Grijpgrage handjes en brabbelende mondjes

Tussen 4 en 8 maanden

Tussen een en vier maanden gebruikten Bas en Laura hun ogen en handjes volop, maar ze combineerden ze niet met elkaar: ze grepen niet naar wat ze zagen en ze keken niet naar een handje dat werd aangeraakt. Vanaf vier maanden brengen ze ogen en handjes wel met elkaar in verband. Dat doen ze ook met oren en stem, wat in een bepaald soort brabbelen resulteert.

Grijpen naar wat je ziet

Als Laura drie à drieënhalve maand is, kun je het volgende proefje doen als ze nog niet eerder naar een voorwerp binnen handbereik heeft gegrepen.

Je zet binnen handbereik een treintje bij Laura, maar zorgt ervoor dat ze het niet tegelijk met een van haar handjes ziet. Als ze niet naar het treintje kijkt, probeer je haar aandacht te trekken, bijvoorbeeld door het te laten bewegen. Als ze na een poosje nog steeds niet naar het treintje heeft gegrepen, zet het dan in de buurt van een van haar handjes, en wel zo dat ze het treintje en dat handje tegelijk in haar blikveld heeft. Als ze aan grijpen toe is, zal ze haar oogjes eerst tussen beide een paar keer heen en weer laten gaan en dan pas grijpen. Laura grijpt dus voor het eerst naar een voorwerp binnen handbereik als ze hand en voorwerp tegelijk ziet. Na die eerste keer weet ze wat grijpen is, want als je spoedig daarna bijvoorbeeld een balletje binnen handbereik legt terwijl ze geen van beide handjes tegelijk daarmee ziet, brengt ze toch een van haar handjes naar het balletje om het te pakken.

Eerst ernaast grijpen, dan gericht pakken

Als Bas naar een voorwerp binnen handbereik grijpt, duurt het nog enige weken voordat hij het goed in de ruimte plaatst. Je houdt een sleutelbos voor zijn ogen, net binnen handbereik. De kans is groot dat hij hem probeert te pakken, toch zeker als je ermee rammelt. Hij brengt zijn handje de eerste keren echter niet langs een rechte lijn naar de sleutels, maar zigzaggend. En hij grijpt een paar keer te vroeg en ernaast. Dit proefje laat zien dat handelen geen lukraak bewegen is, maar een actief gericht zijn op de buitenwereld. Die gerichtheid komt niet in een keer tot stand, maar is bijna letterlijk een ‘tasten in de ruimte’. Vandaar Bas’ gezigzag en ernaast grijpen. Maar binnen een paar weken grijpt hij precies en zonder omwegen naar wat hij wil pakken.

Er gaat een wereld open

In de vorige fase staarde Laura om het staren en niet om wat ze in haar omgeving zag. En ze kneep toen om het knijpen en niet om het voorwerp waarin ze kneep beter te leren kennen. Maar nu ze haar handjes leert gebruiken, opent de buitenwereld zich voor haar. Om maar een paar handelingen te noemen, die ze vanaf nu opzettelijk kan herhalen als ze ze bij toeval heeft ontdekt: dingen een paar keer kort achter elkaar aanraken; dingen van zich afduwen; aan een touwtje trekken; geluid maken door op een oneffenheid te krabben; iets tegelijk met handen en ogen bestuderen; ergens op slaan. Door het grijpen gaat er letterlijk een wereld voor Laura open. Omdat Laura nu opzettelijk op dingen kan slaan, is ze eraan toe dat je een ‘gymtoestel’ in haar bedje en een ‘activiteitencentrum’ in haar box hangt. Zo heeft ze altijd dingen in de buurt om op te slaan. Misschien schrikt ze er de eerste keer even van dat een hangend voorwerp gaat slingeren als ze ertegen slaat, maar na een paar slingers glimlacht ze erom.

Kijken naar wat je voelt

Het omgekeerde van grijpen naar wat je ziet, is kijken naar je hand als je daar wat voelt. Het ontstaat binnen een maand na het gerichte grijpen. Als Bas zijn rechterhand niet ziet, kietel je er even in of doe je zijn vingertjes voorzichtig dicht. Vanaf een maand of vijf kijkt hij onmiddellijk naar dat handje; daarvoor niet.

Datzelfde geldt voor de voetjes. Als Bas geen van beide voetjes ziet, kietel je hem even onder een van zijn voetzolen. Hij kijkt meteen naar dat voetje.

Taalontwikkeling

Laura ontdekt per toeval dat ze bepaalde geluidjes kan herhalen als ze haar tong of lippen beweegt tegelijk met het aanspannen van haar stembanden. Door die beweging verandert de vorm van haar mondholte en dus ook de klank die ze voortbrengt. Ze gaat met mondstanden spelen als ze haar stem gebruikt en omdat ze haar eigen klanken hoort, probeert ze die met opzet te herhalen. Dit is het brabbelen. Je hoort Laura bijvoorbeeld zeggen: ‘Re, ere, ur, re, ere, erre; ge, gege, gerrr; nga, ngra, angra; kre, kra, krie’. Het herhalen lukt haar dus nog niet meteen perfect. Na een poosje lukt dat herhalen wel en dat is dan ook de reden dat Laura’s klanken veel verdubbelingen bevatten: ‘Umum’, ‘Amam’, ‘Nene’, ‘Poppop’.

Wegtrekken van een doek over het hoofd

Ook als Bas zijn handjes niet ziet, kan hij toch gericht naar iets grijpen. Dat stelt hem ook in staat een doek die je over zijn hoofd legt, er zelf weer van weg te trekken. Neem een zakdoek of kleine vaatdoek, waar Bas geen of nauwelijks interesse voor heeft. Leg die doek zo op zijn hoofd dat zijn ogen erdoor bedekt worden. Hij verwijdert de doek. Weliswaar kost het hem enige moeite om dat te doen en lukt het niet steeds na de eerste keer, maar hij speelt het wel klaar. Door die doek gaat hij in elk geval niet huilen of onrustig bewegen.

Uit het oog, uit het hart

In het vorige proefje trok Bas een doek van zijn hoofd. Betekent dat wegtrekken dat hij weet dat jij er nog steeds bent en dat hij je weer wil zien? Waarschijnlijk niet, want als je die doek over jouw hoofd legt, haalt hij hem niet weg. Naar Bas’ idee ben je dan echt weg: uit het oog, uit het hart. Bovendien zou hij niet weten hoe hij je tevoorschijn zou kunnen laten komen.

Bas kijkt naar die doek alsof je hoofd er als het ware in is opgelost, precies zoals je zelf naar een glas thee kijkt waar je een suikerklontje in laat oplossen. Dat hij zo kijkt, zie je uiteraard niet want die doek bedekt je ogen. Om zijn manier van kijken te kunnen zien moet je het proefje met een derde persoon erbij doen. Maar als jullie met zijn tweeën zijn, kun je ook je handen voor je gezicht houden, terwijl je door je vingers loert om te zien hoe hij naar jou kijkt. Hij kijkt inderdaad naar je handen alsof je helemaal bent verdwenen. Terwijl Bas met een eendje aan het spelen is, spreid je de doek binnen handbereik voor hem uit. Zorg ervoor dat hij de doek goed kan zien. Dan neem je het eendje voorzichtig van hem af. (Die voorzichtigheid is noodzakelijk want pas vanaf hun eerste verjaardag kunnen kinderen vastgehouden voorwerpen opzettelijk loslaten.) Je stopt het eendje onder de doek, binnen handbereik. Doe het allemaal duidelijk zichtbaar en langzaam zodat hij al je handelingen met zijn blik kan volgen. Toch gaat hij niet onder de doek zoeken. In plaats daarvan blijft hij naar je hand kijken, met enige verbazing op het gezicht: dat eendje was zojuist in die hand en nu is het nergens meer te zien. Ook het eendje is hij snel vergeten, want hij grijpt al gauw naar wat anders, iets dat hij bijvoorbeeld veel interessanter vindt dan die doek.

Het zichzelf prettig maken

Je denkt al een poosje dat Laura meer van mango houdt dan van banaan: de inhoud van het derde lepeltje geprakte banaan laat ze uit haar mondhoeken wegsijpelen, maar van mango wil ze wel tien lepeltjes.

Als ze eenmaal goed kan grijpen kun je je vermoeden toetsen. Je legt wat mango’s en bananen op een schaal en zet die binnen Laura’s handbereik. Inderdaad probeert ze een mango te pakken en niet een banaan.

Kennelijk grijpt Laura niet willekeurig naar iets in haar buurt. Als ze uit meerdere voorwerpen kan kiezen, pakt ze waar ze van houdt, in dit geval een mango. In het algemeen vindt Laura het nu fijn iets vast te houden waar ze van houdt. Daarom ook houdt ze onder het drinken uit de fles graag de fles met beide handjes vast.

Vanaf het gerichte grijpen vindt Laura het ook fijn om zelf geluiden te maken. Je legt een krant bij haar. Ze grijpt er spoedig naar. Zo ontdekt ze het knisperende geluid van krantenpapier. Kennelijk houdt ze daar wel van want ze glimlacht er breeduit bij. Met zichtbaar plezier frommelt ze de krant ineen.

Vergelijkbaar met het verfrommelen van een krant is het knijpen in zacht speelgoed, vooral als dat een geluidje maakt. Ook vindt ze het nu leuk de rammelaar zelf te bewegen – voordien glimlachte ze als je die voor haar bewoog. Ook rammelen moet ze leren, want in het begin beweegt ze onder het rammelen met haar hele lichaam. Maar al gauw heeft ze in de gaten dat alleen haar armpjes ertoe doen: de andere bewegingen houden spoedig op. Dat beide armpjes bewegen onder het rammelen, heeft een biologische en een psychologische reden: neurologisch zijn de armen aan elkaar gekoppeld maar in psychologisch opzicht kan ze die nog niet van elkaar ontkoppelen.

In de vorige fase was het gemakkelijker voor je om Laura te dragen dan meteen na geboorte. Dat kwam omdat ze meegaf met allerlei bewegingen. Ze bleef toen echter passief tegenover de vraag of ze gedragen werd of niet: het initiatief daartoe ging steeds van jou uit. Nu ze kan grijpen verandert dat: als ze wil dat je haar oppakt, strekt ze haar armpjes naar je uit.

Prettige dingen zelf in de hand hebben

Inderdaad gaat de wereld voor Laura open doordat ze ontdekt heeft dat ze haar handjes kan gebruiken om te grijpen naar dingen die ze ziet. Uit dat grijpen vloeien niet alleen veel mogelijkheden voort, ook kan ze zelf actiever zijn: ze kan zelf rammelen in plaats van louter naar andermans gerammel te luisteren; ze kan zelf aangeven dat ze opgepakt wil worden zodat ze niet hoeft af te wachten tot iemand dat doet. Hoe klein het allemaal ook is, het feit dat ze haar ogen en handjes met elkaar in verband brengt, geeft haar meer vrijheid. Ze heeft een aantal prettige dingen letterlijk zelf in de hand. Om dezelfde reden heeft Laura er plezier in aan verschillende materialen te voelen. Dat kunnen lichaamsdelen van jou zijn zoals mond, oren, neus en vingers, maar ook voorwerpen uit het huishouden zoals watten, houten en metalen lepels en rijst.

Iets vervelends stoppen of weigeren

Met zijn handjes kan Bas niet alleen prettige dingen binnen handbereik zelf tot stand brengen, hij kan een aantal vervelende dingen ook laten ophouden als ze zich binnen handbereik bevinden.

Je hebt al een paar keer geprobeerd Bas pap te geven. Met een lepeltje deed je de pap in zijn mond. Al na een paar happen huilde hij. Hij bracht namelijk zijn tong naar voren, zoals hij dat ook met het drinken aan een tepel of aan een speen deed, terwijl jij het lepeltje zo ver mogelijk op zijn tong probeerde te doen. Kennelijk vond hij dat onprettig. Als hij vijf maanden oud is probeer je het toch weer eens met een bord pap. Hij protesteert weer, maar behalve dat hij nu huilt, duwt hij het lepeltje ook van zich af.

Als Bas eenmaal heeft geleerd dat hij iets vervelends kan stoppen, duurt het niet lang meer of hij weet ook dat hij dingen kan weigeren. Je biedt hem zijn rammelaar aan, maar hij draait zijn hoofd weg. Of je probeert hem aan het glimlachen te brengen door zijn knijpeend voor hem te houden en erin te knijpen, maar hij sluit zijn ogen. Uit het oog is voor hem uit het hart, en dus zorgt hij ervoor dat hij dingen waar hij geen zin in heeft, niet meer ziet.

Juist omdat Bas weet dat hij een eind kan maken aan iets vervelends, zijn er allerlei dingen waar hij zich voor het eerst aan lijkt te storen. Zo bleef hij tot zijn vijfde maand gelijkmoedig onder het geluid van de stofzuiger. Maar nu begint hij te huilen zodra je hem aanzet. De verklaring daarvoor is dat hij nooit van het geluid van een stofzuiger heeft gehouden maar dat hij dat voordien gelaten onderging terwijl hij nu gewend is onprettige dingen van zich af te duwen. Maar het geluid van de stofzuiger kan hij niet zachter zetten of laten ophouden. Je doet er daarom het beste aan te stofzuigen als hij ligt te slapen of uit het huis is.

Magisch denken en handelen; de klakproef

We hebben er al een paar voorbeelden van gezien dat Bas en Laura in staat zijn tot gericht handelen: een treintje pakken, meteen naar de rechterhand kijken als die wordt aangeraakt, rammelen. Dat is allemaal binnen handbereik. Reageert Laura ook gericht op iets prettigs buiten handbereik? Het antwoord daarop is nee. Ze komt nu nog niet op het idee ernaartoe te kruipen en in plaats daarvan reageert ze met bewegingen die eerder magisch dan gericht aandoen. Je rammelt net buiten Laura’s handbereik met een doosje. Ze strekt haar handjes ernaar uit. Zodra ze merkt dat ze er niet bij kan, begint ze met haar armpjes te wapperen en verlangende geluidjes te maken. Als je haar het doosje geeft, pakt ze het van je aan en wordt ze rustig. Je kunt je dus afvragen of dat gewapper en die geluidjes erop duiden dat ze lichtelijk gefrustreerd was omdat ze niet bij het doosje kon. Met dit proefje valt dat niet uit te maken, want wat ze wil krijgt ze alsnog. Dat ligt anders in het volgende proefje dat niet om een voorwerp draait maar om een handeling: de klakproef.

Je klakt op een halve meter afstand van Laura met een hand door je middelvinger en je duim tegen elkaar te wrijven zodat de middelvinger op je handpalm landt. Ze kijkt aandachtig toe en glimlacht. Zodra je ophoudt met klakken maakt ze allerlei bewegingen die feitelijk niet ter zake doen: met haar armpjes schudden, haar ruggetje rechten, opwippen. Zodra je weer klakt, kijkt ze weer stil toe. Als je opnieuw ophoudt, maakt ze weer diezelfde ongerichte bewegingen. Enzovoort. Misschien denk je dat ze die bewegingen maakt omdat ze niet bij je hand kan. Dat blijkt niet de reden te zijn want als je de klakproef binnen handbereik doet, voert ze opnieuw ongerichte bewegingen uit. Dan slaat ze bijvoorbeeld met beide handjes op jouw hand of laat ze jouw hand schudden in plaats van bijvoorbeeld een tikje tegen je handpalm te geven – dat doet ze pas in de volgende fase.

Of je de klakproef buiten of binnen handbereik doet, in beide gevallen maakt Laura ongerichte bewegingen. Daarom nemen we aan dat ze denkt dat ze door haar eigen bewegingen bewerkstelligt dat jij weer klakt. Ze denkt dat er van zulke bewegingen, die volgens jou ongericht zijn, een directe beïnvloeding uitgaat. Natuurlijk hebben ze wel invloed maar die is slechts indirect want jij bent het uiteindelijk zelf die bepaalt of je weer gaat klakken of niet. Omdat Laura hier slechts indirect iets beïnvloedt, terwijl ze zelf handelt alsof ze directe invloed heeft, zeggen we dat ze magisch denkt en handelt. Sommige vormen van imitatie wijzen ook op dat magische denken en handelen. Je houdt bijvoorbeeld een stokje binnen handbereik voor Laura; ze pakt het en stopt het in haar mond. Na even neem je haar het stokje voorzichtig af en tik je ermee op tafel. Daarna hou je het stil buiten haar handbereik. Ze probeert ernaar te grijpen, maar kan er niet bij. Daarop slaat ze met haar handjes op haar beentjes. Met dat slaan imiteert ze dus jouw tikbeweging. Kennelijk stelt haar dat tevreden want ze onderneemt niets meer om het stokje te bemachtigen.

Toveren met een touwtje

Ook in het trekken aan een touwtje komt het magische denken en handelen naar voren. Je hangt een touwtje aan de kap van Bas’ kinderwagen. Als hij daarin ligt, grijpt hij naar het touwtje, trekt hij eraan en hoort hij geluiden omdat de kap en alles wat eraan hangt beweegt. Misschien gaat hij hier een poosje mee door omdat hij het erg leuk vindt. Maar als hij het touwtje heeft losgelaten, laat jij de kap even schudden zonder dat hij je ziet. Dat geschud herinnert hem kennelijk aan het touwtje want hij trekt er meteen aan.

Heeft Bas het verband tussen het touwtje en het schudden begrepen? Om dat uit te zoeken doe je buiten zijn handbereik iets interessants voor hem. Je rinkelt bijvoorbeeld met een belletje terwijl hij ziet dat jij dat doet. Glimlachend kijkt hij toe. Als je het belletje laat zwijgen, trekt hij aan het touwtje aan de kap. Hij stopt met dat trekken als jij het belletje weer laat klinken. Enzovoort. Hetzelfde gebeurt als je buiten Bas’ handbereik een poppetje laat dansen: als het poppetje danst kijkt hij blij toe, maar als het stil staat trekt hij aan het touwtje. Kortom, Bas trekt bij iets interessants aan het touwtje, ook als dat daar niets mee te maken heeft.

Geen begrip van wat een hindernis is; de speenproef

Bas begrijpt niet dat een voorwerp en een touwtje dat daar niet mee is verbonden, niets met elkaar te maken hebben. Omgekeerd maakt hij geen onderscheid tussen een hindernis en een doel. Dan hebben twee voorwerpen wel wat met elkaar te maken, maar hij brengt ze niet met elkaar in verband, zoals in de speenproef.

Bas heeft een speen in zijn mond. Je geeft hem iets waar hij graag op sabbelt, bijvoorbeeld een soepstengel. Die wil hij in zijn mond steken, want hij duwt de soepstengel tegen de speen. Maar hij slaagt er uiteraard niet in de stengel zo in zijn mond te krijgen: in plaats van de speen eerst uit zijn mond te halen of uit te spuwen, laat hij die in zijn mond zitten en duwt hij de soepstengel tevergeefs tegen de speen aan. Bas begrijpt niet dat het ene voorwerp een hindernis voor het andere kan zijn en dat hij de speen eerst uit zijn mond zou moeten verwijderen als hij de soepstengel erin wil stoppen. Hij legt dus geen hindernis-doel-verband, in dit geval tussen de speen en zijn mond.

Het volgende proefje laat eveneens zien dat Bas geen hindernis-doel-verbanden legt. Hij zit in zijn wipstoeltje of ligt half tegen kussens aan. Je rammelt voor hem met een doosje en legt dat net binnen handbereik. Terwijl hij met een hand naar het doosje reikt, leg je een kussentje tussen zijn hand en het doosje. Hij pakt dan dat kussentje en speelt daar even mee of gaat erop sabbelen. Hier vat Bas het kussentje niet op als een hindernis om bij het doosje te komen. Bovendien is het bij hem nog: uit het oog, uit het hart. Hij is vergeten dat hij het doosje wilde pakken want hij pakt het kussentje.

Deflesproef

Zodra je kind de fles onder het drinken zelf kan vasthouden, kun je de flesproef doen.

Je wacht tot Laura haar ergste honger heeft gestild. Dan neem je de fles af en terwijl ze toekijkt, draai je de fles rustig zo om, dat de speen uit haar blikveld verdwijnt. Dan reik je haar de fles aan, met de onderkant naar haar gericht. Draait ze de fles om zodat ze kan drinken? Nee. Ze zet de onderkant aan haar lippen en begint daaraan te zuigen. Dat zuigen duurt niet lang, want ze heeft ogenblikkelijk in de gaten dat ze zo niets binnen krijgt. Ze duwt de fles van zich af en wordt onrustig. Draai de fles met de speen naar haar toe, zodat ze verder kan drinken.

Draait Laura in de flesproef de fles niet om omdat ze daar de handigheid niet voor heeft? Nee, want als je de fles zó aanreikt, dat ze een stukje van de speen ziet, dan manipuleert ze de fles net zo lang tot de speen bij haar mond is zodat ze kan drinken.

Kortom, als je na een poosje drinken de fles van Laura afneemt en hem opnieuw geeft zonder dat ze de speen ziet, dan komt ze niet op het idee de fles om te keren. Kennelijk speelt ‘uit het oog, uit het hart’ haar parten: hoewel ze zojuist nog aan de speen heeft gezogen en heeft gezien dat je de fles omdraaide, beseft ze niet dat de speen nog steeds aan de fles zit. De tweede reden voor haar reactie op de flesproef is dat ze de onderkant van de fles niet als een hindernis opvat, die tussen haar en de speen zit en die ze kan omzeilen door de fles om te draaien.

Eigen handjes en voetjes als speelgoed

Bas laat geregeld zijn handjes met elkaar spelen. Hij heeft geleerd naar voorwerpen binnen handbereik te grijpen en daar dan mee te spelen: bevoelen, in de mond steken. Zijn handjes heeft hij altijd binnen handbereik en ook als hij ze niet ziet heeft hij geleerd ernaar te kijken. Dus, als hij met zijn ene handje naar het andere grijpt, dan is het ene handje een stuk speelgoed voor het andere.

Ook Bas’ voetjes zijn een soort speelgoed voor hem. Als hij op zijn rug ligt, steekt hij die vaak in zijn mond om erop te sabbelen. Hieruit blijkt tevens hoezeer hij er nu in slaagt allerlei zaken met elkaar in verband te brengen, want niet alleen steekt hij zijn handjes en vingertjes gericht in zijn mond, dat lukt hem dus ook met zijn voetjes.

Imiteren

Bij de taalontwikkeling hebben we gezien dat Laura toevallig ontdekte geluiden herhaalt onder het brabbelen. Ook hier blijkt dat ze gericht is op wat ze uit de buitenwereld met haar oortjes opvangt van haar eigen gebrabbel. Hoe reageert ze op geluiden die van jou afkomstig zijn?

Tussen Laura’s gebrabbel door maak je zelf geluiden. Nu eens maak je geluiden die je haar vaak hoort maken, zoals ‘Amam’ en Toepoe’, dan weer geluiden die je nog niet van haar hebt gehoord, bijvoorbeeld ‘Klak, klak’ en ‘Laura’. Ze doet ‘Amam’ en Toepoe’ na, maar ‘Klak, klak’ en ‘Laura’ niet. Hooguit benadert ze dat laatste met geluiden die ze in haar repertoire heeft zitten, zoals ‘Ka’ of ‘Rrre’. Ze is dus alleen op jouw geluiden gericht als aanleiding om verder te gaan met brabbelen of om dat deel van jou te herhalen, dat ze in haar repertoire heeft, maar nog niet op alle klanken die jij laat horen.

Voorzover Laura dus op geluiden uit haar omgeving is gericht, is ze dat op die uit haar eigen klankrepertoire. Dat verklaart dat alle kinderen van de hele wereld in deze fase op dezelfde manier brabbelen. Dat wil niet zeggen dat Laura’s gebrabbel precies hetzelfde is als dat van Bas, maar wel dat het niet per se op Nederlandse klanken hoeft te lijken. Misschien doet haar gebrabbel je soms aan het Chinees denken. Omgekeerd zijn er kinderen in China, die nu de sch-klank van ‘Scheveningen’ en de gr-klank van ‘grijpen’ maken. Laura’s gerichtheid op het eigene komt ook tot uiting in het al dan niet nadoen van bewegingen die je voordoet. Als ze bijvoorbeeld naast een kussen zit en je slaat daarop, dan doet ze dat hoogstwaarschijnlijk ook. Maar als je bijvoorbeeld met je ene hand op de elleboog van je andere arm tikt, zal ze op zijn best weer met een of twee handen op het kussen naast haar slaan.

Jij als voorwerp

Bas glimlacht heel lief tegen je, maar beseft hij ook dat jij het bent van wie hij houdt? Helaas kan hij dat nog niet. Ook al is hij nog zo lief tegen je, ook ten opzichte van jou geldt dat je uit zijn hart bent als hij je niet ziet. Dat blijkt onder meer uit het feit dat je hem zonder al te veel problemen ergens kunt laten logeren. Rond acht maanden is dat er niet meer bij – dan mist hij je al, als je alleen maar de kamer uit gaat. Het klinkt misschien wat oneerbiedig en misschien wordt je oudertrots er even door op de proef gesteld, maar in deze fase ben je voor Bas niet veel meer dan een voorwerp. Een interessant voorwerp omdat je beweegt en allerlei dingen doet, die prettig voor hem zijn, maar een voorwerp. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat hij bij het begroeten in je gezicht graait. Je gezicht is meer een voorwerp om naar te grijpen dan om met zachtheid te benaderen.

Je gezicht is warm en zacht, heeft ogen die stralen en een mond die lieve geluidjes voortbrengt. Geen wonder dat je gezicht favoriet is, niet alleen om erin te graaien maar ook om ermee te spelen. Vandaar dat Bas graag met je mond speelt en je ogen probeert aan te raken.

Al in de vorige fase vond Bas het fijn zijn handje over je gezicht te laten gaan als hij bij je was. Een verschil is dat hij toen niet naar zijn tastende handje keek, terwijl hij nu met zijn blik volgt wat zijn handje doet. Er zit dus ontwikkeling in de manier waarop hij je benadert en die ontwikkeling gaat door. Er komt dus beslist een moment waarop hij je niet meer louter als een voorwerp ziet. De huidige fase is daar onder meer een voorbereiding op.

Zichzelf benadert Bas trouwens niet zo veel anders. Hou hem maar eens voor een spiegel. Niets wijst erop dat hij zichzelf daarin herkent. Hij probeert naar het spiegelbeeld te pakken op dezelfde manier als waarop hij naar een ander kind of naar een pop grijpt. En als hij heel dicht bij de spiegel kan komen, zal hij zijn mondje tegen de spiegel aanbrengen. Hoewel hij aanvankelijk op de neus of de kin van dat spiegelbeeld wil sabbelen, likt hij net zo vrolijk aan de spiegel. Net als in het proefje met het doosje en het kussentje lijkt hij vergeten te zijn waar het hem om ging. Immers, hij heeft vaak genoeg op jouw en op zijn eigen handen gesabbeld en die smaken en voelen echt anders dan een spiegel.

In de volgende fase vat Bas je niet meer als een gemakkelijk inwisselbaar voorwerp op. Dan gaat hij zich hechten, niet alleen aan jou maar aan iedereen met wie hij geregeld te maken heeft.