen georganiseerd. Net als bij Carter heerst er onder Reagans medewerkers onenigheid. De architect van de herbewapening, minister van Defensie Caspar Weinberger, wil vooral nieuwe, moderne wapens voor het leger. Maar uit vrees voor een nieuw Vietnam is hij zeer terughoudend om troepen in te zetten. Daarom verzet hij zich tegen de Amerikaanse militaire interventies op het Caraïbisch eiland Grenada en in Libië. Weinberger heeft voor de inzet van troepen trouwens strenge criteria opgesteld. De belangrijkste zijn: reëel gevaar voor de veiligheid van Amerika en zekerheid over de goedkeuring van het Congres. Haigs opvolger, minister van Buitenlandse Zaken Shultz is het niet eens met Weinberger. Volgens Shultz is diplomatie weinig doeltreffend zonder militaire steun. De twee mannen zijn het ook oneens over de ontwapeningsbesprekingen met de Sovjets. Na 1983 doet Shultz grote inspanningen om wapenbeheersingsakkoorden te bereiken. Maar Weinberger wil de sovjetdefensie door pure afschrikking en door steeds meer uit te geven op de knieën krijgen. Het utopische maar peperdure Strategie Defense Initiative moet de strategische kernbewapening van de grootmachten uiteindelijk overbodig maken.
Tijdens de tweede ambtsperiode van Reagan wordt de confrontatiepolitiek toegespitst op goedkopere militaire bijstand aan anticommunistische regimes en bevrijdingsbewegingen. De strijd tegen het communisme wordt opnieuw een globale strijd, waarin ook niet-communistische dictaturen een rol kunnen spelen. Er zijn trouwens ‘goede’ en ‘slechte’ dictators. VN-ambassadrice Jeane Kirkpatrick, hoogleraar politieke wetenschappen aan de Georgetown-universiteit in Washington, gaf Reagan een maatstaf om het democratische gehalte van autocratische regimes te meten: ‘totalitaire’ regimes met staatsdiri-gisme zijn minder democratisch, ‘autoritaire’ militaire dictaturen leunen aan bij het westers economisch systeem en staan dichter bij de democratie. Guerrilla-organisaties in Afghanistan, Angola en Nicaragua zijn vrijheidsstrijders. Bestrijders van pro-westerse regimes zijn terroristen.
Onder de Reagan-doctrine gaat Amerika actieve bijstand geven aan de anticommunistische bewegingen in de Derde Wereld. Openlijk als het kan, maar ook verdoken met hulp van de CIA, wanneer het Congres zo’n hulp afwijst. Meteen is er ook geen politieke discussie over. De nieuwe directeur van de inlichtingendienst CIA, William Casey, vindt dat hij het Congres en misschien ook de president niet alles hoeft te vertellen als de wet hem daartoe niet verplicht. De CIA krijgt onder Reagan trouwens opnieuw meer armslag. Die was onder vorige democratische presidenten afgenomen. Ondanks de kiesbelofte van Reagan voor minder staatsbemoeiing wordt ook hier, zoals bij de hoge militarisering van het staatsapparaat, de burgerlijke vrijheid teruggeschroefd.
3.3. Globaal machtsvertoon en wapenleveringen
Hoe pakt de Reagan-doctrine uit op de internationale politieke scène? Door steun aan anticommunistische groepen ontwijkt Amerika de directe militaire confrontatie. Er zijn wel beperkte demonstratieve militaire acties tegen kleine landen die de Amerikaanse lijn niet willen volgen. Met zijn obsessie dat Moskou aan de zijde staat van het internationaal terrorisme, en dat dit moet worden geassocieerd met Libië, beveelt Reagan in april 1986 het hoofdkwartier van de Libische leider kolonel Muamar Khadafi te bombarderen. Khadafi is ongedeerd maar een van zijn dochters wordt gedood. De aanval is een reactie op een bomaanslag van Arabische terroristen tegen een dancing in Berlijn waarbij ook een Amerikaan omkwam. Achteraf blijkt dat niet Libië maar Syrië de aanstoker was van de aanslag.
Soortgelijke militaire krachtpatserij had Reagan in 1983 al aangewend tegen het onooglijke Caraïbische eiland Grenada. Daar was in 1979 een corrupt regime opzijgeschoven door Maurice Bishop. Die zocht steun bij Castro maar ook bij Reagan. Reagan weigert en Bishop wordt in 1983 bij een nieuwe, meer radicale staatsgreep vermoord. Met een overweldigende militaire invasie wordt Grenada weer in het Amerikaans gelid gezet. Het is een geïmproviseerde militaire ingreep. De Amerikaanse soldaten gebruiken platte-grondjes voor toeristen in plaats van stafkaarten, ze lijden zware verliezen tegen Cubaanse genietroepen, oorlogscorrespondenten zijn van het strijdtoneel geweerd. De operatie komt twee dagen na een pijnlijk gezichtsverlies voor Reagan in Libanon, waar 241 Amerikaanse mariniers in een terreuraanslag omkwamen. De interventie op Grenada maakt nog eens duidelijk dat Washington in zijn omgeving geen nieuwe linkse regimes duldt.
Tegen de Sovjets in Afghanistan wordt niet rechtstreeks ingegrepen. Na de Cubacrisis vermijden de grootmachten directe militaire tussenkomst in elkaars ‘achtertuin’. De rebellen van de moedjahedien die al tienduizenden slachtoffers hebben gemaakt in sovjetrangen, krijgen in 1984-1985 wel voor 400 miljoen dollar militaire hulp, vooral dan draagbare Amerikaanse Stin-ger-raketten om sovjetvliegtuigen en -helikopters neer te halen. De Sovjets verlaten Afghanistan in 1988. Het Moskougezinde regime van Mohammed Nadjibullah krijgt dan alleen nog wapens en adviseurs uit de Sovjet-Unie.
In Afrika breekt Reagan resoluut met de politiek van Jimmy Carter. In 1985 krijgt hij van het Congres de toestemming om militaire hulp te sturen naar de UNITA-rebellen van Jonas Savimbi in Angola. Ironisch genoeg worden de Amerikaanse oliebronnen van Chevron en Texaco er bewaakt door regeringssoldaten van president Eduardo dos Santos en Cubaanse hulptroepen, terwijl het de strijders van Savimbi zijn die 1986 de Amerikaanse olieinstallaties opblazen. De steun voor Savimbi komt er op vraag van Zuid-Afrika. Reagan wil ‘constructief samenwerken’ met Zuid-Afrika, dat zoals hijzelf een anticommunistisch beleid voert. ‘Alleen door meer economische en politieke veiligheid zal Pretoria zijn regime van apartheid milderen,’ zegt Reagan. Toch komt er geen grotere vrijheid voor de zwarte bevolking bij de grondwetsherziening van 1984. Integendeel, na zwart protest volgt een bloedige repressie en wordt de krijgswet ingesteld. In plaats van constructief samen te werken, legt het Congres weer sancties op aan Zuid-Afrika.
In een ander probleemgebied heeft de Reagan-doctrine evenmin succes. Op de Filipijnen stort het bevriende Marcos-regime ineen. Ferdinand Marcos is altijd vanuit Amerika gesteund omwille van zijn strijd tegen de communistische rebellen. Veel belangrijker evenwel is de strategische positie van de Filipijnen in de Koude Oorlog en de aanwezigheid van grote Amerikaanse militaire basissen op hun grondgebied. De dictator moet in 1986 nieuwe presidentsverkiezingen toestaan. Zijn voornaamste tegenspeelster is Corazon Aquino, de weduwe van een van zijn tegenstanders die door zijn militairen is vermoord. Marcos wint maar de verkiezingen zijn zodanig vervalst dat hij zijn land moet verlaten. Daarna blijkt dat hij zich met de Amerikaanse steun persoonlijk heeft verrijkt en dat zijn fortuin in Zwitserland en Amerika is geïnvesteerd.
In Centraal-Amerika blijft de klassieke tegenstelling gelden: steun voor de rechtse confra-rebellen tegen het regime van de sandinisten in Nicaragua, maar ook steun voor het corrupte regime van El Salvador tegen de rebellen van het revolutionaire FMLN. Miljoenen dollars economische bijstand, een massa adviseurs van het Amerikaanse leger en de CIA en gecontroleerde verkiezingen brengen in El Salvador de Amerikaansgezinde Duarte weer aan het bewind. Maar zijn landhervorming wordt door de rechtse doodseskaders gesaboteerd. Het linkse FMLN weigert mee te werken zolang de schuldige militairen en hun bevriende doodseskaders niet worden gestraft. Bij de parlementsverkiezingen van 1988 en de presidentsverkiezingen van 1989 zullen ook de christen-democraten van Duarte, ondanks Amerikaanse steun, de duimen moeten leggen voor de rechtse ARENA-partij en president Alfredo Cristiani. De Reagan-doctrine in El Salvador is mislukt.
In Nicaragua wordt de Amerikaanse regering zelf ernstig gecompromitteerd door het Iran-contra-schandaal. De contra’s, rechtse rebellen geleid door medestanders van ex-dictator Somoza, hebben van begin af aan de volle steun van Reagan tegen de sandinisten. Ze beschikken over trainingskampen in Florida, Amerikaanse basissen in het buurland Honduras, en overvloedige fondsen van de CIA. De CIA legt zelf ook mijnen rond Nicaraguaanse havens en bombardeert vliegvelden. Het Congres stopt daarom voorlopig de hulp aan de contra’s. Daniel Ortega wordt in 1984 president. Om de moordende contra-aanvallen af te kunnen slaan voert hij de krijgswet in. De toenemende weerstand van het Congres en het alsmaar groeiend overheidstekort dwingen Reagan en zijn medewerkers op zoek te gaan naar andere financieringsbronnen voor de contra’s: privésponsoring van Amerikanen, geld van de schatrijke sultan van Brunei, winst uit geheime wapenleveringen aan Iran. De wapenleveringen zijn een initiatief van CIA-directeur William Ca-sey, tegen de wil in van minister van Buitenlandse Zaken Shultz en minister van Defensie Weinberger, maar met medeweten van deze laatste. De verdoken handel wordt in 1985 en 1986 georganiseerd vanuit het Witte Huis door kolonel Oliver North, een medewerker van Reagans veiligheidsadviseurs Robert McFarlane en John Poindexter. Wanneer de zaak aan het licht komt in een Libanese krant, wordt een onderzoekscommissie opgericht onder leiding van senator John Tower. CIA-baas Casey sterft aan een hersentumor voor hij kan worden ondervraagd. De onderzoekscommissie concludeert dat Reagan zelf niet wist dat het geld werd doorgesluisd naar de contra’s. Het latere proces veroordeelt kolonel North. Hij bekent zelfs dat hij een aantal belangrijke bewijsstukken heeft vernietigd. Maar de tv-uitzen-dingen geven hem tegelijk het aureool van een gelovig Amerikaans patriot, de populaire held die zijn land verdedigt tegen het communisme. Reagans voormalig vice-president en opvolger George Bush zal net voor zijn eigen aftreden begin 1993 ook alle vermeende ‘schuld’ van Weinberger kwijtschelden, zodat hij niet meer hoeft te getuigen in een nieuwe rechtszaak. Volgens de openbare aanklager wil Bush daarmee ook zijn eigen betrokkenheid toedekken. Ronald Reagan zelf overleeft het schandaal met een imago van naïeve onschuld. Volgens hem waren de wapenleveringen aan Iran alleen bedoeld om Amerikaanse gijzelaars in Libanon vrij te kopen.
Ook na het Iran-contra-schandaal (Imngate ) blijft Reagan de sandinisten in Nicaragua het leven zuur maken. Het vredesplan van president Oscar Arias van Costa Rica voor Nicaragua en heel Centraal-Amerika vindt bij hem geen genade, ook al krijgt Arias daarvoor in 1987 de Nobelprijs voor de Vrede. Uiteindelijk gaan sandinisten en contra’s in 1988 toch met elkaar onderhandelen. De sandinisten worden daartoe overgehaald door Moskou.
3.4. Nieuwe contacten met de Sovjet-Unie
Tijdens Reagans eerste ambtstermijn voeren zijn medewerkers een uitgesproken anticommunistisch internationaal beleid. Door de ‘globale’ confrontatie met de sovjetinvloed in de Derde Wereld en de nadruk op herbewapening is direct diplomatiek contact met Moskou in het begin van de Reagan-periode nogal verwaarloosd. Opvallend weinig medewerkers van de president hebben ervaring met de Sovjet-Unie. Zijn eerste veiligheidsadviseur William Clark heeft amper belangstelling voor buitenlandse politiek. Richard Perle, de specialist in het Pentagon, ziet alleen heil in ‘militaire’ diplomatie. Anderzijds komt het economisch isolement van de Sovjet-Unie in botsing met het ideaal van vrijhandel dat door Reagan wordt gepredikt. Daarom ook heft hij het graanembargo van president Carter op. Maar als hij later opnieuw sancties wil, jaagt hij de Europese industrie tegen zich in het harnas. De Amerikanen willen een selectieve handel, gecontroleerd door de COCOM, een organisatie van westerse industrielanden die toezicht houdt op de export van goederen die hun eigen veiligheid of die van hun bondgenoten kunnen bedreigen. Telkens de Amerikanen de betrokken lijst van goederen willen uitbreiden, stuiten ze op luid Europees protest. Zo zijn er discussies rond de verkoop van een boormachine door het Belgische bedrijf Pégard. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken Leo Tindemans, die de Amerikaanse visie steunt, zegt dat er onderdelen voor raketten mee kunnen worden gemaakt. Japan wordt op de vingers getikt voor de uitvoer van scheepsschroeven, want ze zijn bruikbaar voor sovjetduikboten. Voorts zijn er restricties op de verkoop van West-Europese telefooncentrales aan China en op West-Duitse leveringen voor een aardgaspijpleiding in Siberië. Zakenlui beweren dat Washington zijn eigen concurrentiepositie veilig wil stellen, ondermeer voor de verkoop van computers aan de Sovjet-Unie.
In de tweede helft van de jaren tachtig heeft Washington zijn relaties met Moskou stilaan hersteld. Op het 27ste partijcongres in 1986 heeft de nieuwe sovjetleider Michail Gorbatsjov de bondgenoten in de Derde Wereld laten verstaan dat ze zelf moeten instaan voor hun socialistische hervormingen. De sovjethulp voor de linkse regimes in de Derde Wereld is geleidelijk verminderd. Door die ommezwaai verdwijnt de anticommunistische motivering ook meer naar de achtergrond van de Amerikaanse politiek. De sandinisten en Cuba blijven wel de vijanden van Washington. Maar nieuwe interventies in Latijns-Amerika staan voortaan in het teken van de strijd tegen de drugshandel. De Panamese generaal Manuel Noriega heeft nog actief meegewerkt aan de wapensmokkel van kolonel North naar de contra’s, maar eind 1989 haalt Reagans opvolger Bush hem met militair geweld weg uit Panama wegens zijn relaties met de Colombiaanse drugsmaffia en om het gezag van de Verenigde Staten in Panama te herstellen.
Gorbatsjov brengt het gesprek met de Verenigde Staten weer op gang. In 1983 was de Sovjet-Unie opgestapt van het ontwapeningsgesprek in Genève over de middellange-afstandsraketten in Europa. Maar Gorbatsjov heeft de ontwapening hard nodig om zijn land uit de economische put te halen. Ook Reagan heeft veel meer uitgegeven aan bewapening dan goed is voor de Amerikaanse huishouding. Als een politiek schaakspeler lanceert Gorbatsjov aanbod na aanbod, niet zonder af te dingen op Amerikaanse voorstellen, want hij moet zijn eigen achterban in toom houden. Soms aanvaardt hij verregaande voorstellen wanneer de Amerikanen het helemaal niet verwachten. Tijdens vier spectaculaire topontmoetingen van 1985 tot 1988, in Genève, Reykjavik, Washington en Moskou, komt het eerste grote naoorlogse kernontwapeningsakkoord tot stand over middellange-afstandswapens (INF). Tegelijkertijd is een volledige dooi ingetreden in de Koude Oorlog. De scheidingsmuur tussen Oost- en West- wordt afgebroken. De Amerikaanse politiek om de Sovjet-Unie militair in te dammen is tot op het einde volgehouden. De aanzet voor de dooi komt uit Moskou.
4. Gorbatsjov en de opening van de Sovjet-Unie
Tot aan de hervormingen van Gorbatsjov is de Sovjet-Unie een gesloten maatschappij. De meeste bronnen erover zijn westers. Sovjetdiplomaten werken zelf met gegevens die het West-en over hun land publiceert. Bij onderhandelingen gebruiken ze de NAVO-codenamen voor hun eigen wapensystemen en vormen westerse schattingen meestal het uitgangspunt. De westerse informatie is beter controleerbaar dan de ideologisch gestuurde sovjetpropaganda, maar de Koude Oorlog beïnvloedt de interpretatie ervan. De beeldvorming over de Sovjet-Unie wordt voor een deel gecreëerd door de think tanks die het Amerikaanse beleid voorbereiden. Naargelang er sprake is van ontspanning of confrontatie verandert de perceptie van het sovjet-gedrag. Maar ook Moskouse specialisten trachten de westerse visie te beïnvloeden: Georgii Arbatov van het Sovjetinstituut voor Amerika en Canada bewerkt Washington, Vadim Zagladin van het Centraal Comité van de Communistische Partij bezoekt herhaaldelijk de Europese hoofdsteden. Meer neutrale westerse instituten en Europese waarnemers proberen met kritiek en vergelijking een eigen visie te ontwikkelen, maar objectief oordelen over de sovjetmaatschappij blijft moeilijk. Correcties van uitgeweken sovjetdissi-denten zijn vaak eenzijdig. Daarom blijven verhalen over de Sovjet-Unie vaak beperkt tot een negatief spiegelbeeld bekeken vanuit het West-en.
Na het aantreden van Gorbatsjov in 1985 wordt de toegang tot de Sovjetunie gemakkelijker, maar de chaotische politieke ontwikkelingen maken de analyse niet eenvoudiger. De openheid (glasnost ), gepredikt door Gorbatsjov, leidt tot heftige polemieken in de pers. Gorbatsjov maakt voor de bekendmaking van zijn politiek ook steeds vaker gebruik van de media. Zijn spectaculairste voorstellen doet hij zoals zijn tegenstrever Reagan in televisietoespraken. Die nieuwe openheid maakt de besluitvorming in de Sovjet-Unie echter niet overzichtelijker. Pas na de ineenstorting van het sovjetsysteem in augustus 1991 worden sommige archieven geopend. Maar het herschrijven van de sovjetgeschiedenis moet eigenlijk nog beginnen.
4.1. Onder Brezjnev is de machine stilgevallen
In 1975 is reizen naar de Sovjet-Unie nog een zeldzaamheid. Toch ondertekent president Brezjnev in dat jaar de Slotverklaring van Helsinki, met een reeks bepalingen die de bewegingsvrijheid en de vrijheid van informatie moeten bevorderen. De Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE), afgesloten in de Finse hoofdstad, is aanvankelijk een diplomatieke overwinning voor Moskou. Ze bevestigt de status-quo in Europa, de soevereiniteit van de bestaande staten en de onschendbaarheid van hun grenzen. Duitsland blijft verdeeld. Maar dissidenten in de Sovjet-Unie beroepen zich op de bepalingen over mensenrechten om de binnenlandse toestanden te bekritiseren. Ondanks westers protest worden de manifestaties van de ‘Helsinki-comités’ verboden. Sommige dissidenten worden opgesloten in strafkampen. Alexander Solzjenitsyn wordt na zijn opsluiting uitgewezen, anderen zoals Andrej Amalrik en Vladimir Boekovski kunnen uitwijken. De controversiële kernfysicus Andrej Sacharov krijgt de Nobelprijs voor de Vrede, maar wordt tijdens de Olympische Spelen in Moskou verbannen naar de stad Gorki, zodat hij geen contact kan hebben met het buitenland. Maar het zaad van Helsinki is ontkiemd. De eerste toetsingsconferentie van de Helsinki-akkoorden in 1978 in Belgrado mislukt nog door de nadruk die het West-en legt op de mensenrechtenpolitiek, maar in 1983 wordt het probleem bijgelegd in Madrid. De toetsingsconferentie van Wenen in 1989 zet militaire veiligheid en ontwapening voorop, want mensenrechten zijn onder Gorbatsjov geen struikelsteen meer voor de Oost-West-diplomatie.
Het keerpunt in die ontwikkeling valt samen met de scherpe anticommunistische koers van de Amerikaanse president Reagan. De twee supermachten zitten dan volop in de economische neergang. Het Amerikaanse aandeel in de wereldproductie is gezakt van 33 naar 22%; de sedert lang zieltogende sovjet-productie valt van 12 naar 11%. Uit besparingsoverwegingen had Kissinger al veel vroeger gepleit voor ontspanning. Maar Carter en vooral Reagan grijpen terug naar confrontatie. Tijdens het achttienjarige leiderschap van Leonid Brezjnev komt de sovjeteconomie helemaal tot stilstand. Zoals in de Stalin-tijd heeft de zware industrie en de militaire productie nog altijd voorrang op de consumptie-industrie. Aankopen van westerse consumptiegoederen in speciale winkels met westerse valuta zijn het voorrecht van de partij-elite, de no-menklatura. De chefs van de centraal geleide bevelseconomie worden nog altijd door de Communistische Partij op de vingers gekeken. Ze zijn niet in staat de postindustriële ontwikkeling van het West-en te volgen. Na 1975 is er een scherpe stijging van de kindersterfte en een scherpe daling van de levensverwachting. In het begin van de jaren tachtig lijkt een grondige hervorming van het vastgelopen systeem de enige mogelijkheid om de Sovjet-Unie als wereldmacht overeind te houden. Want precies op het ogenblik dat het land erin geslaagd is alle buitenlandse dreiging af te weren is het niet meer in staat zijn eigen bevolking te onderhouden. Er ontstaat in die periode een schaduweco-nomie waarin schaarse goederen buiten de planeconomie worden verdeeld, in de eerste plaats binnen de kring van de geprivilegieerde nomenklatura. Dat systeem zou later worden voortgezet door de maffia.
Tot het begin van de jaren zeventig kan de Brezjnev-doctrine ook Oost-Europa in het gelid houden. De Praagse Lente is in 1968 nog in het bloed gesmoord, maar de oprichting van Charta 77 in Tsjechoslowakije en de erkenning van de Poolse vrije vakbond Solidarnosc in 1980 tonen aan dat de Oost-Europese burgers de bemoeiing van Moskou meer dan beu zijn. West-erse communistische partijen gaan hun eigen weg, maar de eurocommunisten worden evenzeer door Moskou als door Washington gewantrouwd. De Ost-verdragen van de West-Duitse kanselier Willy Brandt met de Sovjet-Unie (1970), met Polen (1971) en met Tsjechoslowakije (1973) verminderen de spanning in Europa. Europa kan misschien een uitweg bieden voor de vastgelopen sovjeteconomie. Op het einde van zijn regeerperiode reist Brezjnev tot driemaal toe naar Bonn: in 1978,1981 en 1982. Hij heeft dringend westerse investeringen en technologie nodig. Zijn land is de grootste olieproducent ter wereld. Tijdens de oliecrisis is de bevoorrading van Oost-Europa niet in het gedrang gekomen. Maar nu moeten er dringend nieuwe bronnen worden aangeboord in Siberië, en de sovjetindustrie is niet in staat om er de nodige pompen en pijpleidingen voor te maken. In het begin van de jaren tachtig sluiten een aantal West-Europese landen contracten voor de aankoop van Siberisch aardgas. De pompen en pijpleidingen worden geleverd door Europese fabrikanten. Uit vrees dat zijn NAVO-bondgenoten voor hun energiebevoorrading afhankelijk zullen worden van de Sovjet-Unie wil Reagan een boycot van Siberisch aardgas, maar de Europese bondgenoten weigeren.
De Sovjet-Unie tracht zich niet alleen los te wrikken uit haar economisch isolement, ook geografisch voelt ze zich omsingeld. Haar relatie met Peking is nog verder verkoeld nadat Amerika in 1979 diplomatieke betrekkingen aanknoopt met China. De ‘omsingelingsidee’ die leeft in het Kremlin valt duidelijk af te lezen uit een officieel interview van de Pravda met Brezjnev, direct na de sovjetinvasie in Afghanistan: ‘…[de revolutionaire regering van] Afghanistan heeft hulp gevraagd tegen de aanval van gewapende rebellen die steun krijgen van de imperialisten…De Chinese en Amerikaanse propaganda heeft de feiten verdraaid…Washington heeft de spanning in de regio vergroot door de oprichting van de Rapid Deployment Force voor het Midden-Oost-en en de creatie van nieuwe militaire basissen in de Indische Oceaan.’
In 1979 zijn de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie allebei geconfronteerd met het gevaar in het Midden-Oost-en een bondgenoot te verliezen: de een Iran, de ander Afghanistan. Maar alleen Moskou grijpt militair in. Het wordt meegesleept in een uitzichtloos conflict, zoals destijds de Amerikanen in Vietnam.
4.2. Andropov en Tsjernenko
In 1977 komt er een nieuwe grondwet in de Sovjet-Unie. Ze vervangt de veertig jaar oude constitutie van Stalin en ze bevat strenge maatregelen tegen corruptie. Onder Brezjnev worden ze nog niet toegepast. Sommige van zijn medewerkers zijn zelf in louche praktijken verwikkeld. Maar in 1982 krijgt Joeri Andropov, ex-chef van de veiligheidspolitie (KGB), de teugels in handen, westerse waarnemers verwachten weinig verandering in de buitenlandse politiek. Andropov was ambassadeur in Boedapest tijdens het neerslaan van de Hongaarse opstand in 1956. In zijn korte beleid van anderhalf jaar komt er geen verzachting in de Koude Oorlog. Na de dood van Brezjnev is de Amerikaanse boycot tegen de gaspijpleiding opgeheven. Maar in september 1983 wordt boven het eiland Sachalin aan de oostkust van Siberië een Zuid-Koreaanse Boeing met 269 passagiers en bemanningsleden door een sovjetpiloot neergeschoten. Het vliegtuig is op een onverklaarbare manier van zijn route afgeweken op het ogenblik dat de Sovjets militaire proefnemingen houden in het gebied. De zaak is nooit helemaal uitgeklaard maar Amerika reageert bijzonder scherp en schrapt tijdelijk de landingsrechten van de Russische luchtvaartmaatschappij Aeroflot.
Andropov is op dat ogenblik al dodelijk ziek. Hij heeft wel de tijd gehad om op binnenlands vlak een aantal disciplinaire hervormingen door te voeren, onder meer tegen werkverzuim, een kwaal die de hele sovjetmaatschappij aantast. Het jongste lid van het Politbureau, Michail Gorbatsjov, wordt zijn assistent, belast met de hervorming van de economie en de zuivering van de hoge beleidsfuncties. De Kremlin zvatchers verwachten dan ook dat Andropovs ‘kroonprins’ hem bij zijn dood in 1984 zal opvolgen. Maar voor de beperkte hervormingen resultaat kunnen hebben, kiest het Politbureau Konstantin Tsjernenko, een oude zieke vriend van Brezjnev, tot partijleider. Alles valt weer in de oude plooi. De campagne tegen corruptie wordt opgedoekt, maar Gorbatsjov behoudt de tweede plaats in de hiërarchie. Het is slechts uitstel, geen afstel.
4.3. De Tweede Russische Revolutie onder Gorbatsjov
De zes jaren van het bewind van Michail Sergejevitsj Gorbatsjov zijn slechts samen te brengen onder de noemer: revolutie. Het is in de hele wereld de meest bekeken politieke gebeurtenis van die omvang. De politiek van openheid, de glasnost geeft de media in de Sovjet-Unie bijna meer vrijheid dan in om het even welk ander land. Daardoor is de revolutie waarschijnlijk ook versneld. Of Gorbatsjov de ineenstorting van het sovjetimperium zelf heeft veroorzaakt of alleen maar het onafwendbare heeft proberen te vermijden, is niet duidelijk. Hij speelt wel een hoofdrol. Als hij in 1979 in het Politbureau komt heeft hij in de Partij al een voorbeeldige carrière achter de rug. Na rechtsstudies aan de staatsuniversiteit in Moskou heeft hij tijdens zijn werk voor de jeugdafdeling van de Partij in zijn geboortestreek Stavropol (Noord-Kaukasus) ook nog een landbouwdiploma gehaald. In 1971, op zijn veertigste, wordt hij partijleider van zijn provincie. De succesvolle landbouwhervorming die hij er heeft doorgevoerd, bezorgt hem in 1979 de moeilijke post van Landbouw in het Politbureau. Partijleider Andropov heeft Gorbatsjov leren kennen toen hij zijn nierkwaal liet verzorgen in de kuuroorden van Stavropol, waar veel partijbonzen een buitenverblijf hebben. Hij ziet in hem de geschikte man voor zijn hervormingen.
Bij de dood van Tsjernenko, in maart 1985, stelt Andrej Gromyko Gorbatsjov voor als opvolger. Dankzij de afwezigheid van enkele oude Brezjnev-getrouwen haalt hij een nipte meerderheid. Enkele maanden later lanceert hij zijn politiek van perestrojka en glasnost, helemaal in de lijn van Lenin, want Gorbatsjov blijft in hart en nieren marxist-leninist. De Partij en de centraal geleide economie blijven voor hem de hoekstenen van de sovjetstaat. Ze moeten alleen efficiënter en minder corrupt worden. Toch zijn er ook hervormingen nodig: staatsbedrijven moeten zichzelf financieren, hun deficit mag niet meer worden bijgepast uit de staatskas, en er komen kleine onafhankelijke coöperatieve bedrijven. De anti-alcoholcampagne van Gorbatsjov stuit echter op heftige weerstand van de bevolking en de stevig drinkende partijkaders. Ze kost hem zijn binnenlandse populariteit. Zijn politie-acties tegen werkverzuim – om aan te schuiven voor alcohol – treffen misschien ook burgers die vergeefs op zoek zijn naar steeds schaarsere voedingswaren. De glasnost-poli-tiek krijgt een stevige knauw met de kernramp van Tsjernobyl in 1986. Het nieuws wordt pas na twee dagen bekendgemaakt onder druk van het buitenland. Die negatieve reactie heeft de doorbraak van de glasnost evenwel gestimuleerd. Door de groeiende vrijheid van informatie wordt de pers overstroomd met ingezonden brieven die het regime en het stalinistische verleden aanklagen. In het buitenland is Gorbatsjov razend populair. Hij krijgt de Nobelprijs voor de Vrede omdat hij de patstelling van de Koude Oorlog doorbreekt met forse ontwapeningsvoorstellen. De publieke opinie in het West-en, die verdeeld is over de installatie van nieuwe Amerikaanse kernwapens in Europa, ziet in hem een vredestichter. Op zijn talrijke topontmoetingen met westerse leiders wordt hij enthousiast ontvangen door de bevolking. Zelfs Reagan verbleekt naast hem. Zijn elegante vrouw Raisa, doctor in de filosofie, wordt door de pers afgeschilderd als een rivale voor de Amerikaanse First Lady. Op het 27ste partijcongres in 1986 lanceert hij het ‘Nieuwe Denken’ voor zijn buitenlandse politiek: een koerswijziging die de idee van de internationale klassenstrijd ondergeschikt maakt aan het algemeen menselijk belang. Het leidt niet alleen tot de geleidelijke afschaffing van de sovjethulp aan linkse regimes in de Derde Wereld, Moskou komt zelfs niet meer tussenbeide als de Oost-Europese landen zich van het communisme afwenden. Het Warschaupact wordt in juli 1991 net voor de val van Gorbatsjov opgedoekt.
Het verlies van Oost-Europa is Gorbatsjov zeer kwalijk genomen door de conservatieve partijgroep van de Sovjet-Unie. Maar de binnenlandse hervorming is de voornaamste splijtzwam in de Partij. Ze wordt verdeeld door een tweestrijd tussen progressieven onder leiding van de Gorbatsjov-gezinde propagandachef Alexander Jakovlev, en de conservatieven achter partijideoloog Jegor Ligatsjov die Gorbatsjov steeds meer in de wielen rijdt. In maart 1988 schrijft de Leningradse scheikundelerares Nina Andrejeva in de Sovjetskaja Rossia een striemend anti-perestrojka-manifest. Ze stelt de ‘linkse liberale intellectuelen’ aan de kaak die het stalinistisch verleden ‘zwartmaken’. Op bevel van Ligatsjov nemen de kranten in heel de Sovjet-Unie haar artikel over. Gorbatsjov is op dat ogenblik in het buitenland. Bij zijn terugkeer roept hij het voltallige Politbureau op het matje; Jakovlev publiceert een rechtzetting in de Pravda. Maar de principiële tegenstanders van de perestrojka krijgen de steun van de partijfunctionarissen die bang zijn hun voorrechten te verliezen. Nieuwe vrije verkiezingen brengen hun positie immers in gevaar: zo wordt de dissident Sacharov zelfs verkozen in het nieuwe Volkscongres van 1989. De meer radicale hervormers scharen zich intussen rond Boris Jeltsin die in 1987 uit protest tegen Ligatsjov uit het Politbureau gestapt was. De situatie groeit Gorbatsjov boven het hoofd. Hij staat voor drie bijna onmogelijke taken: de Partij hervormen, de economie op gang trekken en het groeiend nationalisme indijken.
Na de terugtrekking van zijn laatste manschappen uit Afghanistan in 1989 treedt het sovjetleger steeds driester op tegen binnenlandse opstanden. In het conflict tussen de buurrepublieken Armenië en Azerbeidzjan over de enclave Nagorny Karabach waren bij een ongecontroleerde actie van het leger in Baku al meer dan honderd doden gevallen. Er vallen opnieuw slachtoffers wanneer het leger toeslaat in Letland en Litouwen. Maar het uiteenvallen van het imperium is niet meer te vermijden. Na Litouwen verklaren ook alle andere deelstaten van de Sovjet-Unie zich in de loop van 1990 en 1991 onafhankelijk. Gorbatsjovs rivaal Jeltsin wordt president van de grootste deelstaat, Rusland.
Gorbatsjov zelf is intussen teruggekeerd naar een middenkoers tussen radicale hervormers en conservatieven. Van dan af maakt hij steeds meer vijanden. Zijn trouwste medewerkers, Jakovlev en minister van Buitenlandse Zaken Edvard Sjevardnadze waarschuwen hem voor een dreigende staatsgreep en stappen uit de partijleiding. Zijn economisch hervormingsplan wordt op de valreep door hemzelf gekelderd. Ten slotte gaat hij opnieuw aankloppen bij de conservatieven en de militairen. Hij probeert het land nog samen-te houden met een nieuw unieverdrag. In juni 1991 vraagt hij vergeefs financiële hulp op de westerse economische top van de G7 in Londen.
In augustus sluiten de communisten nog eenmaal de rangen. Vice-president Gennadi Janajev en zeven andere putschisten grijpen de macht. Gorbatsjov wordt in zijn vakantiewoning gevangen gehouden, het leger bezet Moskou. Jeltsin mobiliseert de bevolking en eist de vrijlating van Gorbatsjov. Bij schermutselingen komen drie manifestanten om. Maar de officieren weigeren op te treden tegen de bevolking en Gorbatsjov weigert zijn handtekening te zetten onder een decreet van de putschisten dat de noodtoestand moet afkondigen. Bij zijn terugkeer naar Moskou na de mislukking van de putsch wordt Gorbatsjov in het parlement openlijk door Jeltsin vernederd. Hij is verplicht ontslag te nemen als partijchef en de Communistische Partij te ontbinden. Door de mislukking van het unieverdrag houdt de Sovjet-Unie op te bestaan. De nieuwe onafhankelijke republieken sluiten in december 1991 – op de Baltische staten en Georgië na – een overeenkomst voor de oprichting van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten, het GOS. Na meer dan zeventig jaar is het doek over het communistische regime en over de Sovjet-Unie gevallen.
5. Communisten ontvoogden zich van Moskou
De afbrokkeling van het Oost-blok is al veel vroeger begonnen. Het neerslaan van de Praagse Lente in Tsjechoslowakije in 1968 was de laatste militaire tussenkomst van de Sovjet-Unie en het Warschaupact om een Europees bondgenoot in het gelid te houden. De verantwoording voor het optreden door het Moskouse Politbureau en Brezjnev is door het West-en gebrandmerkt als de ‘Brezjnev-doctrine’: elk land mag zijn eigen weg gaan naar het socialisme, maar Moskou geeft de toon aan; bondgenoten mogen ingrijpen als een van hen de socialistische statengemeenschap in gevaar brengt. De communistische wereldconferentie van 1969 wil de primauteit van Moskou evenwel niet meer bevestigen. Roemenië, dat de inval in Tsjechoslowakije heeft veroordeeld, distantieert zich steeds meer van het Warschaupact.
Na de akkoorden van Helsinki, waar de Oost-bloklanden vooral nadruk leggen op de onschendbaarheid van de grenzen en vreedzame economische samenwerking, begint de westerse opvatting over mensenrechten ook bij communisten aan politieke invloed te winnen. Wanneer 29 Europese communistische partijen in 1976 samenkomen op een conferentie in Oost-Berlijn, bevestigen ze hun onafhankelijkheid van Moskou. Dat gebeurt vooral onder invloed van de West-Europese eurocommunisten die hun verkiezingssuccessen tijdens de economische crisis willen omzetten in deelname aan regeringscoalities. Daarvoor moeten ze de vrije markt en de parlementaire democratie omarmen. Italië sluit in 1976 een ‘historisch compromis’, met de communist Enrico Berlinguer als parlementsvoorzitter naast de christendemocratische regering van premier Julio Andreotti. In Spanje zweert partijleider Santiago Carillo in 1978 het leninisme af. In 1977 boekt de Franse Communistische Partij van Georges Marchais grote verkiezingswinst en in 1981 stapt ze samen in de regering met de socialist Pierre Mauroy. De communistische partijen van Berlijn, Warschau, Praag, Boedapest, Boekarest en Sofia blijven alsnog in het vaarwater van Moskou. Politieke dissidenten worden door de politie aangepakt of uitgewezen. De DDR verbant de zangers Wolf Bierman en Nina Hagen en vervolgt de schrijvers Rudolf Bahro en Ste-fan Heym. Hun Tsjechische collega’s Vaclav Havel en Pavel Kohout ondergaan hetzelfde lot. Pas na 1985, met Gorbatsjov aan het bewind in Moskou, worden de teugels gevierd. Dit geldt voor de landen van Oost-Europa, niet voor de Baltische deelstaten. ‘De nieuwe politiek van het Kremlin is nu de Sinatra-doctrine,’ zegt woordvoerder Gennadi Gerasimov voor westerse tv-camera’s, ‘elke partij mag, zoals in het liedje My Way van Frank Sinatra, haar eigen weg volgen.’
5.1. Hongarije en Polen
De Hongaren waren al met schuchtere hervormingen begonnen in 1968. Hun ‘Nieuw Economisch Mechanisme’, een combinatie van planeconomie en vrije markt, schept meer welvaart en trekt zelfs buitenlandse bedrijven aan. In 1985 organiseren de Hongaren voor het eerst verkiezingen met een echte keuze tussen meerdere kandidaten. Een jaar later publiceert een groep academici een document voor ‘verandering en hervorming’ van het politiek consensusmodel. Die verandering blijkt weldra onomkeerbaar. Partijhervormer Imre Posgay betreurt openlijk het neerslaan van de volksopstand van 1956. De ter dood veroordeelde leider van toen, Imre Nagy, krijgt na 32 jaar een plechtige herbegrafenis. De Communistische Partij wordt omgevormd tot Hongaarse Socialistische Partij. Nieuwe verkiezingen brengen in 1990 een coalitieregering van conservatieven en christen-democraten aan het bewind. In de zomer van 1989 is de prikkeldraad van het IJzeren Gordijn langs de Oost-enrijkse grens doorgeknipt en tienduizenden Oost-Duitse ‘toeristen’ stromen ongehinderd door Hongarije naar de Duitse Bondsrepubliek.
Polen is de tweede staat van het Warschaupact die zich afzet tegen het sovjetsysteem. De sociale hervorming geeft hier de doorslag. De Poolse landbouw is nooit helemaal gecollectiviseerd. De Katholieke Kerk geniet er groot prestige als concurrent van de atheïstische staat. Het leger, dat ook een actieve rol heeft gespeeld in de strijd tegen de Duitsers, is minder afhankelijk van het sovjetleger. Dat heeft in Polen veel minder divisies opgesteld dan in de andere Oost-bloklanden: Polen ligt immers niet op de frontlijn langs de grens met de West-Europese NAVO-landen. In 1972 werkt partijleider Edvard Gierek met steun van westerse banken een moderniseringsprogramma uit. De verhoging van de voedselprijzen leidt in 1976 tot stakingen en tot de oprichting van de KOR, een ‘verdedigingscomité’ van arbeiders. Het verzet krijgt de openlijke goedkeuring van de Katholieke Kerk en de uiterst kostbare morele steun van het buitenland door de verkiezing, in 1978, van aartsbisschop Karol Woytyla van Krakow tot paus. Acties van scheepsbouwers en havenarbeiders in Gdansk en Szczecin banen in 1980 de weg voor de oprichting van de vrije vakbond Solidariteit. Maar de krachtmeting tussen vakbondsleider Lech Walesa en de nieuwe partijleider en oorlogsheld generaal Jaruzelski eindigt in november 1981 met de arrestatie van de vakbondstop en de afkondiging van de krijgswet. Grootscheepse maneuvers van het sovjetleger aan de Baltische kust en de daaropvolgende staatsgreep van Jaruzelski zetten de NAVO-landen aan tot economische sancties tegen Moskou.
Na de ‘Poolse’ oplossing van de crisis blijft de Sovjet-Unie afzijdig. Walesa wordt vrijgelaten en krijgt in 1983 de Nobelprijs voor de Vrede. De nieuwe sovjetleider Gorbatsjov brengt in 1988 een officieel bezoek aan Polen. Gorbatsjov geeft ook toe dat de Sovjet-Unie schuldig was voor de moordpartij in 1940 op Poolse officieren in Katyn. Na een overgangsbewind onder de communistische hervormer Mieczyslaw Rakovski vormt Tadeusz Mazo-wiecki van Solidariteit in 1989 een coalitieregering met de Boerenpartij en de democraten. Het monopolie van de Communistische Partij wordt afgeschaft, er komt een nieuwe grondwet en Walesa wint de eerste vrije presidentsverkiezingen tegen Mazowiecki en de Pools-Amerikaanse avonturier Stanislas Tyminsky.
5.2. De Duitse Democratische Republiek
Ondanks haar harde ideologische opstelling heeft de DDR vanaf halfweg de jaren zeventig veel economisch voordeel gehaald uit de Osf-verdragen met Bonn. Ze wordt daarom wel eens als het onzichtbare lid van de Europese Gemeenschap beschouwd. De DDR haalt ook veel deviezen uit het vrijkopen van burgers door de Bondsrepubliek. In de jaren tachtig zoeken steeds meer Oost-Duitsers asiel via de West-Duitse ambassades in Praag en Boedapest. Maar de DDR houdt het been stijf. Hervormingen zoals die van Gorbatsjov in de Sovjet-Unie krijgen geen kans, ook niet wanneer de levensstandaard alarmerend daalt. In 1989 is de maat vol. Duidelijk gemanipuleerde plaatselijke verkiezingsuitslagen worden openlijk gecontesteerd, maar de vraag tot erkenning van de protestgroep Neues Forum wordt geweigerd. Het bezoek van Gorbatsjov bij de veertigste verjaardag van de DDR op 7 oktober brengt massa’s demonstranten op straat. Duizenden worden gearresteerd. In Leipzig en Dresden zijn er geregeld kerkelijke protestwakes. De politie houdt zich na een tijd afzijdig en de eis van partijleider Erich Honecker om het leger tegen de demonstranten in te zetten, krijgt geen meerderheid in het Politbureau. Honecker wordt vervangen door Egon Krenz. Begin november dwingen vele honderdduizenden betogers in Leipzig en Oost-Berlijn de regering en de partijtop tot aftreden. Op 7 november 1989 gaan de grenzen open en het weekend daarop trekken naar schatting twee miljoen bezoekers naar de Bondsrepubliek. In Berlijn beginnen de burgers met het slopen van de Muur. Met Hans Modrow aan het stuur van een overgangsregering worden verkiezingen georganiseerd, die in maart 1990 uitdraaien op een grote overwinning van de christen-democraten. De sociaal-democraten die een tragere hereniging van Duitsland voorstaan, lijden de nederlaag. Maar voor de uiteindelijke eenmaking moeten de vier mogendheden die Duitsland na de oorlog bezet hebben eerst hun zegen geven. Veel hangt af van de Sovjetunie, maar bondskanselier Helmut Kohl ‘koopt’ de toestemming van president Gorbatsjov met steun voor zijn economische hervormingen. De ‘twee plus vier’ – onderhandelingen van de twee Duitslanden met de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie, Groot-Brittannië en Frankrijk, worden bezegeld met een akkoord over de eenmaking en de terugtrekking van de sovjettroepen in 1994. Het nieuwe Duitsland mag zelfs lid worden van de NAVO. Een van de meest nijpende discussiepunten, de naoorlogse Oder-Neissegrens met Polen, wordt op 14 november 1990 bijgelegd in een verdrag met Warschau.
5.3. Tsjechoslowakije, Bulgarije en Roemenië
1989 is een nieuw ‘wonderjaar’: de val van de Muur en het feit dat de Sovjet-Unie helemaal niet reageert zijn het signaal voor de andere landen om het communisme de rug toe te keren. Gorbatsjovs diplomatie van het ‘Nieuwe Denken’, waarmee hij de bondgenoten van de Derde Wereld los heeft gelaten, geldt ook voor de satellieten in Oost-Europa. De plaatselijke partijbonzen weren zich nog even, maar zonder de hulp van Moskou kunnen ze zich niet meer staande houden.
In Tsjechoslowakije is de politieke dissidentie levendig gehouden door de groep van Charta 77. Hun manifest van datzelfde jaar is een directe reactie op de arrestatie van een populaire underground rockgroep, The Plastic People of the Universe. Maar ondanks de afspraken van Helsinki en de druk van de westerse publieke opinie blijft de repressie in Tsjechoslowakije voortduren. Romans en toneelstukken van politiek gemotiveerde schrijvers als Milan Kundera, Pavel Kohout en Vaclav Havel worden verboden. De schrijvers zelf worden culturele idolen in het West-en. Ook na het bezoek van Gorbatsjov in 1987 en zijn propaganda voor hervorming blijft de oude partijtop zich nog een poos handhaven. Manifestaties bij de twintigste verjaardag van de sovjetinvasie van 1968 worden onderdrukt. Vaclav Havel, het meest prominente lid van Charta 77, wordt gevangen gezet. Maar wanneer een nieuwe optocht van studenten, ter herdenking van nazi-executies, in november 1989 uiteen wordt geknuppeld, komt heel het land in verzet. De ‘Fluwelen Revolutie’, aangevuurd door massademonstraties met rinkelende sleutelbossen en lichtjes van kaarsen en sigarettenaanstekers, brengt de partijtop ten val, amper een maand na de afbraak van de Berlijnse Muur. Opposanten verzameld in een ‘burgerforum’ onderhandelen met de overheid over de vorming van een nieuwe regering. Ex-partijleider Alexander Dubcek, die van het toneel was verwijderd na de Praagse opstand in 1968, wordt voorzitter van het parlement. Dat laatste wijst Vaclav Havel aan als nieuwe president van de Tsjechische en Slowaakse Federatieve Republiek. In 1993 gaan Tsjechië en Slowakije na een referendum uit elkaar.
Op hetzelfde tijdstip dat de Berlijnse Muur is geopend, wordt de Bulgaarse president Todor Zjivkov afgezet. Maar de vernieuwing in Bulgarije verloopt veel stroever. Zjivkov was de trouwste ideologische volgeling van Moskou. De ontbinding van de Comecon, en het verdwijnen van de economische band met de Sovjet-Unie, zijn een ramp voor Bulgarije. Het land werkt zich ook in de problemen bij zijn Turkse onderdanen. Na een politiek van verplichte ‘bulgarisering’ zijn veel van hen eind van de jaren tachtig uitgeweken naar Turkije. Ook na de afschaffing van het communistische monopolie houdt de Partij, die alleen haar naam heeft veranderd in Bulgaarse Socialistische Partij, nog veel aanhangers.
Etnische troebelen zijn ook de aanleiding voor de dramatische ondergang van president Nicolae Ceausescu in Roemenië. Het land heeft zich binnen het Warschaupact altijd kritisch opgesteld. In 1968 veroordeelt Boekarest de sovjetinvasie in Tsjechoslowakije en wint meteen de sympathie van het West-en, het lidmaatschap van de GATT en van het Internationaal Muntfonds. Maar een kortzichtige binnenlandse politiek gekoppeld aan de megalomanie van de familie Ceausescu voeren het laatste stalinistische regime naar de afgrond. De weerstand van de Hongaarse minderheid tegen verplichte landverhuizingen in Cluj en Timisoara wordt genadeloos afgestraft. Maar als het protest overslaat naar heel de bevolking kan het niet meer worden gesmoord. Op 21 december 1989, na zijn terugkeer van een reis naar Iran, wordt Ceausescu tijdens een toespraak in Boekarest uitgejouwd. Bij de daaropvolgende manifestaties vallen verscheidene doden onder het vuur van de politie. Defensieminister generaal Vasile Milea wordt door de veiligheidspolitie, de Securitate, doodgeschoten omdat hij weigert het leger in te zetten tegen de opstandige bevolking. Ceausescu slaat op de vlucht, maar wordt gevangen genomen en samen met zijn vrouw geëxecuteerd na een kort proces voor een geïmproviseerde krijgsraad, wellicht om zijn bevrijding door de Securitate te verhinderen of om hem voor de nieuwe machthebbers het zwijgen op te leggen. Een Front voor Nationale Redding wijst Ion Iliescu aan als de nieuwe president. Het Front heeft aanvankelijk de steun van de hervormingsgezinden, maar het land zit helemaal aan de grond en komt daarom moeilijk los uit de oude structuren.
De hierboven beschreven structurele problemen gelden in min of meerdere mate voor alle Oost-Europese landen: de Muur tussen Oost- en West- is afgebroken maar de economische grenzen zijn gebleven en de beloofde hulp van de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap is minder gul dan verwacht. Het hogere materiële levenspeil in West-Europa en de verdrukking van minderheden in de nieuwe Oost-Europese landen zetten veel mensen aan tot emigratie, westerse ondernemers hebben geen vertrouwen in de wankele vernieuwing van Oost-Europa. Met de wereldcrisis die volgt op de ineenstorting van de communistische regimes zijn ze zelf in een onderlinge economische strijd gewikkeld, en ze moeten zich daarbij nog verdedigen tegen hun nieuwe concurrenten uit Oost-Europa en de lageloonlanden in het Verre Oost-en.