Aandacht delen

Van 15 maanden tot anderhalf jaar

In de vorige fase konden Bas en Laura naar dingen kijken zonder die per se te moeten aanraken. Ze konden echter niet op meer dan een ding tegelijk hun aandacht richten. Maar vanaf ongeveer 15 maanden verbinden ze twee aandachtspunten met elkaar.

Een instrument tussenschakelen

In de vorige fase kon Bas een eendje met een touwtje eraan naar zich toehalen door aan dat touwtje te trekken. Hij haalde toen nog niet iets met een pollepel naar zich toe. Dat doet hij nu wel. Hij zit met een emmertje te spelen. Je legt alvast een pollepel naast hem. Dan neem je hem het emmertje af. Je legt het even buiten handbereik, maar wel zo dat hij er met de pollepel bij kan. Misschien probeert hij het emmertje eerst in zit-houding te pakken. Maar dat lukt niet. Dan is het uiteraard mogelijk dat hij ernaartoe kruipt. Het kan echter ook zijn dat hij de pollepel neemt en er het emmertje mee naar zich toe schept. Of hij duwt er een paar keer mee tegen het emmertje, nu eens links dan weer rechts, totdat hij het kan pakken. In dit proefje moet Bas dus twee keer twee punten met elkaar verbinden voor hij iets aanraakt: zowel zijn hand en het ene uiteinde van de pollepel als het andere uiteinde en het emmertje.

Naar jou kijken onder het wijzen en jouw wijzen begrijpen

In de vorige fase keek Laura je niet aan als ze ergens naar wees. Maar nu wijst ze naar haar flesje, terwijl ze jou aankijkt.

Of er staat een bord met schuimkransjes op tafel. Glimlachend wijst ze ernaar terwijl ze naar jou kijkt. Laura zit bij je op schoot aan een tafel. Vóór je ligt een stift buiten haar handbereik. Ze wijst ernaar met ‘Uh, uh’ en kijkt naar je om.

Omgekeerd begrijpt Laura jouw wijzen nu ook. Je zit met haar bij de hoek van een tafel, elk aan een zijde. Terwijl ze naar jou kijkt, wijs en kijk je naar een plant, links schuin achter haar en rechts schuin achter jou; ze draait zich naar links en kijkt naar de plant. Voordien bleef ze naar je hand kijken. Een overgangsreactie is de volgende. Je wijst naar een speelgoedaap; Laura kijkt naar je hand en trekt vervolgens de lijn van je wijzende hand door naar die aap. Omdat Laura haar eigen en jouw aandacht met elkaar deelt onder het wijzen, spreken we van sociaal wijzen.

Aan het sociale wijzen in deze fase zit een duidelijke beperking. Je zit aan een tafel en Laura staat aan de andere kant; ze laat je haar pop zien, maar die valt op de grond. Je ziet de pop dan niet meer en je vraagt: ‘Waar is je pop?’. Daarop wijst ze naar haar pop en kijkt ze jou aan, alsof er geen tafelblad tussen jou en de pop zou zijn.

Laura houdt er in haar sociale wijzen dus nog geen rekening mee of jij iets wel kunt zien. Dat blijkt ook als je tegenover haar zit. Ze kijkt in een prentenboek dat ze rechtop houdt zodat jij de voor- en de achterkant van het boek ziet. Ze wijst op de bladzijde die ze ziet, en kijkt je met ‘Uh, uh’ aan.

Hulp inwinnen

Bas kan nu niet alleen een pollepel gebruiken om dingen naar zich toe te halen, hij gaat jou ook als tussenschakel gebruiken. In de vorige fase liet hij het erbij als iets hem niet lukte. Nu doet hij een beroep op jou als hij een doosje niet open krijgt, bijvoorbeeld omdat het deksel klemt. Om je ervan te overtuigen dat hij echt je hulp wil, doe je alsof je niet ziet dat hij je dat doosje aanreikt. Als hij je hand neemt, die opent en er het doosje in doet, is er geen ontkomen aan: hij weet wat hulp inwinnen is.

Je zit bij vrienden koffie te drinken. Bas is mee en probeert de radio, die op een krukje staat, aan te krijgen door op de knoppen boven op de radio te drukken – thuis zit de aanuit-knop boven, maar hier zit hij opzij. Hij komt naar jou toe, neemt je bij de hand en trekt je met zich mee naar de radio; pas vlak daarbij wijst hij ernaar, jou aankijkend.

Je zit met Bas op schoot aan een tafel. Een autootje ligt buiten zijn handbereik. Kennelijk wil hij het hebben, want hij wijst ernaar, zegt ‘Eh, eh’ en draait zijn hoofd even naar jou om. In de vorige fase wees hij alleen naar het autootje, met ‘Eh, eh’, maar zonder een beroep op jou te doen.

Opdrachtjes uitvoeren

Laura kan je ergens bij halen om haar te helpen. Omgekeerd houdt dat in dat ze jou kan helpen in taakjes die ze uit zichzelf ook doet, zoals iets op een stoel leggen of iets in een doos gooien. Je hebt een mandarijntje voor haar gepeld. Je doet de schil in een papier en geeft het haar: ‘Doe dit maar in de vuilnisbak’, terwijl je naar de vuilnisbak wijst. Dat doet ze inderdaad. Of ze haalt de bal voor je als jullie samen aan het ballen zijn. Ze probeert de bal naar jou te gooien, maar die komt achter haar terecht; jij, op de bal wijzend: ‘Breng me de bal eens’; ze haalt de bal voor je. Voordien reageerde ze niet op zo’n verzoek, ze keek slechts naar de bal of ze ging er zelf mee spelen.

Gissen en missen

In de vorige fase varieerde Bas in allerlei regelmatigheden: voorwerpen liet hij op verschillende plekken vallen om het effect daarvan te zien en te horen; in bad duwde hij drijvend speelgoed naar verschillende dieptes om ze telkens weer anders uit het water te zien komen. De opeenvolgende handelingen stonden toen los van elkaar: wat er de ene keer gebeurde, had geen gevolg voor wat hij daarna deed. Dat ligt nu anders in het gissen-en-missen.

Bas zit in zijn box. Buiten de box, maar meteen naast vier spijlen, leg je binnen handbereik een stok. Hij pakt de stok in het midden en probeert hem zo binnen te halen, wat uiteraard niet lukt, ook niet als hij ermee naar boven beweegt.

Dan neemt hij de stok met de andere hand bij een uiteinde, maar omdat de stok niet van positie is veranderd, slaagt hij nog steeds niet; hij laat de stok vallen. Je legt hem weer in zijn beginpositie – Bas probeert het nog eens. Terwijl hij de stok aan een uiteinde opgetild tegen de spijlen houdt, gaat die een beetje schuin hangen. Daarop neemt hij de stok met de andere hand in het midden en draait hem opzettelijk zó dat hij verticaal de box in kan. Enzovoort, want na een aantal keren pakt hij de stok meteen bij het midden en draait hij hem naar een verticale positie om hem pas daarna binnen te halen – allemaal zonder dat de stok tegen de spijlen is gekomen.

Openen van een boek of van een doosje

Je legt een prentenboek ondersteboven voor Laura neer. Ze probeert het eerst open te maken door met haar vingertoppen aan de rug te plukken. Maar al gauw keert ze het boek om en trekt ze met een of beide handen aan de zijkant van het boek waardoor het open gaat.

Later in deze fase geef je Laura een prentenboek op vier verschillende manieren: met de open kant, met de rugzijde, met de bovenkant en met de onderkant naar haar toe. Steeds maakt ze het boek op een soepele manier open, zonder zichzelf te hinderen zoals in de vorige fase. Ook met het openen van een doosje is Laura handiger geworden. In de vorige fase drukte ze een doosje geregeld met de ene hand dicht, terwijl ze het met de andere probeerde te openen. Maar nu hindert ze zichzelf niet meer en slaagt ze erin een doosje met twee handen tegelijk te openen.

Los staan en lopen Bas staat en loopt nu los. In de vorige fase steunde hij ergens op als hij stond en hield hij iets of iemand vast onder het lopen. Kennelijk kan hij nu naar alle kanten zijn evenwicht bewaren onder het staan en het lopen.

Dat bewaren van het evenwicht gebeurt op een heel praktische manier: onder het rennen zwabbert hij heftig met zijn armpjes naar alle kanten.

De overgang van gesteund staan en geleid lopen naar los staan en los lopen wordt doorgaans in vijf à tien dagen gemaakt. Aanvankelijk valt Bas na zijn eerste losse stapjes. Hij bereikt zijn doel door alsnog verder te kruipen. Zodra Bas los kan lopen, loopt hij ook op zijn loopfietsje. Voordien duwde hij dat als een soort loopwagentje vooruit. Ook breidt hij zijn dansen uit. Voordien wipte hij, ergens tegenaan steunend, op en neer of schommelde hij heen en weer, maar nu draait hij ook in het rond.

Stapelen

Dat los staan en los lopen inderdaad een kwestie is van evenwicht bewaren, blijkt ook uit het feit dat kinderen in deze fase blokken op elkaar stapelen. Om dat met succes te kunnen doen is het nodig ervoor te zorgen dat het bouwwerk naar alle kanten in evenwicht blijft. Laura bouwt nu met vier blokken een toren. Met duplo kan ze zelfs een toren van zes stenen maken, want duplostenen kunnen aan elkaar worden vastgemaakt.

Ook stapelt Laura stukjes van een legpuzzeltje, die ze nog niet kan maken, op elkaar. Of ze legt eerst een pop op een bankleuning en legt vervolgens een beer op de pop. Dat Laura nu een besef heeft van evenwicht blijkt ook als ze in een box staat. Je zet een poppetje op de rand, aan de andere kant van de box. Ze loopt ernaartoe en pakt het poppetje, op een voorzichtige manier omdat ze weet dat het bij de minste schok valt.

Taalontwikkeling

In Bas’ taalontwikkeling komen we zowel het gissen-en-missen als het sociale van deze fase tegen. Zo komt hij op jouw ‘kaas’ vanuit ‘kas’ via ‘kos’ op ‘kaas’; en jouw ‘paard’ klinkt via ‘taat’ al snel als ‘paat’. In de vorige fase bleef hij ‘Koeke kijke’ zeggen als hij ‘Boeken kijken’ bedoelde. Nu probeert hij via gericht gissen-en-missen bepaalde woorden van jou na te zeggen, net zolang tot ze met jouw klanken overeenkomen. Bas brengt zijn klanknabootsingen dus in overeenstemming met zijn omgeving. In de vorige fase liet hij een hoog ‘ie, ie, ie’ horen als hij een hond zag, hoewel zijn omgeving honden in kindertaal met ‘woef’ of ‘waf’ aanduidde. (Dat hoge ‘ie, ie, ie’ was naar aanleiding van een hond die hunkerende geluidjes maakte.) Maar in de huidige fase zegt hij ook ‘waf, waf’ tegen een hond. Bas wijst naar jouw kopje koffie; jij: ‘Dat is koffie’; daarop maakt hij een keer of twaalf een klank die met ‘ko’ begint, maar nooit ‘koffie’ wordt; wel legt hij dezelfde klemtoon als in ‘koffie’.

Het sociale in Bas’ taalgebruik komt nog op twee andere manieren tot uiting. De ene is dat hij bijvoorbeeld ‘Hallo’ zegt tegen voorbijgangers als hij bij je voorop de fiets zit. En de andere is dat hij geregeld voorwerpen aanwijst, waarbij hij je net zolang aankijkt tot je zegt hoe het betreffende voorwerp heet: ‘schemerlamp’, ‘hondenmand’ en dergelijke. Hij zegt die woorden niet na, laat staan dat hij ze uit zichzelf gebruikt.

Zwaaien

Ook ten aanzien van gebaren is Laura nu socialer dan in de vorige fase. Toen zwaaide ze nog niet naar jou als je zwaaiend wegging, maar nu wel. Ze begint zelfs uit zichzelf te zwaaien als ze in de gaten heeft dat je vertrekt. In de vorige fase zwaaide ze ook wel, maar toen was zwaaien aan een specifieke deuropening gekoppeld. Omdat ze vanuit die deuropening steeds samen met mama papa uitzwaaide, zwaaide ze ook telkens als ze die passeerde, ook als er van afscheid nemen geen sprake was. In de manier waarop Laura nu zwaait, is het gissen-en-missen te herkennen. Je zwaait door je rechterhand vanuit de pols rustig heen en weer te laten gaan, terwijl de vingers aan die hand gespreid zijn. Laura kijkt aandachtig naar je zwaaiende hand terwijl ze met op en neer gaande vingers naar je zwaait. In de vorige fase bleef ze zo zwaaien. Maar nu gaat haar handje langzaam heen en weer terwijl ze haar vingertjes spreidt. Toch is zwaaien in deze fase voor Laura zelf nog geen persoonlijk afscheid, maar veeleer een gebaar in samenhang met een verwijdering of een verdwijning. Zo zwaait ze ook naar het toiletpapier als de wc wordt doorgespoeld.

Zoeken van verdwenen voorwerpen

Bas zit met een pop in de hand naast je; je neemt hem die pop af en brengt die langs je buikzijde achter je; Bas volgt je handelingen nauwkeurig, maar kijkt meteen achter je rug in plaats van de pop langs je schoot achterna te gaan zoals in de vorige fase.

In de vorige fase zocht Bas een verdwenen voorwerp meteen terug op de laatste plek van verdwijnen, maar dat voorwerp had voor hem toen nog geen eigen bestaan: hij zocht toen een kettinkje in je lege hand, maar tilde de deken waar je het onder had gelegd, niet op. Nu doet hij dat wel. Dan beseft hij dat het verdwenen kettinkje nog bestaat, hoewel hij de verplaatsing daarvan niet direct heeft waargenomen. Dat besef heet objectpermanentie.

Objectpermanentie blijkt ook in het volgende proefje met Laura’s kroel, een spuwlap. Zonder dat ze dat weet ligt er een kussensloop onder een deken. Onder die sloop doe je haar spuwlap, terwijl ze denkt dat je hem onder die deken verstopt. Ze tilt de deken op, kijkt eronder maar ziet de spuwlap uiteraard niet. Toch zoekt ze onder de sloop verder. In de vorige fase zou ze haar zoeken hebben gestaakt, je ondertussen verbaasd aankijkend alsof ze dacht dat haar spuwlap in die sloop was veranderd.

Voorkeuren

Als je Bas twee voorwerpen voorhoudt, laat hij zijn blik tussen beide heen en weer gaan, om er dan pas een te pakken.

Dat wil zeggen, hij kan zijn voorkeur bepalen. Bijvoorbeeld, je houdt hem een geel en een rood poppetje voor; hij kijkt naar het gele, naar het rode, naar het gele, naar het rode en nog eens naar het gele, dat hij dan neemt. In de vorige fase was er van zo’n heen en weer gaan geen sprake. Toen nam hij het eerste poppetje dat zijn blik opving. Eventueel liet hij het eerste poppetje vallen als hij het tweede zag en dat met dezelfde hand wilde pakken. Als Bas zijn voorkeur bepaalt, weegt hij twee interessante dingen tegen elkaar af. Hij kan ook iets prettigs en iets onprettigs tegen elkaar afwegen. Zo zit hij bij oma op schoot; hij trekt aan haar halsketting; deze kijkt streng en zegt ‘Nee’. En hoewel Bas zijn mond al open doet om er de ketting in te stoppen, kijkt hij naar oma, lacht even en laat de ketting los. Hij weegt het prettige ‘in de mond steken’ en oma’s boze blik dus tegen elkaar af, met als uitkomst ‘Toch maar niet doen’. Betekent dit dat Bas voortaan iets zal laten als je het hem verbiedt? Nee. Hij staat bij de vuilnisbak en tilt de klep op; jij: ‘Nee; mag niet’. Hij laat de klep weer vallen en gaat wat anders doen. Maar binnen de kortste keren kijkt hij toch weer in de vuilnisbak. Pas wanneer hij anderhalf is, zal hij dit soort verboden in acht nemen.

Wensen vasthouden

Als Laura je hand openmaakt om er een doosje, dat ze niet open krijgt, in te stoppen, vergeet ze ondertussen niet waarom ze dat doet: ze wil kijken wat er in dat doosje zit of ze wil er wat in doen. En als ze je erbij haalt om de radio aan te krijgen, houdt ze haar wens vast, de radio horen spelen. Laura is nu in staat om iets wat haar aandacht heeft, vast te houden. Dat uit zich op meerdere manieren. Bijvoorbeeld, nu ze weet wat hulp inwinnen is, aanvaardt ze jouw hulp niet meer bij taken die ze zelf al kan of zelf eerst wil proberen. Zo heeft ze een zwaar boek te pakken; je denkt dat ze het niet open krijgt en doet dat al voor haar. Dikke tranen rollen over haar wangen. Ze stopt met huilen als je het boek dicht slaat zodat ze het zelf kan proberen.

Het vasthouden van wensen komt ook naar voren in het grotere geduld dat Laura nu heeft. Sedert enige weken zegt ze ‘Tottö’ als ze dorst heeft. Op een keer zegt ze ‘Totto’; jij maakt een flesje sap voor haar klaar, maar je vindt de speen niet meteen. Laura herhaalt ‘Totto’ diverse keren. Weliswaar gaat ze drenzen zodra ze je niet ziet zoeken, maar als ze je inspanningen wel kan volgen, blijft ze rustig ‘Tottö’ herhalen. Door het vasthouden van wensen laat Laura zich niet meer zo gemakkelijk wat afpakken als in de vorige fase. Toen protesteerde ze niet als haar oudere nichtje haar het poppetje waar ze mee zat te spelen, afpakte. Nu zet ze een keel op als dat gebeurt.

Toch begrijpt ze nog niet echt wat afpakken inhoudt. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat je je fiets, met voorop haar zitje, bij de fietsenmaker brengt vanwege een lekke band. Zodra de fietsenmaker je fiets naar een rek wegrijdt, begint Laura te huilen, de fietsenmaker boos aankijkend. Ook de mogelijkheden om Laura af te leiden nemen af. In de vorige fase nam je haar een schaar af, als ze er onverwachts een te pakken had gekregen. Je legde de schaar boven op een kast, uit het zicht. Even keek ze sip, maar ze glimlachte meteen toen je haar een mandarijntje gaf. Dat afleiden lukt nu niet meer.

Laura is dol op ontbijtkoek. Ze wijst er in de loop van de dag geregeld naar, want hij staat in een open kast. Om van het gezeur af te zijn zet je de ontbijtkoek in een gesloten kast. Ze blijft naar die plek wijzen. Je biedt haar een mandarijntje, haar lievelingsfruit, aan – zonder succes want ze blijft dreinend en pruilend aan je been hangen, naar de gesloten kast kijkend en wijzend.

Woedeaanvallen

In het laatste voorbeeld bleef Laura dreinen en pruilen. Daar had je geluk mee, want in deze fase komen de eerste woedeaanvallen op: hard huilen, gillen, op de grond gaan liggen, trillen met de ledematen, wild met de armen rondzwaaien, jou slaan. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in het vasthouden van wensen: aan het eigen willetje zal en moet voldaan worden.

Je bent met de was bezig en Bas wil met de centrifuge spelen. Uiteraard verbied je hem dat, maar toch blijft hij proberen om bij de centrifuge te komen. Daarom zet je hem buiten de wasruimte, en je geeft hem wat speelgoed. Maar Bas blijft aanhouden. Als hem duidelijk is dat je hem geen gelegenheid geeft met de centrifuge te spelen, stort hij zich luid huilend op de grond. Als hij enigszins is gekalmeerd, probeert hij weer in het washok te komen. Maar zodra je hem tegenhoudt, leidt dat weer tot een scène.

Ook is Bas redeloos boos als je hem de stift afneemt, waarmee hij naar het behang loopt als je hem een oude krant hebt gegeven om op te kladderen.

Woedeaanvallen ontstaan niet alleen naar aanleiding van een verbod, maar ook omdat iets niet lukt. Zo probeert Bas een deur, waarvan je de deurknop verticaal hebt gezet, open te krijgen door zijn vingertjes tussen de deur en het kozijn te wringen. Na een minuut vruchteloos proberen trappelt hij woedend huilend en met trillende armen voor de deur. Hij weet immers dat hij genoeg deuren, deksels en dergelijke open krijgt, maar nu lukt het hem niet. Ook met aan- en uitkleden wil Bas het geregeld zelf proberen, maar zijn poging om zelf een luierbroekje aan te doen eindigt nog wel eens in een onstuimige woedeuitbarsting. Of hij wordt woedend als zijn iets oudere buurjongetje ongevraagd een blokkentoren voor hem bouwt – dat kan hij immers zelf ook wel.

Eenheden en gehelen

In de vorige fase hinderde Laura zichzelf bij het openen van een boek of sloeg ze zichzelf met een voorwerp op het hoofd. Dat verandert nu voorzover ze haar eigen lichaam kan zien. Zo maakt ze een blikje met een deksel open door het blikje met de ene hand aan de onderkant vast te houden en het deksel er dan met de andere hand af te trekken. De verklaring hiervoor is dat ze twee aandachtspunten met elkaar in verband brengt. Dat blijkt al uit het sociale wijzen. Ten aanzien van haar eigen lichaam betekent het dat ze haar handen op elkaar afstemt bij het openen van een boek. Ten aanzien van haar voeten komt die afstemming tot uiting als ze haar voeten tijdens het verschonen opzettelijk met haar handen tegen elkaar doet. Omdat Laura elk tweetal lichaamsdelen met elkaar in verband kan brengen, vormt haar lichaam voor haar in psychologisch opzicht een eenheid.

Ook ten aanzien van voorwerpen is het duidelijk dat Laura daar eenheden in ziet. Je geeft haar een mandje en zet haar bij een keitjespad. Ze doet keitjes in het mandje en giet dat vervolgens in een keer leeg. In de vorige fase haalde ze die keitjes er een voor een uit. Nu is de inhoud van het mandje voor haar een geheel dat ze er ook in een handeling uit kan krijgen. Vanwege die gehelen kan Laura nu ook zes kubussen van verschillende grootte een voor een in elkaar zetten. In de vorige fase probeerde ze de grootste kubus zelfs in de kleinste te duwen. Om dezelfde reden gaat zelf eten nu een stuk beter. In de vorige fase kwam Laura’s lepel nog vaak tegen haar wang of kin. Nu belanden lepel en inhoud meteen in haar mond.

Baron von Münchhausen

Bas ziet zijn lichaam nu als een eenheid, zolang hij voldoende waarnemingscontact met de betreffende lichaamsdelen heeft. Anders zal hij op de grenzen van zijn ruimtelijke kunnen stoten. De ruimtelijke beperkingen van deze fase worden wel aangeduid als ‘Baron von Münchhausen’-verschijnselen. Bas staat tot het midden van zijn dijen in een droge sloot en wil eruit. Hij zet zijn linkervoet op de rand en probeert zich zo op te trekken. Omdat dat niet lukt, buigt hij zich naar zijn rechtervoet die hij met zijn beide handen pakt! Na een poosje geeft hij het op en klautert hij op zijn buik uit de sloot. Hij laat zich echter opnieuw in de sloot zakken. Om eruit te komen zet hij deze keer eerst zijn rechtervoet op de rand, waarna hij met beide handen aan zijn linkervoet trekt. Bas ervaart zijn lichaam als een eenheid, maar daar heeft hij niets aan zodra hij zichzelf als een eenheid in de hem omringende ruimte moet verdisconteren. Dat blijkt ook bij het oprapen van een doek. Je legt een doek van 40 bij 40 centimeter op de grond. Je doet eerst voor wat de bedoeling is: je gaat op de doek staan, stapt er dan vanaf en raapt hem op. Dan spreid je de doek weer op de grond; je plaatst Bas;rop. Hij bukt zich onmiddellijk en probeert de doek op te rapen. Hij trekt eraan en verbaast er zich over dat het hem niet lukt, maar hij komt niet op het idee van de doek af te stappen en hem dan pas op te rapen. Pas als hij harder trekt en dat getrek aan zijn voeten merkt, stapt hij van de doek af en raapt hij hem op. Een andere keer probeert Bas een sok staande uit te trekken. Hij trekt dan zo hard aan de neus van de sok, dat hij zelf voorover valt.

Uitnodigen

Laura zit met een stok te spelen. Als de stok naar jou wijst, kietel je haar daar even mee op haar buik. Ze laat de stok los en kijkt glimlachend toe. Dan leg je de stok op de grond. Ze raapt de stok op en steekt die recht naar jou uit. Als je hem aanneemt kijkt ze al verlangend naar het dichtstbijzijnde uiteinde ervan. Als je haar weer zo kietelt, heeft ze daar veel schik in. Met dat oprapen en aanreiken nodigt ze je er kennelijk toe uit haar nog eens zo te kietelen. De werking van een losliggende stok begrijpt ze nu, net als Bas die van een losliggende pollepel tijdens zijn spel met het emmertje. Laura nodigt je uit om iets leuks dat al aan de gang is, voort te zetten. Het eigenlijke initiatief daartoe gaat wel van jou uit. Dat geldt in het algemeen: kinderen in deze fase komen nog niet op ideeën los van wat ze doen of waarnemen. Zo houdt Laura ervan om tegen een bal te schoppen, maar ze gaat haar bal pas halen als ze iemand anders het woord ‘voetballen’ hoort gebruiken.

Als Laura graag naar buiten gaat, geeft ze in deze fase haar wens om dat te doen aan. Dan komt ze bijvoorbeeld met haar jasje of laarsjes naar je toe. Ze gaat haar jasje of laarsjes ook halen als ze die niet ziet – door de ramen kan ze immers naar buiten kijken en wordt ze voortdurend aan buiten herinnerd. In de vorige fase wees ze slechts op haar jas of laarzen als ze daar toevallig voorbijkwam. Of als ze naar buiten wilde, ging ze bij een deur of een raam staan, zonder dat ze jou aankeek of jouw aandacht met een geluid probeerde te trekken. Dat initiatieven van anderen moeten uitgaan, blijkt als Laura bij oudere kinderen is: als die tekenen, wil ze ook papier en potlood (om ermee te krassen); als die met duplo spelen, wil ze ook duplostenen (om er een toren mee te bouwen).

In deze fase breidt de woordenschat van Bas en Laura zich nog niet uit en vallen ze nog geregeld ten prooi aan allerlei ‘Baron von Münchhausen’-verschijnselen. Pas in de volgende fase, in doorsnee vanaf anderhalfjaar, komt daar verandering in. Momenteel werk ik aan een boek over de psychologische ontwikkeling tussen anderhalf en drie jaar.

EOF